Achtergrond

Passie voor de bergen

Xander Bronkhorst,

Slapen op superhoogte

Lukt het mij om een echte bergexpeditie te volbrengen? Fysisch geograaf Thom Bogaard nam een sabbatical op om een antwoord op die vraag te krijgen.

Even helemaal niets van doen hebben met onderwijs en onderzoek. Docent-onderzoeker Thom Bogaard (37) was er echt aan toe. "Ik had een aantal jaar erg hard gewerkt, omdat ik een promotietraject combineerde met een vaste aanstelling als docent. Bovendien heb ik die periode de hydrologie in Utrecht mede-opgezet."

Bogaard besloot vorig voorjaar een sabbatical op te nemen. Dat hij tijdens de drie maanden vrijaf de bergen in zou trekken, verbaasde niemand. Bogaard is immers een verwoed zomer- en winteralpinist. "Niets mooiers dan in de Silvretta topjes te beklimmen. Naar boven op je sneeuwschoenen of ski's, en dan weer naar beneden."

Maar een klim naar de top van de meer dan 8000 meter hoge Himalayareus de Cho Oyu is toch andere koek. "Ik wilde heel graag een klassieke expeditie meemaken. Hoe leef je? Hoe slaap je? Hoe steekt de logistiek in elkaar? Allemaal vragen waar ik als bergsporter graag het antwoord op weet. Bovendien was het een manier om mezelf te testen. Kon ik zo'n beklimming aan? En tenslotte - je bent aardwetenschapper of niet - de Himalaya trok enorm omdat het zo'n prachtig gebied is."

Meer dan een jaar stopte Bogaard samen met zijn vriendin in de voorbereidingen op de expeditie. "Dat is het unieke aan bergsport. De dingen die aan de beklimming vooraf gaan, zijn minstens even leuk. Je gaat weekendjes naar Zuid-Duitsland of de Ardennen en weken naar de Alpen. En je traint heel intensief. Ik probeerde zoveel mogelijk vanuit mijn woonplaats Amsterdam naar Utrecht te fietsen. Dan had ik al een deel van de trainingsarbeid erop zitten. Op een gegeven moment ben ik zelfs vier dagen gaan werken om de schema's bij te houden. In die periode was ik ook constant bezig met de spullen die ik mee wilde nemen. Als je niet oppast word je een soort mini-materiaalfreak. Ik heb echt genoten van die tijd."

April vorig jaar vertrok Bogaard dan eindelijk met vriendin naar Nepal. Na een periode van acclimatisering met onder meer een trekking naar de Mount Everest, volgde de tocht waar het allemaal om te doen was. "En dan merk je hoe grootschalig zo'n expeditie is. Meer dan 3900 kilogram bagage van zestien deelnemers en wat begeleiders werd door 99 yaks naar boven getrokken. Als je dan bedenkt dat er elk jaar zo'n 250 mensen die berg op willen gaan en er maar tien tot vijfentwintig boven komen ... Wíj waren er in ieder geval trots op dat we vrijwel alles op zonne-energie deden. De batterijen van onze computers, onze satelliettelefoon en onze verlichting werden opgeladen via zonnecollectoren. We wilden zo min mogelijk troep veroorzaken."

Bogaard meent nu dat juist zijn fascinatie voor de expeditie als avontuurlijke onderneming één van de oorzaken is van het uiteindelijk niet halen van de top. De geowetenschapper plantte de faculteitsvlag op 7000 meter hoogte, maakte een foto en keerde om. "Achteraf kun je misschien zeggen dat ik niet genoeg gefocust was op de top. Na drie dagen klimmen vond ik het daarom welletjes. Mentaal was ik klaar. Ik vond het erg jammer dat mijn vriendin al snel had moeten afhaken met een fikse verkoudheid. Maar bovendien is klimmen op die hoogte niet echt leuk. Door het zuurstofgebrek heb je constant braakneigingen. Ik vond ook dat ik te langzaam ging om op tijd de top te halen. Je beweegt je werkelijk voetje voor voetje voort. Op 7000 meter kon ik nog veilig terugkeren. Kennelijk was het voor mij genoeg zo. De terugtocht is daarna één van de meest intense ervaringen geweest die ik ooit heb gehad. Een prachtige tocht, slapen op die hoogte, supermooi."

Hoewel Bogaard geen minuut spijt heeft gehad van zijn deelname aan de expeditie, zou hij zich toch niet meer snel aanmelden voor een klassieke klimexpeditie. "De groep was te groot. Daardoor had je niet het idee dat je 'met een aantal vrienden naar de top' ging. Iedereen was erg op zichzelf aangewezen. Misschien dat juist daardoor niemand de top heeft gehaald. Ik ga een volgende keer daarom liever met een klein hecht team en sherpa's op pad, en dan niet in een grote expeditie maar in alpine-stijl. Dan ga je dus niet van kamp naar kamp, maar je volgt een eigen route, je vervoert je eigen bagage en je richt je eigen kamp in. Dat betekent dus ook dat je minder hoog kunt gaan."

Met de vraag of deze ervaring een positieve uitwerking heeft gehad op zijn prestaties aan de universiteit, heeft Bogaard zich na thuiskomst niet echt beziggehouden. "Dit was in feite een hele egoïstische onderneming. Voor mij was het goed om me even helemaal los te maken van mijn werk. Een half jaar niet vergaderen, alleen dat vond ik al geweldig. En of ik mijn werk nu beter doe? Ik heb geen idee. Maar ik geloof zeker dat ik als mens langer kan functioneren doordat ik dit soort dingen mag doen."

Een zomer lang klimmen

Geologiestudent Arnoud Slootman, 21 jaar, is de komende twee maanden non stop in de bergen te vinden. Als het weer het toelaat zal hij enkele vierduizenders beklimmen en steile rotswanden bedwingen. Een blik in zijn agenda.

*Op 1 juli rijd ik met de oude Volvo van mijn vader naar Zwitserland. Die Volvo is zo'n beetje mijn persoonlijke basiskamp tijdens al mijn reizen. Of ik nu in de Alpen loop, in Cornwall aan een klif hang of aan de Middellandse zee op een rots klim, die auto blijft geduldig wachten tot ik weer terugkom.

