Achtergrond

2006: succesjaar voor Geneeskunde

De top van 2006

ACHT PROMOTIES

D. Grobbee (Geneeskunde)

J. Kimpen (Geneeskunde)

ZEVEN PROMOTIES

M. Viergever (Geneeskunde)

ZES PROMOTIES

A. Heintz (Geneeskunde)

Y. van der Graaff (Geneeskunde)

VIJF PROMOTIES

A. van Blaaderen (Natuurkunde)

Ph. de Groot (Geneeskunde)

R. Kahn (Geneeskunde)

E. Lindeman (Geneeskunde)

R. Plasterk (Biologie)

J. Stegeman (Diergeneeskunde)

Th. Verheij (Geneeskunde)

J. Verhoef (Geneeskunde)

E. van der Wall (Geneeskunde)

B. Weckhuysen (Scheikunde)

Voor meer lijstjes zie: het dossier Promoties op www.ublad.uu.nl

Rector Gispen blij met resultaat Focus en Massa

'Het zal van de trekkers afhangen of een focusgebied een succes wordt'

Erik Hardeman

Wat hebben filmwetenschappers, theologen en bestuurskundigen (gebied 13) met elkaar gemeen? Wat bindt nanowetenschappers, vulkanologen en innovatiedeskundigen (gebied 10)? En waar ligt het gemeenschappelijk raakvlak van stadsgeografen, ontwikkelingspsychologen en milieujuristen (gebied 11)? In alle drie de gevallen is het antwoord dat dit op het oog zo bonte gezelschap onderzoekers met ingang van dit jaar - soms waarschijnlijk tot hun eigen verbazing - deel uitmaakt van één en hetzelfde focusgebied.

De lijst met vijftien gebieden, die in dit Ublad wordt gepresenteerd, is het resultaat van een proces dat ongeveer anderhalf jaar heeft geduurd en dat begon met het vaststellen van onderzoekszwaartepunten in de zeven faculteiten. Vervolgens zijn de decanen om de tafel gaan zitten om te bezien of al dit excellente maar vaak zo heterogene onderzoek kon worden gebundeld in thema's met een herkenbare thematische samenhang (focus) en een voldoende grote omvang (massa). Op die manier zou voor de buitenwereld (en daarmee ook voor grote subsidiegevers zoals de Europese Unie, het Ministerie van Economische Zaken en onderzoeksorganisatie NWO) beter zichtbaar worden wat Utrecht allemaal te bieden heeft.

"In de academische wereld is al lang duidelijk wat het Utrechtse onderzoek waard is", zegt Gispen. "Kijk maar naar onze hoge positie op de Sjanghai ranglijst. Maar het probleem is dat we die kwaliteit naar buiten toe vaak niet goed over het voetlicht krijgen. Omdat de financiers van onderzoek zich bovendien in toenemende mate richten op brede conglomeraten van universiteiten, onderzoeksinstituten en bedrijven, is het voor ons van groot belang om pro-actief op zoek te gaan naar partnerships met instituten en bedrijven. Ook dat lukt alleen als je goed duidelijk kunt maken wat je te bieden hebt. Door het vormen van focusgebieden hopen wij onze zichtbaarheid voor toekomstige partners te vergroten.

Als voorbeeld van het belang van de nu ingezette clustering noemt Gispen de grote bedragen die Utrecht recent heeft weten binnen te halen voor het gaming onderzoek van de informatici (gebied 8) en voor het onderzoek naar een vaccin tegen vogelgriep (gebied 1). "Niet toevallig was de 'focussering' van het onderzoek (zowel binnen Utrecht als met externe partners) op die twee gebieden in de afgelopen jaren al ver gevorderd. Maar ook in de alfa-gammahoek zijn de afgelopen jaren initiatieven ontwikkeld die op de vorming van focusgebieden vooruitlopen. Denk bijvoorbeeld aan het thema 'familierelaties' binnen het focusgebied Coordinating societal change waarin juristen, psychologen, sociologen en economen al enige tijd nauw samenwerken. Elders is van dit soort samenwerking echter nog veel minder sprake. Vandaar deze operatie."

Verhuisdozen

Op basis van het door de decanen verrichte voorwerk en na een advies van een externe commissie onder voorzitterschap van directeur Paul Schnabel van Sociaal Cultureel Planbureau - tevens Universiteitshoogleraar in Utrecht -, stelde het college van bestuur kort voor Kerstmis de vijftien in dit blad genoemde Utrechtse focusgebieden vast. Bij het zien van de lijst dringt zich als vanzelf de vergelijking op met vijftien eenheden in een nieuwe studentenflat. In sommige eenheden zijn de bewoners, die elkaar vaak al langere tijd kenden, al helemaal op orde. Alle kamers zijn ingericht en ook de gemeenschappelijke woonkeuken ziet er gezellig uit. Maar in andere panden staan de verhuisdozen nog in de gang en zijn de nieuwe bewoners nog druk aan het overleggen hoe ze de zaak zullen gaan inrichten. Sommigen moeten bij wijze van spreken nog met elkaar kennis maken.

Een aardig beeld, vindt Gispen, maar tegelijkertijd ook een misleidend beeld, want het zou de suggestie kunnen wekken dat de focusgebieden zelfstandige onderzoeksinstituten moeten worden, en niets is minder waar. "De nu vastgestelde gebieden zijn virtuele, dynamische eenheden, die zeker niet in de plaats komen van bestaande instituten. Vanuit organisatiestandpunt is er door het aanwijzen van deze gebieden dus eigenlijk niets veranderd. Daarom krijgen ze ook geen directeur. Ze krijgen wél jonge hoogleraren als trekkers, netwerkers met gezag, die de dynamiek en de inhoudelijke samenwerking binnen hun focusgebied moeten stimuleren, maar die ook goed thuis moeten zijn op de externe markt en die moeten zien waar kansen liggen."

Naast het zichtbaar maken van bestaande vormen van samenwerking, hoopt het college via Focus en Massa vooral ook onverwachte nieuwe contacten tussen wetenschappers te stimuleren, zegt Gispen. "Vandaar ook dat wij voortdurend zeggen dat het proces nu eigenlijk pas echt van start gaat. De trekkers krijgen een belangrijke taak, want het zal erg van hun creativiteit afhangen of een focusgebied een succes wordt. Overigens sluit ik zeker niet uit dat sommige initiatieven minder goed van de grond zullen komen dan wij nu verwachten. Maar het is net zo goed mogelijk dat er zich over een aantal jaren iets heel nieuws heeft ontwikkeld, iets dat wij totaal niet hadden verwacht. Dat kan ook om samenwerking van groepen uit verschillende focusgebieden gaan, want wij willen door het aanwijzen van deze vijftien gebieden zeker geen nieuwe muren tussen onderzoeksterreinen optrekken."

Gispen erkent dat sommige focusgebieden wel heel erg groot zijn, maar omdat het om virtuele samenwerkingsverbanden gaat, vindt hij dat geen probleem. " Ook binnen een focusgebied zul je ongetwijfeld een eigen dynamiek krijgen . Dat is niet erg, want dat schept weer nieuwe kansen. Het is echt niet zo, dat als een bepaalde groep naar links gaat, het hele focusgebied mee naar links moet. Dat zou de zaak veel te rigide maken."

High potential

In het rapport dat de commissie-Schnabel deze zomer uitbracht wordt een vraagteken gezet bij de noodzaak om kleine groepen zoals theoretische fysica, wiskunde en sterrenkunde, die al in een landelijk netwerk samenwerken, min of meer tegen hun zin samen in één Utrechts focusgebied te dwingen. "Dit was wat de faculteit Bètawetenschappen wilde", is het simpele antwoord van Gispen. "Maar ik heb er geen problemen mee. Ik weet ook wel dat sommige wiskundigen gewoon zullen blijven doen wat zij altijd al gedaan hebben, maar zelfs in deze hoek van de universiteit zal men merken dat het steeds moeilijker wordt om met kleinschalige voorstellen geld binnen te halen, hoe excellent men ook is."

Al enige tijd is de financiering van de nieuwe samenwerkingsverbanden in de Universiteitsraad een punt van discussie, maar Gispen heeft er nooit een geheim van gemaakt dat er behoudens de beleidsruimte van het college van bestuur (ongeveer tien miljoen euro per jaar) geen extra geld voor de focusgebieden beschikbaar komt. "De financiering van het onderzoek blijft lopen via de faculteiten en hun zwaartepunten. Het enige dat wij kunnen en ook zullen doen, is onze beleidsruimte inzetten voor thematische samenwerkingsverbanden binnen focusgebieden. De afgelopen jaren hebben we dat in feite al gedaan door in het kader van het high potential programma geld beschikbaar te stellen voor telkens twee of drie jonge onderzoekers uit verschillende disciplines. Dat programma heeft prima gewerkt."

Bij de start van Focus en Massa nu ruim een jaar geleden werd beloofd dat de UU naast prioriteiten ook zogeheten posterioriteiten zou stellen. Onderzoek dat niet in het Utrechtse profiel paste, zou worden geschrapt. Op de vraag of dat ook echt gebeurd is, wijst de rector op de faculteiten die de afgelopen jaren stevig hebben moeten bezuinigen en op Diergeneeskunde, waar recent een grootschalige clustering van het onderzoek in vijf zwaartepunten heeft plaatsgevonden. "In de faculteiten is het nodige onderzoek geschrapt op basis van inhoudelijke keuzes en de noodzaak tot bezuiniging. Maar hoofdzaak van Focus en Massa was om het goede onderzoek dat wij hebben, door een verstandige clustering beter zichtbaar te maken. Als ik kijk naar de lijst die er nu ligt, dan vind ik eerlijk gezegd dat we daar wonderwel in zijn geslaagd."

interview met Karin Boven

Zuid- en Midden-Amerika heb ik altijd een interessant gebied gevonden, al zou ik niet kunnen zeggen waarom. Soms heb je geen argumentatie nodig om iets boeiend te vinden. De Inca's, de Maya's, de Azteken; als klein kind op de lagere school hield ik er al spreekbeurten over. Voor mij was dat ook de reden om naar de Universiteit Utrecht te gaan. De opleiding Culturele Antropologie besteedde veel aandacht aan Latijns Amerika.

In 1986 ging ik met twee studiegenoten naar Suriname. Voor mijn afstudeeronderzoek naar inheemse volken in het tropisch regenwoud. Toen we er net zaten, brak er een binnenlandse oorlog uit. Het dorp waar we veldwerk deden lag precies in de frontlinie. Overdag zagen we de pantserwagens voorbij komen, 's nachts hoorden we geweerschoten. De mensen in het gebied vluchtten naar Paramaribo en de UU begon zich zorgen te maken; ze wilde dat we naar huis kwamen. Maar wij hadden zoiets van: 'We gaan niet naar huis zonder veldwerk verricht te hebben!' Ondertussen lag al het openbaar vervoer stil, en de paar wegen die door het gebied liepen, waren geblokkeerd. Uiteindelijk hebben we een privé-vliegtuig gecharterd en zijn we, via de kust - over land vliegen was te gevaarlijk -, naar het buurland Frans-Guyana gevlogen. Daar zijn we ver van de frontlinie in het zuiden de grens met Suriname weer over gegaan.

Daar, aan de grensrivier tussen Suriname en Frans-Guyana, kwam ik voor het eerst in contact met de Wayana. Het viel me meteen op dat alle literatuur die ik als voorbereiding had gelezen nauwelijks up to date was. Zelfs bij onderzoekers leefde nog erg het beeld van de indiaan met een lendendoek en een verentooi, die van de rest van de wereld geen weet had. De Wayana bleek juist een heel dynamische, veranderende gemeenschap, die steeds meer geconfronteerd werd met de moderne wereld en daar ook deel van uit wilde maken. De Wayanamannen liepen gewoon rond in jeans en sportschoenen.

