Onderzoek legt verschillen studiesucces bloot tussen diverse groepen studenten

Studiekiezers moeten voor de Utrechtse matching ook echt naar de universiteit komen, foto DUB

Het zijn enkele resultaten uit het onderzoek van Teaching Fellow Leoniek Wijngaards-de Meij. Zij doet onderzoek naar instroom en studiesucces van studenten aan de UU. Zij kijkt hierbij ook wat voor invloed matching hierop heeft. Matching is in 2013 ingevoerd, een jaar eerder dan aan andere universiteiten. 

De sociaal wetenschapper is al sinds het begin betrokken bij matching aan de UU en doet er ook al die jaren al onderzoek naar. Ze spitst haar onderzoek nu toe op diversiteit. Werpt matching bijvoorbeeld een drempel op voor studenten met een niet-westerse achtergrond? En gaan jongens anders om met het matchingstraject dan meisjes? Hiervoor kijkt ze naar studenten die tussen 2009 en 2015 zijn begonnen aan een opleiding aan de UU, dus voor en na de invoering van matching.

Instroom
Uit de eerste resultaten blijkt dat het percentage studenten met een migratieachtergrond niet beïnvloed is door de invoering van matching. De instroom blijft gemiddeld op 19 procent waarvan ongeveer de helft van deze studenten een niet-westerse migratieachtergrond heeft. Toch is er wel een verschil te zien in vergelijking met andere studenten: relatief méér studiekiezers met een niet-westerse achtergrond haken af voor de matchingsdag. Deze groep studiekiezers schrijft zich ook minder vaak in ná de machingsdag. De belangstellings voor een UU-opleiding is dus wel groter dan die 19 procent.

Er is ook een verschil op dit vlak tussen jongens en meisjes. Meisjes melden zich bij de UU vaker aan voor meer dan één opleiding dan jongens. Jongens daarentegen zetten hun voorlopige aanmelding vaker om in een definitieve inschrijving dan meisjes. Het meest opvallend is dit bij de bèta-opleidingen: hier haken in vergelijking met andere faculteiten meisjes nog vaker af – zowel net voor als net na de matchingsdag -  en schrijven zich dus niet in voor de opleiding.

Vergelijking met andere universiteiten uit de randstad
Het onderzoek naar de gevolgen van matching op diversiteit doet Wijngaards-de Meij samen met twee promovendi. De gegevens die Wijngaards-de Mei gebruikt voor het onderzoek naar diversiteit, zijn van UU-studenten die in de jaren 2009 tot en met 2015 zijn begonnen met hun studie. De onderzoekers hebben gekeken naar de vooropleiding van de studenten, hun geslacht, hun migratieachtergrond en de opleiding en sociaal economische positie van de ouders. Via het Centraal Bureau voor de Statistiek is deze informatie geanonimiseerd beschikbaar gekomen. Een promovenda werkt met data van de UU en de ander verzamelt gegevens over matching bij andere universiteiten.

Een aantal onderzoeksresultaten kunnen ze naast die van de taskforce The future is diversity leggen. Deze taskforce bestaat uit onderzoekers van de universiteiten van Leiden, Rotterdam en de Amsterdamse Vrije Universiteit. Zij doen onderzoek naar instroom en studiesucces in relatie tot de achtergrond van de studenten. Niet alle variabelen zijn echter met de onderzoekers van de taskforce te vergelijken. Wijngaards-de Meij: “Bij de vergelijking tussen universiteiten gebruiken we de gegevens van DUO en hebben daardoor geen informatie over de opleiding van ouders of hun sociaal economische gegevens.”

In vergelijking met de onderzoekers van de taskforce uit Zuid- en Noord-Holland heeft de UU beduidend minder studenten met een migratieachtergrond. Deze universiteiten hebben ook een veel gevarieerdere achtergrond in diversiteit. In vergelijking met de drie universiteiten van de taskforce doen UU- studenten met een migratieachtergrond het gemiddeld wel beter in de studie dan die studenten van alle andere universiteiten.

“Daartegenover staat dat de tweede generatie, de studenten die in Nederland zijn geboren maar van wie beide of een van de ouders in een niet-westers land geboren is, het bij ons minder goed doen dan studenten zonder migratieachtergrond net als bij de andere universiteiten. En dan heb ik het wel over gemiddelden natuurlijk.”

Wijngaards-de Meij ontdekte ook dat er minder studenten met een hbo-propedeuse zich bij de UU melden dan bij andere universiteiten. Opvallend is dat de hbo’ers die wel voor de UU kiezen er een onderscheid te zien valt, tussen de studenten met een havo- en een vwo-diploma. In hun eerste universitaire jaar doen de oud-hbo’ers met een havo-diploma het beter dan de voormalige vwo-scholier die een jaar hbo achter de kiezen heeft.

Op zoek naar verklarende antwoorden
De resultaten van haar onderzoek heeft ze gevisualiseerd in een aantal grafieken (zie kader). Je kan die op verschillende manieren bekijken uitgesplitst naar bijvoorbeeld de variabelen faculteit, geslacht of op het inkomen van de ouder. De resultaten zijn voer voor nader onderzoek, zegt de Teaching Fellow, want hoe zijn deze resultaten te verklaren? In samenwerking met alle faculteiten wil Wijngaards-de Meij op zoek naar antwoorden. “Wat is de reden dat meisjes minder vaak hun aanmelding omzetten in een definitieve inschrijving bij de bèta’s? Waarom haken studiekiezers af tussen het moment van aanmelden en de matchingsdag en waarom zie je dat bij bepaalde groepen vaker gebeuren?

