Lector/hoogleraar Cok Bakker: onderzoek van hogescholen is net zo goed onderzoek

'Waar het om gaat, is dat alle onderzoek aan dezelfde kwaliteitseisen voldoet' Foto: Ivar Pel

Hogescholen en onderzoek: voor de universitaire wereld nog vaak een wat ongemakkelijke combinatie. Zo niet voor hoogleraar Cok Bakker. “Het maakt mij niet uit waar onderzoek gebeurt, als het maar goed gebeurt”, aldus de theoloog en onderwijskundige, die sinds kort ook lector is aan de Hogeschool Utrecht.

‘Pauwen in de kippensoep’. Dat was de weinig vleiende kwalificatie die Frits van Oostrom drie jaar geleden overhad voor lectoren aan Nederlandse hogescholen. Ruim tien jaar eerder had het onderzoek zijn intrede in het hbo gedaan, maar met hun masters en met hun lectoren die zich in het buitenland professor noemden, leek het er volgens de Utrechtse universiteitshoogleraar verdacht veel op dat de hogescholen vooral ‘universiteitje probeerden te spelen’.

Velen in het hbo reageerden als gestoken, maar Cok Bakker, hoogleraar Didactiek van levensbeschouwelijke vorming aan de UU en lector Normatieve professionalisering aan de HU, maakt zich niet druk. Voorafgaand aan zijn oratie, tevens openbare les voor de hogeschool, vindt dinsdag een symposium plaats waar ook het spanningsveld tussen hbo- en universitair onderzoek ter sprake komt. “Ik had Van Oostrom er graag bij gehad”, zegt hij lachend. “Dat had vast vuurwerk opgeleverd.”

U vindt als lector ongetwijfeld dat aan hogescholen net zo goed onderzoek moet worden gedaan als aan universiteiten.
“Ja zeker. De gerichtheid is anders, meer op zoek naar oplossingen voor praktische problemen in het werkveld van afgestudeerden, en minder naar fundamentele kennis, maar het is net zo goed onderzoek. Trouwens, hoe hard is het onderscheid tussen hbo- en universitair onderzoek nou helemaal? Neem het empirisch onderzoek bij Sociale Wetenschappen. Veel daarvan zou je net zo goed in een hogeschool kunnen doen, maar wordt het daar ander onderzoek van? Laten we ophouden over verschillende soorten onderzoek te praten. Waar het om gaat, is dat alle onderzoek, waar het ook gebeurt, aan dezelfde kwaliteitseisen voldoet.”

CV
Prof. dr Cok Bakker (1963) behaalde in 1988 het doctoraal Theologie en in 1991 het doctoraal Onderwijskunde. In 1994 promoveerde hij op een proefschrift over religieus onderwijs op de middelbare school. In 2003 werd hij in Utrecht aangesteld als bijzonder hoogleraar Didactiek van Levensbeschouwelijke Vorming in de faculteit Geesteswetenschappen; in 2011 als profileringshoogleraar. In 2012 werd hij voor twee dagen in de week gedetacheerd als lector Normatieve professionalisering bij het Kenniscentrum Educatie van de Hogeschool Utrecht.

Dat zal niet iedereen aan de universiteit met u eens zijn.
“Dat klopt. Ik herinner me uit mijn eigen studietijd dat er een hard gevecht met de fundamentele onderzoekers plaats vond om praktijkgericht onderzoek wetenschap te mogen noemen. Die sfeer bestaat nog steeds een beetje. Een van de redenen waarom het voor de HU aantrekkelijk is om met mij in zee te gaan, is dat het hogeschoolonderzoek daardoor een plaats krijgt binnen het academische circuit. Voor lectoren, die doorgaans geen hoogleraar zijn, is het lastiger om publicaties in vooraanstaande tijdschriften geaccepteerd te krijgen. Dat probleem speelt bij academici minder.”

U heeft het als hoogleraar al druk genoeg. Waarom heeft u eigenlijk ja gezegd tegen het lectorschap?
“Ik ben er min of meer bij toeval ingerold. Een aantal jaren geleden vroeg de Hogeschool Domstad, een van de voorlopers van de Hogeschool Utrecht, mij om een nota te schrijven over hoe een lectoraat op het terrein van normativiteit en educatie eruit zou moeten zien. Ruim twee jaar later, ik was die nota al bijna vergeten, kreeg ik opeens een telefoontje. ‘Je voorstel is geaccepteerd en nu hebben we een lector nodig. Is dat iets voor jou zelf?
“Ik had het op dat moment inderdaad behoorlijk druk, maar het idee dat aan dat lectoraat een budget vast zat voor promotieonderzoek door hbo-docenten maakte het aanbod heel verleidelijk. Voor de hogeschool zou daarmee een belangrijke stap kunnen worden gezet in de richting van de gewenste professionalisering van de staf; voor de faculteit Geesteswetenschappen zou het extra promovendi en dus extra inkomsten betekenen, want het ministerie betaalt universiteiten per promovendus een bonus van 90.000 euro; en mijn medewerkers en promovendi zouden veel gemakkelijker toegang krijgen tot de scholen, hun belangrijkste onderzoeksveld. Het lectoraat bood kortom zo veel voordelen dat ik moeilijk ‘nee’ kon zeggen.”

