Over ‘Black Lives’ en lege stoelen: het is tijd voor actie
Een paar weken geleden las ik op de site van The New York Times over de vooraanstaande Afro-Amerikaanse Harvard-filosoof Cornel West. Ondanks dat hij al een vaste positie bij Harvard had, werd zijn sollicitatie voor een andere positie afgewezen op diezelfde universiteit. Volgens hem kwam deze afwijzing voort uit “een zekere respectloosheid tegenover zwarte academici…”
Het verhaal van West was het startpunt voor debatten in de Verenigde Staten over de ondervertegenwoordiging van minderheden met een vaste aanstelling op universiteiten. Aan de andere kant van de wereld vroeg ik me af hoeveel niet-witte academici er zijn met een vaste aanstelling aan onze Utrechtse universiteit. Omdat het bij wet niet toegestaan is om in Nederlands gegevens te bewaren over de afkomst van medewerkers, is deze data niet voorhanden.
Ik besloot het daarom anders aan te pakken. Op een zondagochtend bekeek ik de profielen van hoogleraren bij alle faculteiten van de UU om te zien welke mensen daar een invloedrijke positie hebben. Op basis van foto’s en namen op de website van de universiteit probeerde ik een inschatting te maken hoeveel niet-witte of niet-westerse academici in deze groep zitten. Ik moet toegeven dat deze data geen exacte weergave zijn van de werkelijke cijfers en het daarom ook met een korrel zout genomen moet worden. Maar zelfs als je dat meeweegt, zijn de cijfers opmerkelijk.
Twee procent met niet-witte huidskleur
Volgens de website van de UU werken er in totaal 685 hoogleraren in verschillende disciplines. Slechts veertien hiervan hebben een niet-witte huidskleur of niet-westerse achtergrond. Dat komt neer op twee procent van de hele groep. En van die veertien zijn er maar vier vrouw. Sommige faculteiten hebben helemaal geen hoogleraar met een minderheidsachtergrond. De cijfers laten ook zien hoe de besturen van de faculteiten eruit zien. Die bestaan bijna volledig uit witte, Nederlandse en overwegend mannelijke academici.
Maar wat zeggen deze cijfers eigenlijk? Als wetenschapper met een niet-westerse achtergrond wil ik de UU niet in een kwaad daglicht zetten of beledigen. Er zijn relativerende opmerkingen te maken. In de eerste plaats schuilen er veel verschillende complexe factoren achter deze cijfers. Die gaan voorbij aan discriminatie op grond van ras of gender en beperking. Het is waar dat in een land als Nederland, dat voor bijna 75 procent bestaat uit witte, autochtone, Nederlanders het aantal minderheden dat kiest voor een academische carrière klein is. Op de site van de universiteit zie je snel dat er veel meer niet-witte of niet-westerse wetenschappers zijn als je kijkt naar de PhD-kandidaten, postdoc’s, docenten, assistent-hoogleraren en universitair hoofddocenten. Ondanks dat zijn ze nog altijd sterk ondervertegenwoordigd.
Maatschappelijke ongelijkheid
Op een aantal vlakken kun je de situatie vergelijken met de positie van vrouwen in de Nederlandse academische wereld. Ook die zijn ondervertegenwoordigd bij de hoogleraren en in het bestuur. Vandaag de dag is slechts 24 procent van alle Nederlandse hoogleraren vrouw. Maar deze cijfers veranderen langzaam in de goede richting, mede dankzij positieve discriminatie zoals het mogelijk maken van op vrouwen gerichte onderzoekfinancieringsprogramma's (bijvoorbeeld NWO's Aspasia) en meer aandacht voor gendergelijkheid bij benoemingen in bestuursfuncties.
