Over mijn band met de scheidend hoofdredacteur
Moedig voorwaarts

Ik moest het even opzoeken, maar in december 2013 werd ik door een kundige jury onder leiding van Ries Agterberg, tot mijn toen grote schrik en genoegen, verkozen tot Campuscolumnist voor het jaar 2014 van DUB. Ik had een paar weken daarvoor de oproep op DUB gezien en ben op een goede avond met een groot glas witte wijn naar mijn studeerkamer getogen om daar twee columns te schrijven. Om half drie ’s nachts drukte ik op ‘verzenden’ om de twee columns naar de jury te mailen.
Daarvoor had ik nooit eerder columns geschreven. Wel had ik ruime ervaring in het schrijven van wetenschappelijke artikelen die zich met name kenmerken door zo weinig mogelijk woorden, zo veel mogelijk verwijzingen naar werk van anderen en het absolute minimum aan humor en/of andere onzin. Omdat ik vaak een mening ergens over heb, en die ik ook ongevraagd vaak met anderen deel, ging ik de uitdaging aan om die meningen tot columns te verwerken. Waarom ook niet…?
In het dagelijks leven sta ik ook bekend om mijn praat-bereidheid en drang om met name humoristische, onrechtvaardige of mijn inziens interessante zaken met anderen te delen. Dat wordt uiteraard niet door iedereen als prettig ervaren. Zo flapte een van mijn oud-promovendi reeds in de eerste paar weken van haar promotieonderzoek eruit: “Ik vind eigenlijk niks erger dan oude mannen die zichzelf graag horen praten…”. Tja, dat hakte er dus wel behoorlijk in!
De beste raad
Terug naar Ries. Als eindredacteur heeft Ries een enorme invloed op mij gehad. Hij corrigeerde mijn vele taalonvolkomenheden en stuurde ook mijn stijl van schrijven. Ik had als grote voorbeelden Sylvia Witteman en natuurlijk de geweldige Nico Dijkshoorn (ooit beiden columnisten in de Volkskrant). Ik dacht zelf dus dat bij het schrijven van columns het alleen maar ging om zo lollig mogelijk zijn, met zo hier en daar een kritische noot. Dat deed ik dan ook, met héél wisselend succes. Ries vond dat geen goed idee en zei: ”Blijf gewoon heel dicht bij je zelf, schrijf over wat je bezighoudt in je leven en met name in je baan aan de UU”.
Dat was de beste raad die ik kon krijgen! Er gebeurde inderdaad zoveel in mijn directe omgeving dat ik mooie, humoristische en ook soms wel boze of heel verdrietige columns kon schrijven. Ik vond het super leuk en dankbaar om te doen. Ik ging ook anders naar dingen kijken, zo van: ‘Oh dat is leuk of interessant, daar zit vast wel een column in’.
Ries heeft zelfs een keer een column van me geweigerd. Dat was ook aan het begin van mijn column-avontuur. Iets over Wilders. Ik kan de bewuste column helaas niet meer terugvinden, maar ik herinner me dat ik probeerde lollig en ook boos te zijn over iets dat Wilders gedaan en/of gezegd had. Ries zei: “Ruud, dit moet je écht niet willen, want dit werkt niet! Dit gaan we niet doen.” Daar schrok ik best van, maar Ries had, als ervaren hoofdredacteur volkomen gelijk. Al doende leert men.