Begin 1987 ging ik terug naar Nederland en het jaar daarop studeerde ik af, maar het was duidelijk dat ik terug zou gaan naar de Wayana. Dat gebeurde in 1990. Op eigen kracht ben ik voor een korte periode teruggegaan om input te verzamelen voor een onderzoeksvoorstel. Maar er waren weinig mogelijkheden voor antropologen in die tijd; ik kon geen aio-post vinden. Gelukkig ontdekte ik dat het Zeister Zendings Genootschap bezig was hulp te bieden aan de inwoners van het door de oorlog getroffen Oost-Suriname. Nu heb ik weinig met zendingsmissies, maar zij hadden niemand die de mensen daar ter plekke hulp kon bieden. 'Misschien moest ik dat dan maar zijn', dacht ik.

En zo ben ik een jaar later terug gegaan naar de Wayana: om een dorpsschool draaiende te houden en om veldwerk te doen. Uiteindelijk ben ik tot 2001 in Suriname gebleven. Natuurlijk heb ik moeilijke tijden gehad, maar ik was enorm gedreven. In het begin heb ik vaak een tolk moeten gebruiken, maar toen ik eenmaal zelf de taal leerde, voelde ik me meer en meer op mijn gemak.

De Wayanadorpen liggen aan een rivier, midden in het regenwoud. De wat grotere dorpen hebben vaak een schooltje en soms een airstrip voor kleine vliegtuigjes. De huizen zijn gemaakt van hout, en soms golfplaten. Er is geen elektriciteit, geen televisie, geen radio. Al die Westerse dingen heb ik nooit gemist. Dat is waarschijnlijk de meest rijke ervaring die het me heeft opgeleverd; weten dat je ook zonder al die materiële dingen kan leven. Hoewel, soms miste ik een warme douche.

Hoe langer je tussen een inheemse groep woont, hoe meer je je aanpast en hoe verder je grenzen opschuiven. Maar uiteindelijk word je er altijd met de grenzen van je aanpassingsvermogen geconfronteerd. Een meisje in het huis naast mij beviel twee maanden te vroeg. In Nederland wordt het kind dan in een couveuse gelegd en heeft het een goede kans te overleven; midden in de jungle zijn er geen ziekenhuizen met couveuses. Om zulke momenten merk je hoe hard het leven in het bos is. Mijn buurmeisje bood mij het kind aan, maar ik kon er natuurlijk ook niet voor zorgen. Uiteindelijk stopten de Wayana de baby in een doos en keek niemand er nog naar om. Dat was voor mij een moment waar ik het erg moeilijk mee had.

Zo'n ervaring botst met het romantische, traditionele beeld dat men heeft van inheemse volken: de indiaan in een hechte gemeenschap die in harmonie met de natuur leeft. De Wayana zijn een natuurvolk dat zelfvoorzienend is; ze moeten wel hard zijn voor elkaar. Ik heb het als mijn missie gezien om het stereotype beeld van een inheems volk te doorbreken, en een volk in een veranderende wereld een stem te geven.

Naar verloop van tijd kreeg ik een relatie met een Wayana-man. Hij was een heel leergierig persoon, erg nieuwsgierig naar mijn cultuur, en ik natuurlijk naar de zijne. Behalve een tolk, was hij voor mij een gids, een informant, die me veel geleerd heeft. Hij was de zoon van het stamhoofd en telkens als ik voor mijn onderzoek iemand nodig had, wist hij me aan de juiste persoon te helpen. Daar komt bij dat ik ook meer deel ging uitmaken van de Wayana-gemeenschap. Voor mijn onderzoek was dat ideaal, als antropoloog probeer je toch de denkwijze van een volk te doorgronden.

Samen hebben we een dochter gekregen, Leana. Nu ik 43 ben denk ik: 'God, wat onbezonnen'. Toen vond ik het niets bijzonders. Er waren altijd wel familieleden in de buurt die je ergens mee konden helpen of je advies konden geven. Oppasdiensten zat. Een jaar lang hebben we met z'n drieën in de jungle gewoond, maar toen zijn we, onder meer vanwege een uitbraak van malaria, naar Paramaribo verhuisd.

Op een gegeven moment ging de relatie uit. Haar vader is weer naar zijn stam teruggekeerd en stamhoofd geworden. Leana en ik zijn in 2001 teruggegaan naar Nederland. Ik kon er voor het Nuffic werken. Daarna ben ik voor het ministerie van Buitenlandse Zaken gaan werken; dit proefschrift heb ik in mijn vrije tijd geschreven. Door die relatie was ik natuurlijk niet de afstandelijke onderzoeker, maar ik vind ook niet dat je dat moet nastreven of dat het een voorwaarde is voor correct onderzoek. Een antropoloog is bij voorbaat subjectief. Alles wat je hebt meegemaakt, kleurt je, geeft je een bepaald perspectief, zo lang je dat dan maar wel aan de lezers kenbaar maakt.

Ergens vond ik die oceaan tussen de Wayana en mij wel prettig, het gaf me de afstand die ik nodig had bij het schrijven. Nu is het boek af. Bang voor het zwarte gat ben ik niet. Hoe en wat weet ik nog niet precies, maar ik heb een paar ideeën om mee verder te gaan. Het onderzoeksbloed kriebelt nog steeds.

Zelfs bij onderzoekers leefde nog erg het beeld van de indiaan met een lendendoek en een verentooi, weinig up to date.

'De verwachte klap na zijn dood, heb ik nog niet gehad.'

"Ik verwacht nog steeds dat hij elk moment terug kan komen van vakantie; het is nog zo onwerkelijk." De vader van vierdejaars Taal en Cultuurstudies en Nederlands Janneke Bruntink (21) is drie maanden geleden overleden aan een hartstilstand tijdens een vakantie in Italië. "Een vader is een persoon die er gewoon altijd ís, en ineens kan je nooit meer even advies vragen bijvoorbeeld. Het zijn die kleine dingen die me aan hem doen denken, bijvoorbeeld een detective op TV die we allebei graag keken of een grap waarvan ik wéét dat hij hem ook grappig had gevonden. We hadden dezelfde soort humor."

Arthur Stolwijk (21), vierdejaars Communicatie- en Informatiewetenschappen, herkent zich hierin. "Mijn vader overleed in januari van dit jaar aan de gevolgen van slokdarmkanker. Hij was al een paar jaar ernstig ziek. Ik denk dat ik tijdens zijn ziektebed al veel heb verwerkt. Ik heb zeker nog een lange weg te gaan. De verwachte klap na zijn dood heb ik nog niet gehad, hoewel het natuurlijk nog steeds klote voelt. Ik ben tijdens zijn ziekte en na zijn dood gewoon verder gegaan met m´n leven. Mijn ouders stimuleerden dat vóór mijn vaders overlijden al."

Vierdejaars Taal en Cultuurstudies Maartje Meuwissen (22) heeft op een andere manier met de dood te maken gehad; haar vriendin pleegde drie maanden geleden zelfmoord. Maartje: "Tijdens het introductiekamp van Biton stond de pastoor van mijn kerk op mijn voicemail met de mededeling dat ik zo snel mogelijk moest terugbellen en toen hoorde ik het nieuws. Het was al laat op de avond, maar ik werd gelijk naar huis gebracht. Het is zo´n onwerkelijke dood. Ik heb het niet zien aankomen. Ik kan ook moeilijk begrijpen waaróm ze niet meer verder wilde leven."

Rouw

Volgens hoogleraar klinische psychologie Jan van den Bout is rouw "het geheel van reacties dat optreedt na een ingrijpend verlies. Het treedt op als een voor jou belangrijke band verbroken wordt. Dat doet vaak zo'n pijn dat sommigen (vooral jongeren hebben daar een handje van) ervoor kiezen om maar geen banden meer aan te gaan. Dat lijkt handig maar is het natuurlijk niet: je leven wordt na verloop van tijd wel erg kaal. Rouw heeft niet alleen betrekking op het verlies van personen, maar ook op andere dingen waarmee je een hechte band hebt. Ik maak wel eens mee dat rouw na het verlies van een baan net zo intens wordt beleefd als rouw na de dood van een partner. Rouw na het verlies van een ouder, kind of partner - wij noemen dat iemand in de eerste graad - wordt op den duur wel minder, maar gaat nooit helemaal over. Het rouwgevoel is een soort vulkaan, die begint met een grote eruptie en daarna bijna het karakter krijgt van een slapende vulkaan, maar helemaal slapen gaat ie niet. In onze samenleving is er weinig aandacht voor zaken als dood, sterven en rouw. We denken allemaal 'dat komt wel een keer als we 87 zijn', maar we gaan er niet vanuit dat het voortijdig en ook nog onverwachts kan gebeuren. Of beter gezegd: dat weten we wel, maar eigenlijk denken we dat zoiets alleen anderen zal overkomen. We leven in een soort wereld van persoonlijke onkwetsbaarheid. Daarom is de klap ook zo groot als het onszelf toch treft."

Schuldgevoel

Na een sterfgeval komen doorgaans veel verschillende gevoelens los. Van den Bout: "Er zijn vroeger zes of zeven elkaar opvolgende fases binnen rouw onderscheiden, maar dat is toch een beetje onzin gebleken. Hoogstens kun je zeggen dat er na een onverwacht overlijden een fase van ongeloof optreedt, maar in wat er daarna optreedt, kun je geen duidelijke volgorde waarnemen."

Een gevoel waar veel nabestaanden mee kampen is schuldgevoel. Bij de één speelt dat meer dan bij een ander, maar ze zijn er volgens Van den Bout bijna altijd en om veel verschillende redenen. Arthur voelt zich soms nog een beetje schuldig omdat hij voor zijn gevoel misschien vaker bij zijn vader op bezoek had kunnen gaan. "De laatste keer dat we elkaar zagen gingen mijn moeder en ik eerder weg dan hij wilde. We waren zó moe dat we alsnog vertrokken, ondanks dat hij boos werd. Het bleek de laatste keer te zijn dat we hem bij bewustzijn hebben meegemaakt. Dat blijft wel heel moeilijk. Anderzijds kan je dat soort dingen (gelukkig) ook niet van tevoren weten."

De vriendin van Maartje pleegde zelfmoord, en dat zorgde bij haar voor veel vragen. "Maar schuldgevoel, nee, dat valt wel mee. Natuurlijk vraag ik me af, zeker in het begin, waaróm ze het heeft gedaan. Waaróm ik niet inzag dat het zo slecht met haar ging. Maar ik denk ook niet dat wij als kerkgroep iets over het hoofd hebben gezien. Ze kon heel erg in haar eigen wereld leven en het was heel moeilijk om dan tot haar door te dringen. Ik ben eigenlijk vooral kwaad om haar dood. Vorige week kreeg ik een bedankkaartje van haar ouders met een foto van haar en toen werd ik weer zó boos op haar."

Janneke beseft volgens eigen zeggen nog helemaal niet dat haar vader er niet meer is. "Het klinkt raar, maar op het moment dat ik hoorde dat hij was overleden, heb ik me eerst erg druk gemaakt over het verdriet van mijn moeder, broer en vrienden van hem. Alsof ik het van een afstandje bekeek, en dat gevoel heb ik in mindere mate nog steeds. Ook heb ik geen sterke schuldgevoelens gehad. Het is niet zo dat mijn vader een ongezonde levensstijl had, of veel te hard werkte en ik hem een keer had moeten waarschuwen. Jaren geleden heeft hij wel last gehad van een hoge bloeddruk, maar dat ging de laatste tijd veel beter. Er was geen enkel signaal om hem niet op vakantie te laten gaan."

Chagrijnig

Als studenten emotioneel in de knoop raken door het verlies van dierbare, kunnen ze aankloppen bij een van de studentpsychologen van de universiteit. Jeanette van Rees, hoofd studentpsychologen: "Er komen hier ongeveer 700 studenten per jaar, maar ik kan moeilijk inschatten hoeveel er komen met rouwproblemen. Studenten denken vaak dat ze hier alleen kunnen komen als ze studiegerelateerde problemen hebben, maar dat is niet zo. Het gaat in de eerste instantie om de persoonlijke problemen, en die hebben vaak een groot effect op de studie en studiegedrag. Het feit dat wij hen op weg kunnen helpen, komt hun studie weer ten goede."