*In Meieringen heb ik een afspraak met mijn oude studiegenoot en trouwe klimmaat Arjan, die nu aio is in Utrecht. Met hem ga ik tien dagen alpien sportklimmen. Dat betekent dat er nog niet overal ankerpunten zijn en dat je die dus zelf nog moet aanbrengen in de rotsen die je beklimt. We verblijven in de Dosse-hütte, waar Arjan een aantal zomers heeft gewerkt. Ons grote doel in die eerste tien dagen is het bedwingen van de Adlerauge, een lange wand van 900 meter, die begint bij een gletsjerstroom en dan recht omhoog gaat.

*Na zo'n anderhalve week rijden we dan naar de andere kant van de bergkam. Daar zetten we onze tent op de Concordiaplatz, een vrij horizontaal stuk ijs op de Aletsch-gletsjer, de grootste ijsstroom van de Alpen. Het is altijd de kunst zo min mogelijk te overnachten in berghutten of op campings. Niet alleen omdat mijn budget van 150 euro per week dat niet toelaat, maar ook omdat vrij kamperen veel meer voldoening geeft. Ik geef mijn geld liever uit aan een biertje op het terras nadat ik een aantal dagen voor mijn eigen drinkwater heb gezorgd. Die halve liter Weizebier is dan echt verdiend en smaakt dubbel zo lekker.

*We willen vanaf ons bivak op de Concordiaplatz in één tocht over de Eiger en de Mönch en de Junkfrau, waarvan de laatste twee meer dan vierduizend meter hoog zijn. Daar hebben we een hele mooie dag voor nodig, want we gaan we er misschien wel twintig uur over doen. Het weer is sowieso allesbepalend. Regen maakt het klimmen erg zwaar en onweer wil je al helemaal niet hebben. Dan begint je pikhouweel te zoemen door de elektrische lading in de lucht. Als het meer dan drie dagen regent, sms ik mijn klimmaten in andere gebieden en ben ik vertrokken naar waar het mooier weer is.

*Na zo'n drie weken gaat Arjen door naar Indonesië en dan ben ik ook wel even toe aan wat ontspanning. Dat is dus het moment om met je vriendinnetje af te spreken. Waarschijnlijk haal ik haar in Milaan op. In die week is er tijd voor wat culturele uitstapjes en barbecuen op de camping. Dan hoef ik even niet om half vier op voor een vroege beklimming en kan er wat anders gegeten worden dan brinta-pap. Samen reizen we stukje bij beetje naar mijn volgende bestemming: het Zinal-tal in Zwitserland.

*De eerste week van augustus is altijd gereserveerd voor de USAC, de Utrechtse Studenten Alpen Club, waarvan ik bestuurslid ben. Ik regel vaak de uitstapjes naar België en Duitsland. Dan knarren we met een FBU-busje in een weekend op en neer om lage rotswanden te beklimmen. Tijdens de USAC-week staan we met zo'n 25 man op een camping en maken we in groepjes beklimmingen. Dit jaar wil ik samen met Wouter, de Zinal Rothorn, 4221 meter hoog, overschrijden. Normaal ga je omhoog en vaak via dezelfde weg omlaag, wij willen nu aan de andere kant naar beneden. Misschien dat Jason, mijn allereerste klimmaatje ook nog meegaat op deze tocht.

*Na de USAC-week zijn de plannen wat minder duidelijk. Ik wil in ieder geval met Janne, een mede-bestuurslid gaan rotsklimmen. Maar ik weet nog niet waar. En ik ga waarschijnlijk een cursus canyoning volgen. Dan daal je af in een bergstroom die een grote kloof, of canyon, in de rots heeft gesleten. Je kunt dan springen, abseilen of je met het water mee laten glijden. Die cursus doe ik bij mijn baas, een outdoorbedrijf waarvoor ik gedurende het jaar vaak activiteiten van groepen begeleid. De laatste week van augustus laat ik nog even open voor iets leuks dat op mijn pad komt.

*Dat zijn zo'n beetje de plannen. Maar in feite is die hele reis al maanden geleden begonnen. De voorbereidingen zijn vaak net zo belangrijk als de tochten zelf. En voor mij is de bergsport een manier van leven. Het klimmen is allesbepalend. Zelfs als ik in de Lidl loop, bedenk ik welk gedroogd voedsel ik mee zou kunnen nemen op een volgende tocht.

De top van de Mont Blanc

Via de trap naar de veertiende verdieping van het Van Unnikgebouw. Pim Sangers, secretaresse van sociologie, deed het maandenlang ter voorbereiding van de beklimming van de Mont Blanc vorige week.

Haar moeder slaakte maar weer eens een zucht, toen Pim Sangers haar vertelde over het voornemen om de 4807 meter hoge berg te gaan beklimmen. "Die dacht dat ik me eindelijk rustig met man en kinderen ging settelen toen ik een nieuw huis in Nederland kocht. En dan ga ik weer zoiets engs doen."

Dat rusteloze zit wel in haar, geeft de 39-jarige sociologiemedewerkster toe. Voordat ze anderhalf jaar geleden bij de universiteit kwam werken, reisde ze heel wat af samen met haar partner en later met haar hele gezin. "Met onze twee dochters hebben we tien maanden in Australië en Nieuw Zeeland doorgebracht. Huis verkocht, baan opgezegd en vertrokken. We hebben daar een fantastische tijd gehad."

Haar nieuwe uitdaging heette dus: De Mont Blanc. "Een kennis vertelde tijdens een dinertje bij ons thuis over zijn plan om met een groep zakenvrienden de Mont Blanc te beklimmen en daarmee geld in te zamelen voor het Sophia Kinderziekenhuis. 'Oh, wat gaaf, dat wil ik ook', dacht ik. En voordat ik het wist was ik als enige vrouw met elf mannen in training voor de tocht."

Haar ervaring met bergbeklimmen behelsde tot op dat moment een beklimming naar de Catopaxi tijdens een reis door Ecuador acht jaar geleden. "Heel onbevangen zijn we toen aan die beklimming begonnen. We hebben de top niet gehaald, maar het was een prachtige ervaring. Nu besef ik dat de voorbereiding destijds niet optimaal was. We hadden wel aardig wat wandelkilometers in de benen, maar weinig kennis over de beklimming van zo'n berg. En dat is deze keer anders. Nu worden we als team begeleid door bergsportorganisatie Cave. Daar weten ze precies wat een Mont Blanc-beklimming van ons zal vragen."