Net als vrouwen voelen ook wetenschappers uit minderheidsgroepen zich al lang benadeeld door de bestaande maatschappelijke ongelijkheid en de grimmige reflecties daarvan op de universiteit. De ervaringen van Uğur Ümit Üngör, een Nederlandse collega met een migratieachtergrond die onlangs de UU verliet, zijn in dit verband bijzonder relevant. In een recente blogpost schrijft Üngör dat universiteitsmedewerkers en -studenten die in Nederland tot een minderheid behoren “vaak worden onderschat, sociaal worden uitgesloten of lijden onder verschillende vormen van (micro-)agressie, ongeldigheid en intellectuele kleinering”. Bijgevolg zijn ze meestal "op hun hoede wanneer ze de Nederlandse academische ruimte betreden en passen ze zich aan om zich te vermengen." Een van de zeer weinige minderheidsprofessoren aan de UU, Gloria Wekker, publiceert ook al enige tijd over deze kwesties.
Zelf herken ik mij heel erg in hun observaties. Ik kan niet meer op mijn vingers natellen hoe vaak mijn Nederlandse collega’s het er met mij erbij over hebben gehad dat ik uit een ‘niet beschaafd’ land kom, of stelden me ongemakkelijke vragen als ‘zijn er eigenlijk wel archieven in Turkije?’. Het komt ook regelmatig voor dat niet-witte of niet-westerse professoren nooit gevraagd zijn voor een bestuurstaak (een van de voorwaarden voor een hoogleraarschap in Nederland). Dit ondanks het feit dat zij al jaren een vaste aanstelling hebben.
Speciaal onderzoeksdossier
We moeten vasthouden aan optimisme als we echt verandering willen. Ik zou zelfs durven te beweren dat er de afgelopen jaren enkele duidelijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Hoe subjectief dat ook mag zijn. Ik kan je twee voorbeelden geven vanuit mijn eigen waarneming.
De eerste ervaring vond plaats in november 2019, toen ik een seminar aan de UU organiseerde over rassendiscriminatie bij de politie. Onze hoofdspreker was Jack Glaser van de Berkeley universiteit in Californië. Hij is een bekende sociaal psycholoog, gespecialiseerd in etnisch profileren. Ondanks alle promotie en de prominente spreker, lukte het destijds nog niet eens om de helft van een gemiddelde collegezaal te vullen. Maar nu, na de tragische dood van de Afro-Amerikaanse George Floyd en het losbarsten van de Black Lives Matter protesten afgelopen zomer, zijn er soortgelijke evenementen georganiseerd aan de UU met een grotere (weliswaar online) aanwezigheid. Er is zelfs een speciaal onderzoeksdossier opgestart om steun te betuigen aan de Black Lives Matter beweging.
Ten tweede: toen ik in 2015 voor het eerst in Nederland aankwam, was ik verbaasd over hoe homogeen wit de studentenpopulatie is. Niettegenstaande de demografische realiteit van het land. Toen ik vijf jaar later uit het raam van mijn kantoor aan de Drift keek, zag ik tot mijn vreugde dat het etno-raciale landschap gevarieerder was geworden. Je kunt je natuurlijk afvragen in hoeverre dit te danken is aan het toenemen van het aantal uitwisselingsstudenten van diversere onderwijsinstellingen uit Groot-Brittannië, Frankrijk en de VS.
Een onbedoeld onvermogen
Internationalisering en gendergelijkheid zijn natuurlijk van cruciaal belang, en op beide fronten moet nog veel worden gedaan. Aan de UU moeten we diversiteit in de breedste zin van het woord omarmen en rekening houden met de inclusie van mensen met verschillende etnische, raciale en sociale achtergronden - iets wat hier, net als aan andere Nederlandse universiteiten, nog altijd een stuk beter kan.
Dit is een wereld die zich snel aan het ontdoen is van zijn witte en door mannen gedomineerde verschrompelde huid. Afgelopen zomer zijn de kansarmen en gemarginaliseerden in opstand gekomen en hebben koloniale standbeelden uit stadscentra verwijderd. De namen van straten die vernoemd zijn naar keizerlijke helden van de slavenhandelaars zijn veranderd. Het publiek is zich meer bewust geworden van het geweld van de politie tegen gekleurde mensen en immigranten. Dit zijn allemaal zichtbare symbolen van een hoopvolle transformatie, die zich maar langzaam voltrekt. Toch blijven de onderliggende problemen bestaan.