Janneke twijfelt of ze professionele hulp moet gaan zoeken: "Het gaat eigenlijk naar omstandigheid vrij goed met me. Ik vind het alleen vreemd dat ik nog nauwelijks besef wat er allemaal gebeurd is, misschien dat er nog wel een klap komt. Verder is mijn houding naar mijn vriend toe een beetje veranderd; ik ben vaker chagrijnig en heb last van een kort lontje. Dat zou eigenlijk de beste reden zijn om naar een studentpsycholoog te stappen. Mijn studieadviseur wees me op deze mogelijkheid, maar ik ben er nog niet helemaal uit."

De studentpsychologen streven er naar om een student na aanmelding binnen veertien dagen een gesprek met één van hen te bieden. Deze gesprekken zijn gratis en je zit nergens aan vast. Van Rees: "Ik denk dat studenten eerder naar ons komen dan bijvoorbeeld naar het Riagg, omdat ze het gevoel hebben dat het binnen de universiteit is. Dat maakt de drempel minder hoog. En het prettige van een psycholoog is natuurlijk dat hij of zij neutraal is; er wordt geen kant gekozen. Alles wat wordt verteld, blijft in de spreekkamer. Dus je hebt ook niet, zoals je met vrienden en familie hebt, belangen om het onderling goed te houden. Je hoeft bij ons niet af te wegen wat je zegt. Zo kan degene die is overleden wel iemand zijn waar je moeite mee had. Of je vindt het moeilijk dat je overgebleven vader of moeder weer een nieuwe relatie aangaat. Dat soort dingen zijn vaak lastig bespreekbaar in een thuissituatie."

Het gemiddeld aantal gesprekken voor studenten met rouwproblemen is drie à vier. De periode waarin ze plaatsvinden, kan wel verschillen, soms zit er veel tijd tussen twee gesprekken. Van Rees: "Maar het is eigenlijk moeilijk te zeggen wat gemiddeld is. Iedere student is anders en heeft een andere behandeling nodig. Als problemen te complex zijn verwijzen we door naar andere instellingen. Verder bieden we hen hulp bij studiegerelateerde zaken. Zo kunnen wij ze financieel op weg helpen door hen de weg te wijzen naar bepaalde fondsen waar ze recht op hebben. Of we helpen bij het schrijven van een verklaring voor de examencommissie, mocht dat nodig zijn."

Attent

Wat kan je nou eigenlijk doen als je iemand wilt helpen die een dierbare heeft verloren? Er zijn veel mogelijkheden, maar zowel Van Rees als Van den Bout zijn het erover eens dat je vooral attent moet blijven. Van den Bout: "Vaak vindt de omgeving het ook lastig wat ze precies moeten zeggen, zeker als ze de persoon niet zo heel goed kennen. Nabestaanden zeggen bijvoorbeeld dat mensen hen mijden door bijvoorbeeld in de supermarkt een ander gangpad in te lopen. Dat lijkt onwil, maar komt meestal voor uit onbeholpenheid: die mensen weten gewoon niet wat ze moeten zeggen, maar ik denk dan: zeg dát dan in plaats van te verdwijnen. Over het algemeen willen nabestaanden júist contact met andere mensen. Zeker rond moeilijke dagen zoals de sterfdag en feestdagen."

Ook Van Rees benadrukt dat contact houden belangrijk is: "Wij merken dat studenten het heel fijn vinden als iemand na die eerste moeilijke tijd nog eens vraagt 'hoe is het nu?'. De omgeving vindt het vaak moeilijk om er iets over te zeggen want ze hebben het gevoel dat ze diegene belasten door het onderwerp aan te snijden. Maar het verlies is zo duidelijk aanwezig bij de nabestaande, het is niet vreemd om er ineens over te beginnen. En als je het niet zeker weet kan je vragen of ze het vervelend vinden om er over te praten."

Van den Bout: "Ik zou het goed vinden als in Nederland en andere Westerse landen een wat attentere cultuur zou komen. In het begin is de aandacht voor het verdriet groot, maar daarna zwakt het meestal enorm af. En nabestaanden kunnen natuurlijk zelf ook zaken entameren. Zo vertelde een cliënt van mij dat ze met haar broers en zussen twee keer per jaar gaan eten in het restaurant waar haar, inmiddels overleden, ouders vaak kwamen. Ik juich dat soort rituelen toe, omdat je hierdoor vaste momenten creëert waarop je met elkaar de overledene blijft herdenken."

Maartje, Arthur en Janneke merken wel een vermindering van aandacht, maar zij zien dat niet als een groot probleem. Janneke: "Je merkt vooral dat de aandacht van mensen afneemt die je niet zo goed kent, zoals bepaalde verenigingsleden of studiegenoten. De band die ik met de mensen had vóór m'n vader's dood is alleen maar sterker geworden. Maar misschien ga ik die vermindering van aandacht nog wel merken, het is tenslotte nog maar drie maanden geleden."

De overleden vriendin van Maartje zat net als zij in een bepaalde kerkgroep. Na haar dood kwam de groep een week lang elke dag bij elkaar, en ook nu praten ze nog regelmatig over het verlies en alles wat daarbij komt kijken. "Dat helpt heel erg, zeker omdat ik haar nu beter leer kennen via mensen die closer met haar waren. Ik snap nu iets beter hoe zij zich de laatste periode voor haar dood gevoeld moet hebben." Dat de aandacht van de omgeving minder wordt merkt Maartje wel, maar heeft daar geen problemen mee. "Eigenlijk is het een wisselwerking. Ik heb ook minder behoefte om erover te praten dan in het begin, en blijkbaar voelen anderen minder de behoefte om ernaar te vragen. Ik vind het prima zo."

Ook Arthur merkt dat mensen hem niet meer dagelijks aanspreken over zijn vaders dood: "Maar er zijn nog steeds geregeld mensen die aan me vragen hoe het gaat. Zeker mensen die iets soortgelijks hebben meegemaakt, zijn nog steeds belangstellend. Ik praat zelf niet veel over mijn gevoelsleven, maar het is goed om te weten dat het mogelijk is."

Biton

Zowel Maartje, Arthur als Janneke zijn lid van studentenvereniging Biton. Sinds augustus van dit jaar is Maartje zelfs preses. Alledrie vinden ze steun bij de vereniging. Arthur: "Ik leg sinds mijn vaders dood meer nadruk op activiteiten buiten mijn studie zoals verschillende commissies binnen Biton. Sinds kort zit ik in de redactiecommissie, de discocommissie en binnenkort ook in de introductiecommissie. Het voelt goed om met hele andere dingen bezig te zijn. Het is niet zozeer de afleiding, maar ik merk wel dat ik op andere dingen gefocust ben. Het overlijden van mijn vader is één van de dingen die me heeft laten inzien dat mijn studie niet alles is."

Maartje: "Biton houdt er heel goed rekening mee dat ik in een rouwverwerkingsproces zit. Laatst hadden we een cursus Bedrijfshulpverlening en kwamen we aan bij het onderdeel 'levens redden'. Dat trok ik niet en ben even weg gegaan. Iedereen had daar alle begrip voor. Na de dood van mijn vriendin kreeg ik veel lieve mailtjes van leden en zelfs een gedichtje van iemand. Ook de afleiding die mensen me gaven (´kom, we gaan hier naartoe!´) deed me goed. Ik mág verdrietig zijn, ik hoef me niet sterker voor te doen dan ik me voel."

Rouwverwerking

Hoogleraar klinische psychologie Jan van den Bout wil dat rouw ofwel verliesverwerking een meer belangrijke rol krijgt in de klinische psychologie en psychiatrie: "Het is een stiefkindje. Een aantal jaar geleden is de zogenaamde DSM-IV classificatie ontwikkeld waarin allerlei psychische of psychiatrische stoornissen omschreven staan waardoor er eenduidige criteria voor bepaalde stoornissen zijn. Verstoorde rouw maakt daar geen deel van uit en ik vind dat opmerkelijk, want het verliezen van iemand zorgt voor stress en kan grote problemen geven. Rouw is in onze maatschappij ook vaak onzichtbaar. Als ik terugkijk op mijn jeugd, ik ben nu net 57, was het heel gewoon dat na een sterfgeval de ramen werden geblindeerd. Maar dit soort tekenen zijn bijna allemaal verdwenen. Het enige dat nog over is is de uitvaart. En dus komen we af en toe een verdwaalde begrafenisstoet tegen, die vooral in de weg loopt. En een begrafenis of crematie eindigt uiteindelijk vaak in een soort 'gezellige receptie'. Maar bedenk: na die gezellige receptie gaan ook de directe nabestaanden naar huis, en voor hen begint de rouw dan pas echt, ook al zie je daar in het openbare leven bijna niets van. Ik denk verder dat het heel goed zou zijn als er allerlei manieren meer aandacht wordt geschonken aan de dood en rouw, of meer algemeen: aan menselijke emoties. Op de middelbare school lezen we van alles zoals de topografie van China, maar van de topografie van ons eigen emotionele leven weten we heel weinig. Ik zou er zeer voor zijn dat een vak als emotionele educatie op middelbare scholen zou worden gegeven. Dat lijkt me een wellicht onverwachte, maar zeer belangrijke bijdrage aan de kennissamenleving."

Een sterfgeval in de vereniging

Wie geen nauwe contacten met studentenverenigingen heeft, merkt het misschien niet, maar als een lid overlijdt volgt er bij elke vereniging een periode van rouw.

Het rouwprotocol van studentenvereniging Veritas stamt waarschijnlijk uit 1940, maar dat weet preses Martje de Vries Lentsch niet heel precies: "Het laatste sterfgeval van een lid was in 2000. Zij overleed aan kanker. We wisten dat ze ziek was, maar haar dood kwam toch als een grote schok." Veritas kondigt na het overlijden van een lid drie rouwdagen af waarin alle activiteiten worden gestaakt. Vervolgens worden er handgeschreven brieven met zwarte inkt verstuurd naar de nabestaanden van het overleden lid, naar de FUG en naar de zusterverenigingen van Veritas. Ook het college van bestuur van de UU en de HU worden op de hoogte gesteld door middel van een brief. In de NRC komt een rouwadvertentie en de Veritasvlag hangt tot en met de begrafenis halfstok. In het Annuarium (jaarboek) komt op pagina twee en drie een foto van het overleden lid voorzien van een bijschrift.

Ook studentenvereniging UMTC heeft zo'n dergelijk protocol. "Er is een periode van rouw tot na een week na de begrafenis", vertelt preses Jochem Sanders. "Het bestuur draagt dan rouwpenningen als er een bijeenkomst is in het kader van de overledene. Verder sturen we alle leden een brief. De foto van de overledene komt in de almanak. Ik vind het mooi dat iemand op zo'n manier vereeuwigd wordt, ook naar de familie en vrienden toe. Die kunnen dan zien dat hij of zij werd gewaardeerd door de vereniging."

Het laatste sterfgeval binnen studentenvereniging Biton vond plaats in 2000. Preses Maartje Meuwissen zat toen nog niet bij de vereniging, maar heeft gehoord dat het een behoorlijk ingrijpende gebeurtenis was. "Biton is natuurlijk een kleine vereniging met ruim 300 studenten, dus iedereen kent elkaar. Over het algemeen praten mensen hier vrij makkelijk met elkaar. We willen een soort tweede huis creëren, het is dus logisch dat een sterfgeval dan zeer ingrijpend is."

Als familieleden of andere dierbaren van leden overlijden houden de verenigingen daar rekening mee. Bij zowel Veritas, UMTC als Biton hoeven deze leden bijvoorbeeld niet bij elke activiteit aanwezig te zijn als hun hoofd daar niet naar staat. Jochem Sanders (UMTC): "Je merkt dat de leden vooral terugvallen op hun jaarclub, dat fungeert dan meestal als sociaal vangnet."