Als voorbereiding op de beklimming was ze maandenlang zo'n vier keer per week aan de hand van trainingsschema's aan het hardlopen, skeeleren of fitnessen. "Dat is een behoorlijk zware opgave wanneer je een gezin, een baan aan de universiteit en ook nog een massagepraktijk aan huis hebt. Ik had ook niet altijd de spirit om te sporten. Maar met het goede doel voor ogen wist ik waar ik voor ging."

Het Sophia Kinderziekenhuis wordt gesponsord door Pim Sangers en haar teamleden. Door allerlei inzamelingsacties wist het team inmiddels voldoende geld bij elkaar te brengen voor een zogenoemd wandspeelkunstobject waar kinderen in de wachtruimte van het ziekenhuis mee aan de slag kunnen. Het geld dat er over is zal worden besteed aan tv's en dvd's voor de verblijfunits van de kinderen. "Zo'n beklimming is natuurlijk een geweldige persoonlijke uitdaging, maar het is helemaal mooi wanneer je tegelijkertijd iets voor een ander neer kunt zetten", aldus de enthousiaste Sangers.

Vorige week donderdag was het de dag van de waarheid. Sangers grootste zorg vooraf was de koude. "Wanneer ik hoor over bevroren lichaamsdelen, dan moet ik altijd even slikken." Maar de omstandigheden op de berg waren vrijwel perfect. Uiteindelijk haalde Sangers met acht andere klimmers de top. "Yes, denk je dan. Dat we dit als team voor elkaar hebben gekregen. Een onvergetelijke ervaring."

Geld ten behoeve van het Sophia Kinderziekenhuis kan worden overgemaakt naar: nummer; 1140.88.780 bij de Rabobank te Rotterdam onder vermelding van: Equilibre B.V., inzake vrienden voor Sophia/Mont Blanc Expeditie. Meer info over de tocht: www.mbe2006.nl

Van BBQ tot ontbijt

Met de Zomernachtparade op 22 juni is er een einde gekomen aan het lustrum van de Universiteit Utrecht. Olympos en de Botanische Tuinen vormden het decor voor de vele activiteiten. Na de BBQ kon je meedoen aan workshops, aanschuiven bij een Tarotlezer, kijken naar Gem en De Dijk, dansen bij DJ Erick om ten slotte aan te schuiven bij het ontbijt. De Universiteit Utrecht heeft zijn 360ste verjaardag gehad. Foto's Ivar Pel. Zie voor een kort filmpje van het feest www.ublad.uu.nl.

Geert Buelens

De schoonheid ervan kan een reden zijn om literatuur te bestuderen. Maar het is lang niet de enige reden. Belangrijker voor mij is dat literatuur midden in de samenleving staat. Literatuur reflecteert op de samenleving en helpt mee om die vorm te geven. Ik kan me dan ook niets voorstellen bij de opvatting dat het bij literatuur puur gaat om de tekst. Een paar decennia geleden was dat een academische stroming. Die ging ervan uit dat het kunstwerk autonoom is. Een enorme reductie.

Mijn overtuiging is dat je literatuur in zijn context moet bekijken. Zelf doe ik dat bijvoorbeeld in het boek dat volgend jaar uitkomt over Europese dichters en de Eerste Wereldoorlog. Hier in Utrecht geef ik op dit moment college over de Vlaamse en Nederlandse literatuur van die 'Groote Oorlog'. Het is geweldig om te zien hoe de studenten daarin opgaan. Vooral de Vlaamse literatuur vinden ze interessant.

De studenten zijn enthousiast, maar ik kan niet zeggen dat ze altijd een goede vooropleiding hebben genoten. Studenten zeggen zelf ook dat ze niet hebben leren spellen en ontleden. Lastiger is dat je studenten krijgt zonder enige notie van geschiedenis. En als je er zoals ik van uitgaat dat geschiedenis en literatuur correleren, sta je voor een soms moeilijke opdracht. Ze missen soms wezenlijke kennis. Kennis die ook nodig is om dit land te begrijpen. Om een voorbeeld te noemen. Er wordt nog regelmatig gesproken over de erfenis van '68. Veel studenten hebben geen idee waar het dan over gaat.

Het feit dat ik een brede kijk heb op literatuur is misschien wel één van de redenen dat ik in Utrecht ben aangesteld. In België bestaat het vak Neerlandistiek niet eens. Daar kies je altijd twee talen en krijg je ook veel taal- en literatuurwetenschap en filosofie. Ik ben afgestudeerd in Nederlands en Engels. In Nederland vermeldt de bul wel 'cultuur' maar dat blijft meestal beperkt tot literatuur.

In eerste instantie was het helemaal niet mijn bedoeling om te solliciteren als hoogleraar. Ik was schrijver, dichter en docent aan de Universiteit van Antwerpen. Mijn angst was dat ik als hoogleraar oeverloos zou moeten vergaderen en niet meer aan mijn eigen werk toe zou komen. Ik dacht ook dat ik geen kans zou maken. En toen werd ik uitgenodigd om te solliciteren. Dat leek me wel een interessante ervaring en ik hoopte ook dat het indruk zou maken op mijn werkgever in België. Ik had verschillende bij elkaar gesprokkelde tijdelijke aanstellingen, en ik hoopte mijn positie met die sollicitatieprocedure te kunnen versterken.

En zo ben ik heel ontspannen van de ene ronde in de andere gesukkeld. Totdat er een telefoontje kwam waarin mij de vraag gesteld werd of ik ja zou zeggen als ze me zouden vragen. Vervolgens ben ik min of meer in een existentiële crisis geraakt die 48 uur duurde. Ik heb met vrienden gesproken en me afgevraagd wat ik wilde en kon betekenen voor het vak. Uiteindelijk heb ik ja gezegd.

De definitieve beslissing is gevallen in de week dat Theo van Gogh werd vermoord. Dat was vreemd. Zoals een vriend het uitdrukte: alsof ik in 1939 ging verhuizen naar München. Heel snel werd die gebeurtenis echter een extra argument om het wel te doen. Niet als een soort ramptoerisme, dat zou pervers zijn. Maar het is interessant om in een land te zijn dat ostentatief in crisis is. Dat zijn de momenten dat er wezenlijke vragen gesteld worden en zaken worden opengegooid die eerder onuitgesproken bleven.

