Onderuitgezakt, mijmerend met boeken de zomer in

foto: 123rf, DUB

 

Woolloomooloo, de eerste 50 jaarVergeten gebouwen in Utrecht 1850-1940Nieuwe historische atlas van de stad UtrechtDe universitaire campus

StudentendenkenWe, together, and IDenken als AmbachtPrivate eigendom, publieke macht

 

Instituten van de StaatActualizing human rightsOp zoek naar de grenzen van de natuurkunde 

Studentikoze herinneringen worden toekomstbestendig

Wie de eerste pagina’s van Woolloomooloo, de eerste 50 jaar openslaat, voelt meteen een sterke drang naar vroeger, een heftig heimwee naar een tijd die de lezer (indien jong) niet eens heeft meegemaakt. Met terugwerkende kracht wekt dit boek een fear of missing out op. Dat je al lezende denkt: was ik daar maar bij geweest.
De vele schrijvers die dit boek hebben samengesteld, nemen ons mee naar het begin, 22 januari 1970, toen het Utrechtsch Studenten Corps de ‘hippy moderne discobar’ achter zijn Nieuwe Eetzaal bouwde. De rest is geschiedenis, en het is precies die geschiedenis die in woord wordt vastgelegd. Minutieus, grondig, met gevoel voor detail, bakken vol kennis, liefde voor taal, en minstens zoveel liefde voor de Woolloomooloo zelf, met zijn kogelvrije deur, vele tappunten, harde muziek, drukbezette dansvloer, en ‘soms een vlaag hasjlucht’.
Dat beschrijven doen de auteurs ieder op hun eigen manier – waardoor één opvallende, eigen schrijfstijl ontbreekt. De zinnen bevatten soms aanzienlijk wat corpstermen (‘Senatus Theologurum’, ‘Mutua Fides’), die je maar net moet kennen. Of waar je maar net de moeite voor moet willen nemen om de betekenis ervan op te zoeken.
Maar de kern van het boek staat als een huis: studentikoze herinneringen van vroeger zijn door dit boek toekomstbestendig gemaakt. ‘De Woo heeft me leren dansen’. Of: ‘Aan het eind van de avond werd je getest of je met zes bier in je hand zonder druipen een slalom tussen de barkrukken kon maken’. De kers op de taart – of het schuimkraag op het biertje, om even in Woolloomooloo-thema te blijven: de vele foto’s die het boek rijk is. De oudste zwart-wit, de nieuwste in kleur, drommen studenten, armen in de lucht, domweg gelukkig, dankzij de Woolloomooloo. Kijk naar de foto’s, kijk er nog eens naar. En nog eens. En het is alsof je er zelf bij bent geweest. Valt het toch nog mee, met die fear of missing out. (Lisanne van Sadelhoff)
Michel Hegener (red), Woolloomooloo, de eerste 50 jaar. 2020. Woolloomooloo. 29,95


De vergeten geschiedenis van Utrechtse monumenten

In het boek Vergeten Gebouwen in Utrecht vertelt publicist Arjan den Boer de verhalen van dertig ‘vergeten’ Utrechtse gebouwen. Hij schetst hiermee een beeld van de ontwikkeling van de stad in de tijdsperiode 1850 tot 1940. In tegenstelling tot wat de titel suggereert, zijn de meeste Utrechters wel degelijk bekend met deze gebouwen. Alleen is hun geschiedenis, of hun oorspronkelijke functie, vaak in de loop der jaren ‘vergeten’. Zo staan er in dit boek meerdere gebouwen waar ik regelmatig langs fiets zonder dat ik weet had van de rijke historie die achter de voorgevel verscholen zit.

Denk aan de paardenstallen op het Veeartsenijstraat die zijn omgebouwd tot sociale huurwoningen, of aan gebouwen die zoveel prachtige wandschilderingen en kunstwerken huizen dat ze met gemak zouden kunnen concurreren met het Rijksmuseum. Opvallend is het aanzicht van foto’s van de University College campus als soldatenkazerne. Ook de ironie dat een voormalig zwembad nu wordt gebruikt voor pooltafels gaat niet aan mij voorbij.

