Rector voelt weemoed en optimisme bij zijn aanstaande afscheid
De afgelopen weken vlogen voorbij. De dagen zaten propvol met allerlei zaken variërend van de toekomst van het universitaire stelsel, lezingen in Brussel en Den Haag, tot een laatste vergadering met de U-Raad. Daar werd ik heel aardig bejegend: een vriendelijke toespraak en zelfs een taart van de studenten. Dan denk je even aan het naderende afscheid, maar de dag daarop neemt het tempo al weer toe. Het werd zelfs hectisch door allerlei zaken die schreeuwden om afronding, terwijl er ook nog een reis naar Zuid-Afrika tussendoor moest. Even kwam de winter terug, maar de dagen gingen toch lengen en het leven leek zijn normale tred te hernemen.
En dan opeens: je hoort op de radio iemand met een wat zorgelijke stem spreken over de top-vijf van meest ingrijpende zaken die een mens kan overkomen. Je neemt nauwelijks tijd om te luisteren, maar pikt toch in de gauwigheid een baaierd aan narigheid op: overlijden van dierbaren, scheiding, verhuizing, het verliezen van een baan.....huh: het verliezen van een baan? En knalhard word je ingehaald door de werkelijkheid. Binnenkort is het voorbij - de tijd heeft zijn werk gedaan. Bijna 50 jaar universitair leven, inclusief studententijd, trekt in een flits voorbij. Aan zeven jaar rectoraat, voorafgegaan door decanaat en hoogleraarschap, komt een einde.
Eerst is er toch weer wat irritatie: wat nou einde? Ik ben van plan gewoon door te werken, maar nu vooral dingen te gaan doen die ik heel leuk vind. Ik ga schrijven, lezingen geven, liefst weer wat onderwijs doen. Ik ga waar ik maar kan hulp bieden aan mensen die het minder goed hebben: vluchtelingen, jonge mensen uit een achterstandsmilieu. Trachten wat meer gelijkheid in kansen te creëren.
Maar op aanraden van de zorgelijke stem op de radio, die zegt dat verwerken belangrijk is - wauw, wat een diepe gedachte - zet ik de klok toch even stil. Mijn gedachten glijden terug zonder specifiek patroon. Eerst zie ik een lange rij collega’s met wie ik samenwerkte, plannen maakte, visioenen deelde en soms hartgrondig ruzie had. Ik krijg vooral een beeld van gepassioneerde mensen, die bevlogen zijn en diep geloven in wat ze doen. Geweldige docenten, inspirerende onderzoekers.
Beelden schieten voorbij van een universiteit die inmiddels ingrijpend veranderd is. Van een ouderwetse organisatie waar de bomen tot in de hemel groeiden, naar een moderne, professionele organisatie waar alles onder druk staat. Ik zie dat de typemachine waarop ik mijn proefschrift schreef, vervangen is door superpower in IT. Ik zie mooie, moderne gebouwen in plaats van de afgetrapte maar o zo gezellige oude gebouwen uit de jaren zeventig.
Ik zie in de loop van de tijd een heel nieuwe generatie studenten opstaan, die na de ik-generatie uit de laatste decennia van de vorige eeuw, weer bevlogen is, vervuld met nieuwe idealen. Vooral zij gaven me grote hoop, iedere keer weer als ik ze sprak.
Maar bovenal zie ik die prachtige universiteit waar ik ooit promoveerde en terugkwam, rector werd, en waar ik diep mee verbonden ben. Want al die bevlogen mensen, met hun idealen en ruzies, met hun prachtige wetenschap en mislukkingen, al die studenten met hun dromen en ambities, vormen een bevoorrechte gemeenschap, waarvan volstrekt ongebonden denken en vrijuit spreken de kern vormen. Een honderden jaren oude gemeenschap van individualisten, maar die als het erop aankomt, heel hecht is - en die ik als 333ste rector zeven jaar mocht dienen.
Met enige weemoed overzie ik dit alles even. Maar dan realiseer ik me: onzin, die weemoed, er wacht een prachtige, nieuwe toekomst!