Waarom ex-topsporter Wienand Omta de wetenschap in ging
Eigenlijk had hij al in april zijn bul in ontvangst moeten nemen. Maar ja, toen ging de maatschappij op slot, en z’n proefschrift in de studeerkamer verdedigen, zonder publiek, dat leek Wienand Omta (36) niets. “Het is een speciaal moment, dat wilde ik ook op een bijzondere manier vieren.” En dus promoveerde Omta op woensdag 14 oktober – met vijftien toeschouwers in de zaal, maar wél in het Academiegebouw.
Niet dat hij zich de afgelopen maanden hoefde te vervelen. De software die Omta tijdens zijn promotieonderzoek ontwikkelde, bleek een gat in de markt. Samen met David Egan, één van zijn copromotoren, richtte hij het bedrijf Core Life Analytics op. De universiteiten in Oxford en Cambridge zijn inmiddels klant, en ook grote farmaceuten als Pfizer en Galapagos gebruiken hun software. Dit jaar kreeg zijn bedrijf een miljoen om te investeren.
Wat voor software hebben jullie ontwikkeld, waardoor onderzoekers en medicijnfabrikanten er wereldwijd om staan te springen?
“Nieuwe geneesmiddelen ontwikkelen duurt lang, vaak wel 12 tot 15 jaar. Er gaat veel tijd zitten in vooronderzoek. Onze software kan dat stadium enorm versnellen. We maken gebruik van high content screening, een techniek waarbij de computer automatisch plaatjes maakt van cellen die een bepaalde behandeling hebben gehad. De software selecteert precies de informatie die onderzoekers op dat moment nodig hebben. Het kaf van het koren scheiden, zeg maar. Tijdens mijn promotie deden we een case study bij het Nederlands Kankerinstituut, waarbij we de software 22.000 stofjes lieten analyseren om de juiste eruit te pikken. Dat lukte binnen een uur. Toen het NKI datzelfde onderzoek eerder met de hand deed, waren ze er maanden mee bezig.”
Geen enkele wetenschapper wil natuurlijk dat z’n werk in een la belandt. Hoe is het jou gelukt om dat te voorkomen?
“Tijdens mijn promotieonderzoek heb ik een bètaversie van deze software ontwikkeld. Die is getest in labs over de hele wereld. David, nu mijn zakenpartner, zag de commerciële waarde ervan en haalde me over om deze stap te maken. Weet je, ik ben ooit aan dit promotieonderzoek begonnen omdat ik hoogleraar wilde worden. Maar gaandeweg kwam ik de keerzijde van de wetenschap tegen. Vooral in Nederland ligt de druk zó sterk op publiceren. Als onderzoeker voelde ik me soms een werkpaard dat zo veel mogelijk moest produceren. Daarover lag ik wel eens in de clinch met mijn hoogleraar. Ik wilde me richten op hoogwaardige artikelen, en niet op het aantal publicaties.”
Je bent ooit begonnen op de mavo, toch?
“Klopt. Ik was er absoluut geen uitblinker, deels doordat ik niet werd uitgedaagd. Ik hoefde nul inspanning te leveren om prima te scoren. Op de mavo had je een brede groep leerlingen: excellente leerlingen én mensen ver onder het gemiddelde niveau. Je moest exceptioneel goed óf slecht zijn, wilde je daar weg kunnen. In die tijd was ik een puberale, dwarse jongen, snel verveeld ook. Ik lag met een hoop docenten overhoop. Eén leraar sprong er trouwens wel uit: m’n biologiedocent. Daar keek iedereen tegenop – veel scholieren waren een beetje bang voor hem. Bij hem maakte ik wél mijn huiswerk. Ik heb hem ook uitgenodigd voor mijn promotie.”
Aan school besteedde je dus weinig energie. Waar lag in die tijd je interesse?