In 2019 schreef Den Boer al een boek samen met Bettina van Santen en Ronald Willemsen over de naoorlogse architectuur van Utrecht (Utrecht Bouwt 1945-1975). Daar sluit dit boek goed bij aan. Sinds 2014 schrijft hij voor DUIC over de vele ‘vergeten gebouwen’ die de stad kent. Een succesvolle crowdfunding campagne maakte het mogelijk om een selectie van deze stukken te bundelen en uit te geven in boekvorm. Na het lezen van dit boek vraag ik mij in ieder geval af wat we nog meer allemaal zijn vergeten over de gebouwen die we elke dag passeren. (Robert Urbaschek)

Arjan den Boer, Vergeten gebouwen in Utrecht 1850-1940. 2020. Uitgave: Stichting Journallab, Utrecht in samenwerking met. DUIC (De Utrechtse Internet Courant)  34,95


 Utrechtse geschiedenis in kaart gebracht

Het rijk geïllustreerde boek Nieuwe historische atlas van Utrecht van historisch geograaf Hans Renes, geeft in vogelvlucht een beeld van de Utrechtse geschiedenis. Dat begint met de komst van de Romeinen zo’n 50 jaar voor Christus en eindigt met het uitgraven van de singels en de plannen voor de nieuwe wijk bij het Merwedekanaal in 2020.

Het aardige van het boek is dat namen uit de geschiedenis een gezicht krijgen. Waarom staat het beeld van Willibrord op het Janskerkhof? Welke rol speelden Hendrik Moreelse en burgemeester Asch van Wijck bij de vernieuwing van de stad? We kennen die namen alleen van een park en een straat.

Ook de universiteitsgeschiedenis passeert de revue. Zo werd de Maliebaan speciaal aangelegd om de stad voor studenten aantrekkelijk te maken. En liet de beroemde architect Cuypers een neogotisch poortje bouwen naast het academiegebouw als een wraakneming voor de verloren strijd om de stijl van het universiteitsgebouw. Hij had zich verzet tegen het ontwerp van de Delftse hoogleraar Gugel omdat zijn neorenaissancestijl niet zou passen naast de gotische Domkerk.

De hoofdstukken zijn nogal divers en door het vluchtige karakter blijf je nieuwsgierig naar de verhalen achter de genoemde gebeurtenissen. Toch geeft het boek, dat mede door Broese is geïnitieerd vanwege de heropening van de winkel, een mooi beeld van de Utrechtse geschiedenis die nog altijd zichtbaar is als je door de stad loopt. (Ries Agterberg)

Hans Renes, Nieuwe historische atlas van de stad Utrecht. Van Romeins grensfort tot nationaal knooppunt. 2020. Uitgeverij Vantilt. Tijdelijk alleen verkrijgbaar bij Broese voor 19,50.


De complexe relatie tussen stad en universiteit

Een universitaire campus naar Amerikaans voorbeeld, een soort academisch dorp in het groen, is in Nederland nooit aangeslagen. Alleen Twente kent op het landgoed Drienerloo een woon-werk-gemeenschap voor studenten en medewerkers. Maar zo’n campus buiten de stad klinkt in Nederland een beetje verdacht, constateert redacteur Ab Flipse van de bundel De universitaire campus. Bovendien hecht men hier volgens Flipse sterk aan de relatie stad-universiteit.

Die discussie hierover is ook in Utrecht in alle hevigheid gevoerd. De faculteiten Rebo en Geesteswetenschappen hebben vastgehouden aan de binnenstad. De bètafaculteiten en Sociale Wetenschappen zijn in de jaren zestig en zeventig wel naar de ‘Utrechtse campus’  De Uithof vertrokken. Zo is te lezen in het hoofdstuk dat Marja Gastelaars schreef in de bundel.

Zij verklaart het vertrek van enkele faculteiten naar De Uithof omdat het voor deze onderzoekers met hun veeleisende experimentele opstellingen niet mogelijk was om in de Utrechtse stadspanden te blijven. Met pijn in het hart. Zij haalt in het boek een medewerker aan die vol lof is ‘over het ruime onderkomen’ maar ook spreekt over een ‘persoonlijk offer’ van de professoren.