Marjolein Versteeg

Van kookhork tot keukenprins

Sylvia Witteman: "Begin op tijd met de borrel"

De culinaire columns van Sylvia Witteman in de Volkskrant zijn razend populair. Niet alleen omdat zij zo herkenbaar en met veel humor en zelfspot over haar rommelige huishouden schrijft, maar ook vanwege haar maakbare no-nonsenserecepten, waarin ze door de gezondheidsmaffia verketterde ingrediënten als room, vet en alcohol niet mijdt.

Flensjes met kaviaar

"Steeds vaker word je als gast gevraagd zelf een bijdrage te leveren aan een etentje waarvoor je bent uitgenodigd. Overkomt dit je met kerst en wil je voorkomen dat je opgaat in de chaos die ongetwijfeld in de keuken ontstaat als iedereen tegelijkertijd de laatste hand aan zijn creatie legt, dan is dit recept een prima oplossing. Je kunt alles thuis maken en gemakkelijk meenemen in plastic bakjes. Op locatie hoef je alleen de flensjes nog even in de magnetron te gooien.

"<CharStyle:bod>Flensjes met kaviaar zijn eenvoudig, maar toch bijzonder en chique. Koop rode kaviaar (zalmkuit), die is niet zo duur. Als je de ingrediënten in leuke schaaltjes serveert, kun je hiermee best indruk maken.

"Voor mijzelf is Kerstmis een noodzakelijk kwaad. Je eet te veel en te overdadig. Iedereen wil iets bijzonders maken, wat meestal resulteert in gerechten waar je niet op zit te wachten. Als je er zo op gesteld was, zou je het immers wel vaker maken. Bovendien hebben mijn man en ik allebei gescheiden ouders, zodat we met Kerst altijd een dag te kort komen. Maar voor de kinderen is het gezellig. En met genoeg drank erbij voor ons zelf uiteindelijk ook wel. Mijn tip is dus: begin op tijd met de borrel, zorg voor genoeg wijn bij het eten, likeur en een digestiefje na, en zet dan snel weer bier op tafel. Bij flensjes met kaviaar is ijskoude wodka trouwens erg lekker.

"Maak het beslag door de bloem, de eieren, het zout en ongeveer 1 deciliter van de melk met een garde glad te roeren. Pas als alle klontjes eruit zijn, klop je de rest van de melk er in gedeelten door. Bak vervolgens dunne flensjes, twee per persoon, vouw ze in vieren en leg ze dakpansgewijs in een kring op een schaal. Warm de flesjes ter plekke kort op in de magnetron, zet ze op tafel met het schaaltje kaviaar, een schaaltje fijngesneden uitjes, parten citroen op een schoteltje, en de room apart. Ieder bedient zichzelf."

Ingrediënten (4 personen):

120 gram (rode) kaviaar

een kuipje zure room

2 of 3 citroenen

een bosje lente-uitjes

Voor de flensjes:

150 gram bloem

2 eieren

1/2 theelepel zout

1/2 liter melk

boter om te bakken

De maillard reactie, Sylvia Witteman. Mets en Schilt Uitgevers (2005), € 19,95

Cas Spijkers: "Ik denk in eten"

Oervader der Nederlandse tv-koks Cas Spijkers (Koken met sterren) kookte in het verleden twee Michelinsterren bij elkaar voor zijn restaurant in het Brabantse Oisterwijk. Jarenlang voerde hij de ranglijst van Nederlandse chefkoks aan en is daarom door restaurantgids Lekker bekroond met de titel 'Meesterkok van de Eeuw' .

Gebakken varkenshaas gepaneerd in koffie en kerrie

"Omdat je niet verwacht dat de combinatie van koffie en kerrie zo lekker en verfijnd uitpakt, is dit een leuk, apart gerecht. Zelf bereid ik het met kalfshaas, maar voor studenten is varkenshaas een goed alternatief. Als je twee dagen voor kerst bedenkt dat je dit gerecht wilt maken, is de kalfshaas namelijk overal uitverkocht. Bovendien is varkenshaas veel goedkoper. Verder zijn de ingrediënten gemakkelijk verkrijgbaar. Koffie en kerrie heeft iedereen wel in huis. Belangrijk is wel dat je geen oploskoffie neemt, maar fijngemalen snelfilter.

"Om te voorkomen dat je te lang in de keuken staat terwijl je gasten hebt, kun je het vlees prima een dag tevoren kruiden en de saus alvast bereiden. Als wij dit jaar met Kerst vrienden over de vloer krijgen, dwingt mijn vrouw mij daar ook toe. Ik maak namelijk erg veel rommel in de keuken.

"Ik heb al negen jaar geen restaurant meer, maar ik kook nog elke dag met veel plezier. Koken is mijn leven, ik denk in eten. Als ik met mijn kleinkinderen in de dierentuin ben en ik zie zo'n grote Chinese big, denk ik: die zou lekker smaken op de grill!

"Meng eerst de koffie en het kerriepoeder door elkaar. Bestrooi de varkenshaas met zout en peper. Wrijf het vlees goed in met het koffie-kerriemengsel. Pak het vlees in met plastic keukenfolie en laat dit minstens een uur in de koeling intrekken. Verwarm de oven voor op 180 graden. Smelt 75 gram boter en bak hierin de varkenshaas aan alle kanten ongeveer drie minuten. Zet de pan in de oven en bak het vlees in een kwartiertje rosé.

"Voor de saus smelt je 50 gram boter. Bak hierin de sjalotjes, knoflook, en bloem drie minuten. Voeg de kalfsfond en madera al roerende toe. Laat de saus ongeveer tien minuten inkoken tot juiste dikte. Breng het ten slotte op smaak met zout en peper.

"Maak de borden warm voor je het eten opdient. Snijd de varkenshaas in twaalf gelijke plakken en schep op het bord de saus erover. Voor het garnituur kun je bijvoorbeeld Parijse aardappeltjes, haricots verts en gevulde tomaatjes kiezen."

Ingrediënten (4 personen):

600 g varkenshaas

zout en peper

2 eetlepels kerriepoeder

1 eetlepel fijngemalen snelfilterkoffie

75 boter

Voor de saus:

50 g boter

2 sjalotjes, fijngesneden

1 teentje knoflook, fijngesneden

1 eetlepel bloem

1 dl kalfsfond

1 dl madeira

Jonnie Boer: "Best iets geks"

Wie eens écht bijzonder wil eten, moet in Zwolle zijn. Daar zwaait Jonnie Boer de scepter in de keuken van zijn restaurant De Librije. Op 27-jarige leeftijd kreeg hij zijn eerste Michelinster, in 2004 mocht hij als tweede chefkok in Nederland een derde ster op zijn naam schrijven. De natuur is zijn grote inspiratiebron, zijn gerechten staan bekend als 'puur maar gedurfd'.

Crème brulée van epoisse met venkelsorbet.

"Met kerst serveren we in De Librije, tijdens een diner met acht gangen, onze succesrecepten van het afgelopen jaar. Dit gerechtje stond vorig jaar op het kerstmenu; het is al jaren één van onze toppertjes. Ik heb het uitgekozen omdat het niet zo moeilijk te bereiden is - dus ook voor studenten goed te doen - maar wel heel speciaal. Als je mij om een recept vraagt, mag het best iets geks zijn, toch? Normale crème brulée is mierzoet. Epoisse is een krachtige Franse kaas, heel wat anders dus. Vooral in combinatie met een frisse sorbet smaakt dit ovengerechtje helemaal top.

"Zelf sta ik tijdens de kerstdagen uiteraard in de keuken. 's Avonds tenminste. En daar ben ik megablij om; ik zou er niet aan moeten denken om die dagen thuis op de bank te zitten. Ik ben opgegroeid in de horeca, heb altijd gewerkt met de feestdagen. Daarom heb ik niet zo'n speciaal gevoel bij Kerstmis. Overdag gaan mijn vrouw Thérèse en ik iets leuks doen met de kinderen. Die zijn drie en zes jaar oud, en zitten dus echt niet te wachten op een crème brulée van epoisse. Voor hen maak ik wat zij het allerliefste eten: steak tartaar met dikke frieten!

"Verwarm de melk licht. Snijd de epoisse in kleine stukjes en roer deze, samen met de gelatine, het zout en de eierdooiers, door de melk. Zeef de massa en verdeel het over ovenvaste schaaltjes. Dek deze af en plaats ze een half uur lang in een voorverwarmde oven van 95 graden. Laat de schaaltjes afkoelen. Strooi er rietsuiker op. Brand het af met een gasbrandertje of laat het voorzichtig karamelliseren onder de grill.

"De venkelsorbet is wat lastiger, omdat je hier een ijsmachine voor nodig hebt - overigens zijn die al vanaf twintig euro te koop. Meng de ingrediënten en draai ze op in de machine. Met een sorbetière moet het ook lukken, al wordt de structuur dan wel anders: je krijgt dan meer een granité van venkel. In plaats van venkelsap zou je ook dik, vers appelsap van de boer en een lepel honing kunnen gebruiken. En heb je geen geld voor een ijsmachine, dan kun je natuurlijk altijd nog een bak sorbetijs kopen."

Ingrediënten:

250 gram epoisse-kaas

3 verse eidooiers

350 gram melk

1 blad gelatine

2 gram zout

rietsuiker

Voor de venkelsorbet:

650 gram venkelsap

50 gram pernod

80 gram druivensuiker

60 gram glucose

2 gram zout

2 bladeren gelatine

Erik van der Linden: Moleculair toetje

Ook wetenschappers houden zich bezig met gastronomie. Met moleculaire gastronomie, welteverstaan. De Wageningse hoogleraar Erik van der Linden organiseerde onder de noemer Science is cooking een serie symposia waar hij topkoks leerde natuur- en scheikundige inzichten toe te passen in hun keuken.

Chocolademousse

"Bij moleculaire kookkunde zullen veel mensen denken aan ingewikkelde, esoterische praktijken met bijvoorbeeld vloeibare stikstof. Het omvat echter meer. Kennis van wat moleculen doen, kun je bij het koken op allerlei manieren toepassen. De chemie achter slagroom bijvoorbeeld. De room bestaat voor veertig procent uit melkvet, in de vorm van kleine bolletjes. Als je hem opklopt, gaan die vetbolletjes rond luchtbelletjes zitten. Ze versmelten een beetje, zodat een stabiele, luchtige massa ontstaat. Ook chocolade bevat een aanzienlijk vetpercentage, zodat je een soortgelijk trucje kunt gebruiken om chocolademousse te maken.

"Omdat de chocolademousse geen eiwit bevat, is hij behoorlijk verzadigend; vergis je daar niet in. Met kerst maak ik de mousse zelf ook voor mijn gasten, waarschijnlijk als element van een grand dessert. Toch zal mijn vrouw degene zijn die de rest van het diner bereidt. Zij kan simpelweg beter koken, terwijl ik meer van het onderzoeken, van de modelsystemen ben. En van het eten.

"Breek de chocolade in stukjes en doe ze in de metalen kom. Verwarm de kom au bain marie op het vuur en voeg het water toe. Roer tot een homogeen mengsel ontstaat, maar pas op dat het niet aan de kook raakt. Voeg naar smaak een scheutje likeur toe. Vergruis intussen de ijsklontjes en doe ze in de grotere kom. Haal de metalen kom van het vuur en zet hem volledig in het ijs. Klop het chocolademengsel op met de mixer tot een egale mousse ontstaat. Zorg ervoor dat de chocolade hierbij zoveel mogelijk contact heeft met de metalen kom, zodat het snel afkoelt.

"Als je dit recept voor meer dan twee personen wilt maken, kun je niet zomaar dubbele hoeveelheden chocolade en water nemen. Dan kan het mengsel namelijk niet snel genoeg afkoelen aan het ijs, waardoor het mislukt. Pas in dat geval de procedure gewoon meerdere keren toe.

"Het recept is behoorlijk idiot proof: mislukt het in eerste instantie, dan warm je het gewoon opnieuw op en doe je er een paar blokjes chocolade en wat vocht bij. Overigens werkt het alleen met melkchocolade. Daar zit namelijk lecithine in, een stof die ervoor zorgt dat er een mooie emulsie ontstaat. Weer een moleculair trucje dus."

