Waar gaat het De Nieuwe Universiteit eigenlijk om?
Wat is de aanleiding voor het protest?
De Amsterdamse studenten bezetten op vrijdag 13 februari het Bungehuis van de Universiteit van Amsterdam. Directe aanleiding is een plan van de faculteit Geesteswetenschappen, waarin onder meer bekend gemaakt wordt dat een aantal kleine ‘niet rendabele’ talenstudies worden opgeheven. Het protest van de studenten is echter breder. De studenten zijn onvoldoende betrokken bij de totstandkoming van het plan. Ze willen daarom meer zeggenschap. Daarnaast noemen de actievoerders het plan een voorbeeld van "het rendementsdenken". Voortdurend wordt getoetst of het onderwijs voldoende economisch rendabel is. Dit gebeurt op alle fronten: studenten moeten snel hun studie afronden, masters moeten een minimaal aantal studenten hebben en zo meer.
Waarom is dat protest door zoveel mensen omarmd?
De bezetting van het Bungehuis duurde maar liefst elf dagen. Het Amsterdamse college van bestuur ging er hard tegenin. De bestuurders eisten via een kort geding dat studenten het pand zouden verlaten en dat moest worden afgedwongen met een dwangsom van 100.000 euro per dag. Dit werkte averechts. Collegevoorzitter Louise Gunning werd het gezicht van de stugge manager. De studenten wonnen steeds meer sympathie. Ook Utrechtse studenten sloten zich aan. De studenten formuleerden eisen en schreven een manifest voor wat zij noemen De Nieuwe Universiteit. Deze Nieuwe Universiteit wil meer democratisering en minder economisering. Dit sluit aan bij andere maatschappelijke protesten, zoals op het gebied van de zorg.
Wat is er dan mis met de inspraak?
Het huidige systeem, de MUB, is een medezeggenschapsmodel. De wet is ingevoerd in 1997 door de toenmalige onderwijsminister Jo Ritzen. Het idee was om de universiteiten efficiënter te leiden. De macht van het college van bestuur nam toe. Het bestuur moet nu verantwoording afleggen aan een Raad van Toezicht. Daarin zitten mensen van buiten de universiteit en die worden benoemd door de minister. Het college benoemt de decanen en samen vormen ze met hun een team.
De raad heeft op veel punten adviesrecht en op een enkele punten instemmingsrecht, zoals het onderwijs- en examenreglement en het studentenstatuut. Maar de wet geeft geen blauwdruk. Elke universiteit kan de inspraak voor een groot deel zelf invullen. In Amsterdam is er bijvoorbeeld een studentenraad en een ondernemersraad voor medewerkers. In Utrecht is gekozen voor één universiteitsraad met zowel medewerkers als studenten. In elk faculteitsbestuur zit zelfs een studentlid.
Volgens de actievoerders is de inspraak onvoldoende. Studenten en medewerkers zouden op veel meer punten instemmingsrecht moeten krijgen. Bovendien is de praktijk dat raadsleden te weinig informatie ontvangen van het college van bestuur. Daarnaast hebben ze geen inzicht in het functioneren van de Raad van Toezicht, wordt er veel geregeld tussen decanen en bestuur zonder dat er controle op is en hebben studenten in een opleidingscommissie nauwelijks wat in te brengen. Gevolg is dat er weinig belangstelling voor de functie van commissie- of raadslid. Het zijn ook de punten die studentenorganisatie ISO noemt in het document Het falen van de MUB.
Was dat vroeger dan beter?
Vanaf de jaren zeventig kenden de universiteiten een gemeenteraadmodel. Het college van bestuur was uitvoerend leidinggevende, maar het laatste woord lag bij het parlement, ofwel de universiteits- of faculteitsraad. De betrokkenheid van de universitaire gemeenschap met het bestuur was veel groter. Maar er was ook kritiek. Zo zou de besluitvorming traag zijn. En was het lastig om te zorgen dat afspraken op universitair niveau ook echt hun weg vonden naar de faculteiten. Die hadden veel zelfstandigheid.
Waar komt het rendementsdenken vandaan?
De Nieuwe Universiteit is vooral tegen het rendementsdenken dat ervan uitgaat dat studenten zo snel mogelijk een diploma op zak hebben en dat onderzoekers worden afgerekend op hun aantal publicaties en het bedrag dat ze binnenhalen via subsidies of via externe partijen. Daar is het beleid op gericht. Overigens is dat niet een bedenksel van de bestuursleden. Zij krijgen te maken met landelijke wetgeving en de teneur in dit land is dat we zuiniger met overheidsgeld moeten omgaan. Hoeveel hebben we over voor studenten die lange tijd over hun studie doen? Willen wij als maatschappij opleidingen met maar drie studenten nog laten voortbestaan? Is onderzoek naar een onderwerp dat geen maatschappelijke relevantie lijkt te hebben, nog wel zinvol?
Wat bedoelen de studenten met managementcultuur?
De kritiek op de bestuurders is dat ze top-down besturen. Ze leiden de universiteit alsof het een bedrijf is waarbij het onderwijs en onderzoek zo efficiënt georganiseerd moet worden. Dat zorgt voor veel bureaucratie. Alles moet gecontroleerd worden. De macht ligt dus veel meer bij de bestuurders dan bij de opleidingen en de onderzoeksgroepen. En binnen academische gemeenschap zouden de beslissingen volgens de critici veel meer vanuit de docenten, studenten en onderzoekers zelf moeten komen. Bovendien zijn de bestuurders door politieke beslissingen uit het verleden een groot deel van hun tijd kwijt aan zaken als huisvesting, imagocampagnes en financiële herverdelingsoperaties.
Gaat het uiteindelijk om meer geld uit Den Haag?
Het is zeker zo dat de politiek de randvoorwaarden stelt. De politici geven geld en stellen daar voorwaarden aan. Studenten moeten sneller studeren. Opleidingen moeten voldoen aan algemene kwaliteitscriteria. Onderzoek moet maatschappelijk relevant zijn en liefst nog samenwerken met het bedrijfsleven. Dat heeft te maken met geld. Wat hebben we over voor het hoger onderwijs? Maar ook met de tijdgeest. Universiteiten moeten keuzes maken, met elkaar concurreren en efficiënt en behoedzaam hun geld uitgeven.
Toch hebben de universiteiten nog voldoende ruimte om eigen keuzes te maken. En op die punten is de behoefte aan meer inspraak ook in Utrecht groot. De universiteitsraad voelde zich gepasseerd toen het bestuur vorig jaar kwam met een voorstel de master te vernieuwen en eveneens begin dit jaar toen raadsleden achteraf te horen kreeg dat het bestuur het onderzoeksinstituut NIOZ met een bedrag 24 miljoen euro zou ondersteunen.