Rechten en Geesteswetenschappen kunnen in de stad blijven vanwege de eilandenstructuur die bij deze faculteiten past. Voor  de bèta- en medische faculteiten werkt dat niet. Gastelaars constateert dat De Uithof vaak gezien wordt als een onsamenhangend geheel. Maar dat valt volgens haar mee als je kijkt naar de specifieke eisen van de verschillende faculteiten die ze in vier varianten aangeeft. De eisen van wetenschappers die lezen, schrijven, denken en praten is anders dan experimenteel onderzoekers die behoefte hebben aan focus en concentratie.  Samenwerking is belangrijk voor  medische disciplines en bij Sociale Wetenschappen is behoefte aan ruimte en flexibiliteit.

In het boek wordt ook de ontwikkeling van de Amsterdamse campussen beschreven, het bouwproces van de Rotterdamse medische faculteit en het ontstaan van de science parken in Nederland waarbij met name Leiden als voorbeeld wordt genomen. Zo tipt het boek een aantal processen aan die aangeven hoe complex de relatie tussen stad en universiteit is de loop der jaren is geweest. (Ries Agterberg)

Ab Flipse, Abel Streefland (red), De universitaire campus. De ruimtelijke transformaties van de Nederlandse universiteiten sedert 1945.2020. Uitgeverij Verloren 17,00.


Filosoferen over het studentenleven

Zal ik vanavond voor mijn tentamen leren of toch naar dat huisfeestje gaan? Wat is de juiste keuze? In Studentendenken filosoferen drie Utrechtse honoursstudenten over alledaagse problemen van de hedendaagse student in Nederland. Het boek bestaat uit drie delen, waarin de auteurs zich elk op verschillende filosofische vraagstukken storten omtrent het student-zijn. De hoofdthema’s van het boek zijn de vrijheid waar studenten zich in bevinden (en soms verliezen), de prestatiedruk die bij het studeren komt kijken en de zinloosheid van het leven.

De auteurs behandelen daarbij ook actuele onderwerpen, zoals hospiteren en Tinder. Zij gebruiken veelal voorbeelden uit hun eigen studentenleven, zonder zichzelf al te serieus te nemen. Anekdotes uit het studentenleven wisselen zich af met een behoorlijk portie filosofische theorieën. De verschillende onderwerpen en filosofieën vliegen je om de oren in dit boek van 210 pagina’s. De hoeveelheid thema’s die het bespreekt en de diversiteit van de thematiek zijn ambitieus, maar eentonig is het boek in ieder geval niet.

Het boek wordt “De filosofische levensgids” genoemd. Het is echter een minder praktisch boek dan je misschien zou verwachten van een gids. Toch spreken de schrijvers de lezers vaak aan en proberen ze deze aan het denken te zetten. Maak een lijstje van jouw eigenschappen. Ben jij dit? Staat dit vast? Wat voor “verhaaltje” hang jij op? Studentendenken is een boek voor studenten die toe zijn aan een diepgaande reflectie op hun alledaagse leven. (Jane Singer)

Daniel van Wyngaarden, Luuk Brouns en Veronique Scharwächter, Studentendenken. 2020. Uitgeverij Prometheus. 19,90


Gedachten van een 21-jarige in coronatijd

Het is voorjaar 2020 en Helen Nurdina de Graaff is net terug van een semester studeren aan het University College London. De Utrechtse studente Global Sustainability Science wil haar ervaringen op papier zetten en kiest niet voor een formeel verslag maar voor een persoonlijk essay dat ook voor haar oma gemakkelijk leesbaar moet zijn, want, zegt zij, I feel like scientific papers do not contribute to one of the most important purposes of science, informing society and engaging society with that knowledge.

Resultaat is een boekje met de raadselachtige titel We, together, and I waarin de lezer niet alleen de belevenissen van Helen in Londen volgt, maar ook deelgenoot wordt gemaakt van de gedachten van een 21-jarige over de corona-lockdown en de toekomst daarna. Uit alles blijkt dat de idealistische auteur hevig begaan is met het milieu en dat haar medestudenten in dat opzicht nog een lange weg te gaan hebben. Als zij bijvoorbeeld aankondigt met de trein terug naar Nederland te zullen gaan, nemen zij zonder meer aan dat dat de trein is naar het dichtstbijzijnde vliegveld.

