Open Science Community wil pijnlijke veranderingen zo gemakkelijk mogelijk maken

Loek Brinkman en Anita Eerland zijn de oprichters van de Open Science Community Utrecht. Foto's Ivar Pel

Liefde voor de wetenschap. Dat was de drijfveer voor de Utrechtse universitair docenten Anita Eerland (Geesteswetenschappen) en Loek Brinkman (Geneeskunde) toen ze in 2017 de Open Science Community Utrecht begonnen.

Met hun community willen ze een bijdrage leveren aan een overgang naar een andere - in hun ogen - betere manier van onderzoek doen. Binnen de Universiteit Utrecht en daarbuiten. De twee pleiten voor een cultuurverandering in de wetenschap.

Want hoewel Eerland en Brinkman zich geen mooier beroep dan wetenschapper kunnen voorstellen, zien ze ook de donkere kanten van het hypercompetitieve wetenschapssysteem en de perverse prikkels die dat voor onderzoekers met zich meebrengt.

‘Open science’ wordt door het tweetal - en door veel andere academici - gezien als het medicijn dat een einde kan maken aan ‘systeemfouten’ zoals de grootschalige replicatiecrisis. “En laten we dan meteen wat doen aan de publicatie- en aanvraagdruk”, voegt Brinkman toe.

Waarom Open Science?
Het recept van open science kent een bont mengsel van ingrediënten. Het gaat bijvoorbeeld om meer samenwerking met maatschappelijke partners en meer openheid van de wetenschap naar het grote publiek. Maar de discussies in academische kringen gaan vooral over het vrij toegankelijk maken van artikelen (open access) én om het delen van onderzoeksdata en -codes.

Als onderzoekers data en codes beschikbaar stellen aan andere wetenschappers, hoeven die collega’s zelf geen nieuwe data te verzamelen. Ook kunnen data dan door meerdere onderzoekers kritisch worden bekeken en kunnen studies beter met elkaar worden vergeleken. Dat voorkomt fouten en fraude.

Brinkman: “Onderzoek kan zo efficiënter en betrouwbaarder worden: je krijgt gewoon meer waar voor je geld. Dat is beter voor de maatschappij, voor de universiteit en uiteindelijk ook voor de individuele onderzoeker.”

De waarde van de voorgestelde veranderingen wordt inmiddels op steeds meer plekken onderkend. Zo moeten bij de beoordelingen van onderzoeksgroepen de uitgangspunten van open science worden meegewogen, bepaalden universiteitenvereniging VSNU, onderzoeksfinancier NWO en wetenschapsgenootschap KNAW onlangs. 

Loek Brinkman is als universitair docent verbonden aan het UMC Utrecht. Daar doet hij onderzoek naar open science en geeft hij er onderwijs over. Hij is ook lid van het ‘Accelerate Open Science Team’ van het Nationaal Platform Open Science. Hij promoveerde aan de Radboud Universiteit van Nijmegen op het gebied van de neurowetenschappen en was daarna vier jaar werkzaam bij de faculteit Sociale Wetenschappen van de UU.

Waarom een Open Science Community?
Voor Eerland en Brinkman gaat het nog niet snel genoeg. De twee interesseren zich al jaren voor manieren om de academische wereld te vernieuwen. Brinkman geeft tegenwoordig college over het thema aan de faculteit Geneeskunde. Taalpsychologe Eerland verklaart haar betrokkenheid onder meer uit een ervaring met haar eigen Veni-onderzoek.

Daarbij stuitte Eerland op problemen toen ze ging twijfelen aan een gerenommeerde wetenschappelijke publicatie die het fundament vormde van haar NWO-aanvraag. Ze gooide het vervolgens over een andere boeg en startte met medewerking van de oorspronkelijke auteurs een grootschalige replicatiestudie.

Uiteindelijk moest ze concluderen dat de wetenschap niet had gewerkt zoals dat zou moeten. Er was door andere onderzoekers – mogelijk door haast en scoringdrift - te weinig tijd genomen om de publicatie, waarop veel andere experimenten in haar werkveld waren gebaseerd, kritisch onder de loep te nemen. “We waren uiteindelijk niet in staat om de oorspronkelijke resultaten te repliceren.”