Na de zomer geef ik een cursus over 'Asielzoekers in hedendaags proza'. Het gaat over belangrijke vragen rond multiculturaliteit, identiteit en migratie. Een thema dat zeker leeft. Ik heb een behoorlijke lijst van docu-romans en echte fictie bij elkaar gebracht. Uiteraard ontbreekt De Asielzoeker van Arnon Grunberg niet. Ik ben fan.

In de cursus werpen we allerlei vragen op. Op welke manier wordt het onderwerp gerepresenteerd? Wat doet het met een asielzoeker als deze gefictionaliseerd wordt? Is er wat dat betreft een verschil of het een 'fictionele' of een 'echte' persoon betreft? Ik hoop dat ook studenten uit andere faculteiten komen. Het kan interessant zijn om ook mensen te hebben die op een andere manier naar zo'n onderwerp kijken en bijvoorbeeld de Conventie van Genève hebben bestudeerd.

De stap die ik heb genomen door naar hier te komen, heb ik geen moment beklaagd. Het is interessant. Het instituut Nederlands is geweldig. Maar mijn vrees is wel uitgekomen. Ik kom nog nauwelijks toe aan lezen en schrijven. Dat wat ik beschouw als mijn echte werk. Sinds ik hoogleraar Nederlandse letterkunde ben, dus sinds mei 2005, heb ik zelfs nauwelijks meer iets gelezen behalve dan onderzoeksaanvragen, en andere dingen die directe relevantie hebben voor mijn positie als hoogleraar. Terwijl ik vind dat lezen en schrijven mijn core business zijn.

Lezen en schrijven zijn voor mij met elkaar vergroeid. Als ik lees vraag ik me altijd af of ik er iets mee kan in een artikel of misschien in een gedicht. Op dit moment moet ik bezig zijn met dat WOI- boek. Maar ik kom er nauwelijks aan toe. Dat is wel stresserend en frustrerend. Ik had afspraken gemaakt over mijn onderzoekstijd. In de praktijk gaat de onderzoekstijd op aan bestuurswerk en doe ik mijn onderzoek 's avonds en in het weekend. Vorige week gaf ik gastcolleges in Berlijn. Een hoogleraar in Duitsland heeft 5,5 maand onderzoekstijd per jaar. Als ik dat hoor, word ik wel eens mistroostig. Een hoogleraar moet het gezicht zijn van het vak en inhoudelijk richting geven aan dat vak. Maar daar komen we te weinig aan toe.

Er is teveel gedoe. Het academisch jaar duurt veel te lang. Er is te veel overleg. Nederland gaat ten onder aan bestuur. Als je iets voor elkaar wilt krijgen, moet het eerst langs 86 commissies.

Wat ik ook moeilijk vind is dat excellentie op geen enkele manier wordt aangemoedigd. Nederland kent een systeem van outputfinanciering. Je moet jezelf terugverdienen door voldoende studenten af te leveren. Dat is georganiseerde nivellering. Je hoeft geen econoom te zijn om dat te zien. En talentvolle onderzoekers kunnen geen kant op. De UU maakt researchmasters om studenten klaar te stomen voor aio-plaatsen maar bij Letteren zijn er al twee jaar geen aio-rondes. Soms vraag ik me af waarom hoogleraren niet in opstand komen.

Ik snap wel dat een hartchirurg maatschappelijk meer waard is dan een Neerlandicus. Maar aan de andere, kant als je antwoord wilt op vragen naar de Nederlandse identiteit, als je je afvraagt waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan - en dat zijn toch vragen die op dit moment urgent zijn - dan is een Neerlandicus misschien wel net zo belangrijk.

'Het is interessant om in een land te zijn dat ostentatief in crisis is'

Consensus over vijftien focusgebieden

Het besef kwam een jaar of twee geleden: Utrecht heeft een groot aantal sterke onderzoeksgroepen, maar om in de toenemende concurrentie met sterke conglomeraten van andere universiteiten overeind te blijven, zou het goed zijn om die groepen samen te brengen in een beperkt aantal focusgebieden. Dat zou een duidelijk en goed herkenbaar onderzoeksprofiel opleveren, passend bij de researchuniversiteit die de UU is. Bovendien komt er steeds minder geld voor eerstegeldstroomonderzoek binnen de universiteit en dat dwingt tot keuzes.

Hoog tijd, aldus college van bestuur en decanen, voor een herhaling van de succesvolle aanpak van 1990, toen elf Utrechtse onderzoekszwaartepunten werden geïdentificeerd. De nieuwe operatie kreeg de naam 'Focus en Massa': om mee te kunnen blijven doen - zo was de redenering - dienen onderzoeksgebieden niet alleen een duidelijk eigen gezicht (focus) te hebben maar ook voldoende omvang (massa).

Van meet af aan gaf het college de faculteiten een grote rol in het proces. Dat mondde dit voorjaar uit in een lijst met zo'n dertig facultaire zwaartepunten. Vorige maand werden die door de zeven decanen gecombineerd tot vijftien faculteitsoverschrijdende focusgebieden. Deze lijst wordt in juli voorgelegd aan een externe commissie onder leiding van de Utrechtse universiteitshoogleraar Paul Schnabel.

In universitaire kringen is de afgelopen maanden tamelijk sceptisch op de operatie gereageerd, maar volgens Gispen is daar geen reden voor. "Ik ben tevreden over de manier waarop de zaak tot nu toe verloopt. Ik zal niet ontkennen dat het even heeft geduurd voordat we met alle decanen op hetzelfde spoor zaten. De interne commissie onder leiding van professor Sieb Nooteboom heeft in dat opzicht nuttig werk verricht door een aantal voorstellen aan te houden met het verzoek om een en ander te herformuleren. Dat heeft voor wat vertraging gezorgd, maar daardoor lag er dit voorjaar wel een helder overzicht van facultaire zwaartepunten."

• Zou de commissie Schnabel aanvankelijk niet de focusgebieden destilleren?