So far so good, zoals ze aan het UCL plegen te zeggen. Voor vrienden en bekenden, en niet te vergeten voor oma, geeft het boekje een aardig beeld van de persoonlijke ontwikkeling van hun lieve vriendin en kleindochter gedurende een bijzondere periode in haar leven. Maar waarom zij heeft besloten om haar weinig opzienbarende bespiegelingen aan buitenstaanders te koop aan te bieden, is voor ondergetekende minder duidelijk. Helemaal een raadsel is het waarom iemand die, getuige het moeizame taalgebruik en de talloze fouten, de Engelse taal nog bepaald niet feilloos beheerst, er niet voor heeft gekozen om gewoon in het Nederlands te schrijven. Maar dat zal de funeste invloed van de verengelsing van het academisch onderwijs wel zijn. (Erik Hardeman)

Helen Nurdina de Graaff, We, together, and I. 2020. Uitgeverij New Brave World. Te koop in Utrechtse boekhandels 19,99 of als e-book bij Bol.com 1,99.


De universiteit zou minder schools moeten zijn

Op studentenverenigingen worden eerstejaars studenten van oudsher op het hart gedrukt dat de universiteit geen 'school' is. Cultuurpsycholoog en wetenschapshistoricus Ruud Abma wil het hier graag mee eens zijn: "De universiteit zou juist een breuk moeten betekenen met het schoolse leren en de studenten leren zelfstandig te denken", stelt hij. Werp je een blik op het hedendaagse onderwijs dan lijkt het verschil tussen 'universiteit' en 'school' een reliek uit het verleden. Werkgroepen op de universiteit zijn even groot als de klassen op het vwo, het persoonlijk contact met de docenten is gering en ook het strikte stramien van toetsen en het bindend studieadvies maken de universiteit schoolser dan ooit tevoren. Mede hierdoor valt de aandacht voor de persoonlijke en academische vorming van studenten weg, zegt Abma.

Dankzij zijn decennialange ervaring op de Universiteit Utrecht, zowel als student, onderzoeker en docent, weet Abma in zijn essay Denken als Ambacht een goed beeld van het veranderende onderwijs te schetsen. In het eerste deel komt ook een bondige geschiedenis van het bestuur en het onderzoek op de Nederlandse universiteiten aan bod. Hij beschrijft hoe de professorenuniversiteit, bestuurd door een selecte groep hoogleraren, heeft plaats gemaakt voor het markt- en managementdenken van het College van Bestuur. Vanwege exploderende studentenaantallen en wisselende kwaliteit van het onderwijs was verandering noodzakelijk, zegt hij. Toch hebben het onderwijs en het onderzoek volgens hem te lijden gehad onder de introductie van de managementaanpak.

Hoewel Abma in het essay veel verschillende ontwikkelingen langs gaat - ook de internationalisering laat hij niet ongemoeid - blijft zijn betoog goed onderbouwd. Het beeld van de universiteit dat na het lezen overblijft, is vanwege de kritische toon niet bijzonder rooskleurig. Gelukkig eindigt hij het boek met verscheidene suggesties om het onderwijs en onderzoek te verbeteren. Persoonlijk contact met studenten, het vervangen van toetscijfers door inhoudelijke beoordelingen en een hernieuwde aandacht voor schrijven en denken zou hierin centraal moeten staan. Het betoog is interessant voor onderzoekers en bestuurders, maar ook voor studenten die graag meer willen weten over wat de universiteit is en wat het misschien zou kunnen en moeten zijn. (Marcel Hobma)

Ruud Abma, Denken als Ambacht. 2020. Uitgeverij Valkhof Pers. Prijs 15,95


Steeds meer publieke macht voor multinationals

In het ancien régime - de Europese geschiedenis van de middeleeuwen tot de Franse Revolutie aan het eind van de achttiende eeuw - waren het publieke en het private nogal uit balans. Functies als rechter of notaris waren persoonlijk eigendom van de bezitter — en deze kon de functie verkopen, weggeven als bruidsschat, of overdragen aan een erfgenaam. Macht was eenvoudigweg te koop. Een voorbeeld uit de Republiek der Nederlanden: de VOC had private investeerders, maar behartigde ook publieke taken in het bestuur van de koloniën.

