'Foei, foei, dat mag je niet voelen'

Het was op zijn minst een vreemde ervaring, zei Arnon Grunberg nadat zijn werk gisteren tijdens het symposium ’De wereld als poppenkast’ door vier hoogleraren werd ontleed. “Ik ben het er ook niet honderd procent mee eens.” 

Het moet voor Grunberg (1971) ook wel een vreemde ervaring zijn geweest om aanwezig te zijn op een symposium dat ging over de levensbeschouwelijke aspecten van zijn werk. Er werd over zijn boeken en journalistieke werk gesproken in termen als ‘ik denk dat de schrijver hier bedoelt…..’ ‘de schrijver heeft hier willen zeggen…’ ‘de schrijver sluit zich aan bij….’ En het was niet alleen voor de schrijver een bijzondere ervaring, ook de hoogleraren vonden het iet wat vreemd te praten over werk waarvan de maker in de zaal zat.

Oratie

Het symposium werd georganiseerd ter gelegenheid van de inaugurele oratie van Johan Goud. Goud bekleedt de nieuwe leerstoel Religie en Zingeving in Literatuur en Kunst bij het departement Religiewetenschap en Theologie. Voor zijn andere baan bij het centrum voor Religie en Cultuur van de remonstrantse gemeente in Den Haag had hij Grunberg al eens uitgenodigd. Naar aanleiding daarvan vroeg hij de auteur ook naar dit symposium te komen. 

De dag begon met de bespiegelingen van de drie hoogleraren Moderne Nederlandse Letterkunde Geert Buelens, Thomas Vaessens en Jaap Goedegebuure en de hoogleraar Theologie van de religie Erik Borgman op het werk van Grunberg. Geert Buelens (UU) richtte zich op de zinnen van de schrijver en kwam tot de conclusie dat Grunberg ten onrechte een ironisch schrijver wordt genoemd. Thomas Vaessens (UvA) merkte op dat het journalistieke werk van Grunberg in dienst staat van zijn romans en daarmee aansluit op de trend dat romans een alliantie aangaan met de actualiteit. Jaap Goedegebuure (UL) richtte zich op de boeken die Grunberg onder het pseudoniem Marek van der Jagt had geschreven en Erik Borgman (UvT) las in de romans van Grunberg dat de mens – hoe graag Grunberg dat misschien ook zou willen – de hoop niet kan dood verklaren. “Maar dat wil niet zeggen dat hoop altijd mooi is.”

Levensbeschouwing

Het tweegesprek dat Goud hierna had met Grunberg sloeg al bijna na de eerste vraag dood met de opmerking van de auteur ‘of hij nog wel wat zou moeten toevoegen aan alles wat er is gezegd’. Maar Goud herpakte zich en liet alle beschouwingen van de hoogleraren nog eens de revue passeren. Klopt het, wilde Goud weten, dat Grunberg met niets anders bezig is dan met levensbeschouwing.

Grunberg: “Je begint met jezelf te beschouwen, maar dan richt je je op andermans leven.” Je bent snel klaar als je alleen naar je eigen leven kijkt, zei hij “ en je hangt jezelf op een gegeven moment de keel uit”. 

Of Blauwe Maandagen, het debuut van Grunberg, autobiografisch is, wilde Goud naar aanleiding van dat antwoord weten. Waarop Grunberg ontwijkend opmerkte: “Toen Marek van der Jagt zijn eerste boek schreef, was dat ook autobiografisch volgens de recensent.”

De romanschrijver

Uit het gesprek bleek verder dat bij Grunberg al zijn verschillende werkzaamheden in het teken staan van de romanschrijver. Hij prefereert het geschreven woord boven het gesproken woord, omdat je langer kan nadenken over hetgeen je schrijft. Hij blogt om het schrijfritme er in te houden en zijn columns zijn slechts een oefening om een betere schrijver te worden. Zijn journalistieke werk hangt daar ook weer mee samen. Want de ervaringen die hij opdoet bij het schrijven van die stukken, gebruikt hij vervolgens weer op de een of andere manier in zijn romans. Hij tekende daar bij aan dat zijn journalistieke werk niets fictiefs heeft en dat zijn romans geen statements zijn om een mening over een bepaald onderwerp te geven.

Grunberg, van Joodse komaf, zegt niet religieus te zijn, maar “vanuit het perspectief van de romanschrijver kan ik iets met god”. Hoewel hij tot aan zijn tienertijd een religieuze opvoeding heeft gehad, was de abstractie van de wetboeken niet aan hem besteed. “Die hebben geen diepe extase of interesse losgemaakt.” Volgens Grunberg wil hij zijn lezers geen hoop ontnemen en wil hij hen ook niet van hun geloof afhelpen. Bovendien is het niet aan hem om de gevoelens van zijn lezers te bepalen. “Als Borgman iets voelt bij wat hij leest, zeg ik niet foei, foei dat mag je niet voelen.“ Maar het gaf hem wel een raar soort voldoening dat hij gaandeweg het symposium vanaf zijn stoel achter in de Aula van het Academiegebouw kon concluderen dat bepaalde beoogde effecten die hij in zijn romans had gestopt, ook bleken te kloppen.

Later dit jaar verschijnt een bundel van het symposium.

GK

Advertentie