Een les in wandelen

Laten we eens in de benen komen tijdens het onderwijs. Laten we eens het onderste deel van het lichaam, dat meestal nutteloos en onzichtbaar onder de studietafel verdwijnt, te voorschijn halen. Laten we om te beginnen gaan staan, rechtop. ‘Maar als de mens eenmaal overeind is, kan hij niet stil blijven staan’, schrijft de Franse filosoof Frederic Gros (2013: 8). Dan gaan we wandelen. De collegezaal uit, naar buiten.

In onderwijs gaat de aandacht vooral uit naar het bovenste deel van ons lichaam, naar de handen en het hoofd. Intellectuele vorming gebeurt door hand en hoofd; de hand die kan pakken en ordenen, en daarmee het denken dient. Dat is immers de - veronderstelde - uitkomst van de menselijke evolutie.

Onze benen en voeten zijn er alleen ter ondersteuning van het lichaam en om onszelf in beweging te zetten. De antropoloog Tim Ingold vat onze evolutie samen: ‘.. the civilised man, it seems, is every inch a scientist on top, but a machine below’  (Ingold, 2011: 37). Het onderste deel van ons lichaam is maar hinderlijk bij het leren. Iedere dag klinkt het in iedere klas van iedere school: ‘wiebel niet zo op je stoel’, ‘zit eens stil’, hang niet zo onderuitgezakt’, ‘haal je benen onder je gat vandaan’! Wat moet je ook met dat onderlijf in de klas of collegezaal?

Dus gingen we, mijn collega’s Noortje van Amsterdam, Peter Linde en ik, wandelen met onze studenten. We hadden studenten gevraagd om ter voorbereiding op het college twee artikelen te lezen. Over de artikelen hadden wij enkele vragen geformuleerd en elke vraag op een kaartje gezet. Per tweetal kregen we een kaartje met een vraag. We trokken de jassen aan en liepen naar buiten.

Al wandelend langs de Utrechtse Singel en door de binnenstad spraken we in tweetallen over de vragen. Elke 15 minuten wisselden we van vraag en van wandel-gesprekspartner. Zo wandelden we, en spraken we, een uur lang totdat we weer terugkwamen bij het beginpunt.

Een student zei na afloop het een "heel fijne gespreksvorm"te vinden omdat "je elkaar niet aankijkt". Als je wandelend met elkaar spreekt, dan deel je hetzelfde zicht op de omgeving waar je loopt. Tegenover elkaar staan of zitten is confronterend en leidt tot een andere kwaliteit van gesprek dan samen wandelen in dezelfde richting.

De reacties van studenten bevestigden de kwaliteit van het wandelend gesprek: "we hadden het ook echt over die onderwerpen, het wandelen gaf focus". En een ander vond dat het "ruimte voor persoonlijke verdieping" gaf. Ook zei een student dat door deze manier van spreken zij de theorie uit de artikelen "makkelijker aan ervaringen kon koppelen".

Wandelen brengt je naar buiten en vraagt om ruimte. Het buiten in beweging zijn geeft energie en biedt de mogelijkheid om, zoals een student het zei, "buiten de kaders" te gaan. Wandelen in de omgeving doet dat inderdaad: het haalt de kaders weg. Er is niet meer een enkelvoudig uitgangspunt vanwaaruit je de wereld beziet; de beweging van het wandelen integreert meerdere perspectieven. Wandelen is een vorm van ‘circumambulatory knowing’ zoals Ingold het noemt (2011: 46).

Wandelend met elkaar spreken over de literatuur, zo merkten we, leerde ons meer en minder dan wat er geschreven stond. We liepen zonder teksten in onze handen, en maakten geen aantekeningen, en we lieten onze gedachten de vrije loop.


Referenties:Gros, Frederic (2013) Wandelen. Een filosofische gids Amsterdam: De Bezige Bij.
Ingold, Tim (2011) ‘Culture on the ground. The world perceived through the feet’, in: Tim Ingold Being alive. Essays on movement, knowledge and description New York: Routledge, pp.33-51.

Advertentie