"Nee. Van meet af aan was het duidelijk dat wij dat zelf zouden doen en dat de commissie daarover zou adviseren. Aanvankelijk zouden we vanuit het college suggesties voor focusgebieden doen op basis van de facultaire zwaartepunten. Maar uiteindelijk hebben de decanen het initiatief genomen om met elkaar de focusgebieden in kaart te brengen. Dat is ook veel beter, want zij zijn het best op de hoogte van de Utrechtse situatie."

•Staat de externe commissie nu niet min of meer voor een voldongen feit?

"Niet in het minst. De commissie kijkt naar de voorstellen en adviseert het college over kansen en mogelijkheden van de focusgebieden. Zij moet vragen beantwoorden zoals: Maakt dit profiel ons op de toonaangevende onderzoeksgebieden tot een goede samenwerkingspartner? Waar zitten nog witte plekken? Het advies van de commissie zal zwaar meewegen in de uiteindelijke vaststelling van de focusgebieden door het college en de decanen komend najaar."

•Uit de lijst met focusgebieden lijkt het dat alle huidige onderzoeksgroepen wel ergens een plek hebben gevonden. Op deze manier komt er toch niets terecht van het maken van keuzes?

"Dat is niet waar. Er zijn wel degelijk keuzes gemaakt en er zullen ook zeker groepen buiten de boot vallen. Voor een deel zijn die keuzes trouwens al gemaakt bij recente reorganisaties. Maar hoofddoel van Focus en Massa was niet het schrappen van onderzoek, maar hergroeperen zodat er een duidelijk Utrechts profiel zou ontstaan."

•Wat voor status krijgen de toekomstige focusgebieden?

"Wat ons betreft worden het virtuele progamma's waarin onderzoekers uit verschillende disciplines gaan samenwerken. De meerwaarde moet komen uit een grotere zichtbaarheid waardoor ze gemakkelijker in aanmerking komen voor projectgelden van organisaties als NWO en de KNAW. En uiteraard zullen wij er ook in het Utrechtse beleid rekening mee houden, bijvoorbeeld bij het aanwijzen van prestigemasters en het toekennen van high-potentialbeurzen, en ook bij de huisvesting. Als het aan mij zou liggen zou ik elk focusgebied een forse financiële impuls geven. Maar daar is op dit moment geen geld voor."

•De lijst met focusgebieden circuleert vrijelijk onder onderzoekers, maar officieel mag hij van het college niet bekend worden. Waarom die geheimzinnigheid?

"Dat is geen geheimzinnigheid maar zorgvuldigheid. Ik heb van meet af aan duidelijk gemaakt dat Focus en Massa in eerste instantie een operatie van de onderzoekers zelf is. De decanen doen voorstellen, waarna de commissie Schnabel adviseert. Als wij de lijst nu zouden publiceren, zou dat de suggestie wekken dat dit de keuze van het college van bestuur is, terwijl de commissie zijn advies nog moet geven. Hoe terecht het is dat het cvb de lijst niet heeft vrijgegeven, blijkt overigens uit het feit dat één focusgebied op grond van nadere overwegingen alsnog is gesplitst. Ook de precieze afbakening van de focusgebieden is de afgelopen twee maanden her en der gewijzigd. Het college moet de uitkomst van het proces en het advies van de commissie afwachten en het proces niet verstoren met een prematuur lijstje."

Het WK: een vreselijke ervaring

Aldus Utrechts beroemste hoogleraar, tevens quizmaster, Maarten van Rossem, enige tijd geleden in dagblad Het Parool. Hij staat niet alleen in dat vernietigende oordeel, want menige Ubladlezer heeft ondertussen eveneens behoorlijk de schurft aan al die opdringerige oranje frietsausen en bakkenbaarden.

Dat blijkt althans uit de reacties die ter redactie binnenkwamen na de oproep een stuk te schrijven over 'Het WK-voetbal: een vreselijke ervaring.' Op deze pagina de bekroonde bijdragen, waarvan de auteurs weldra een boekenbon op hun deurmat aantreffen. Kunnen ze lekker lezen, in plaats van naar voetbal te moeten kijken, of nog erger: te moeten luisteren naar "dat grenzeloze, nutteloze gezeik dat nog erger is dan het voetbal zelf", om nog maar eens Van Rossem aan te halen.

Kloppend hart

9 Juli 1994. Nederland-Brazilië. Deze zinderende wedstrijd zou een van de hoogtepunten van het wk voetbal in de Verenigde Staten worden. Ik was elf jaar, net oud genoeg om volledig in het oranjegevoel op te gaan, maar te jong om de hele wedstrijd op te blijven. Ik logeerde samen met mijn drie jaar oudere broer bij kennissen van mijn ouders, die me zeer consequent in de rust naar bed stuurden.

De wedstrijd was nog volledig open: 0-0 was de stand. Met kloppend hart lag ik starend naar het plafond in het onbekende bed en spitste ik mijn oren om zo de geluiden uit de woonkamer op te vangen.

Op slot

Maar er kwam geen gejuich. In de 54e minuut kwam de eerste golf van scheldkannonades en jammerlijke kreten na een goedgekeurde buitenspelgoal van Romario en vanuit een soortgelijke situatie leek Bebeto na de 63 minuten de wedstijd op slot te gooien.

De verongelijkte en teleurgestelde geluiden maakten duidelijk dat ik kon gaan slapen. Het was gedaan.

Hoop

Maar het tij keerde: gejuich steeg op toen Bergkamp een minuut later de 2-1 inschoot en toen Aron Winter uit een corner de 2-2 inkopte, ontplofte de buurt en was ik niet meer te houden. In mijn sprint naar beneden liep ik bijna mijn broer omver, die al onderweg was om me op te halen. Dit moest ik meemaken. Nederland had weer hoop. Het was een kwestie van doordrukken; de halve finale was binnen handbereik.

Branco

Zwetend zaten we in pyjama tegen elkaar aan gedrukt op de bank, een wortel in de mond om de stress al knagende te onderdrukken.

Zouden we dan toch...

Maar het mocht niet zo zijn. Overmars werd neergehaald op het middenveld, maar de scheidsrechter negeerde de wild appelerende oranjehemden resoluut en liet doorspelen. Uit de hierop volgende knullige overtreding van Nederland volgde een vrije trap voor de goddelijke kanaries. Branco legde aan vanaf ruim dertig meter en scoorde met een snoeihard maar ogenschijnlijk houdbaar schot.

