Poolparty met BBQ tijdens UIT: ieder beest zijn eigen feest
Mensen noemen iets algauw een feestje. Je hebt hedendaagse nozems die zich opsluiten in een smerig appartement en vijf dagen lang op matrasjes liggen te trippen op designerdrugs. Dat noemen ze een feestje. Maar ook een overwerkte forensenvader die zichzelf in wegrestaurant Hajé Nunspeet trakteert op een stukgebakken visje geserveerd met krieltjes en opgewarmde exotische vruchten uit blik -dat is zijn feestje. Of een non op leeftijd die een blauw pluizig anti-aambeienzadel heeft gekocht bij de Action en voor het eerst haar broze billen eroverheen schuift. ‘Wat een feestje!’
Met een vergelijkbare benadering zou je de barbecue - en poolparty in zwembad de Krommerijn van donderdag ook een feestje kunnen noemen. Maar dat betekent niet dat het ook daadwerkelijk een feestje was.
Als je de UIT vergelijkt met de laatste etappe van de Tweede Wereldoorlog, dan is de openingsshow van maandag de landing op Omaha Beach. De barbecue - en poolparty van vandaag is de slag om de Ardennen. De gedropte geallieerden hebben elkaar teruggevonden na de landing, zijn gehergroepeerd, hebben de doden geteld. Ze hebben een stukje Europa veroverd. De meeste groepjes zijn uitgedund. Versplinterd geraakt. De moraal onder de mannen is laag: men verlangt naar een warme douche. Maar zo ver is het nog niet: Europa is nog steeds in handen van Hitler. De Ardennen – ook wel zwembad de Krommerijn, is het laatste serieuze offensief van de nazi’s, erna ligt de weg naar Berlijn open. Deze slag moet gewonnen worden. Want wat is bepalender voor de geschiedschrijving van Europa en de rest van de wereld dan op klaarlichte dag, met je halfnaakte lijf in een zwembad dansen en hamburgers naar binnen schuiven?
Dit is het moment om te doen wat je moet doen voor de oorlog over is: dat feeërieke meisje uit je groepje binnenhengelen. Of een keer goed dronken worden, ook al ben je jonger dan 18. Iets extreems doen, een symbolische daad waarmee je de slijm en eierschalen die je meedraagt uit je middelbare schooltijd definitief van je afwast. En achter elk bosje schuilt een nazi – in de vorm van een beveiliger die als je je misdraagt je polsbandje afknipt. Dit stel ik me allemaal zo voor als ik mijn fiets op slot zet voor het zwembad.
De werkelijkheid spreekt beduidend minder tot de verbeelding. Op het terrein is een groot grasveld waar mensen zitten te schaften. Er staan lange, aaneengesloten batterijen gasbarbecues met daar achter groepsmentoren die kipspiesjes, hamburgers en ander vlees staan te roosteren. Er staat een grote zwarte Hummer die dient als dj-stek. Het lIjken subtiele knipoogjes naar het thema duurzaamheid van deze UIT.
De dj draait te hard, te schel, en met te veel beats per minuut voor dit vroege tijdstip -het feest begon om half vijf. Er is een zwembad, wat eigenlijk meer een soort pierenbadje is. Aan de rand ervan staat een grote kinderkrokodil krankzinnig te grijnzen en water uit te kotsen. Het bad is één meter dertig diep. Eromheen patrouilleren drie badmeesters. Iedereen die een slokje bier heeft genomen, moet een speciaal daarvoor bestemd polsbandje afdoen van de beveiliging en mag niet meer zwemmen. De maatregelen zijn radicaal. Vooral als je bedenkt dat je in dit poedelbadje nog geen palliatief behandelde babytapir zou kunnen verdrinken, al zou je het écht willen.