Voor echte verandering is een breed draagvlak nodig

Het idee om een ‘community’ te starten kwam er toen beiden merkten dat ze steeds dezelfde mensen tegenkwamen bij discussies over open science. Dat groepje groeide bovendien niet. Eerland: “Er werd wel meer over open science gesproken, maar niet door meer mensen. En dat terwijl het voor iedereen steeds belangrijker aan het worden was.”

De twee begonnen zich af te vragen op welke manier ze de overgang voor zo veel mogelijk wetenschappers zo gemakkelijk mogelijk konden maken. Eerland: “Voor echte verandering is een breed draagvlak immers een eerste voorwaarde.”

Ongeveer tegelijkertijd begon de Universiteit Utrecht zich te manifesteren als een van de voortrekkers in het veranderingsproces, onder meer met het Open Science Programma onder leiding van oud-geneeskundedecaan Frank Miedema. Daarmee wilde de UU-bestuur het gebruik van open science binnen de instelling stimuleren. Brinkman: “Daar waren we natuurlijk heel blij mee, maar we vonden het van belang dat wetenschappers hier ook zélf en met elkaar mee aan de slag gingen.”

Wat doet de community?
Er kwam uiteindelijk een website en een oproep om lid van de Open Science Community Utrecht te worden. Inmiddels zijn er zo’n 280 leden. Daarbij gaat het niet alleen om wetenschappers, maar ook om studenten, beleidsmakers en andere geïnteresseerden. Wie zich aanmeldt, kan aangeven welke expertise hij of zij zelf al in huis heeft en bereid is te delen, of aan welke specifieke expertise er behoefte is.

Er kwamen seminars, podcasts en discussiegroepen en leden namen ook zelf het initiatief om onderwerpen te agenderen. Ook kwam er een nieuwsbrief die opmerkelijk vaak door ontvangers geopend wordt en uiterst effectief blijkt. Brinkman: “Het uitgangspunt is steeds om te laten zien op welke manieren collega’s open science in de praktijk brengen, zodat we van elkaar kunnen leren en elkaar inspireren.”

Aan een reeks facultaire bijeenkomsten waarvan de eerste twee bij Bètawetenschappen en Geowetenschappen drukbezocht waren, kwam door corona helaas een tijdelijk einde. Maar online vonden enkele workshops (onder meer over preregistratie van artikelen en over het delen van code via het online platform Github) gewoon doorgang. Ook was er een wekelijks online koffiemoment, OSCoffee.

Wat zijn ze daar in Utrecht aan het doen?, vroegen ze bij andere universiteiten

Loek Brinkman geeft toe dat het moeilijk is om te meten in hoeverre de community bijdraagt aan gedragsverandering bij onderzoekers. “Maar onze events worden goed bezocht en ik zie dat daar nieuwe contacten worden gelegd. Bezoekers blijven na een workshop vaak nog even hangen om specifieke vragen te kunnen stellen en dat mondt dan uit in heel interessante gesprekken.”

Het initiatief trok ook al snel de belangstelling van onderzoekers bij andere universiteiten. Inmiddels hebben de meeste andere Nederlandse universiteiten en twee buitenlandse universiteiten een vergelijkbare community. Op de Utrechtse website staat een stappenplan dat duidelijk maakt hoe je zelf een community begint. Brinkman: “We hoorden maar al te vaak de vraag: wat zijn ze daar aan het doen in Utrecht en waarom hebben wij dat niet?”

Anita Eerland is universitair docent bij het departement van Taal, Literatuur en Communicatie van de faculteit Geesteswetenschappen. Anita was in 2019 vice-president van de Society for the Improvement of Psychological Science. Ze kreeg in 2014 een Veni-beurs van NWO voor een onderzoek naar de vraag in hoeverre taalgebruik de beslissingen van rechters beïnvloedt. Ook won zij in 2012 een IG-Nobelprijs (de bekende wetenschapsprijs voor ‘grappig’ onderzoek) voor een experiment dat uitwees dat mensen die naar links leunen de Eiffeltoren kleiner inschatten.

Wat is de invloed van de community?
De Utrechtse universiteit onderkent inmiddels de potentie en gaf de twee een deeltijdaanstelling als ‘community coördinatoren” om hun werk voort te zetten. Kortgeleden kon de Open Science Community bovendien zeven facultaire ambassadeurs aanstellen die voor een halve dag per week betaald worden. Zij proberen de open science-gedachte en de activiteiten van de community binnen de faculteiten onder de aandacht te brengen. Ook houden zij in de gaten wat er speelt op het gebied van open science binnen hun eigen faculteit.

