'Frustrerende' beoordeling PhD's verdwijnt; meer aandacht voor eigen ontwikkeling
In grand café Het Gegeven Paard onder muziekcentrum TivoliVredenburg herkennen we promovendus en aankomend neuroloog Annemijn Algra meteen aan haar opvallende paarsroze jasje. Het was ooit bedoeld als een eenmalige gimmick, maar tegenwoordig draagt ze het colbertje altijd als ze praat over haar activiteiten voor Young Science in Transition, een denktank van jonge onderzoekers.
Algra stond aan de wieg van een nieuwe beoordelingswijze van de PhD’s binnen de Graduate School of Life Sciences van de Universiteit Utrecht. In plaats van het aantal publicaties, moeten straks de ontwikkeling en de ambities van de promovendus centraal staan. Een veel zinnigere manier van evalueren, vindt zij. Meer dan tweehonderd promovendi werken nu al met de aangepaste meetlat, op termijn moeten alle 1800 promovendi en hun begeleiders er gebruik van gaan maken.
Een promovendus die vanuit een groep kritische jonge wetenschappers de conservatieve academische en medische wereld in beweging brengt; dat baart opzien. Maar er is nog een andere reden waarom het nieuwe evaluatieproces voor het functioneren van promovendi op veel belangstelling mag rekenen.
Universiteiten hebben immers de mond vol van het belang van nieuwe manieren van erkennen en waarderen: weg van het beeld van de wetenschapper als superster en alleskunner, met meer aandacht voor specifieke individuele kwaliteiten, verschillende loopbaanpaden en team science. Diezelfde universiteiten kunnen alleen moeilijk concreet maken wat die omwenteling dan concreet gaat betekenen. Algra kan dat nu dus wel, voor de Utrechtse promovendi in de life sciences dan tenminste.
Ze spreekt er met gepaste trots over. “Als je maar volhoudt, dan kun je klaarblijkelijk echt iets bereiken.”
Wat was er volgens jou mis met de wijze waarop begeleiders naar het functioneren van promovendi keken?
“Het was letterlijk zo dat je elk jaar op een worddocument bij de eerste vraag moest aangeven hoeveel artikelen je had gepubliceerd. Dat is zeker voor beginnende promovendi erg frustrerend en stressverhogend. Die moeten dan overal ‘nul’ invullen, want ze zijn alleen nog maar bezig geweest met het opzetten van projecten.
“En iedereen weet wat de minimumeis is: vier artikelen voor een promotie. Ik heb nooit kunnen achterhalen waar dat aantal nu eigenlijk vandaan komt, maar die norm wordt nog steeds vaak gehanteerd. Niet alleen door begeleiders hoor, promovendi jutten elkaar onderling misschien nog wel meer op.
'Promovendi jutten elkaar onderling op'
“Daarnaast schoof je mentor aan bij dat jaarlijkse gesprek met je promotor en copromotoren. Dat gebeurde vanuit de goede bedoeling een veilig leerklimaat te waarborgen. Maar wat denk je wat een promovendus antwoordt als in het bijzijn van de promotoren wordt gevraagd of hij of zij zich senang voelt, de werkdruk aankan en blij is met de ontwikkeling die hij doormaakt …?”
“Toen ik tijdens mijn promotie met de specialistenopleiding begon, merkte ik dat de ik in de kliniek veel breder – op basis van meerdere competenties – beoordeeld werd. Ik kreeg een app waarmee ik direct feedback kon vragen over de diverse vaardigheden die je in het ziekenhuis nodig hebt. Dat voelde veel moderner dan de eenzijdige beoordeling die ik als promovendus kreeg.”
Je kwam in contact met je decaan Frank Miedema. Die uitte als een van de grondleggers van de beweging Science in Transition al langer kritiek op de grote nadruk op publicaties en citaties in loopbanen van artsen en onderzoekers en op het beeld van de wetenschappers als alleskunner. Miedema zorgde er samen met stafadviseur Rinze Benedictus voor dat aankomende hoogleraren zich nu presenteren met een inhoudelijk portfolio in plaats van met een cv waarin de publicatielijst vaak leidend was. Samen met Benedictus en andere jonge onderzoekers richtte je Young Science in Transition op. Waarom?
“Naar mijn idee was de positie van de jonge onderzoeker binnen Science in Transition nog een beetje een blinde vlek. Hetzelfde gevoel had ik toen ik later de position paper van de VSNU las over nieuwe manieren van erkennen en waarderen. Hoe maken we dit gedachtegoed concreet en waar pas ik als jonge onderzoeker in dat plaatje?, vroeg ik me af.
Je beet je vast in een aanpassing van de wijze waarop PhD’s beoordeeld worden …
“Ja, met steun van Frank Miedema en later van zijn opvolger Arno Hoes ben ik toen samen met twee andere promovendi uit Young Science in Transition naar mijn eigen PhD-school Neurologie gestapt met een andere opzet van het beoordelingsformulier en van het beoordelingsgesprek. Dat viel in goede aarde, ook omdat daar al langer gezocht werd naar een praktische invulling van de wens om de begeleiding van promovendi aan te passen. Sinds het begin van dit jaar is het formulier ingevoerd in mijn PhD-school en inmiddels krijg ik ook veel steun van de Graduate School of Life Sciences om de aanpak in alle veertien PhD-schools te introduceren.”
Wat zijn de belangrijkste veranderingen?
