UMC Utrecht presenteert primeur
Loten voor onderzoeksbeurzen: armoedig of mooie ambitie?
Het UMC Utrecht bestempelde de gebeurtenis in eigen berichtgeving als “een principiële primeur”. Dat is in een breder perspectief wat overdreven, weten ze in het ziekenhuis ook. Maar dat de Utrechtse medici dit jaar hun starters- en stimuleringsbeurzen van minister Dijkgraaf ter waarde van 2,5 miljoen via loting verdeelden, is wel degelijk opmerkelijk te noemen.
Voor de vijf beschikbare startersbeurzen konden de elf divisies elk twee jonge UD’s aandragen die aan de voorwaarden voor een dergelijke beurs voldeden. Voor de zes stimuleringsbeurzen konden alle andere docent-onderzoekers in aanmerking komen als ze met een A4-tje een voorstel indienden. Daarvoor waren er uiteindelijk 192 aanvragen.
Zelf vinden ze het in het UMC Utrecht een voor de hand liggende stap. De Haagse beurzen waren immers bedoeld om docent-onderzoekers meer “rust en ruimte” te bieden om hun werk uit te kunnen voeren. Het ging dus niet om een competitie voor excellente onderzoeksplannen. Sterker: de minister had eigenlijk iedereen zo’n beurs willen geven, alleen hij vergat daarvoor voldoende geld mee te sturen.
Waarom zou je in dit geval een selectiecommissie optuigen en een tijdrovend beoordelingstraject?, zo was de vraag binnen het ziekenhuis. Met de keuze voor loting lijkt het UMC Utrecht de al langer lopende discussie In Nederland over de inzet van dat instrument bij de verdeling van beurzen in landelijke en internationale competities extra leven in te blazen.
Beste scenario
Hoogleraar Translationele Immunologie Femke van Wijk was één van de leden van de commissie die met het voorstel kwam om te loten. Ze erkent dat niet iedereen binnen het ziekenhuis even enthousiast was over het idee. “Wetenschappers willen graag dingen meten en denken vaak toch objectieve maatstaven te kunnen bedenken. Loten is een zwaktebod, naar hun mening. Maar toen ze echt met een concreet alternatief moesten komen, bleef het stil.”
Voor Van Wijk was loting duidelijk het beste scenario. “Iedereen die kans maakt op zo’n beurs heeft al een vast contract. Ze zijn dus al door het UMC Utrecht aangemerkt als een goede wetenschapper.”
Niet voor het eerst
Het is zeker niet zo dat loten nog nergens anders gebeurt. Het UMC Utrecht deed bijvoorbeeld zelf al ervaring op met het verloten van beurzen voor kinderonderzoekers. En ook in Tilburg wordt al geloot. Onze collega’s van het universiteitsmagazine Univers maakten vorig jaar een reportage over een bijeenkomst waarbij kleine onderzoeksbeurzen onder geesteswetenschappers werden verdeeld.
Het Centre for Unusual Collaborations (Cuco) dat interdisciplinaire samenwerking tussen wetenschappers van de Eindhovense, Wageningse en Utrechtse universiteiten bevordert, heeft inmiddels twee jaar ervaring met het verloten van 1 miljoen euro aan onderzoekssubsidies. In 2023 steunde Cuco op die manier zeven onderzoeksteams en in 2024 kwamen er zes teams uit de loterij.
Volgens UMC-epidemioloog en voorzitter van het Cuco-bestuur Inge Stegeman is hier vooral voor gekozen om zo min mogelijk obstakels op te werpen voor onderzoekers die interdisciplinair willen werken. Voor dit soort complexere projecten waarbij verschillende onderzoeksmethoden worden ingezet is het vaak lastig om reguliere financiering te vinden.
“Wij willen die samenwerking juist stimuleren. Dat betekent dat je onderzoekers niet moet vermoeien met uitgebreide aanvraag- en selectieprocedures, want dan slaat het misschien wel helemaal dood.”
Bij Cuco gaan de aanvragen in balletje in een grote bokaal. Gegadigden zijn uitgenodigd om live of online aanwezig te zijn. Stegeman: “De eerste keer dacht ik nog dat het een leuk feestje zou zijn. Maar er zijn natuurlijk ook gewoon verliezers, dus dan past het niet om winnaars met tromgeroffel en tierelantijnen aan te kondigen. Maar het is denk ik wel goed om het zo transparant te doen.”
Zorgen over aanvraagdruk
De voorbeelden bij het UMC Utrecht en het Cuco lijken te bewijzen dat loting een goede manier kan zijn om onderzoeksgeld te verdelen. Van Wijk en Stegeman erkennen dat het bij hen om heel specifieke soorten toekenningen gaat, maar vinden het de moeite waard om ook bij grotere, meer competitieve beurzenprogramma’s te bekijken of loting een rol kan spelen in een efficiëntere, eerlijkere en meer rationele wijze van geld verdelen.