De antwoorden kunnen leiden tot nieuw beleid, zegt Wijngaards-de Meij. “Zo moeten we kijken of we onbewust groepen bevoordelen. Kijken we naar jongens dan vallen zij in het algemeen vaker uit en hebben een lager studiesucces dan meisjes. En jongens doen het gemiddeld, ongeacht of ze wel of geen migratieachtergrond hebben, minder goed in hun studie dan het gemiddelde van alle meisjes."

Is het onderwijs aan de UU zo ingericht dat meisjes het beter doen?, vraagt ze zich af. "Zou het onderwijs competitiever moeten omdat we weten dat jongens het beter doen in een meer competitieve omgeving? We zien bijvoorbeeld ook dat jongens in een opleiding met voornamelijk meisjes ook eerder uitvallen dan bij opleidingen waar die verhouding meer gelijk of andersom is. Het is goed om hierover in gesprek te gaan. Iedereen moet gelijke kansen en ondersteuning krijgen waar het nodig is.”

Diversiteitsscan
Een vraag is hoe inclusief de onderwijscultuur aan de UU is voor alle studenten, meent Wijngaards-de Meij. "Hoe kijken ondervertegenwoordigde groepen naar de universiteit en hoe zorg je dat je ze houdt." Om te weten hoe divers de populatie van een opleiding is, heeft ze bij elke Utrechtse opleiding een diversiteitsscan gedaan die verder gaat dan het tellen van het aantal jongens en meisjes. “Wat we weten is dat de meest diverse studentenpopulatie te vinden is bij de faculteit Bètawetenschappen – “voornamelijk Farmacie is voor UU begrippen heel divers” - en de minst diverse bij Diergeneeskunde. “Weinig tot geen studenten met een migratieachtergrond en overwegend meisjes.”

Naar aanleiding van deze scan kan een opleiding stappen ondernemen om plannen te maken om studenten met verschillende achtergronden te trekken. “In het Strategisch Plan van de universiteit staat dat er de wens is om een meer diverse organisatie te zijn.” Bij haar eigen faculteit zegt de onderzoeker, wordt nu bijvoorbeeld gekeken naar de voorlichtingsactiviteiten. “Bij de faculteit Sociale Wetenschappen studeren relatief weinig studenten met een migratieachtergrond. Als in de voorlichting alleen maar autochtone meisjes zijn te zien, hoe komt dat over op studiekiezers? We weten dat rolmodellen belangrijk zijn bij keuzes maken, dus de diversiteit dier er wel is laten zien, is een belangrijke stap. Je wilt echter ook geen verkeerd beeld scheppen. Je moet dus zoeken naar een middenweg.”

Matching helpt
Met haar onderzoek zet Wijngaard-de Meij een stap verder dan kijken of met matching het studiesucces is toegenomen. Vijf jaar geleden moesten studiekiezers aan de Universiteit Utrecht voor het eerst verplicht meedoen aan een matchingsprocedure ter voorbereiding op hun opleiding naar keuze. In de afgelopen jaren is de uitval structureel afgenomen en hoewel ze bij eerdere onderzoeksresultaten nog een onzekerheidsmarge inbouwde als het ging om het effect van matching op het aantal studiestoppers, nu is ze overtuigd dat matching helpt. Ja, ten tijde van de invoering van de studiekeuzecheck nam de Universiteit Utrecht ook andere maatregelen om te zorgen dat  beginnende studenten beter landen in de universitaire wereld, maar het teruglopen van studie-uitval zet door en dara heeft de matchingsprocedure een belangrijke rol in gespeeld.

 

Transparantie over onderzoeksgegevens

De onderzoeksgegevens uit het rapport Instroom en doorstroom in het kader van een diverse studentenpopulatie: Diversiteit bij aanmelding, en studiesucces van verschillende groepen van Leoniek Wijngaards-de Meij en Lientje Maas staan op een website die voor iedereen te bezoeken is. De Monitor diversiteit bachelor UU laat het verloop van groepen door het matchingstraject zien, uitgesplitst naar achtergrondkenmerk zoals geslacht of migratieachtergrond. In overzichtelijke grafieken is te zien hoe de faculteiten van de UU van elkaar verschillen op diverse variabelen. Zo zijn ook de verschillen in diversiteit zichtbaar gemaakt tussen studenten van verschillende collegejaren. Deze applicatie is ontwikkeld door Lientje Maas.

Het is vrij uitzonderlijk dat dit soort gegevens met de wereld worden gedeeld, weet ook Wijngaards-de Meij. “Het is wel steeds meer gebruik om onderzoeksgegevens te delen. Maar dit zijn misschien wel heel bijzondere gegevens over de positie van de universiteit die je openbaar maakt. Het idee is om transparant te zijn. Dit is hoe het er voor staat met de diversiteit van de cohorten 2009 tot en met 2015. Dit zijn de groepen studenten die in de jaren 2009 tot en met het collegejaar 2014-2015 zijn gestart met hun studie. De resultaten gaan dus over de jaren daarna.”

Advertentie