Dromen

Wie had die Ed Geknoei in het doel gezet? En waarom speelde die trage Wouters tegen de watervlugge en behendige Bebeto? Mijn tere kindergeest kon dit niet bevatten. Ik was totaal van de wereld. Achteraf redeneren had geen zin. In moest mijn bed weer in. Gedachtenloos slenterde ik de trap weer op. Om nu wél te gaan slapen. En stilletjes te dromen. Te dromen van oranje glorie.

Jop de Vrieze

student Biomedical Sciences & Communication

Oranjekoorts

Voetbal is voor mij geen geheimzinnige zaak, laten we dat voorop stellen. Ik snap de buitenspelregel, ik weet wat de UEFA-cup is en waarom Cruyff geen bondscoach wordt. Ik weet ook dat Blind ontslagen is ondanks het feit dat Ajax de Gatorade cup heeft gewonnen.

Maar met een voetbalgekke broer in huis is het zelfs voor een sporthaatster pur sang niet moeilijk te vertellen wanneer er een belangrijke wedstrijd gespeeld wordt. Dat kan ik aflezen aan zijn humeur. Want zelfs als zijn favoriete club niet speelt, is de uitslag belangrijk. Ach, je went eraan. Ik kan van aardig wat spelers vertellen bij welke club ze spelen en of ze een goede voorzet hebben. Ik heb mij kunnen mengen in de discussie over Kalou. Af en toe kijk ik zelfs stiekem de Voetbal Insite in, die nu eenmaal toch in huis slingert.

En toch is het WK elke vier jaar weer een vreselijke ervaring. Want dan verandert het hele gezin plotseling in hersenloze voetbalminnaars en heb ik alleen mijn vader nog als bondgenoot in mijn voetbalrebellie. Samen een muziekdvd'tje kijken als de rest aan de tv gekluisterd zit, waar elf mafkezen op veel te veel groen achter een balletje aanrennen, is onze onderduiktechniek. De ellende van het WK is, dat die methode dan niet meer werkt, want ook buitenshuis is vluchten onmogelijk geworden.

De oranjekoorts begint eigenlijk al zodra 'we' 'ons' geplaatst hebben, maar na Koninginnedag is er echt geen houden meer aan. Het lijkt wel of men vergeet de oranje versiering weg te halen, nee, er zelfs nog een schepje bovenop doet. Zelfs als je in een huis met alléén maar sporthaters woont, kan het je niet ontgaan dat er WK is.

Voetballers grijnzen me met stralend witte tanden van overal toe. Kartonnen exemplaren achter winkelruiten, het echte werk op tv, in praatprogramma's die juichende resultaten voorspellen en reclames waarachter je de kassa hoort rinkelen. Als ik op ziekenbezoek ga bij een vriendin wordt zelfs in het ziekenhuis de omstreden selectie besproken. Een - ook door mijn broer gewraakte - selectie waarover een felle polemiek gevoerd wordt in de Metro. In datzelfde blad wordt overigens ook melding gemaakt van het heugelijke feit dat wij tijdens het WK oranje bier kunnen drinken. Op vrijdagavond is alle zoetigheid die ik verkoop bij de bakker waar ik werk oranje. Daarna fiets ik, langs banken waar je een WK pas kunt maken, supermarkten die oranje slasaus aanbieden en een drogisterij waar je oranje bakkebaarden bij de scheermessen krijgt, naar het huis van mijn geliefde. Een plek die ik een voetbalvrije zone weet: ik ben er in geslaagd een van die zeldzame exemplaren van de mannelijke soort te ontdekken die voetbal haat. En ik prijs mezelf gelukkig, terwijl ik aanbel en met lichte walging de oranje slingers bij zijn buurman inspecteer. Tot ik zijn huiskamer binnenloop. Op mijn geschokte blik verklaart hij schaapachtig de aanwezigheid van een schreeuwerig oranje shirt, dat onschuldig over een stoel hangt.

De doorgaans zeer respectabele electronicaketen waar hij werkt heeft besloten gedurende het WK al haar medewerkers in het oranje te steken. Om onze jongens te steunen.

De zaak is verloren. Geef mij maar een oranje biertje.

Student Keltische Talen en Cultuur

Fortuna

Met het gevoel alsof er een bowlingbal in mijn hoofd gepropt is, word ik wakker. Mijn uitgedroogde hersenen liggen ontevreden in hun pan en protesteren tegen elk inkomend signaal. Ritmisch trekt mijn maag zich samen tot een hoogtepunt. Met een wanhopig sprintje bereik ik toch nog op tijd de wastafel. Als ik opkijk, zie ik twee bloeddoorlopen ogen vol met vragen.

Deze avond had mijn grote triomf moeten worden. Al mijn vrienden waren alweer overgegaan tot de orde van de dag nadat 'onze jongens' twee weken geleden werden uitgeschakeld. Zelfs de grootste sportfanaten onder hen hadden dit voorspelbare WK opgegeven en bereidden zich voor op de Tour de France. Ik was helemaal alleen in mijn WK-vreugde gisteravond. Meteen na het eten was ik naar de Fortuna gegaan. Bij binnenkomst werd ik herkend door de meeste aanwezigen. Ze knikten me respectvol toe, maar hier en daar zag ik ook wat slecht verhulde jaloezie. Barman Jan gaf me een hand en een Baco, waarna ik me op mijn vertrouwde barkruk posteerde. Vanaf deze plek had ik perfect zicht op zowel het grote scherm als het scorebord met namen in de hoek. Mijn eigen naam prijkte al sinds de achtste finales fier bovenaan. De afstand met mijn concurrenten was de afgelopen wedstrijden weliswaar iets kleiner geworden, maar de overwinning kon mij eigenlijk niet ontgaan. Zelfs als Brazilië in deze finale mijn beoogde 2-0 niet zou halen, had ik genoeg punten om mijn laatste tegenstander voor te blijven. Stiekem keek ik even zijn kant op. Op een barkruk aan de andere kant van de Fortuna zat P.Keijzer mij keizerlijk te negeren. Zoals altijd was hij geheel in het zwart en te warm gekleed voor de tijd van het jaar. Dit keer had hij zelfs zijn jas en leren handschoenen aangehouden, alsof hij zijn nederlaag voorvoelde en na afloop het meteen wilde vertrekken.