Een groot aantal ongrijpbare problemen blijft diversiteit en gelijkheid in de academische wereld in de weg staan. Deze variëren van curricula met door mannen en blanken gedomineerde leeslijsten en discriminerende inhoud tot de eerder genoemde ondervertegenwoordiging van minderheden in bestuursfuncties en hoogleraarschappen of de eurocentrische grondslagen van veel van de academische disciplines. Wij moeten deze kwesties op een meer overtuigende wijze aanpakken.
Ook al zijn de recente UU-acties ter bevordering van diversiteit heel bemoedigend, toch blijf ik twijfelen of ze volstaan om de fundamentele correlatie tussen de Black Lives Matter-beweging en de lege stoelen bij Jack Glasers UU-seminar over raciale profilering, of tussen de frustratie van Cornel West op Harvard en de demografie van de hoogleraren aan de UU, te onderkennen en er iets mee te doen.
Als ik een beetje bot mag zijn, de link die ze allemaal verbindt lijkt een onbedoeld onvermogen te zijn - een zekere onoplettendheid bij het herkennen van en zich afzetten tegen iets dat geen statistieken lang kunnen documenteren en dat niemand behalve de slachtoffers ervan echt kunnen zien. Het zijn die ongewenste, alledaagse ervaringen van minderheden waarover Üngör spreekt en die velen onder ons ondergaan.
Wat kunnen wij doen?
Om die reden moeten wij meer doen dan luisteren naar de problemen van minderheden en deze te erkennen via de activiteiten die wij organiseren. Om werkelijk te kunnen integreren, onzichtbare problemen te doorzien en op te lossen, moeten we investeren in onze toekomst. We moeten nu handelen en de beslissing nemen de personen waarom het gaat echt te betrekken bij de problemen waarmee ze dagelijks worden geconfronteerd. Wij moeten hen toegang geven tot de invloedrijke posities.
Een manier is om plaatsen op bestuurlijke posten te reserveren voor academici uit minderheidsgroepen. Daarnaar moeten er meer specifiek op hen gerichte financieringsmogelijkheden voor onderzoek komen. Bij de werving van nieuwe wetenschappers en bij de evaluatie van onderzoek- en onderwijsfinanciering zouden vaker wetenschappers vanuit minderheidsgroeperingen uitgenodigd kunnen worden. En we kunnen kijken naar mogelijkheden om meer studenten vanuit een achtergrond die ondervertegenwoordigde is, toe te laten tot de opleidingen.
Aandacht voor diversiteit, gelijkheid en inclusie moet niet alleen in collegezalen en cursusprogramma's worden gestimuleerd. We moeten ook discriminatiegevoelige inhoud opnemen in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg (BKO en SKO).
Kortom, we moeten diversiteit in de universiteit brengen, zowel fysiek als mentaal, door niet alleen de visie vrijblijvend te onderschrijven, maar er ook echt werk van te maken de inhoud te veranderen, van hoog tot laag. Te denken valt aan een etno-raciale en genderprofilering van faculteitsbesturen, mondiaal gerichte financierings- en onderzoeksinstellingen (zoals de UGlobe of Instituut voor Open Samenlevingen), opleidingsprogramma's, clusters, klaslokalen, leeslijsten, en zelfs door kernteams van Gender and Diversity hubs in één keer te diversifiëren.
Anders zou alles wat de laatste tijd in naam van de diversiteit is gedaan wel eens beperkt kunnen blijven tot lippendienst of schone schijn in de nasleep van tragische gebeurtenissen zoals de dood van George Floyd. Voor gelijkheid en inclusie is dialoog inderdaad essentieel. Dat is duidelijk. Maar er moet meer gedaan worden dan alleen praten. Het is nu tijd om de daad bij het woord te voegen.