Dodo bird’s verdict

Denkend aan de universiteit zie ik een diepbedroefde dodo door directiekamers dwalen. Dat er iets aan de hand is, dat weet de dodo, maar wat het is, dat weet hij niet en hij maakt zich zorgen.

Dodo’s, dat weet u, bestaan niet meer, en in directiekamers hebben ze nimmer rondgedwaald, dus dit wordt een parabel.

De natuurlijke habitat van de dodo is, zoals bekend, een overzichtelijk eiland. Simpele lieveheersbeestjes en gevaarlijke slangen vind je links bij de kreek, een eindje verderop de vrije vlinders en de onbenullige kevertjes. Wijze uilen schuilen rechts onder de rots, wachtend op hun prooi. Grijze muizen heb je vrijwel overal, en flamingo’s komen samen in het ondiepe water bij de zoutvlakte, waar zij de godgeslagen dag met hun roze veren staan te pronken. Vroeger had je bidsprinkhanen, die zaten in rommelige struiken, dicht bij de grote spar, maar zij zijn verdwenen, hun plek in ingenomen door een groep exoten. In ’t licht van de vooruitgang was dat onvermijdelijk.

Al die dieren hebben hun eigen taak op het eiland (behalve de flamingo’s). Die van de dodo is erop toe te zien dat alles gaat zoals het moet gaan. Hij hanteert hierbij de opvatting dat ieder dier enkel dat moet doen waar hij goed in is. Iedereen is het erover eens dat dat een sympathieke gedachte is.

Bevers knagen alleen nog maar, en hun tanden worden steeds groter en steeds sterker. Bijen verzamelen steeds meer honing, die bovendien steeds zoeter wordt. De flamingo’s maken zich op om te vertrekken naar elders. Tot dusver gaat alles gesmeerd. ‘Iedereen heeft gewonnen!’ roept de dodo verheugd uit. ‘Iedereen krijgt een prijs!’

Er worden taarten aangerukt. Er is een prijs voor het diepste hol, het mooiste nestje, de grootste verzameling eikels. Er is zelfs een prijs voor de beste taarten, en ook de dodo krijgt een prijs: voor de beste onderscheiding.

Op een dag echter komt de dodo van zijn tak en merkt tot zijn ontzetting dat het hele systeem in de soep is gelopen. De honing druipt uit de raden. Veel te zoet! De rivier stroomt niet meer, want hij is volgebouwd met dammen. De mieren hebben mierenhopen gebouwd die zo groot zijn dat zij er zelf de weg kwijtraken.

De dodo is van plan om over het eiland te vliegen om de situatie in ogenschouw te nemen, maar als hij zijn vleugels uitslaat om op te stijgen lukt dat niet. Z’n vleugels zijn gekrompen. Hij waggelt terug naar zijn directieboom en daar zit hij, naar verluidt, nog steeds, als hij ten minste inmiddels niet is uitgestorven.

Er is een moraal in deze parabel, zoals de lezer zal begrijpen. U denkt misschien dat ik de managers hier op de UU belachelijk wil maken, en hun neiging om alles te willen controleren aan de kaak wil stellen, maar dat is niet zo. Ik heb het over diversiteit.

Ziet u, wij hebben de neiging diversiteit als een gegeven te beschouwen. Wij geloven dat er zoveel eenheden x met eigenschap a zijn, zoveel eenheden y met eigenschap b, en die eenheden, vinden wij, moeten een plekje krijgen in het grotere systeem en dat plekje moet worden beschermd omdat we diversiteit nu eenmaal koesteren. En dat is mooi.

Alleen: diversiteit is geen gegeven. Het zijn niet de duizend bloemen die bloeien in het voorjaar, het is het veld waarop ze bloeien. Diversiteit is de voorjaarsregen die door de lucht waait en vreemde zaden met zich meebrengt. Diversiteit is een aaneenschakeling van veranderingen. Het is dat wat niet is, maar wordt. En wat wordt laat zich niet vastleggen.

Tags: Diversiteit

Advertentie