“Ik sportte veel en was helemaal weg van computers. Van mijn ouders mocht ik alleen in het weekend op de pc; te veel computeren vonden ze slecht voor de opvoeding. Dus elke zondag moest ik m’n toetsenbord inleveren en dan kreeg ik ‘m vrijdag pas terug. Natuurlijk ging ik dat omzeilen. Ik stelde m’n computer bijvoorbeeld zo in, dat ik ook aan de slag kon zonder toetsenbord. Je wordt er creatief van, ha, ha! Maar ik dacht vooral: ik moet een ICT-opleiding gaan doen. Dan heb ik die computer nodig voor school en kunnen ze ‘m niet meer afpakken.”
Van een mbo-opleiding ICT is het nog een hele stap naar de universiteit. Wanneer is jouw passie voor wetenschap aangewakkerd?
“Ik zocht al een tijdje naar een manier om mijn twee passies – gezondheid en computers – te combineren. Eerst ben ik informatica gaan doen op de Hogeschool van Amsterdam. Daar kwam ik de master Medische Informatiekunde tegen. Die studie heeft me echt gegrepen. Als onderzoeker kun je volledig richten op één ding, dat vind ik super-interessant. Ik wilde altijd al specialist worden: ergens écht goed in zijn.”
Ook sporten bleef niet bij een hobby: in 2004 werd je Nederlands kampioen powerlifting en je doet nog steeds aan bodybuilding. Wat spreekt je zo aan in deze tak van sport?
“Powerlifting draait om kracht, terwijl bodybuilding neerkomt op esthetiek – hoe je je presenteert. Uiterlijk is belangrijk voor mij. Ik vind het gaaf om daarin steeds verbeteringen aan te brengen. Als je dat jaren volhoudt, zie je steeds meer resultaat. Dat geeft me een zelfverzekerd gevoel. Bovendien: sporten helpt me ook om fit te blijven in mijn kop. Door te sporten, kan ik beter nadenken.”
Bodybuilding en wetenschap lijken twee totaal verschillende werelden. Zijn er ook parallellen?
“Voor beide heb je een flinke portie doorzettingsvermogen nodig. Nachten doorwerken, lange dagen maken, je ergens in vastbijten – dat zijn allemaal handige kwaliteiten in de wetenschap. Tijdens mijn sportcarrière heb ik geleerd om niet op te geven. En het heeft ook andere voordelen. Doordat ik er anders uitzie dan gemiddeld, onthouden mensen mij vaak beter. Zo belde ik eens een vroegere docent op omdat ik op zoek was naar een afstudeerstage. Oh, riep hij, jij bent die bodybuilder! Hij wist het meteen.”
Op jouw Instagram-account staan foto’s waarop je veel van je lichaam laat zien. Is dat wel handig tijdens een congres of klantgesprek?
“Dat hangt ervan af. Op informaticabijeenkomsten oogstte ik soms vreemde blikken, ja. Maar als ik in Amerika ben, krijg ik vaak juist hele toffe reacties. Ze laten meteen hun eigen spierballen zien. Amerikanen zijn in die zin veel opener en vrijer. Dat zie je ook in de commerciële wereld: het is makkelijker om een Amerikaan een product te slijten dan een Europeaan. Zeker een Nederlander is zuinig met zijn geld en denkt eerst na of hij een product wel écht nodig heeft. Terwijl een Amerikaan zegt: fuck it, we proberen het een jaartje. Ik denk dat die instelling je in veel gevallen verder brengt. Omdat je durft te experimenteren.”
Je bent nu vooral druk met je bedrijf. Zie je jezelf op een dag toch nog verdergaan in de wetenschap?
“Nou, ik heb wel een droom… Kijk, ik heb altijd twee typen docenten gehad. Er zaten mensen bij die helemaal vastgeroest waren in het onderwijs, die zeg maar bij het meubilair hoorden. En daarnaast had je lui die vanuit het bedrijfsleven in het onderwijs rollen – dát vond ik vaak inspirerende mensen. Ik zou het heel leuk vinden om later, als ik veel meer ervaring heb opgedaan, op die manier terug te keren naar de campus. Zodat ik studenten iets kan meegeven waarvan ze denken: wauw, dáár heb ik wat aan.”