Zoektocht naar alternatieve sanering
Pfasveld op Utrecht Science Park wordt een living lab
Een paar jaar geleden liepen op het veld met uitzicht op de Tolakkerlaan nog paarden. Een klein afdakje waaronder het voer lag, herinnert nog aan die tijd. Maar vorig jaar zijn de paarden van het veld afgehaald, omdat het al enige jaren verontreinigd met Per- and polyfluoralkyl stoffen (Pfas) bleek te zijn, een verzameling chemische stoffen die overal ter wereld een negatief effect hebben op het milieu en de gezondheid van mens en dier.
Projectleider Frank Kooiman van het Facilitair Service Centrum vouwt een kaart uit van het gebied waarin met rode, oranje en groene stippen precies staat aangegeven waar de concentratie van het gif het hoogst is. Even later rijdt een auto voor met daarin Johan van Leeuwen, hydrogeoloog bij Geowetenschappen. Uit de achterbak haalt hij een kruiwagen met een grondboor en monsterpotjes. Daarnaast komen George Kowalchuk, hoogleraar Ecologie & Biodiversiteit en Chiel Jonker, milieuchemicus en -toxicoloog van het interfacultaire onderzoeksinstituut IRAS aanfietsen.
Duurzame sanering
Het veldje was tot 2014 de plek waar brandoefeningen gehouden werden van de Bedrijfshulpverlening van de UU. Het blusschuim dat daarbij gebruikt werd, blijkt achteraf vol met Pfas te hebben gezeten. Eerst dacht de universiteit nog dat gevolgen van de vervuiling zouden meevallen, maar na grondige lezing van het door de gemeente in 2021 opgestelde onderzoeksrapport bleek dat langdurig contact tot gezondheidsschade van mens en dier kan leiden. Met Diergeneeskunde was toen al contact geweest waarna de faculteit de paarden van het veld heeft afgehaald.
De universiteit bereidde zich voor op een flinke sanering waarbij 2.200 kubieke meter grond afgegraven zou worden en vervangen door nieuwe, schone grond. Afgelopen zomer zou het gebeuren. “We hadden al een behoorlijke hoeveelheid schone grond opgeslagen”, vertelt Kooiman.
Maar toen hoorde hij van iemand van de gemeente over alternatieve manieren van saneren. In België was een voorbeeld van duurzame sanering met Fytoremediatie, wat letterlijk heet ‘planten herstellen de balans’. Het idee is dat planten in de vergiftigde grond worden geplaatst en verontreinigingen vastleggen in de wortels, stengels en bladeren. In sommige gevallen worden verontreinigde delen van de planten geoogst, weggehaald en vernietigd. Planten kunnen bacteriën in de wortels aantrekken waardoor giftige stoffen in de bodem worden verminderd of vastgezet.
“Zou deze methode ook niet kunnen werken op dit veldje?”, vroeg hij zich af. Hij nam contact op met het Green Office. Daar ging Living Lab Coördinator Tom McDeVitt aan de slag om te kijken wie binnen de Universiteit Utrecht de specialisten op dit vlak zouden kunnen zijn.
Expertise binnen de universiteit
De UU bleek inderdaad experts te hebben op het gebied van alternatieve sanering. Johan van Leeuwen bijvoorbeeld. Hij onderzocht voor zijn promotie hoe je gifstoffen met behulp van bacteriën kunt monitoren en inpakken. Daarnaast heeft hij ook recent modelstudies uitgevoerd naar het gedrag van Pfas in de bodem. Ook de onderzoeksgroep van George Kowalchuk heeft ervaring op dit gebied. Zijn groep onderzoekt onder meer biodiversiteit van vergiftigde grond. Welke plantjes of diertjes voelen zich thuis in deze omgeving en kunnen ze een rol spelen bij het schoner maken van de bodem. En ook Chiel Jonker is al jaren specialist in het analyseren van risico’s van het saneren van vergiftigde grond en de manier waarop dit moet gebeuren.
Tegelijkertijd met de zoektocht van het Green Office hadden Jonker en Van Leeuwen al onderling contact gehad het saneren van Pfas binnen de universiteit. “Wij vroegen ons af of zo’n opruimactie waarbij grond wordt verplaatst wel de goede manier is. Als je die grond elders aflevert, dan is het wel een oplossing voor de UU, maar breng je de rotzooi naar elders. En hoe voorkom je dat daar gif weer in het grondwater terecht komt? Wij spraken al over mogelijke alternatieven en vonden onze weg naar FSC en Green Office.”
Veldwerk in de achtertuin van de UU
Nu staan ze hier op het verontreinigde veld. Van Leeuwen begeeft zich naar de linkerkant van de weg, de plek waar vroeger een kast met blusmateriaal stond. Die blussers moeten hebben gelekt te beoordelen aan de concentratie van rode stippen op de kaart. Met een grondboor worden monsters uit de aarde genomen en in monsterpotjes gedaan. “Hiermee kunnen we de huidige waarde vaststellen op verschillende dieptes. Dan kan je later dus kijken wat het effect van onze maatregelen is geweest en computermodellen valideren”, aldus Van Leeuwen. “Ik denk wel dat we op meerdere plekken moeten meten. We kunnen er niet met zekerheid van uitgaan dat de waarden hier het hoogst zijn.”
Zo wordt een start gemaakt met een living lab. De wetenschappers uit verschillende disciplines gaan samenwerken om te proberen een verontreinigd veld op alternatieve wijze te saneren. Veldwerk in de achtertuin van het Utrecht Science Park. Een nadeel van deze werkwijze is dat echte sanering nog een tijd op zich laat wachten. De onderzoekers gaan de monsters analyseren en de biodiversiteit van het terrein onder de loep nemen. Uit die analyses hopen ze modellen te ontwikkelen die kunnen helpen om een oplossing te bedenken. “Je begint heel klein en kijkt hoe je beetje bij beetje de werkzaamheden kan opschalen”, legt Van Leeuwen uit.
Studenteninbreng
De gemeente Utrecht heeft de universiteit twee jaar de tijd gegeven om in plaats van directe sanering het veld te gebruiken als een living lab. Na twee jaar wordt gekeken of die periode verlengd kan worden. Dat kost dus tijd. Het idee is om ook studenten bij het project te betrekken. Van Leeuwen: “We hebben projecten bedacht voor masterstudenten om op dit veld onderzoek te doen. Zij zullen een zichtbare bijdrage leveren aan het analyseren en modelleren. Daarnaast zal het een plek krijgen in het bacheloronderwijs.”
Van Leeuwen hoopt dat dit project een maatschappelijke bijdrage kan leveren aan de vraag hoe je vergiftigde grond op een neutrale en natuurlijke wijze kan saneren. “En hopelijk levert het ook nog een publicatie op.”