Ingrediënten (2 personen):

100 gram melkchocolade

50 ml water

Grand Marnier (of andere likeur)

Benodigdheden:

veel ijsklontjes

een metalen kom (Ø ± 20 cm)

een grotere kom

mixer

Lonny Gerungan: Snel en makkelijk

De zingende kok Lonny Gerungan is onder meer bekend van zijn tv-programma's bij de TROS, zoals De Reistafel. Hij schreef een reeks kookboeken, waaronder internationaal gewaardeerde standaardwerken over de Indonesische en Indische keuken. Lonny's oosterse kant-en-klaargerechten liggen tegenwoordig in de schappen van elke supermarkt.

Pisang honing

"Waarom zou je het kerstdiner niet eens afsluiten met een Indonesisch dessert? Dat past prima in de trend van fusion kitchen. Pisang honing is lekker snel en makkelijk te maken; niet onbelangrijk omdat je natuurlijk geen zin hebt om lang in de keuken te staan als het diner gaande is.

"Op Bali, waar ik ben geboren, vierden we Kerst paradoxaal genoeg op z'n Nederlands. Daar heb ik sfeervolle herinneringen aan. Mijn vader was chefkok in een hotel dat eigendom was van de Nederlandse staat. Wij woonden in het hotel, de keuken was mijn speeltuin. Elk jaar stuurde Nederland een hele vracht kerstversiering op. Op tafel stonden Hollandse gerechten als gevulde kalkoen en banketstaaf.

"Inmiddels ben ik bekeerd tot het hindoeïsme en heeft Kerstmis voor mij geen religieuze betekenis meer. Normaal breng ik de dagen door op Bali met familie, maar dit jaar zit ik lekker thuis onder de kerstboom met mijn partner. Zelf ga ik niet koken; ik kook al het hele jaar door voor anderen. Het zou leuk zijn als we door vrienden te eten worden gevraagd, maar die kans acht ik klein. In de afgelopen vijf jaar hebben ze dat één keer aangedurfd. Toen gingen we steengrillen; moest ik mijn vlees alsnog zelf bakken!

"Voor de pisang honing verwarm je de oven voor op 150 graden. Vet een ovenschaal met boter in. Pel de bananen en snijd ze in de lengte doormidden. Leg ze naast elkaar in de ovenschaal. Sprenkel de honing eroverheen en verdeel er wat klontjes boter op. Zet de schotel in de oven en bak de bananen een halfuur tot ze lichtgekleurd zijn. Klop de slagroom lobbig. Hak de amandelen grof, strooi ze over de bananen. Serveer het gerecht op een dessertbordje met een bolletje kokosijs. Als je het helemaal af wilt maken, strooi je ten slotte nog wat gedroogde geraspte kokos over het dessert. Geef de slagroom erbij."

Ingrediënten:

30 gram boter

8 kleine of 4 grote bananen

11/2 dl vloeibare honing

21/2 dl slagroom

100 gram blanke amandelen

Een bak kokosijs

Extra voor bij de koffie: klapperkoekjes (kokoskoekjes)

"Lekker voor bij de koffie en bovendien prima van tevoren te bakken, zijn klapperkoekjes. Verwarm de oven voor op 150 graden. Bekleed een bakplaat met bakpapier. Zet de klapper even op een bord in de oven zodat hij iets indroogt. Laat het weer afkoelen.

Klop de dooiers met de suiker licht en luchtig, en klop de amandelessence erdoor. Spatel de klapper erdoorheen. Vorm kleine koekjes van het deeg, leg ze op de bakplaat en druk met de duim een kuiltje in het midden. Bak ze op de middelste richel van de oven in ongeveer 25 minuten goudbruin en gaar."

Ingrediënten:

250 gram verse geraspte klapper (kokos)

4 eidooiers

250 gram fijne kristalsuiker

4 druppels bittere amandelessence

interview Marlies Bensdorp

Julia van Gemert

"Het is lastig om precies te zeggen wat ik nou zo leuk vind aan schaken. Eigenlijk is elke sport leuk als je er goed in bent. Ik ben er op negenjarige leeftijd mee begonnen. Mijn tweelingzus Laura deed op de basisschool mee aan een schaaktoernooi. Zij raakte enthousiast en ging bij een schaakclubje. Op die manier kwam ik er ook bij. We speelden tegen teams van andere scholen. Het was vooral leuk omdat er veel andere meisjes van onze leeftijd bij zaten. Toen we naar de middelbare school gingen stopten zij allemaal, maar gingen mijn zus en ik door. Op mijn dertiende werd ik Nederlands Kampioene bij meisjes tot en met 14 jaar.

"Ik heb een topsportregeling met de universiteit. Soms kan ik tentamens niet maken omdat ik een toernooi heb. Als ik dat aan een docent doorgeef dan krijg ik wel eens rare opmerkingen. Ze vinden het vreemd dat je als vrouw zo serieus schaakt. Hoe ouder je wordt, hoe minder meisjes je tegenkomt bij schaken. Het is echt een mannenwereld. Je moet als vrouw sterk in je schoenen staan. Ik denk dat er zo weinig vrouwen deze sport doen omdat zij meer verschillende interesses hebben dan mannen. Mannelijke schakers gaan meestal voor één ding. En de sport heeft natuurlijk een beetje een suf imago, maar het zijn echt niet allemaal nerds.

"Ik denk niet dat iedereen een goede schaker kan worden. Je moet inzicht hebben en een soort aanleg. Vooruit denken en rekenen is ook heel belangrijk. Veel schakers studeren aan de universiteit of hebben dat gedaan. Volgens mij is dat wel een vereiste als je op hoog niveau wilt spelen. Ik sta vierde op de Nederlandse ranglijst voor vrouwen. In 2004 werd ik achtste op het WK tot en met 20 jaar in India. Ik ben zes keer eerste geworden op het NK-Jeugd in verschillende leeftijdscategorieën bij de meisjes. Daar ben ik wel het meest trots op. En ik hoop natuurlijk dat ik nog een keer Nederlands Kampioen word bij de vrouwen."

"Voor topsport moet je veel dingen opgeven. Ik heb ook heel lang getennist, maar op een gegeven moment moet je keuzes maken. Ik kon het niet combineren en toen heb ik voor schaken gekozen omdat ik dat leuker vond en er beter in was. Uitgaan zit er ook niet vaak in voor mij. Je moet fit zijn als je de volgende dag een toernooi hebt. Gelukkig leer je tijdens het schaken leuke mensen kennen en bouw je daar ook een sociaal leven op. Aangezien er niet veel meisjes op hoog niveau spelen, ken je ze allemaal omdat je er wel eens tegen gespeeld hebt. Mijn vriend heb ik ook tijdens het schaken leren kennen. Hij is beter dan ik, maar hij speelt niet meer op hoog niveau. Ik kan nog wel veel van hem leren, dus ik vraag wel eens wat aan hem. We spelen nooit tegen elkaar en trainen ook nooit samen.

"Trainen doe ik met een schaakprogramma op de computer. Alle officiële partijen die gespeeld zijn, worden geregistreerd en staan in dat programma. Je kan precies uitzoeken hoe iemand speelt en zo kan je je voorbereiden op je tegenstander. Vaak heb ik op zaterdag, en af en toe op zondag, een toernooi. Op donderdag is het clubavond bij de schaakclub in Utrecht waarbij ik ben aangesloten. Dan speel je wedstrijden tegen clubgenoten. Maar dat is meer voor de gezelligheid en voor het oefenen van openingen.

"Eén keer in de maand schaak je in teamverband tegen andere clubs. Je speelt dan wel individueel maar er wordt uiteindelijk naar de algemene score van je team gekeken. Ik geef bovendien nog schaaktraining aan kinderen. Je wordt daar zelf niet beter door, maar zo blijf je wel met schaken bezig. Mijn hele weekend staat vaak in het teken van de sport. Ik heb vroeger nooit een vrouwelijke schaaktrainer gehad en dat vond ik jammer. Daarom geef ik nu ook graag les aan meisjes. Ik wil ze motiveren.

"Ik heb veel tegen mijn tweelingszus Laura gespeeld. Zij schaakt nu alleen nog voor de gezelligheid. Ik ben wat beter omdat ik blijf trainen en vaker toernooien speel. Ik mocht vroeger regelmatig naar het buitenland voor een Europees Kampioenschap of een Wereldkampioenschap, mijn zus eindigde vaak net te laag om ook mee te gaan. Dat was voor haar natuurlijk heel demotiverend. Op een NK speel je alleen tegen meisjes, dan moest ik vaak tegen Laura. Dan ben je elkaars concurrent en dat is niet leuk. Het was vroeger altijd huilen als we tegen elkaar moesten spelen. Dan vond de een het zielig voor de ander als die verloren had. Het is nog steeds niet leuk om tegen elkaar te moeten spelen, maar je raakt eraan gewend. We proberen het gewoon zo min mogelijk voor te laten komen. Volgens mij is het niet genetisch bepaald dat we allebei goede schakers zijn. We hebben nog een oudere zus en die schaakt helemaal niet. We hebben allebei ook een heel verschillende techniek. Laura valt meestal gelijk aan en ik speel meer afwachtend.

"Ik ben niet stil van mezelf, maar tijdens een toernooi wel. Je moet heel geconcentreerd zijn. Een spel kan zes uur duren en de meeste mensen denken dat je dan perse moet blijven zitten, maar als je niet aan zet bent mag je gewoon rondlopen en met anderen praten. Maar je mag niet over je partij praten. Ik raak op zo'n moment niet uit mijn concentratie, maar ik ga ook niet na iedere zet weg van mijn plaats. Het is leuk om je tegenstander te slim af te zijn. Tien zetten vooruit denken zonder een stuk aan te raken en zo je tegenspeler klem te zetten.

"Mijn vriendinnen heb ik wel eens schaken geleerd, maar de meesten vinden er niks aan. Als je het jong leert dan blijven de regels beter hangen. Ik wil niet mijn beroep maken van het schaken, maar het is zonde om ermee te stoppen. Het is een deel van mijn leven geworden. Als schaker kom je ook op heel veel verschillende plekken in de wereld. Ik ben bijvoorbeeld in Nigeria, India en Moldavië geweest. Dat reizen maakt het erg leuk. Het WK studententoernooi in Nigeria werd wel voor me betaald, maar meestal moet je dat soort reizen zelf bekostigen. Verder is het niet een hele dure sport. Je betaalt inschrijfgeld en verblijfkosten.

"Rechten kan ik heel goed combineren met schaken omdat er maar weinig contacturen zijn in de week. De Universiteit Utrecht heeft een hele goede regeling voor topsporters. Ze doen ook niet al te moeilijk als je een keer wat moet missen vanwege je sport. Daarom ben ik ook aan deze universiteit gaan studeren. Momenteel heb ik het schaken op een iets lager pitje gezet omdat ik graag mijn bachelor wil halen. Uiteindelijk is het toch de bedoeling dat ik advocaat word, want er valt niet veel brood te verdienen met schaken.

"Ik ken één topschaakster in Nederland die schaken als beroep heeft, maar zij kan zich dat permitteren omdat ze een sponsor heeft. Ze staat ook al heel lang eerste op de Nederlandse ranglijst. Ik zou graag een keer tegen Judith Polgar willen spelen, omdat zij de enige vrouw is die met de mannenwereldtop meekomt. Zij houdt de eer van het vrouwenschaak hoog."

Het beste van het beste samen in een klasje

De Honours Minor van de UU is van start gegaan

Professor Hans Bertens kijkt tevreden nippend aan een blikje chocomelk, de zaal rond. De door hem ingezette discussie over het begrip literatuur slaat aan. Een krullebol op de eerste rij heeft een definitie paraat: "Literatuur zou je net als kunst kunnen omschrijven als alles wat iedereen probeert maar niemand kan - of alles wat iedereen kan maar niemand probeert." En daarop wordt weer spontaan gereageerd door iemand ergens in het midden: "Maar is de stoommachine dan ook kunst?"

