Terugblikken met het Ublad: De PSO-fractie die wegliep
De fraktie van het Progressief Studenten Overleg (PSO) heeft woensdagmiddag de vergadering van de universiteitsraad verlaten, uit protest tegen het feit dat de meerderheid een motie tegen de produktie en invoering van de neutronengranaat niet in behandeling wilde nemen. Dat was het bericht dat lezers van het Universiteitsblad op 28 april 1978 onder ogen kregen. Op de publieke tribune was PSO-lid en aspirant-raadslid Lex Heerma van Voss die dag getuige van de gebeurtenissen. Bijna veertig jaar later blikt de huidige hoogleraar en directeur van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis met een geamuseerde glimlach terug op de commotie.
“De directe aanleiding voor de motie was de verontwaardiging in Nederland over het feit dat de Amerikanen bezig waren met het ontwikkelen van een neutronenbom, een verschrikkelijk wapen dat gebouwen liet staan, maar alle leven vernietigde. Dat onderwerp leefde enorm in ons land, er zijn dat jaar 1,2 miljoen handtekeningen tegen opgehaald. Omdat Amerikaanse universiteiten aan de ontwikkeling meewerkten, vonden wij als PSO dat het een kwestie was die ook in de Universiteitsraad aan de orde diende te komen, maar van voorzitter Peter de Haan mocht de motie niet in stemming worden gebracht, want het was politiek en daar was de U-raad niet voor.
Het was ongemakkelijk dat we in de U-raad moesten praten over futiele onderwerpen als de parkeerregeling of de koffieprijs
Natuurlijk wisten we dat de motie gedoe zou geven en dat veel raadsleden zich er ongemakkelijk bij zouden voelen. Maar wij voelden ons ongemakkelijk omdat we in de U-raad moesten praten over futiele onderwerpen als de parkeerregeling of de koffieprijs. Het PSO bestond pas een paar jaar en er was een richtingenstrijd gaande over onze rol in de universitaire democratie.
De U-raad was in 1972 ingesteld, maar de eerste jaren hadden de studenten de raad geboycot omdat ze de gang van zaken niet democratisch genoeg vonden. Toen de gezelligheidsverenigingen met een fractie (de Brug) begonnen, konden wij als linkse studenten niet achterblijven, maar de eerste PSO-fractie deed alleen mee om te protesteren. In de jaren daarna werden we geleidelijk bestuurlijker, maar we bleven nog lange tijd bang dat we te veel door het gezag ingekapseld zouden worden. Moties zoals die tegen de neutronenbom waren dan ook zeker mede bedoeld om duidelijk te maken dat daar geen sprake van was.
Collegelid Schamhardt riep achter me aan en riep op dat typische, beetje bekakte toontje, waarop Corpsleden een dubbele achternaam verkorten tot een stukje: ‘Heerma, kom terug!’
In mei van dat jaar trad de nieuwe raad aan, en om de goede verhoudingen te herstellen, nodigde het college van bestuur ons uit voor een etentje. We hebben lang geaarzeld of we dat wel moesten doen. We zijn uiteindelijk wel mee gaan eten, maar hadden afgesproken om het niet over bestuurlijke zaken te hebben. Daar waren we heel principieel in, over zaken praatte je in een democratie niet binnenskamers. Op een gegeven moment probeerde het college van bestuur dat natuurlijk toch en toen ben ik opgestaan, heb ik gezegd: dit gaan we niet doen, en ben ik weggelopen. Collegelid Schamhardt, een echte regent van de oude stempel, riep achter me aan ‘Heerma, kom terug!’ Hij zei dat op dat typische, beetje bekakte toontje, waarop Corpsleden een dubbele achternaam verkorten tot een stukje. Dat heb ik zo verder nooit meegemaakt.
Na dat etentje zijn we overigens een keurige PSO-fractie geworden, die verder nooit is weggelopen. We brachten nog wel politieke kwesties in, maar wij hielden ons vooral bezig met onderwijsbeleid. De fractie na ons, met daarin onder meer Agnes Jongerius, was weer wat politieker en activistischer.
Als je het Ublad uit die tijd nu weer doorbladert, zie je dat we ons in de U-raad vooral bezig hielden met onderwijsbeleid en met studie-inhoudelijke onderwerpen, maar er waren wel duidelijke verschillen. De helft van mijn fractie was lid van de CPN (Communistische Partij Nederland) of is dat ooit geworden. De CPN, die met name sterk was onder theologen en historici, was vooral geïnteresseerd in de materiële belangenstrijd. De sociologen en de psychologen waren veel meer op de studie-inhoud gericht. Zij vonden het bezwaarlijk om over de hoogte van het collegegeld te praten. De studenten waren naar hun mening al bevoorrecht genoeg. Dat leidde binnen het PSO soms tot heftige discussies, waarin ik meestal een soort middenpositie innam.
Wij wisten precies hoe belangrijk een kwestie moest zijn om het Akademiegebouw te bezetten en het college van bestuur verwachtte niet anders
In de fractie was het ook omstreden of je wel op vriendschappelijke voet met de leden van het college van bestuur mocht omgaan, maar ik had persoonlijk goed contact met ze. Ik vond ze eigenlijk erg menselijk. Ik weet nog dat we ons als PSO-fractie een keer vreselijk druk hadden gemaakt over een of ander cijfer in een notitie van het college, zeg een 4. Wij hadden een heel ideologisch betoog gehouden waarom die 4 niet deugde, maar toen we aan het college vroegen waarom het volgens hun een 4 moest zijn, antwoordde Leppink, een vaderlijke hoogleraar wiskunde: tja, 3 leek ons een beetje weinig en 5 leek ons een beetje veel. Daarmee werd het hele fundament onder ons verhaal weggeslagen. Maar stiekem dacht ik: eigenlijk is dit een heel sympathiek antwoord, want dit is precies wat die man denkt. Het is redelijk en totaal niet ideologisch.
Als ik nu aan die tijd terugdenk, dan waren de verhoudingen sowieso niet slecht. We hadden uiteraard verschillen van mening en we hebben in die tijd dan ook verschillende keren het Akademiegebouw bezet om onze eisen kracht bij te zetten, maar tegelijkertijd wisten we allemaal dat er sprake was van een ritueel dat zich voltrok volgens regels.
Wij wisten precies hoe belangrijk een kwestie moest zijn om het Akademiegebouw te bezetten en het college van bestuur verwachtte in zo’n geval ook niet anders. Zij konden er goed mee leven, mits zo’n bezetting niet eindeloos zou duren. We waren het er min of meer stilzwijgend over eens dat drie dagen bezetten een goede termijn was voor een belangrijk onderwerp. Als we op dinsdag het Akademiegebouw bezetten, was dan ook voor iedereen duidelijk dat we op zo’n manier moesten onderhandelen dat beide partijen de bezetting op vrijdag zonder gezichtsverlies konden beëindigen.”