Wat maakt de toegang tot scholen gemakkelijker?
“Voor het verzamelen van data ben je als onderzoeker in het educatieve domein  sterk afhankelijk van de scholen waar je studenten stage lopen. Nou, de universitaire lerarenopleidingen tellen 150 studenten, terwijl er aan de faculteit Educatie van de Hogeschool Utrecht 8000 a 9000 studeren. Dankzij dit lectoraat komt dus een enorm nieuw onderzoeksveld voor ons beschikbaar. Bovendien toetsen hbo-docenten hun studenten regelmatig, onder meer via het portfolio. Ook dat is fantastisch onderzoeksmateriaal. Een van mijn promovendi heeft de afgelopen twee jaar als docent de portfolio’s van 125 studenten beoordeeld. Die gegevens gebruikt hij nu voor zijn promotieonderzoek.”

Maar ook de extra inkomsten zullen meer dan welkom zijn.
“Dat kan ik niet ontkennen. Het zegt wel iets over de financiering van universitair onderzoek dat het merendeel van mijn onderzoeksgeld op dit moment uit het hbo komt. Het hbo-onderzoeksbudget levert mij zelfs meer op dan een Vici-subsidie, de hoogste subsidie van NWO ter waarde van anderhalf miljoen euro. Natuurlijk, een ‘Vici’ is prestigieus, maar de investering om er een binnen te halen is groot. Als onderzoeksdirecteur moest ik mensen soms drie maanden vrijstellen voor het schrijven van een aanvraag voor een Veni, Vidi of Vici, terwijl de kans op honorering niet veel meer dan 8 procent was. Van de 12 medewerkers zaten er dus 11 drie maanden voor niets te schrijven. In feite vond ik dat kapitaalvernietiging. Dan verdien ik mijn geld liever op deze manier.”

Bijzonder is dat al uw promovendi één groep vormen. Waarom is dat?
“Een van de doelstellingen van dit nieuwe lectoraat is om bij te dragen aan de ontwikkeling van een meer academische cultuur binnen de hogeschool. Dat is ook hard nodig, want ik ben geschrokken van het gebrek aan onderzoeksvaardigheden bij de staf. Veel hbo-docenten die afstudeeronderzoek van studenten moeten begeleiden, zijn niet in staat om op een analytische manier een onderzoeksproject op te zetten. Door al mijn promovendi in één groep te zetten met elke maand een bijeenkomst waar we onderzoeksproblemen bespreken en waar universitaire medewerkers voordrachten houden, kunnen de hbo-docenten ervaring opdoen in het voeren van discussies op academisch niveau.”

Is het voor het bijbrengen van onderzoekvaardigheden per se nodig om hbo-docenten vier jaar lang promotieonderzoek te laten uitvoeren?
“Dat is een goede vraag, want in feite vormt een promotieonderzoek de voorbereiding op een onderzoeksloopbaan, terwijl dat niet het doel is van de meeste hbo-promovendi. Zij willen betere docenten worden, maar het is voor mij nog maar de vraag of een gepromoveerde hogeschooldocent ook altijd een betere docent is. Goed leraren kunnen opleiden is heel iets anders dan zelfstandig onderzoek kunnen doen. Een promotietraject is prima als mensen echt gemotiveerd zijn voor het doen van onderzoek, maar ik vind dat hbo-bestuurders soms wel erg veel nadruk op promoveren leggen. Er hangt binnen het hbo een soort roze wolk idee rond de promotie, die lang niet altijd terecht is.”

De combinatie gewoon hoogleraar-lector is aan de UU zeldzaam. Verdient uw voorbeeld navolging?
“Dat vind ik zeker, met name daar waar sprake is van universitair onderzoek op terreinen waarvoor de hogeschool studenten opleidt. De verplegingswetenschappers doen al iets vergelijkbaars en ook op andere gebieden zie ik goede mogelijkheden. Dat is ook een van de redenen dat ik nu zo nadrukkelijk in de openbaarheid treed. Ik vind dat we binnen de UU echt heel serieus moeten nadenken over meer samenwerking met het hbo.”

Om het verschil in gerichtheid tussen universitair en hbo-onderzoek te illustreren, noemt Bakker twee voorbeelden van promotieonderzoek uit zijn groep.
Universitair: “Een van mijn promovendi doet onderzoek naar mensen die zich ongebonden spiritueel noemen. In Nederlanders gaat het om 26 procent van de bevolking. Dat is best veel en haar vraag is: wie zijn die mensen en hoe staan zij in het leven? Dat is echt een kennisvraag, waarvoor wij een van onze reguliere aio-plaatsen hebben gebruikt. Zo’n onderzoek zou nooit aan de hogeschool bedacht zijn.
Hbo: Een goed voorbeeld van hbo-onderzoek is het project van een promovendus die als coördinator van een minor levensbeschouwing aan een Nederlandse hogeschool werkt. Hij is op zoek naar een antwoord op de vraag: Hoe definieer je levensbeschouwing, wat breng je in een beroepsopleiding aan de orde, en hoe ziet de levensbeschouwelijke ontwikkeling van studenten eruit? Hij koppelt die vragen voortdurend aan de minor waarin hij onderwijs geeft. Die minor is dus bron van informatie voor hem, maar met het resultaat van zijn onderzoek hoopt hij ook het onderwijs te verbeteren.”

Advertentie