De hoogleraar literatuurwetenschap vertrouwt de studenten toe dat hij uit ervaring weet, dat dit soort denkexercities studenten vaak het gevoel geeft dat alle vastigheid onder hun voeten verdwijnt: "Maar ik merk wel dat jullie daar geen last van hebben."

<ParaStyle:streamer>De Honours Minor is iets extra's voor de meer talentvolle en gemotiveerde studenten

In een zaal aan de Drift zitten op deze donkere woensdagnamiddag zo'n veertig studenten bijeen. Het zijn de deelnemers van de eerste universiteitsbrede Honours Minor van de Universiteit Utrecht. Met dit tweejarige selectieve programma, waarmee een getuigschrift valt te verdienen, wil de UU iets extra's doen voor de meer talentvolle en gemotiveerde studenten. De noodzaak van een dergelijk initiatief werd vorig jaar door de bachelor-mastercommissie benadrukt. Opleidingen vroegen er om. Bovendien, zo bleek uit de laatste derdejaarsenquête, vindt 21 procent van de studenten hun studie te gemakkelijk.

Desondanks was de animo voor de speciale minor die je naast je reguliere bachelorprogramma volgt, niet overweldigend. Programmaleider prof.dr. Theo Verbeek had plaats voor vijftig studenten maar ontving slechts 44 aanmeldingen. Deze kwamen van de onderwijsdirecteuren die binnen elke faculteit de selectie van een toegewezen aantal studenten voor hun rekening moesten nemen. Vanuit Geowetenschappen meldde zich zelfs geen enkele student. Uit die faculteit komt het geluid dat door het intensievere bachelor-onderwijs de belangstelling van studenten voor extra onderwijsinspanningen juist tanende is.

Verbeek wijt het lage aantal aanmeldingen echter vooral aan het late tijdstip waarop de pr voor het programma deze eerste keer van start kon gaan. Ook het feit dat er facultaire honours programma's bestaan voor de meer gemotiveerde studenten zou mogelijk een oorzaak kunnen zijn. "Terwijl ik toch denk dat er voldoende talent binnen deze instelling is om én meer disciplinaire facultaire programma's én een universiteitsbreed programma te vullen. Met in totaal 25.000 studenten moet dat kunnen."

<ParaStyle:streamer>De Honours Minor volg je naast je gewone bachelorprogramma

Het achterblijvende aantal inschrijvingen heeft volgens Verbeek echter geen gevolgen voor het niveau van de deelnemende studenten. "We hebben wel degelijk te maken met de top van de Universiteit Utrecht. Het zijn pittige lui als ik ze mag vergelijken met een gemiddelde groep studenten. Ze komen sneller met vragen en laten zich niet zomaar afschepen."

Ook Law College-studente Marie Oudemans merkt dat zij "slimme mensen" om zich heen ziet tijdens de colleges. Volgens haar hebben alleen de echt gemotiveerde studenten interesse in een honours minor. "De doorsnee student staat niet te springen om aan zo'n programma deel te nemen. Dat er een motivatiebrief geschreven moet worden en dat er misschien een toelatingsgesprek volgt, is een horde die zulke mensen meestal niet nemen. Hier tref je de studenten die dit programma echt graag willen volgen."

Elwyn Davies, student Liberal Arts & Sciences en Natuur- en Sterrenkunde, heeft dezelfde ervaringen als Oudemans. "Het zijn intelligente mensen die bovendien gewend zijn om werk te verzetten. Bij elke bijeenkomst heeft vrijwel iedereen zijn teksten gelezen."

Het honours programma vraagt behoorlijk wat van de studenten, vindt Verbeek. "Deze minor komt bovenop hun reguliere programma. Ze krijgen elke week twee uur college en moeten zo'n 100 bladzijden literatuur lezen. Zeker als je bedenkt dat er heel wat studenten zijn die twee bachelor-opleidingen volgen, is dat niet niks."

<ParaStyle:streamer> Studenten uit zeer verschillende disciplines praten over discipline-overstijgende onderwerpen

Voor Elwyn en Marie is die studielast slechts een relatief probleem. Ze studeren per week zo'n vier tot zes uur extra, vaak in de avonduren en in de weekeinden. Maar met groot plezier. "En zolang ik geen tentamens voor mijn eigen opleidingen heb, is het allemaal nog wel te doen", stelt Elwyn.

Voor Marie was het werken met een groep studenten "die boven anderen uitspringt" een belangrijke overweging zich aan te melden. "In het reguliere onderwijs heb je tijdens de colleges vaak te maken met verschillende mensen die niet met de lesstof bezig zijn en daar ook niet werkelijk in geïnteresseerd zijn. Dat soort mensen zie je niet in deze minor." Voor Marie was dit minder van belang. "Ik zit op het Law College. En dat mag je wel beschouwen als de honoursvariant van de reguliere rechtenopleiding. Daar heb ik nu al te maken met veel gemotiveerde medestudenten."

Beide deelnemers aan de honours minor voelden zich echter vooral aangetrokken door de brede opzet van het programma. Studenten uit zeer verschillende disciplines praten binnen deze minor over discipline-overstijgende onderwerpen. Daarmee ligt de Honours Minor in het verlengde van een oorspronkelijk plan van universiteitshoogleraar Van Oostrom voor een universitair kerncurriculum, dat nooit het planstadium ontgroeide.

In de eerste collegereeks van de minor wordt de plek van de wetenschap als onderdeel van de cultuur besproken, in komende reeksen komen onder meer normatieve vragen en de relatie tussen wetenschap en maatschappij aan bod. Marie: "We zitten hier met filosofen, natuurkundigen, sociologen, letterkundigen en noem maar op. Ik vind dat erg leuk. De bèta's komen vaak met een empirisch verhaal en de alfa's en gamma's met iets normatievers. Bovendien krijg ik nu colleges van de beste hoogleraren over onderwerpen waar ik anders nooit mee in aanraking zou komen. Zo krijg ik een beter beeld van wat de universiteit te bieden heeft en wat wetenschap allemaal inhoudt."

<ParaStyle:streamer>Liever discussiëren met 25 studenten dan met veertig

Ook Verbeek vindt dat die diversiteit van studenten iets oplevert, maar het zou wat hem betreft nog beter kunnen. "Ik heb de indruk dat studenten en docenten die interactie tussen verschillende disciplines erg stimulerend vinden. We vertellen de docenten die we uitnodigen expliciet dat het ons is te doen om het bevorderen van die discussie. Maar de ene keer lukt dat beter dan de andere keer. Literatuur leent zich misschien ook wat gemakkelijker voor discussie, dan theoretische fysica. Maar we beginnen net met dit programma, dus we zullen zeker nog veel leren. Voor mij staat nu al vast dat dit een experiment is om voort te zetten."

Als Elwyn en Marie de programmaleider nog iets mee zouden mogen geven voor de toekomst dan is het een verlaging van het aantal deelnemers. Met veertig studenten in een collegezaal discussiëren is lastig. "Soms willen mensen graag hun mening geven, maar is dat niet mogelijk", stelt Marie. "Het zou misschien beter zijn met maximaal 25 mensen bij elkaar te gaan zitten en dan nog een half uurtje langer door te gaan." En daar geeft Verbeek de studenten gelijk in. "De omvang van de groep is iets waar we zeker naar moeten kijken."

In de zaal aan de Drift zit iedereen aan het einde van het college met een Penguinpocket voor zich van Heart of Darkness van Joseph Conrad uit 1902. Het is het verhaal van een moeizame tocht stroomopwaarts over de Kongo, naar de nog niet in kaart gebrachte "donkere" binnenlanden van Afrika. Bertens heeft de studenten het laatste half uur van zijn college uit de doeken gedaan welke technieken en trucs de schrijver heeft gebruikt om hen het verhaal in te trekken. "Denkt u echt dat Conrad dat allemaal bewust heeft gedaan?", vraagt een zichtbaar verbaasde student, zijn bèta-afkomst niet verhullend. "O ja zeker, zeker. Conrad liet niets aan het toeval over", is het antwoord.

Met een sterk nasaal accent dat een langer verblijf in één van de zuidelijke staten van de Verenigde Staten verraadt, leest de hoogleraar voor. Hij besluit met de passage met de beroemde sleutelwoorden uit de novelle over de vreselijke boottocht stroomopwaarts over de Kongo: "The horror, the horror".

En dan is het zeven uur. Tijd voor de drankjes en de broodjes die in de hal worden geserveerd, en nog veel meer discussie.

Wandelen over de bierkaai

Gezegend is de moeder die het leven heeft geschonken aan een brouwer. Zo luidt een gevleugelde uitspraak in Tsjechië, land van notoire bierdrinkers en bakermat van wat we nu pils noemen. Maar niet alleen Tsjechië heeft een rijke biertraditie. Dat geldt eveneens voor deze contreien. Ook Utrecht heeft in de loop der tijden veel gezegende moeders gekend.

Hun zonen waren actief aan de Oudegracht, zo wordt duidelijk uit de bierhistorische gids van Utrecht van Kees Volkers. Want aan dit water lagen de brouwerijen. Het was de bierkaai van de Domstad. Over het water werden grondstoffen aangevoerd en bier afgevoerd. Het water van de Oudegracht diende ook om te brouwen. Met zogeheten putgalgen werd het water vanuit de gracht naar de brouwketels gebracht. 'Mensen kijken daar van op. Maar dat water was toen helemaal niet zo heel smerig,' vertelt Kees bij een werfkelder die vroeger deel uitmaakte van een brouwerij. De lichte schommeling in de waterspiegel geeft aan waarom: het water stroomt. Bovendien overleefden ziektekiemen het brouwproces niet. Bier was gezond, water meestal niet.

Utrecht was geen prominente bierstad als Gouda, Delft, Haarlem, Amersfoort en veel later Amsterdam, maar toch heeft de biernijverheid hier in de loop der eeuwen een belangrijke economische rol gespeeld. Aan het eind van de middeleeuwen komt de productie goed op gang, met naar schatting minstens 56 brouwerijen in het 'topjaar'1427. Maar veel is er niet bekend over deze tijd, legt Kees uit. 'Pas vanaf eind zestiende eeuw weten we meer. Dan komen er hypotheekakten. Zo kunnen we de levensloop van de Utrechtse brouwerijen goed in kaart brengen.' In 1610 telt de stad 22 brouwerijen, met namen als Den Ancker (Oudegracht 8), De Witte Leeuw (Oudegracht 268-270) en De Drie Ringen (Oudegracht 281). Bieraccijnzen spekken de stadskas. Maar er zijn ook vrijstellingen. Voor 1600 zijn er vrijgestelde kloosterbrouwerijen. Later worden studenten vrijgesteld van accijns. Kees: 'Daarmee wilde de universiteit (opgericht in 1636, HB) studenten trekken. Die zopen flink. Maar ze verhandelden het bier ook. Deze fraude kostte het stadsbestuur te veel inkomsten.' Het resultaat was een einde aan dit studentenprivilege.

In de loop van de achttiende eeuw treedt verval op. Bij de betere klassen komen koffie, thee en wijn in de plaats van bier, de arme massa gaat aan de sterke drank. In 1790 zijn er nog maar 2 brouwerijen over. In de loop van de negentiende eeuw verovert het zogeheten Beijersch bier (waartoe ook pils behoort) de markt. Maar het brengt slecht korte tijd hernieuwd leven in de Utrechtse brouwerij. In 1930 betekent de sluiting van brouwerij de Krans een voorlopig einde van de biernijverheid in Utrecht. Totdat in stadskasteel Oudaen in 1990 opnieuw wordt begonnen met brouwen. De Leckere volgt in 1996.

