Wat je denkt, maar beter niet kunt zeggen
Hoewel het bestaan van een universiteitsbestuurder vaak zonnig is, zijn er momenten dat je het echt even helemaal zat bent. Vooral social media, beter-wetende-columnisten en de verhandelingen van de Tweede Kamer kunnen dit soort gevoelens veroorzaken. Maar na verloop van tijd leer je dat het beter is die ergernis binnenboord te houden. Reageren is als wrijven in een vlek: het wordt er alleen maar erger van. Maar daardoor zeg je heel vaak niet, wat je wel vaak denkt.
Neem nu onlangs de column van Ruud Abma in DUB met de omineuze kop Protesteren is zinvol. Die opent met de onvergetelijke zin “Laten we vooral niet denken dat universiteitsbestuurders onverbeterlijk zijn”. Alleen dat zinnetje al: de hoeveelheid gestold wantrouwen die hier uit-klontert, de nadrukkelijke afstand die gecreëerd wordt tussen wij (de wetenschappers) en zij (die managers). De sfeer die opgeroepen wordt van voor de Russische revolutie, toen het geknechte voetvolk steeds ongeduldiger verdroeg wat de aristocratie aan wangedrag tentoonspreidde.
Protesteren is zinvol, schrijft Ruud verder, en levert direct het bewijs: ”En soms gaat de hand ook een beetje in eigen boezem”. De Utrechtse rector magnificus Bert van der Zwaan keert namelijk terug van de dwalingen zijns weegs en gaat “zijn diesrede straks weer gewoon in het Nederlands houden”. Nou, denk je dan, dat deed ik altijd al, Ruud - had je kunnen weten als je een beetje opgelet had.
Nu gaat het me niet om dit foutje van Ruud. Want laat ik duidelijk zijn: met elkaar van mening verschillen is heel gezond, en de meeste universiteitsbestuurders kunnen daar goed tegen, en hand in eigen boezem steken is prima. Nee, het gaat me om de onderliggende toon van wantrouwen, en ook over de manier waarop zo’n “zinvol protest” verloopt. Waarom de sfeer creëren alsof er voortdurend tegengestelde belangen zijn? Waarom niet eens veronderstellen dat er goede bedoelingen waren? Maar bovenal: waarom de discussie niet gewoon inhoudelijk en genuanceerd aangaan? Dat dit heel goed kan bewijst de manier waarop Ingrid Robeyns haar pleidooi voor meer steun aan vooral de Geesteswetenschappen voert.
Nog een voorbeeld. Ruud haalt “de veelbesproken samenwerking met het bedrijfsleven” aan, die de UU in het geval van Philip Morris “in rook zag opgaan na protesten van KWF en UU-coryfeeën als Hans Clevers”. Maar hij vergeet in al zijn aandacht voor bestuurders gewoon de goede vragen te stellen. Bijvoorbeeld: mag Hans Clevers wel geld aannemen dat de Nederlandse overheid haalt uit tabaksaccijns? Mag Ruud Abma profiteren van datzelfde geld dat via belastingen de universiteit binnenstroomt? Of iets anders: mag Eelco Runia in Groningen protesteren tegen Engels zonder ooit een bijdrage te hebben geleverd aan een debat hoe de (kennelijk) tegengestelde belangen te verzoenen zijn? Nee, alle ballen moeten gelijk op die klungels van het universiteitsbestuur, en om maar geen kans te missen roept Ruud aan het einde van zijn betoog nog snel even op tot debat over de “onzinnige oekazes van hogerhand”. Natuurlijk, het mag allemaal. Maar helpt het? Ja, om ongenoegen weg te schrijven, heel eventjes. Maar niet om een sfeer van vertrouwen te creëren waarin zaken gezamenlijk opgepakt kunnen worden.
Nou, dit alles denk ik dan – als ik weer eens zoiets lees of hoor. Maar ik zeg niets, ik wrijf niet in de vlek en ik loop fluitend door.