Al in de rust kwam mijn voorspelling uit. De Brazilianen deden hun sportieve plicht en scoorden twee doelpunten die zelfs bijzonder fraai te noemen waren. Daarna brachten ze geheel volgens plan een extra verdediger in het veld en leek de wedstrijd beslist. Met een bijzonder saaie tweede helft in het verschiet, nam ik alvast een voorschot op mijn overwinning en trakteerde mijn trouwste fans op een rondje. Toen ik weer op mijn kruk wilde gaan zitten voor de tweede helft, stond P. Keijzer voor mijn neus. Hij keek me niet aan en stak zijn hand uit. Gevlijd door deze voortijdige felicitaties greep ik de hand en wilde de man een schouderklop geven. Meteen keek hij mij fel aan. 'Vijfhonderd Euro op 2-4' snauwde hij, en liet mijn hand niet gaan. Een groepje trouwe Fortuna-gangers voorvoelde een klein spektakel en vormde een cirkel om ons heen. Een beetje angstig keek ik de groep rond, verzamelde toen al mijn moed en schudde ferm mijn hoofd. 'Duizend Euro op 2-5' siste Keijzer meteen, en verstrakte zijn greep. Barman Jan kwam naast me staan. Ik hoopte dat hij Keijzer terecht zou wijzen en hem zou verbieden te wedden buiten de officiële weddenschappen om. Jan deed niks en keek mij ook afwachtend aan. 'Tweeduizend' antwoordde ik 'mijn 2-0 blijft staan.' Keijzer kneep nog iets harder en gromde: 'deal'. Toen liet hij mijn hand gaan en ging terug naar zijn kruk.

Het bonzen in mijn hoofd neemt toe. Een lichte paniek maakt zich van mij meester als de herinneringen aan afgelopen avond terugkomen. Ik probeer logisch na te denken. Het duurt nog even voordat het tot me doordringt dat het bonzen niet langer uit mijn hoofd komt, maar afkomstig is van een gehandschoende vuist op mijn voordeur.

Anne Veenstra

Student Ivlos-Nederlands

Data

Met de handen in mijn haren zit ik daar maar, ik weet het niet meer. Ik weet niet meer wat ik doen moet. De hele dag kan ik wel zo kunnen zitten op de stoel naast mijn bed. Volledig overhoop gehaald, de kamer. Ze had haar spullen bij elkaar geraapt, snel, zo snel als ze kon. En ik zit hier maar, ik had het niet door. Het is vreselijk.

Ik denk aan toen. Toen, onze ontmoeting. Die keer dat we tegenover elkaar zaten in het café. Ik keek haar aan en zij zag mij. We luisterden naar elkaar zonder te praten. Het kon, het kan. Liefde op het eerste gezicht. Ik nam nog een slok van mijn biertje. En ik knipoogde naar haar. Met een grijns die ik niet kon inhouden. Ze zat tegenover mij met haar mooie krullen. Ze proostte met haar glas witte wijn. Ze lachte naar me. Ik kreeg kriebels in mijn buik. Ik wilde haar zien en nog meer zien, ik wilde dag en nacht bij haar zijn. Ik wilde haar.

Het gaf me blijdschap, het gaf me hoop. De hoop dat zij en zij alleen de mijne zou zijn. Dat ze naar me lachte en zou zeggen: ik hou van je. Die gedachte hield me op de been. De week die volgde had ik het druk, ik werkte dag en nacht. Ik was elke avond uitgeput, maar dat was niet erg. Ik had immers het beeld van haar in mijn hoofd. Het was eng, het was spannend, het was leuk, het was geweldig.

Een week later, een week nadat ik haar ontmoette, een week nadat we tegenover elkaar zaten, zag ik haar weer. Ik wist dat dit zou gaan gebeuren. We hadden afgesproken. We hadden afgesproken dat we welkaar weer zouden zien, een week later, in hetzelfde café.

Er was voetbal die avond dat we elkaar weer zagen. De eerste wedstrijd van het WK 2006. Ik wist dat niet. Ze zat daar toen ik binnenkwam. Lachend keek ze me met een schuin oog aan. Ze had een oranje sjaaltje om en wees ernaar. Daarmee maakte ze me duidelijk dat ik er niet op gekleed was. Dat ik niet wist dat er voetbal zou zijn. Dat ik niet wist dat een spijkerbroek en een blauw overhemd niet genoeg was. Even was ik bang dat ze teleurgesteld in me was. Maar daar kwam ze al. Ze liep op me af en alles was weer goed. Ik zoende haar op haar mond. Ik kende haar niet, ik wist niet eens haar naam. Het was mooi.

Toen de tweede helft van de voetbalwedstrijd begon voelde ik dat ze naar me zat te kijken. Ze keek naar mij. Ik was verrukt. Ik draaide mijn hoofd naar haar toe en zag haar. Maar zij keek niet naar mij. Ze keek niet naar mij! Het was een ander die haar blik had gevangen. Ik was treurig, maar gaf de hoop niet op.

Die avond was ze mee naar mijn huis. Onze kleren lagen al snel overal en nergens. Meesterlijk was het die avond, maar leeg was het die ochtend. Ze was weg. Ik had geslapen als een koningszoon, zo gelukkig. Ik was diep gelukkig, totdat. Totdat ik wakker werd. Ze was weggegaan. Ik weet haar naam niet. Ze is weg. Nooit, nooit meer zou ik een voetbalwedstrijd bekijken zonder. Nooit meer zou ik kijken zonder aan haar te denken. Ik weet niet hoe ze heet. Ik ging zitten op de stoel naast mijn bed en dacht: het WK voetbal, een vreselijke ervaring.

Anna Garssen

'En dan in koeienletters: ZIT IN ROLSTOEL'

Je zit in een rolstoel en hebt college in trapje-op-trapje-af Trans 10. Je bent blind en je krijgt het aangepaste lesmateriaal niet op tijd binnen. Utrechtse studenten met een handicap of chronische ziekte lopen tijdens hun studie regelmatig tegen obstakels aan. En zij zijn niet de enigen met dit probleem; vele studieadviseurs weten ook niet altijd precies hoe hulpvaardig ze kunnen zijn.