Bij het in kaart brengen van de Utrechtse bierhistorie is Kees niet over een nacht ijs gegaan. Het idee voor dit project ontstond in 1999, toen hij voor het Ublad een artikel schreef over de Utrechtse brouwerijen Oudaen en De Leckere. Kees: 'Ik heb veel belangstelling voor industrieel en cultureel erfgoed. En ik heb affiniteit met het onderwerp; ik drink graag een speciaalbier.' Een oriënterend bezoek aan het gemeentearchief was de opmaat voor een onderzoeksproject dat zeven jaar zou duren. Kees was er niet fulltime mee bezig, maar wel regelmatig. Veel heeft hij daarbij gehad aan de Collectie van der Poel: tientallen mappen met transcripties uit het oud-Nederlands van documenten over Utrechts brouwerijen, verzameld door (de inmiddels overleden) J.H. van der Poel. Zonder diens noeste arbeid had hij de sporen van Utrechts bierverleden niet kunnen blootleggen, verzekert Kees.

Die sporen kan de liefhebber nu makkelijk nalopen. bevat een inlegvel dat toont waar aan de Oudegracht vroeger werd gebrouwen. Meestal herinnert slechts een opschrift of sculptuur in een muur nog aan het brouwverleden. Van de gebouwen van de vroegere brouwerij De Boog - aan het zuidelijke deel van de Oudegracht (367-385) - spat dat brouwverleden daarentegen af. 'Het pronkstuk', omschrijft Kees de vroegere brouwerij dan ook. Ze vormt ook het sluitstuk van onze wandeling. Waarna we in café Ledig Erf een Leckere vatten.

Kees Volkers. Wandelen over de bierkaar. Bierhistorische gids van Utrecht. Uitgeverij Aprilis, Zaltbommel. ISBN 10: 90 5994 165 9. Prijs: € 19,95.

De toekomst is aan de zon

"Ja hoor, ik houd mijn voorspelling staande", zegt hij lachend. "Indertijd hadden we net een alliantie gesloten met AkzoNobel en de universiteiten van Delft en Eindhoven om de door ons ontwikkelde tandem-zonnecellen van silicium uit te testen en op termijn industrieel te gaan produceren. Voor dat doel is kort daarna het bedrijf Helianthos opgericht. Inmiddels heeft Akzo dat bedrijf verkocht aan Nuon, maar de ontwikkelingen zijn gewoon doorgegaan. Er loopt nu een proef met stroken van 30 centimeter, maar in een volgende fase wil men stroken van 1.20 meter gaan maken. Ik denk dat Helianthos nog een jaar of drie, vier nodig heeft, maar dan zal dit productieproces het mogelijk maken dat elektriciteit uit zonlicht even goedkoop is als stroom uit het stopcontact."

De 'stroken' waarover Schropp het heeft, bestaan uit extreem dunne lagen zonnecellen (dunne films) op een kunststof drager. Op kleine schaal moet deze nieuwe techniek het gebruik van zonnecellen voor het opladen van accu's en van batterijen in bijvoorbeeld mobiele telefoons mogelijk gaan maken. "Maar", zegt hij, "de flexibiliteit van het materiaal biedt ook prachtige vooruitzichten voor een geautomatiseerd productieproces waarin grote oppervlakken kunnen worden gefabriceerd, bijvoorbeeld om ze te integreren in dak- en gevelelementen van nieuwbouwprojecten. En omdat dankzij het lichte materiaal het vervoer gemakkelijker wordt, komt de zonnecel-technologie zo ook binnen het bereik van ontwikkelingslanden.

Om de verwezenlijking van deze droom dichterbij te brengen heeft een door de Universiteit Utrecht gecoördineerd consortium vorige week onder de naam SPECTACLE een aanvraag ingediend voor de zogeheten smart mix-gelden, die bedoeld zijn voor samenwerkingsverbanden van kennisinstellingen en bedrijven. Schropp spreekt van een wereldwijde, unieke strategische alliantie van vier onderzoeksgroepen, waaronder zijn Utrechtse groep en vijf bedrijven, waaronder Shell en Helianthos. "Onze samenwerking met groepen uit Delft en Eindhoven en met het Energieonderzoek Centrum Nederland in Petten bestaat al langer. In feite vormen wij met zijn vieren al enige tijd één landelijk topinstituut op het gebied van 'dunne film'-zonneceltechnologie. In de nieuwe strategische alliantie wordt dat kenniscentrum nu echter gekoppeld aan alles wat in ons land plaats vindt op het gebied van ontwikkeling en productie. Dat maakt dat SPECTACLE, als onze aanvraag wordt gehonoreerd, een heel krachtige stimulans zal zijn voor de versnelde ontwikkeling van een duurzame elektriciteitsproductie in Nederland." De adviesraad van SPECTACLE wordt voorgezeten door voormalig minister president Ruud Lubbers.

Terwijl de grootschalige industriële productie van 'dunne film' silicium zonnecellen dus steeds dichterbij komt, gaat intussen ook het fundamentele onderzoek gewoon verder. In Utrecht richt dat zich onder meer op het vinden van nieuwe materialen voor het vervaardigen van zonnecellen. Het nieuwste snufje op dit terrein zijn de zogeheten carbon nanotubes, lange, dunne koolstofmoleculen die sterk geleidend zijn en dus een hoog rendement mogelijk maken.

Schropp: "De eerste experimenten zijn veelbelovend. We zijn nu op zoek naar goed absorberend materiaal om erover heen te leggen. Als we dat kunnen vinden, dan hebben we wellicht het recept in handen voor een revolutionair nieuw concept zonnecellen, waarmee het mogelijk moet zijn om een rendement van vijftig procent te halen. Er zijn zelfs mensen die beweren dat het zeventig procent kan worden. Tel uit je winst als je bedenkt dat silicium nooit meer dan 29 procent rendement zal geven."

Ook dit soort experimenten bewijst volgens Schropp hoezeer Nederland op het gebied van het fundamenteel zonnecelonderzoek voorop loopt. "In de Verenigde Staten is lange tijd gedacht dat cadmiumverbindingen een goed alternatief voor silicium zouden zijn, maar experimenten daarmee hebben weinig opgeleverd. Inmiddels loopt de aandacht voor zonnecellen in de VS trouwens hard terug. De regering-Bush ziet er kennelijk meer brood in om de Amerikaanse industrie te helpen door het onderzoek naar nieuwe fossiele bronnen te stimuleren en door kernenergie te propageren.

"In Duitsland en Japan neemt het gebruik van zonne-energie dankzij een gericht overheidsbeleid wel hand over hand toe. Dat beleid is echter vrijwel uitsluitend gericht op het subsidiëren van de aan het net (terug)geleverde elektriciteit uit zonnepanelen. Die subsidies hebben weliswaar gezorgd voor een snel groeiende vraag naar panelen, maar niet tot innovatie, want de producenten zetten alleen maar steeds meer productielijnen neer, die allemaal hetzelfde doen. Natuurlijk is een consistente marktondersteuning door de overheid onmisbaar voor de ontwikkeling van een levensvatbare zonnecel-industrie, maar ik ben heel blij dat de Nederlandse overheid daarnaast ook aandacht heeft voor het fundamentele onderzoek. Juist dat maakt dat wij qua creatieve ideeën wereldwijd voorop lopen."

Die creativiteit blijkt ook uit een andere poot van het Utrechtse onderzoek, het zoeken naar technieken om zonnecellen bij steeds lagere temperaturen op een drager aan te brengen. Schropp: "Op dit moment is 250 graden Celsius daarvoor nog de absolute ondergrens. Om die reden gebruiken we als drager nu vooral glas en metaalfolie. Wij zijn echter druk doende met het ontwikkelen van technieken die het mogelijk moeten maken om dunne filmcellen bij nóg lagere temperaturen op de drager te laten neerslaan. Als dat lukt, kunnen we in de toekomst ook plastic en mogelijk zelfs papier als drager voor zonnecellen gaan gebruiken. Als we er dan ook nog in slagen om van depositietechniek te veranderen, zodat we het niet langer in vacuüm hoeven te doen, dan zouden we bijvoorbeeld een inkjet- of spraytechniek kunnen gebruiken. Dan is de toekomst niet ver meer dat iedereen in zijn of haar huis een hele wand met zonnecelbehang kan aanbrengen. Die doorbraak zal nog wel even op zich laten wachten, maar dat zoiets gaat gebeuren en dat zonne-energie een enorme toekomst heeft, staat voor mij als een paal boven water."

KADER

Dunne film

Ze zijn er al bijna dertig jaar, de glazen panelen (met daarachter de 'wafers') die ons land op bescheiden schaal van elektriciteit voorzien. Ze bestaan uit laagjes silicium-in-kristalvorm die uit een blok zijn gezaagd en daarna op glas 'geplakt'. Het principe van een zonnecel is eenvoudig. Als een bundel zonlicht - eigenlijk een bundel fotonen ofwel energiepakketjes - op het silicium valt, krijgt een aantal elektronen uit de siliciumatomen zoveel energie mee dat zij uit de greep van het 'moederatoom' ontsnappen. Om ervoor te zorgen dat die elektronen allemaal dezelfde kant op stromen - want alleen dan ontstaat elektrische stroom - worden aan weerszijden van de zonnecel dunne siliciumlaagjes geplakt die zijn verontreinigd met bijvoorbeeld fosfor of borium. Deze verontreinigingen zijn zo gekozen dat zij elektrisch geladen zijn en wel aan de ene kant van de cel positief en aan de andere kant negatief. Daardoor ontstaat in de cel een permanent spanningsveld dat de door het zonlicht geactiveerde elektronen allemaal dezelfde kant opstuurt.

Aanvankelijk werd aangenomen dat alleen silicium-in-kristalvorm als halfgeleider kon fungeren, omdat de siliciumatomen er netjes in het gelid staan, waardoor de elektronen er soepel doorheen kunnen glijden. In silicium in amorfe vorm, een anarchistische troep schots en scheef door elkaar staande atomen, zou dat niet mogelijk zijn. Dat was een probleem want hoewel kristallijn silicium met zo'n vijftien procent een goed rendement geeft (vijftien procent van de zonne-energie wordt omgezet in elektriciteit) is het productieproces - het in het gelid krijgen van de atomen - zo duur dat met dat materiaal moeilijk een rendabele zonnecel kan worden geproduceerd.

Vandaar de vreugde toen Ruud Schropp en zijn collega John Bezemer zo'n twintig jaar geleden een techniek ontwikkelden waarmee ook amorf silicium met goede halfgeleider-eigenschappen kon worden bereid. "Dat was een belangrijk resultaat", zegt Schropp, "want in zijn amorfe vorm is silicium tegen betrekkelijk geringe kosten te bereiden. Wij hebben hier zelf de vacuümapparatuur ontwikkeld waarin een siliciumverbinding die we in gasvorm krijgen aangeleverd, bij een temperatuur van 250 graden wordt ontleed en in één-en-het zelfde proces in een heel dun laagje (een dunne film) op het glas wordt opgedampt. Dat scheelt ook nog eens fors in de materiaalkosten, want zo'n laagje amorf silicium is met een dikte van een halve micrometer enkele honderden malen dunner dan een plak kristallijn silicium."

Inmiddels is het stadium van de amorfe cel al weer gepasseerd. Op dit moment worden - bijvoorbeeld in de proeven van Helianthos - zogeheten tandemcellen gebruikt, die bestaan uit een combinatie van laagjes amorf en nanokristallijn silicium. Dat is mogelijk omdat ook nanokristallijn silicium inmiddels via het 'opdamp'-procedé op een drager kan worden aangebracht.

Proeven van de wetenschap

"Het is vooral een proces van steeds meer toenemende zelfstandigheid geweest," blikt Johan Bijleveld (25) terug op zijn twee stages. Hij studeerde afgelopen zomer af als scheikundige en werkt nu als assistent in opleiding in Eindhoven waarna hij hoopt te promoveren. Zijn stages hebben hem ervan bewust gemaakt dat hij niets liever wilde dan een baan in de wetenschap, hoewel hij aanvankelijk niet eens wist waar hij zijn eerste stage wilde volgen. "Ik had eigenlijk maar één idee: het moest een organische stage worden."