“Allereerst is de vraag naar het aantal publicaties, abstracts en prijzen vervangen. Promovendi kunnen nu aangeven wat zij zelf als hun voornaamste prestaties zien. Ze mogen er twee noemen. En dat kan dus ook best een praatje op een conferentie of een goed verlopen contact met een patiënt zijn.
“Daarnaast zijn er nu twee aparte gesprekken, eerst een alleen met de mentor en daarna een met de promotoren. Daarbij wordt nu gebruik gemaakt van een PhD competence model dat promovendi laat reflecteren op vaardigheden die ze hebben opgedaan. Dat model werd soms al gebruikt binnen de graduate school, maar veel promovendi kenden het simpelweg nog niet.
‘Promovendi kunnen zelf aangeven wat zij als hun belangrijkste prestaties zien’
“In dat model gaat het niet alleen over wetenschappelijke kwaliteiten, maar ook over onderwijs geven, leiderschap tonen, persoonlijke ontwikkeling etcetera. In spinplots wordt vervolgens heel beeldend weergegeven hoe je zelf vindt dat je op verschillende aspecten scoort. Aan de hand daarvan kan de promovendus met zijn begeleiders zijn eigen ontwikkeling bespreken.”
Ik kan me voorstellen dat zo’n verandering niet zonder slag of stoot verloopt?
“Nee, een van de vragen die steeds terugkwam in de gesprekken met de graduate school was: is er bewijs dat dit model een PhD echt verder helpt? Dat had ik niet, maar mijn tegenvraag was natuurlijk: was de oude aanpak dan wél evidence based? Nee dus.
“Ook sommige promovendi hadden aarzelingen bij een subjectieve benadering met ‘geneuzel’ over competenties. De kunst is om zo’n aanpak praktisch en behapbaar te houden. Je moet promovendi niet belasten met een ellenlange afvinklijst. Er schuilt bovendien een gevaar in dat promovendi het idee krijgen dat ze overal goed in moeten zijn. En daar willen we nu juist vanaf. Een promotie is een leertraject dat iemand een bekwaam onderzoeker maakt, maar de weg die wordt afgelegd kan per promovendus verschillen.”
‘Was de oude aanpak dan wel evidence based? Nee dus’
“We zijn al druk bezig met het evalueren van wat promovendi ervan vinden. De signalen zijn tot nu toe zeer positief. PhD’s hebben het gevoel dat ze beter beslagen ten ijs komen en dat de gesprekken veel inhoudelijker en constructiever zijn. Ze halen er meer uit. Zelf kon ik bijvoorbeeld laten zien dat ik moeite heb met het omgaan met teleurstellingen en hiërarchie. Dat was aanleiding voor een heel leerzaam gesprek.”
Wat vind je nu zelf de grootste winst?
“Het allerbelangrijkst vind ik dat promovendi nu veel meer zelf de regie hebben. Ze hebben een instrument in handen waardoor ze beter kunnen nadenken over wat ze nu zelf willen en over hoe ze dat kunnen verwezenlijken. Dat is belangrijk, want lang niet alle promovendi blijven in de wetenschap werkzaam.
“Ik weet dat we er nog lang niet zijn. Een nieuwe procedure ontwikkelen, betekent nog niet dat je ook de cultuur verandert. Er zullen ook hoogleraren zijn die dit onzin blijven vinden, omdat ze niet anders gewend zijn dan dat bibliometrische gegevens belangrijk zijn. Daar hebben ze zelf hun carrière op gebouwd. En als ik straks postdoc word, loop ik waarschijnlijk weer tegen een aantal bekende muren op. Het zegt misschien wel wat dat zelfs ik er laatst door vrienden nog op moest worden gewezen dat ik me op LinkedIn nog steeds profileer met mijn wetenschappelijke artikelen. Fout dus.
‘Je moet promovendi niet belasten met ellenlange afvinklijsten’
“Maar ik ben ervan overtuigd dat we langzaam dingen aan het veranderen zijn. Een paar jaar geleden zou ik waarschijnlijk niet zoveel ruimte hebben gekregen om naast mijn onderzoek en mijn werk in het ziekenhuis ook te werken aan zoiets als Young Science in Transition. Niemand kan deze ontwikkeling negeren.”
En wat heeft dit hele traject jezelf gebracht?
“Het heeft anderhalf jaar gekost, maar ik ben echt supertrots dat ik nu dit verhaal kan vertellen. De steun van de faculteit en van mijn PhD-school heeft me erg geholpen; het mes moet aan twee kanten snijden. Maar ik heb toch vooral veel zelf moeten doen, veel praten, proberen te overtuigen.
“Ironisch genoeg heeft dit traject mijzelf erg geholpen om vaardigheden te ontwikkelen die op het eerste gezicht niets te maken hebben met mijn kwaliteiten als wetenschapper, maar die me weer helpen om verder te komen in de wetenschap. Dat is precies de ontwikkeling die ik alle promovendi gun.
“In een discussie over de opzet van een groot Covidonderzoek in diverse Nederlandse ziekenhuizen lukte het me laatst bijvoorbeeld om verschillende partijen - die aanvankelijk wat bedenkingen hadden - samen te laten werken aan een groot onderzoek naar de relatie met herseninfarcten. Dan profiteer ik van de leiderschapskills die ik ontwikkeld heb in mijn strijd voor deze nieuwe beoordelingswijze.”