In het zwembad zitten ongeveer vier jongens die allemaal een sixpack hebben, en vastbesloten zijn die zoveel mogelijk te showen. De bar – die stevig bemand is – ligt er verlaten bij. Niemand danst. Op het veld zitten talloze eerstejaars met hun groepjes in een cirkeltje vlees te eten. Er is vreselijk veel vlees. De gasbarbecues liggen vol. Dat is goed. Ik hang wat rond bij een barbecue en krijg een worstje en een hamburger van een mentormama. Dit lucht op – maar biedt nog steeds geen troost voor het enigszins vruchteloze tafereel dat zich hier voor me uitstrekt. Wat is er aan de hand? Ik ga op onderzoek uit.
Een paar gesprekken later ben ik erachter gekomen dat de impasse een paar oorzaken heeft. Kennelijk werd het pas laat bekend dat er zwemkledij meegenomen moest worden naar het zwembad. Dat je een zwembroek meeneemt naar een zwembad klinkt als een open deur, maar is het dus niet. Ik maak een praatje met een van de badmeesters, die me weet te vertellen dat er even daarvoor een meisje naar hem toe kwam om te vragen of ze naakt mocht zwemmen. Hij zei dat dit niet mocht. Dat lijkt me een gigantische inschattingsfout van zijn kant. Het bier is hier relatief duur – 2,50; bij studentenverenigingen betaal je slechts één euro. Zuipen doe je dus niet. Ook is iedereen ‘moe’, ‘brak’ en ‘naar de tering.’ Ik hoor zeker drie mensen klagen dat hun groepje uit elkaar is gevallen. Dat is dus een thema.
Voeg daaraan toe dat de beveiligers als een stel hongerige zwerfhonden over het terrein slenteren en ieders gele polsbandje afknippen die net lekker aan een biertje zit. Daarmee is de ellende compleet. Waar de drank-hetze tijdens voorgaande UIT-jaren vooral een goede grap was, is het nu een realiteit geworden. Dit stemt tot afgunst. Laat eerstejaars zich gewoon debiel en ongeremd gedragen, zodat ze hun eigen grenzen leren kennen. Wie leert er iets van deze paternalistische clownerie? Een mens drinkt zich echt niet zomaar dood, weet ik uit ervaring. Hoezo moeten eerstejaars van onder de 18 een bandje dragen zodat ze tijdens de UIT geen druppel kunnen drinken en gedoemd zijn een broodnuchtere week te hebben te midden van een oceaan van drank? Dat is gewoon wreed. Het zal allemaal vast geboren worden uit goede bedoelingen, maar ik vind het oneerlijk, scheef en betuttelend.
Rond acht uur danst - het feest eindigt een uur later- er nog nauwelijks iemand. Net als een mentorpapa waar ik mee praat moet ik concluderen dat ‘niemand hier iemand probeert te fixen’. Er hangen nog meer feromoondampen bij de Oeteldonkse ledenvergadering van de vereniging van grootgrondbezitters, dan bij dit festijn. Het terrein begint leeg te stromen en de dj laat steeds vaker platen lomp boven op elkaar vallen in plaats van ze soepel te mixen. Ik besluit te vertrekken. Ieder beest zijn eigen feest.
Mensen noemen iets algauw een feestje. Maar dit was niet echt een feestje. Er was hoogstens veel vlees. Als ik mijn fiets van het slot haal, stel ik me voor dat dit meer een warming-up was. Het slijpen van de wapens, voor een oerstrijd die vannacht plaatsvindt. Ik vestig mijn hoop op de meest gore hoekjes van de foutste clubs en studentenverenigingen die Utrecht te bieden heeft. Daar, uit het zicht van de politie, de beveiligers en figuren zoals ik, vindt de echte slag om de Ardennen plaats. Daar wordt bepaald wie er door mag stoten naar Berlijn – en wie vlees voor de kanonnen is. Daar worden sappen uitgewisseld, klappen uitgedeeld, ontstaan vriendschappen, doet men wrange, schaamtevolle dingen, ontspruiten drankdeliriums. Daar wordt men wijzer. Dat hoop ik. Want dat noem ik een feestje.