Als ik eens in het Bestuursgebouw was, ging ik eigenlijk altijd even langs de redactie van DUB. Ze zaten toen nog op de eerste verdieping in een gezellige kantoorruimte. Altijd een prettige sfeer en tijd om even over mijn ‘column plannen’ te spreken. Toen ik nog niet zo heel lang geleden Ries even wilde spreken en belde ik hem voor een afspraak. Hij zei dat de redactie geen vast kantoor meer had, maar zogenaamde flexwerkplekken. Het College van Bestuur had, in haar oneindige wijsheid, bedacht dat ondersteunende diensten geen vaste werkplek meer nodig hadden en iedereen kon gaan zitten waar men maar wilde. Het CvB had zelf het ‘goede’ voorbeeld gegeven en hun vaste werkruimten opgegeven en ingewisseld voor flexplekken. Hoe krijg je het in hemelsnaam verzonnen, maar goed…
Omdat een hecht team als een redactie van een universiteitsblad juist moet samenwerken had men als compromis de redactie een leeg, grijs lokaal toegewezen waar slechts een paar bureaus en stoelen in stonden. De sfeer in die ruimte kwam toen nog het meest overeen met een verlaten schoollokaal zoals je dat vaak ziet in documentaires over het Oostblok in de jaren 60 van de vorige eeuw. Maar dat terzijde. Ries zat daar dus verloren als enige persoon in dat lokaal en ik had met hem te doen. Eigenlijk had ik daar een column over moeten schrijven, maar dat is er helaas dus niet van gekomen…
Het zwarte gat
Ries heeft net als ik een lange tijd voor de UU gewerkt en gaat nu dus stoppen. Ik ben erg benieuwd hoe hij de aanloop naar dat stoppen heeft ervaren. Zelf ben ik nu zo’n anderhalf jaar met pensioen en heb de overgang van werken naar niet meer werken als hoogst eigenaardig ervaren. Ik heb totaal 42 jaar gewerkt. De eerste 40 jaar merk je niks van je pensioen, alles verloopt volkomen normaal. Maar daarna begint langzaam maar zeker het gedonder: men gaat steeds vaker vragen “Hoelang móet jij nog?”. Aanvankelijk reageerde ik dan lacherig met: “Ik mág nog 2 jaar, tot mijn 67ste”. Daarna gaat men informeren of je niet bang bent voor het ZWARTE GAT…! Het woord geraniums, een plant die ik zelf sowieso als een vergissing van de Schepper beschouw, valt ook steeds vaker. Daar schijn je immers “achter” te belanden na de pensionering omdat er blijkbaar niets meer te doen valt. Ik vond dat allemaal erg beangstigend. Wat ook interessant was, was het gevoel dat mij gegeven werd door de UU-organisatie. Het voelt alsof je langzaam, doch zeer dwingend door twee potige kerels naar de uitgang van een etablissement gedirigeerd wordt. Je hoeft en mag niet meer meedoen aan belangrijke beslissingen of ontwikkelingen, want je bent er straks toch niet meer…
Ik kwam zowaar bij de Bruna een boekje tegen dat door Liesbeth Woertman geschreven is met de prachtige titel “Wie ben ik als niemand kijkt”. Liesbeth is emeritus hoogleraar Psychologie en dus ook met pensioen. Ik kocht het boek in een impuls[1], omdat ik me helemaal in die titel meende te herkennen: Als hoogleraar/docent en ook als muzikant (bassist) sta ik altijd (heel graag) in de belangstelling en dat stopt als ik met pensioen ga. Wie ben ik dan? Of nog sterker: wie ben ik eigenlijk? Zelf denk ik altijd dat iedereen om mij heen precies het antwoord op die vragen weet en ik, zelfs na 67 jaar, nog steeds niet. En nu blijkt dat ik dat laatste eigenlijk heel plezierig vind en het prettig vind om daar over na te denken. Terug te kijken en te overdenken of ik het wel goed gedaan heb, te genieten van het nu en te mijmeren over de toekomst. Want die is er zeker na die kunstmatige discontinuïteit die door de maatschappij gecreëerd is: het onvermijdelijke pensioen…
Deze column zou over Ries gaan en dat is dus jammerlijk mislukt. Ries is daar echter zelf in hoge mate verantwoordelijk voor: hij heeft mij immer steeds weer gezegd: “Blijf dicht bij je zelf”. En dat heb ik dan ook weer eens gedaan. Ries en ik hebben veel gemeen, en in heel veel opzichten zaten en zitten we dan ook in hetzelfde ‘schuitje’. En zolang dat schuitje nog niet op weg is naar de overkant van de Hades rivier de Styx , ben ik daar heel blij mee!
*Het boek van Liesbeth Woertman gaat over de rol van schoonheid en het (veranderende) uiterlijk bij de ouder wordende vrouw. Een prachtig boek, niet alleen voor vrouwen, maar voor iedereen!
Reacties
We stellen prijs op relevante en respectvolle reacties. Reageren op DUB kan door in te loggen op de site. Dat kan door een DUB-account aan te maken of met je Solis-ID. Reacties die niet voldoen aan onze spelregels worden verwijderd. Lees eerst ons reactiebeleid voordat u reageert.