Femke van Wijk uitte in haar oratie anderhalf jaar geleden haar zorgen over de schade die onderzoekers oplopen door de nadruk op beurzen en prestatie-indicatoren. Ook het wetenschappelijk systeem zelf is daar volgens haar niet bij gebaat. “We doen in de academische wereld net of we precies kunnen bepalen wie de talentvolste, meest belovende, onderzoekers zijn. Dat zijn immers degenen die de beurzen winnen. Als het jou lukt om deel van de schaarse financiering te krijgen, dan wordt dat gezien als een grote verdienste. Jij hebt je onderscheiden ten opzichte van al diegenen die geen beurs kregen. Maar feitelijk klopt er weinig van die gedachtegang.”
Volgens Van Wijk wijst wetenschappelijke literatuur over talentontwikkeling uit dat het heel moeilijk is om te bepalen welke onderzoekers succesvol zullen zijn. Waar wel bewijs voor is, is het zogenoemde Mattheus-effect. Wie eenmaal succesvol is in de wetenschap, zal alleen maar meer geld en aanzien krijgen.
Frustratie
De hoogleraar ziet een grote competitie-moeheid om haar heen. “De aanvragen worden steeds groter en complexer, de frustratie groeit. Vooral ook omdat mensen vaak weinig begrijpen van de motivatie van reviewcommissies om hun aanvraag af te wijzen. En dat laatste is logisch, want die commissies moeten onderscheid maken tussen aanvragen die allemaal goed zijn.”
Van Wijk denkt dat een aanpak van een ‘conditioned lottery’ een mogelijke oplossing kan bieden. De gedachte daarbij is dat werkelijk excellente aanvragen gehonoreerd worden en werkelijk abominabele aanvragen terzijde worden gelegd en dat er vervolgens geloot wordt tussen de andere aanvragen.
“In een selectiecommissie ben je het vaak snel eens over de aanvragen die sowieso financiering verdienen en over de aanvragen die te slecht zijn. Maar bij het overgrote deel van de aanvragen kom je er eigenlijk niet uit. Die zijn allemaal goed. En dan zie je vaak dat er vooroordelen of persoonlijke zaken een rol gaan spelen: ‘o die ken ik, die is echt goed hoor’.”
Onderdeel van Open Science
Inge Stegeman is epidemioloog, en doet binnen het UMC ook onderzoek naar de vraag hoe de kwaliteit van het biomedisch onderzoek versterkt kan worden. Ze beziet het streven naar betere financieringsmethoden als een onderdeel van het nieuwe denken over Erkennen & Waarderen en het streven naar Open Science.
“Niemand zegt dat loten overal en altijd de oplossing is. Maar Cuco is een mooie proeftuin om te kijken wat werkt. We willen ook heel graag onderzoeken wat het effect is van onze loting, ook op de lange termijn. Is het inderdaad een eerlijkere en betere methode die leidt tot meer succesvolle projecten? En hoe ervaren onderzoekers dat zelf? Dat weten we nu eigenlijk nog niet.”
Niet doof
Nieuw zijn de denkbeelden van Van Wijk en Stegeman zeker niet. In feite loopt de discussie al bijna twintig jaar. Het Rathenau Instituut stuitte vijftien jaar geleden al op een “willekeur” in het onderscheid dat NWO maakt tussen onderzoekers die allemaal ‘goed’ zijn.
De Utrechtse hoogleraar Ingrid Robeyns opperde vijf jaar later dat loting een einde kan maken aan die ‘schijnvertoning’. Amsterdamse wetenschappers schreven twee jaar geleden dat gedeeltelijke loting de potentie heeft om de financiering eerlijker, efficiënter en diverser te maken.
Onderzoeksfinanciers hielden zich de afgelopen jaren ook zeker niet doof voor de aanzwellende vraag om een lagere aanvraagdruk, minder tijdrovende procedures en grotere transparantie. NWO kwam met de doelstelling om de doorlooptijd van procedures met 20 procent te verkorten en de werkdruk voor onderzoekers, referenten en commissieleden met een kwart te reduceren. Om die reden wordt bijvoorbeeld in de Veni-, Vidi- en Vici-ronden nu gewerkt met vooraanmeldingen en kan de raadpleging van referenten of het houden van interviews komen te vervallen.
NWO-baas Marcel Levi is echter nog steeds niet overtuigd van de waarde van loting. Loten zou een luie oplossing zijn, zo zei hij tegen het Hoger Onderwijs Persbureau. In een debat stelde hij vorig jaar het als zijn belangrijkste opdracht te zien het honoreringspercentages te verhogen naar een kwart en er dan voor te zorgen dat ook het beste kwart in de prijzen valt.