De moderne maatschappij die op de bestorming van de Bastille volgde, probeerde publieke en private sferen zoveel mogelijk uit elkaar te houden. In zijn oratie Private Eigendom, publieke macht, uitgesproken bij de benoeming tot hoogleraar Politieke Filosofie en Economische Ethiek aan de Universiteit Utrecht, signaleert Rutger Claassen in de eenentwintigste eeuw echter een comeback van het feodale stelsel uit vroegmodern Europa — in gestalte van omkoping door en van politici en ondernemers. Economische en politieke belangen vermengen zich ten koste van burgers: politieke partijen nemen grote donaties aan van vermogende ondernemers, multinationals als Uber bepalen hun eigen belastingtarief door te schuiven met winsten en door overheden onder druk te zetten om gunstige regelingen te treffen.

Een strikte scheiding tussen het private en publieke - zoals opgetekend door Rousseau - is geen houdbaar stelsel, stelt Claassen: interacties tussen beide zijn onvermijdelijk en soms zelfs noodzakelijk. Maar, onderzoekt hij in deze beknopte, filosofische analyse die langs het feodalisme, liberalisme voert, wanneer vormt de vermenging van beide een bedreiging voor de samenleving, en hoe kunnen we daarop reageren? Een zeer interessant en leesbaar werk. (Linda van der Pol)

Rutger Claassen, Private eigendom, publieke macht. Op weg naar een nieuw feodalisme? (oratie). 2020. Boom Juridisch. 14,90 digitaal gratis te downloaden via open access.


Wat zijn de instituten van de staat?

Als fan van papieren naslagwerken en handboeken zoals Oor’s popencyclopedie, Vogels van Nederland, Het groot citatenboek of Komrij’s Nederlandse poëzie, past de Instituten van de staat helemaal in mijn straatje. Met 725 pagina’s een dikke pil. Geschreven door 27 specialisten onder wie de drie leden van de redactie de Leidse hoogleraar Erwin Muller, UU-hoogleraar Remco Nehmelman en de Utrechtse rector Henk Kummeling.  

Toen ik het boek onder ogen kreeg, was mijn eerste vraag: ‘Wat zijn instituten van de staat?’. Dit bleek gelukkig geen domme vraag, want in de inleiding van het boek bleken de drie heren zichzelf die ook gesteld te hebben. Het was zelfs een “cruciale vraag”. Het antwoord: “[….] de formele organisaties die de staat vormen en de taken van de democratische en sociale rechtsstaat vervullen”. Hieronder vallen onder meer de regering, de gemeenteraad, de politie en de ombudsman. In het boek worden de instituten beschreven en geanalyseerd.

Na de inleiding las ik de inhoudsopgave. Mijn blik bleef hangen op het woord (open) samenleving. Een term die op de UU hoort bij een strategisch thema en waarvan ik me altijd heb afgevraagd wat de functie is van de toevoeging ‘open’. Ik bladerde door naar pagina 707 waar het antwoord moet staan. Ik werd niet teleurgesteld. In een open samenleving is er aandacht voor gelijkheid, individuele vrijheid van burgers, de bescherming van minderheden en de zorg voor zwakkeren. Woorden die in deze tijd van corona en antiracisme demonstraties extra gewicht krijgen.

Mijn eerste indruk van het boek is positief, maar eerlijk is eerlijk: ik heb nog veel leeswerk voor de boeg. Met de zomervakantie in aantocht, moet ik een eind komen.(Gwenda Knobel)

Erwin Muller, Henk Kummeling, Remco Nehmelman(red.) Instituten van de staat. 2020. Uitgever WoltersKluwer, 95 euro


De link tussen mensenrechten en klimaatverandering

Jos Philips , universitair docent bij Filosofie en ethiek, heeft het laatste decennium naam gemaakt met een verscheidenheid aan wetenschappelijke publicaties waarin hij zijn licht laat schijnen op kwesties betreffende mondiale rechtvaardigheid, met als voornaamste focus mensenrechten, armoede en duurzaamheid.