De universiteit ziet niet alleen de waarde van de community als middel om informatie te verstrekken en uit te wisselen, schat Brinkman in. Ook de functie van klankbord voor het universiteitsbestuur en voor het Open Science Programma wordt gewaardeerd. Door de ervaringen en zorgen van individuele onderzoekers te delen met bestuurders en beleidsmakers hopen Eerland en Brinkman dat de overgang naar open science zo wordt vormgegeven dat iedereen ermee uit de voeten kan.

Data delen kost tijd en moeite, en het kan veel stress geven

“We zitten nu met open science in de fase waarin het gaat schuren”, zegt Brinkman. “Tot voor kort juichten we vooral dat we de wetenschap beter gingen maken. Nu moeten er echt concrete keuzes gemaakt gaan worden en wordt het af en toe ook minder leuk.”

Binnen de community komt volgens de twee aan het licht wat de praktische bottlenecks zijn. Brinkman: “Mensen willen bijvoorbeeld wel hun data delen, maar zien dat het veel tijd en moeite kost. En ze moeten zich kwetsbaar opstellen. Anderen kunnen in jouw data gaan zitten pluizen en vervolgens op twitter zetten wat je allemaal niet goed hebt gedaan. Dat geeft stress.”

“Maar er zijn ook principiële bezwaren. De vraag is nu bijvoorbeeld ook hoever we met open science willen gaan. En dan merk je opeens dat je heel verschillend kunt denken over de mate waarin wetenschappelijke data beschikbaar moeten zijn voor niet-onderzoekers, met name voor commerciële partijen. Hoe ga je daar mee om? Open science is bovendien heel iets anders voor geesteswetenschappers dan voor exacte wetenschappers; het maakt uit of je een boek schrijft of een artikel.

“Door al die verhalen te vertellen, kunnen wij duidelijk maken wat onderzoekers niet en wat ze wel zien zitten en onder welke voorwaarden. Als je wilt dat open science een verrijking is voor wetenschappers - en niet een extra vinkje op de lijst van taken waar ze toch al niet aan toekomen - zul je ze moeten helpen en waar nodig maatwerk moeten bieden.”

De belangrijkste voorwaarde
Een aspect van open science dat nog niet aan bod gekomen kwam, is wat in academische kringen nu ‘anders erkennen en waarderen’ heet. Als wetenschappers anders moeten gaan werken en niet langer de bekende succesformule moeten najagen, dan zullen zij daarvoor ook beloond moeten worden.

Wat Eerland betreft zijn aanpassingen van de criteria waarop wetenschappers worden beoordeeld van doorslaggevend belang om open science werkelijk van de grond te krijgen. Nu zijn het vooral de veel publicerende en beurzen binnenslepende wetenschappers die carrière maken; dat moet veranderen. De VSNU heeft vorig jaar een aanzet gegeven voor een discussie over meer diversiteit in loopbaanpaden. Binnen de UU is er een werkgroep onder leiding van hoogleraar Paul Boselie die hiermee experimenteert.

Eerland: “Want dat is de belangrijkste schakel. Mensen kunnen wel vanuit idealen dingen gaan doen, maar dat houden ze niet vol als dat uiteindelijk niet is waarop ze worden beloond. Het lastige is natuurlijk dat we in Nederland niet op een eiland zitten. Wat als je voor een internationale carrière die aansprekende publicaties wél nodig hebt?”

Als mensen niet worden beloond, houdt het op

Brinkman ziet dat wetenschappers, uitgevers en universiteiten elkaar nog steeds vaak in de tang houden. Hij vertelt over een recente vergadering waarin een van de aanwezigen trots meldde dat hij een artikel ging publiceren in een belangrijk tijdschrift met een hoge impactfactor. Daarop kreeg hij te horen dat dat heel mooi was, maar dat de UU zojuist de Dora-verklaring had ondertekend waarmee instellingen beloven minder aandacht te besteden aan het publiceren in prestigieuze tijdschriften.

“Wat moet je dan doen wél doen om succesvol te zijn? Dat is aan het verschuiven. Het systeem gaat op de schop. We gaan terug naar de vraag: ‘Wat is de rol van de universiteit in de maatschappij en hoe kunnen we die zo goed mogelijk vervullen?’ Open science biedt de mogelijkheden om het antwoord vorm te geven.”

Advertentie