Desalniettemin zegt NWO experimenten met loting met belangstelling te volgen. Een woordvoerder verwijst naar een rapportage van het Research on Research Institute. Dat beschrijft praktijkvoorbeelden in Nieuw-Zeeland, Zwitserland, Oostenrijk met ‘partial randomizing’ (de term ‘lottery’ wordt angstvallig vermeden).
Argumenten tegen
Behalve de al genoemde redenen om vóór te zijn, benoemt het rapport ook mogelijke argumenten tégen ‘loten’. Zo zouden onderzoekers wellicht minder tijd steken in de kwaliteit van voorstellen, zouden onderzoekers die een beurs krijgen door ‘loten’ minder hoog aangeslagen kunnen worden en zou de wetenschap mogelijk imagoschade oplopen als duidelijk is dat academici zelf al niet eens weten wat goede en wat slechte wetenschap is.
Wie elders in Utrecht zijn oor te luister legt, hoort ook dat niet iedereen loting als een mogelijke oplossing van problemen ziet. De Utrechtse hoogleraar Biologie Sander van den Heuvel heeft bijvoorbeeld begrip voor de terughoudende opstelling van NWO-voorzitter Levi.
Hij erkent dat er vele haken en ogen zitten aan de huidige onderzoeksfinanciering, maar noemt loten ‘armoedig’. “We zouden er toch eigenlijk voor moeten kunnen zorgen dat er duidelijke redenen zijn waarom een onderzoek of een onderzoeker wel of geen financiering krijgt.”
Over de keuze van het UMC Utrecht om de eigen starters- en stimuleringsbeurzen via loting te verdelen heeft Van den Heuvel geen oordeel. In zijn eigen groep heeft hij niet het moeilijke keuzeprobleem van het ziekenhuis. “Wij kunnen eigenlijk alle startende UD’s die onderwijs en onderzoek combineren, de mogelijkheid bieden om een aio aan te stellen. Dat doen we met behulp van ofwel de starters- of de stimuleringsbeurzen.”
Bij landelijke competities voor beurzen zijn naar zijn mening vooral de lage toekenningspercentages en het gebrek aan tijd voor referenten en commissieleden problematisch. Daar zou wat aan moeten gebeuren, denkt hij. Hij juicht de discussie over een betere wijze van onderzoeksfinanciering daarom wel toe. “Je zou kunnen zeggen dat het nu in feite een lot uit de loterij is, als je een beurs krijgt. Dat zou het niet moeten zijn.”
Over een deel van de tijdbesparende vernieuwingen is hij echter nog maar weinig enthousiast. “In de Vidi-procedure worden nu in de life sciences geen interviews met kandidaten meer gehouden. Dan gaat er naar mijn mening iets essentieels verloren.”
Positiever is hij over een initiatief voor kleinere zogenoemde XS-beurzen voor vernieuwend onderzoek. Wie daar een aanvraag doet, verplicht zich daarmee ook tot het beoordelen van andere aanvragen.
Prikkel behouden
Vicedecaan van de faculteit Bètawetenschappen Roos Masereeuw begrijpt de overwegingen van het UMC om de Haagse beurzen voor vaste medewerkers via loting te verdelen. Maar ze staat niet te springen om loting ook bij competitieve beurzenprogramma's toe te passen. Zij mailt: “Ik vind loting een slechte zaak, ik zie niet hoe dit de kwaliteit van het onderzoek bevordert.”
Masereeuw wijst op de waarde voor jonge onderzoekers van het uitwerken van onderzoeksplannen en van de feedback van hun collega’s. Naar haar idee moet de procedure er dan op zijn gericht de beste voorstellen te honoreren.
“Dat betekent niet dat de voorstellen die het niet halen geen goede voorstellen zijn. Door de feedback en input binnen de competitie is het vaak zo dat deze projecten hun weg elders nog wel vinden. De prikkel om voor een hoogwaardig onderzoeksplan te gaan wordt met loting mijns inziens weggenomen.”
Inge Stegeman roept op tot nuance in het debat. “Misschien dat de kwaliteit afneemt als je helemaal gaat loten, misschien neemt de kwaliteit juist toe, waarschijnlijker is dat loten zowel voor- als nadelen heeft. We moeten er niet in termen van ‘zwart of wit’ over praten. Bovendien is het erg moeilijk om te bepalen of je voor of tegen bent, want we weten nu nog heel weinig over de precieze effecten van loten. Daarvoor is langetermijnonderzoek nodig en daar zijn pilots voor nodig.”