In zijn nieuwste publicatie Actualizing human rights legt hij het complexe actuele vraagstuk van de verwezenlijking van mensenrechten onder de loep. Hierin richt hij zich op twee grote uitdagingen die hiermee gepaard gaan: globale ongelijkheid, en de grote onzekerheid over de toekomst met betrekking tot klimaatverandering. Hoe kunnen we in een wereld waarin zoveel ongelijkheid bestaat een universeel ideaal van mensenrechten nastreven, en dit tevens op een structurele manier implementeren in een klimaatcrisis? Daarnaast observeert en bekritiseert hij een fenomeen dat hij de political pawns challenge noemt. Hiermee doelt hij op manieren waarop politieke structuren het stokpaardje genaamd mensenrechten misbruiken door waarden die universeel zouden moeten zijn om te buigen naar hun respectievelijke agenda’s.

Philips biedt met zijn nieuwste publicatie een toegankelijke en tevens omvattende kijk op mensenrechten – en hiermee een ontnuchterend tegengif tegen de blinde vlekken die dit concept met zich meebrengt. Een concept dat door de ideologische aard ervan makkelijk misbruikt wordt, zoals we dat zo goed kennen van de humanitaire hulpverlening. Philips doet dit niet in de eerste plaats met het brengen van oplossingen, maar met het in kaart brengen van de pijnpunten. Met zijn kritiek onderscheidt hij zich vooral ten opzichte van bestaande literatuur door de link te leggen tussen mensenrechten en klimaatverandering; op dit moment de grootste uitdaging waar de mensheid oog in oog mee staat. (Jelle Talsma)

Jos Philips, Actualizing human rights. 2020. Uitgever Taylor & Francis Group. Open Access, gratis te downloaden.


Een onbewogen beweger

In Op zoek naar de grenzen van de natuurkunde wil de aan het Freudenthal Instituut verbonden natuurkundige Fedde Benedictus laten zien hoe verenigbaar de ‘klassieke’ natuurkunde van Newton en de ‘moderne’ natuurkunde van Einstein zijn. Maar behalve de noodzakelijke natuurkunde zet hij nog een extra stap: zoals Benedictus het formuleert, interpreteert hij de natuurkunde, want natuurkunde zonder filosofie is blind. “Het ‘gewoon logisch nadenken’ dat komt kijken bij de interpretatie van de natuurkunde, dat is filosofie. (…) Natuurkunde zonder filosofie is als een munt met maar één kant.”

Het levert een boek op dat in sneltreinvaart langs de belangrijke natuurkundige kennis gaat, waarin Benedictus de werelden van Newton en Einstein knap met elkaar verbindt. Met begrijpelijke alledaagse voorbeelden maakt hij inzichtelijk hoe we bepaalde begrippen bij Newton en Einstein (‘onderbepaaldheid’, ‘lengtecontractie’, ‘tijddilatatie’) moeten begrijpen.

Hoewel het boek trefzeker geschreven is, is het wel wat topzwaar – niet omdat de theorie zo moeilijk is, maar Benedictus heeft veel informatie in een relatief dun boek verwerkt. Met weinig woorden is de theorie inzichtelijk gemaakt, maar juist hierdoor gaan we soms teveel met zevenmijlslaarzen door een onderwerp heen. Daardoor komt het boek soms gehaast over, met losse eindjes en half uitgewerkte associaties.

De slotsom is even verrassend als sterk. We keren even terug naar het begin: Aristoteles, die een ‘onbewogen beweger’ vermoedt, “iets wat andere dingen in beweging kan zetten maar zelf niet beweegt.” Zelfs na eeuwen natuurkunde, concludeert Benedictus, kunnen we in de eenentwintigste eeuw wezenlijk niets anders zeggen. (Roel Weerheijm)

Fedde Benedictus, Op zoek naar de grenzen van de natuurkunde. 2020. Uitgeverij Prometheus 19,99


 

Advertentie