Studentmedezeggenschap is vaak een farce

Kunnen studenten wel meepraten over zaken als financiële herverdeling of werkdruk? Dat vraagt Slinger Jansen zich af. In de praktijk is de studentenmedezeggenschap vaak een farce.

Als een student kiest voor de medezeggenschap is dat vaak een teken van kwaliteit. De student werkt hard, is betrokken, en kan zich snel wegwijs maken in de complexe structuren die zich rondom een universiteit vormen.

Ik ben ook sterk aanhanger van het principe: studenten zijn onze klanten, onze ogen en oren, en signaleren problemen ver voordat wij ze kunnen zien aankomen. Operationeel zijn studentmedezeggenschappers onmisbaar. Op strategisch en tactisch vlak zijn deze studentmedezeggenschappers echter een totale farce.

Ik heb de studentmedezeggenschappers meegemaakt in verschillende gremia: in Onderdeelscommissie’s (ODC’s), de faculteitsraad en in Opleidingadviescommissies (OAC’s).

Soms gaat dat goed. In OAC’s zijn studenten onmisbaar: ze kennen van de hoed de rand als het om vakbeoordelingen gaat ("die student is ook gewoon een zeikerd", "de docent heeft echt steken laten vallen", etc.) en hebben vaak een objectief gevoel over het vakkenaanbod, de invulling, en de onderwijskwaliteit.

Maar het wordt moeilijker zodra de materie complexer wordt (bijvoorbeeld het universitair verdeelmodel, werkdruk, en herstructureringen). Dan worden de oogjes snel glazig. Het is natuurlijk goed te begrijpen: wat kan het de informaticastudent bommen of het Freudenthal Instituut een nieuwe structuur krijgt? Of dat het werkdrukprobleem bij farmacie niet correct wordt aangepakt?

Op deze manier gaat de medezeggenschap stuk. Meerdere malen heb ik gezien dat een student voor een politiek karretje werd gespannen, simpelweg doordat de jonge naïeve student een mening aangereikt kreeg, in plaats van zelf had aangemeten of ingewonnen. Natuurlijk is dat een extreem voorbeeld: meestal onthoudt de student zich van stemming of gaat deze mee met het populaire standpunt. 

Als laatste een algemener punt. Medezeggenschappers lijken zelden op te kunnen boksen tegen de sterke bestuurders. Naast het feit dat deze bestuurders fulltime bezig zijn met de uitdagingen die wij als medezeggenschappers misschien maar een paar minuten onder ogen zien, lijken we als universiteit vrij succesvol in het werven van talent voor bestuurlijke posities. Het is wellicht goedkoop om namen te noemen, maar je moet als student uit het juiste hout gesneden zijn als je Bert van der Zwaan of Klaas Druijf wilt tegenspreken.

Het probleem is overigens wel op te lossen. Bussemaker spreekt over de medezeggenschapcultuur. Een jeukterm, maar wel een oplossing. Belangrijke beslissingen dienen op een verteerbare manier voorgelegd te worden aan de student. Daarbij dienen consequenties voor de student en haar achterban vooraf duidelijk gemaakt te worden. Vervolgens kan de student ook met de achterban om de tafel om een standpunt in te winnen. 

Wellicht is het goed wanneer voor studenten het dubbellidmaatschap verplicht gesteld wordt. Studenten in meerdere organen lijken vaak het mondigst en hebben zich op verschillende manieren wegwijs gemaakt. Zij lijken vaak beter te overzien hoe de universiteit in elkaar zit, hebben een beter gevoel voor consequenties, en begrijpen dat stafleden feilbaar zijn.  

Zijn studenten dan compleet nutteloos in medezeggenschapsorganen? Natuurlijk niet. Maar dat het beter kan, is zeker. 

Advertentie