De stages horen bij het researchproject: een vast onderdeel van elke Master of Science en duurt zo´n negen maanden en levert 51 ECTS op. De tweede stage voor studenten met onderzoeksambitie zijn goed voor 33 studiepunten. De stage is een belangrijk element in de opleiding. Studenten maken in die periode door het uitvoeren van een stukje onderzoek kennis met alle facetten van de wetenschap en moeten hun opgedane kennis in praktijk brengen. Uiteindelijk moet dit voldoende informatie geven om te beslissen of ze na hun studie verder in de wetenschap willen en uiteindelijk willen promoveren. Het gaat dan niet om een luizenbaan: in vier jaar tijd moet een zeer specifiek onderwerp tot op de bodem worden uitgezocht Voor zijn organische stage belandde Johan uiteindelijk in het Kruytgebouw waar hij zich bezighield met synthesereacties, Erg fundamenteel werk, waar bovendien weinig schot in zat. In combinatie met een zeer beperkte inbreng vond hij dit geen bevredigende kennismaking met de wetenschap, terwijl zijn verwachting hoog gespannen waren.

Vlees

Ook onderzoekers merken dat studenten tijdens hun eerste stage vaak nog erg onzeker zijn. Neurowetenschapper Raymond van Ee doet onderzoek in het Helmholtz Instituut en heeft in totaal al meer dan 25 studenten begeleid. Hij herkent deze problematiek, maar maakt zich geen zorgen."Ze komen meestal heel blanco binnen, maar als je ze in een paar gesprekken aan het denken weet te zetten, komt het al snel goed."

Tijdens die kennismaking is het niet alleen voor de student van belang om zijn ogen en oren goed open te houden. De onderzoeker is op zoek naar talent en wil natuurlijk weten wat voor vlees hij in de kuip heeft. Hij hoeft per slot van rekening niet iedereen een plek te geven. Van Ee heeft hier zijn strategieën voor. Zo laat hij de studenten altijd een ambitie-schets maken. "Ik vraag altijd met wat voor ideeën ze 's ochtends opstaan. Dat zegt al veel over een student. Hoewel ik graag nog meer trucjes zou leren om de besten eruit te pikken."

Van Ee neemt niet iedereen aan. Hij noemt zichzelf wat dat betreft een 'enfant terrible'. De meeste vakgroepen hebben niet zoveel te kiezen, want op dit moment overtreft de vraag het aanbod van stagiairs ruimschoots. "Wij zitten wat dat betreft in een luxepositie," vertelt Bas Defize, stagecoördinator in het Hubrecht Laboratorium. Genoeg studenten weten het KNAW-instituut voor ontwikkelingsbiologie te vinden. "Bovendien," vult hij aan, "schrikt ons elitaire imago veel luie studenten af. Vaak willen ze van te voren weten of ze ook in het weekend en 's avonds moeten werken. Ik stel ze dan gerust, maar probeer toch duidelijk te maken dat het Hubrecht wel nét dat ene stapje meer verwacht. Wij hebben als onderzoeksinstelling geen onderwijsverplichtingen, dus rekenen we erop dat een stage ook voor ons iets oplevert. Tot nu toe werkt dat selectiemechanisme prima, want we zijn zeer tevreden over het rendement van onze stagiairs."

Verantwoordelijkheid

Rendement vergt uiteraard investeringen. De meeste begeleiders beseffen dit maar al te goed en gaan daarom vooral in het begin erg behoedzaam te werk. Te behoedzaam soms. Dat ondervond Kelly Arts (23) tijdens de eerste stage van haar Master Immunity & Infection. Gebrek aan begeleiding had ze niet. Integendeel: ze voelde zich aan het begin zelfs behoorlijk geremd door haar begeleiding. Samen met een andere student werd ze de eerste van haar negen maanden durende stage volledig aan het handje genomen. "Dat was wel frustrerend. Maar toen ik besloot er iets van te gaan zeggen, werd het beter."

Het komt vaker voor: de begeleider is bang om de student te veel verantwoordelijkheid te geven, terwijl deze staat te springen om aan het werk te gaan. Het is balanceren op een dun lijntje. Van Ee van het Helmholzinstituut is op dit vlak voorzichtig, hoewel hij zijn studenten niet aan het handje neemt. "Aan het begin laat ik ze met oude data stoeien om ze vertrouwen te geven. Dan geef ik ze nog behoorlijk veel detailaanwijzingen. Maar na een paar weken verwacht ik wel dat ze op eigen houtje aan de slag kunnen."

Het Hubrecht hanteert op dat gebied een iets ander beleid. Hier worden stagiairs wel redelijk in het diepe gegooid. "Wij gaan er vanuit dat onze studenten een kritische houding hebben en zichzelf kunnen redden", legt Defize uit.

Zelfwerkzaam

Is het tijdens de inwerkperiode nog een kwestie van aftasten, tijdens de maanden hierna moet het allemaal gaan gebeuren. Je kunt het dan wel 'proeven aan proeven' noemen, tijdens die zes of negen maanden moet er toch echt een antwoord komen op de door de begeleider geformuleerde onderzoeksvraag. Moet de student academisch denk- en werkniveau tonen. Het moment waarop talent eindelijk de kans krijgt om zich écht van de rest te onderscheiden. "Dat wordt al vrij vlot duidelijk," aldus van Ee, "de goeden zie je al snel creatiever en zelfwerkzamer worden." Voor deze toppers maakt van Ee graag een promotieplek vrij, hoewel dat niet altijd mogelijk is. Eén op de vier goede stagiaires heeft die mazzel. Van Ee spiegelt zijn studenten het liefst aan zichzelf. "Ik ben een onderzoeker in hart en nieren dus ik geniet vooral van talent. Hoewel een mooi leerproces ook heel bevredigend kan zijn voor mij als begeleider."

Want dat is waar de studenten natuurlijk voor komen: om te leren. Johan: "Proefjes doen, kon ik al, ik merkte vooral dat ik steeds meer zelf kon opzetten. Daarin verschilden mijn eerste en tweede stage ook enorm. Ik vond het een verademing dat, in tegenstelling tot mijn eerdere ervaring, bij mijn tweede stage in Zweden eigen initiatief wél op prijs werd gesteld. Ik kreeg daar een vraagstuk en moest maar zien hoe ik het er van afbracht. Na een paar weken had ik dat vraagstuk wel opgehelderd. Dat gaf een geweldig gevoel."

Nog een belangrijk punt wat hij noemt is het verder ontwikkelen van 'analytisch denkvermogen'. "Stapje voor stapje los je in het lab een probleem op, door steeds weer terug en vooruit te denken", zegt Johan. Kelly kan zich hierin vinden. "Tijdens de bachelor heb je al veel proeven gedaan, maar nooit echt kritisch naar data gekeken. Dat is toch niet zo makkelijk als je denkt."

Defize signaleert in het Hubrecht ook duidelijke ontwikkelingen bij studenten. "Daarom hebben wij ook het liefst dat mensen bij ons hun tweede stage doen. Die zijn al een stuk verder in hun ontwikkeling. Nadeel hiervan is dat de meest ambitieuze studenten uit carrièreoogpunt voor die stage liever naar een hoogaangeschreven lab in het buitenland gaan. "

Dip

Een stage verloopt niet altijd vlekkeloos en volgens het boekje in stijgende lijn. Niet iedere student is even goed en natuurlijk komen er ook probleemgevallen voor. Als belangrijkste noemt Van Ee de 'ongemotiveerde student'. "De hardnekkige gevallen zijn hopeloos, die krijg je heel moeilijk bij de les. Zulke types heb ik gelukkig zelden. Maar als een student vanwege tegenvallende resultaten even het spoor bijster is, krijg je 'm wel weer op de rails door suggesties en overleg." Johan had tijdens zijn eerste stage zo'n inhoudelijke dip. "Het vervelendste was dat mijn begeleiders het op een gegeven moment ook niet meer wisten. Bij die stage ben ik ook met een behoorlijke wetenschappelijke kater weggegaan."

Defize: "Op het Hubrecht zijn we heel duidelijk tegenover 'probleemjongeren': attitude-verandering of eruit. Als je elke dag om elf uur went te arriveren en vervolgens ook nog niks zinnigs uitvoert, moet je niet bij ons zijn. We zijn geen liefdadigheidsinstelling." Dit soort extreme gevallen komt Defize alleen bij hoge uitzondering tegen. Verder signaleert hij weinig problemen. Hier heeft hij twee mogelijke verklaringen voor: "óf het gaat inderdaad allemaal prima, óf studenten zijn niet mondig genoeg."

Naast hun eigen ervaringen kennen Johan en Kelly ook wel negatievere verhalen. Kelly:"bij één vriendin van me vrees ik het ergste. Die wordt zo aan haar lot overgelaten, dat ze na deze stage geen positief beeld van de wetenschap meer kán hebben."

Artiestenleven

Of een stage nu prettig is verlopen of niet, op een gegeven moment moet de student beslissen over zijn toekomst. Wil ik promovendus worden? Hebben de professionele onderzoekers het idee dat die paar maandjes op het lab hiervoor genoeg van het vak laat zien?

Voor zijn eigen groep is Van Ee resoluut: "Een stage bij mij geeft voldoende materiaal om een weloverwogen keuze te kunnen maken. Mijn studenten maken dan ook kennis met alle facetten van het onderzoek. Ik stel ze zelfs aan alle buitenlandse gasten voor. Zulke dingen heb ik overgehouden aan mijn postdoc-periode in de Verenigde Staten, waar ze ze nog meer dan hier met vereende krachten aan een onderwerp werken. Dat stimuleert zó enorm."

Ook Defize is ervan overtuigd dat de stagiairs op het Hubrecht voldoende van de wetenschap meekrijgen om de knoop door te kunnen hakken. "Zelfs als het allemaal niet zo lekker loopt, zal de echte wetenschapper in spé niet afgeschrikt worden. Die ruggengraat zal later nog goed van pas komen."

Hoe onafhankelijk de uiteindelijke keuze kan zijn van het verloop van de stages, bewijst Kelly, die altijd overtuigd was dat ze AIO zou worden. Toen zij met de mededeling kwam dat ze voor de lerarenopleiding van het Ivlos had gekozen, reageerde heel haar omgeving geschokt. Ze had het toch altijd naar haar zin gehad op het lab? Kelly: "Toen het besluit naderde, drong het tot me door dat ik niet gelukkig werd van proeven doen. Ik zag mezelf niet vier jaar lang gepassioneerd de wetenschap bedrijven."

Defize begrijpt zo'n besluit wel: "Het moet je wel grijpen", benadrukt hij, "anders is het dodelijk saai en moet je snel iets anders gaan doen." Een goede student is nog niet per definitie geschikt als wetenschapper. Defize heeft hier wel een mooie visie op: "Een echte onderzoeker moet een beetje gek zijn. Het is toch een soort artiestenleven, 's ochtends weet je niet wat je proeven 's middags opleveren."

Johan zag dit leven wel zitten en solliciteerde op een AIO-positie. Hoewel het daar na zijn eerste stage nog helemaal niet op leek. "Gelukkig bracht mijn tweede stage wat ik zocht. Ik heb nu met volle overtuiging voor de wetenschap gekozen."

KADERS

Het maximale uit je stage halen? Ervaren studenten geven tips:

- Maak vooraf kennis met je directe begeleider.

Zit die niet op je te wachten of ziet die je alleen als slaafje? Niet doen!

- Kies een lab waar meer studenten lopen.

Dat maakt het snel een stuk gezelliger. En anders is gedeelde smart nog altijd halve smart.

- Bepaal je eigen grenzen.

Niemand heeft wat aan een student met burnoutverschijnselen

- Wees assertief.

Het is geen schande als je dingen niet begrijpt of communicatie niet soepel verloopt

- Ambitieus? Kies een bekende groep.

Uiteindelijk staat de naam van de prof op je cv

- Probeer extraatjes mee te pikken.

Mag je mee op congres? Dubbel gescoord!

- Maak jezelf geen illusies.

Je bent maar een student en zult dus niet veel opzienbarends ontdekken

- Laat je niet deprimeren door resultaten

Wetenschap is grillig

- Omarm alles wat sociaal is.

Wetenschap is zóveel fascinerender als je het samen met leuke mensen doet.

- Laat zien wie je bent.

Netwerken werkt, ook in de wetenschap!