"In een gebouw aan de Oudegracht is de wc één trap naar beneden. Met mijn rolstoel is dat echt niet te doen. Toen ik daar college had, ging ik van tevoren al naar het toilet en dronk ik niets in de hoop dat ik niet naar de wc hoefde. Eén keer lukte dat niet en moest ik de straat op om in de dichtstbijzijnde winkel te vragen of ik daar mocht plassen. Echt heel gênant."

Mariska Verbeek-Keizer (43), masterstudent Islam en de moderne wereld is niet de enige student met een beperking die tegen obstakels aanloopt. Uit landelijke gegevens blijkt dat 47 procent van de studenten met een handicap of chronische ziekte een belemmering ondervindt bij het maken van tentamens en examens, bijvoorbeeld door hun dyslexie of visuele beperking. Hetzelfde aantal studenten heeft moeite met het volgen van hoorcolleges. Ook de toegankelijkheid van de gebouwen laat te wensen over. Zes procent komt moeilijk een gebouw binnen. Zo verschillend als de beperkingen zijn, zo verschillend zijn de te overbruggen obstakels, maar met het huidige studierooster en -tempo hebben zij bijna altijd problemen. Het is dan ook niet vreemd dat bijna de helft van deze studenten de studie al in de eerste twee jaar afbreekt.

De invoering van het bachelor-mastersysteem en het bindend studieadvies, hebben een extra druk op de schouders van de Utrechtse studenten gelegd in de vorm van de aanwezigheidsplicht en de beperking van het aantal herkansingsmogelijkheden. Vooral informaticastudent Andor Demarteau (29) heeft last van de bama. Hij heeft een visuele beperking en is voorzitter van ATMAD, Ability to make a difference, een klankbordgroep voor studenten met een handicap. Andor loopt regelmatig tegen dingen aan die zijn studie belemmeren. "Vanwege mijn visuele beperking heb ik aangepast lesmateriaal nodig. Het liefst heb ik de leerboeken digitaal. Uitgevers doen daar moeilijk over, waardoor lesmateriaal vaak niet op tijd klaar is. Om die reden heb ik veel vakken niet kunnen volgen en zodoende studievertraging opgelopen."

Ook het feit dat zijn faculteit van twee semesters naar vijf periodes is gegaan "is echt een ramp. Alles wordt nu in zeven weken gepropt. Het lukt me daardoor niet meer om het lesmateriaal op tijd in orde te hebben. Ook moet ik volgend jaar augustus ineens mijn studie afgerond hebben om mijn doctoraal te kunnen halen." Student Arabisch Olly Akkerman (20) is dyslectisch en heeft mazzel gehad wat betreft het bindend studieadvies: "Bij mijn studie is het bsa gelukkig nog niet ingevoerd. Ik weet zeker dat ik anders vorig jaar veel problemen zou hebben gekregen vanwege mijn studievertraging."

Rood vlaggetje

In Utrecht kunnen studenten met een beperking of chronische ziekte voor financiële zaken terecht bij studentendecaan Marjan Merton. Als het gaat om praktische zaken moeten zij naar de studentenadviseur van hun faculteit. Maar deze adviseurs hebben ook niet altijd het antwoord voor handen. Silvia Bouwens en Paul Appel van de faculteit Sociale Wetenschappen zijn daarom bezig met het opstellen van een richtlijn, de zogenaamde 'Best Practice'. Studieadviseur Appel: "Soms weet je niet hoe je iets moet aanpakken en wil je graag weten hoe een ander dat doet. Hoe zorg je er bijvoorbeeld voor dat studenten met een spierziekte een aangepaste stoel tot hun beschikking hebben, of welke aanpassingen kun je bieden aan studenten met dyslexie? Best Practice is een beschrijving van de begeleiding die je als studieadviseur kunt bieden bij de instroom, doorstroom en uitstroom van studenten met een handicap of chronische ziekte. Het kan een houvast bieden."

De adviseurs handelen in de geest van het beleidsplan 'Dubbel Werk' uit 2001 dat het motto 'belemmeringen worden beschouwd als te overkomen' draagt. Eén van de acties die naar aanleiding hiervan wordt genomen, is het in kaart brengen van studenten met een beperking. Zo krijgen sinds 2001 alle eerstejaars een brief waarop ze kunnen aangeven of ze een functiebeperking hebben en een afspraak willen met een studieadviseur. Het terugsturen van de brief is echter geen verplichting. Een volledig overzicht van de studenten met een functiebeperking of chronische ziekte is er aan de UU ook niet, maar volgens een laatste onderzoekje zijn er zo'n duizend studenten die als gevolg van hun beperking obstakels vinden op hun studiepad. Registratie van deze groep studenten zou volgens studentendecaan Marjan Merton een goed idee zijn. "Het zou zicht kunnen geven op uitval onder de studenten en er zou wellicht gerichter hulp geboden kunnen worden."

Niet alle studenten met een beperking zien registratie zitten: " Ik wil zo normaal mogelijk behandeld worden en ik wil mijn privacy behouden", zegt informaticastudent Andor. "Ik wil niet in de eerste plaats als gehandicapt worden gezien, maar als student."

Van Mariska mag de universiteit meteen een rood vlaggetje achter haar naam zetten: "En dan in koeienletters erachter: ZIT IN ROLSTOEL. Zo weet iedereen dat ik alleen in bepaalde gebouwen terecht kan. Ik zou er alleen maar mee gebaat zijn." Olly denkt er net zo over. "Registratie is een goed idee. Ook met het oog op het feit dat alle docenten dan makkelijk op de hoogte gebracht kunnen worden, zonder dat je het telkens moet zeggen."

Ondanks alle belemmeringen vinden zowel de studenten als de medewerkers dat de UU op de goede weg zit met het gehandicaptenbeleid. "Het is goed om alle mankementen in kaart te brengen. Als we de informatievoorziening naar buiten toe kunnen verbeteren, dan komen we een heel eind", aldus studieadviseur Dorothee Luijkx van Letteren. Haar collega Bouwens vindt dat het goed gaat zolang het onderwerp maar op de agenda van de universiteit staat. "Je weet dan zeker dat er aandacht aan wordt besteed."

De studenten hebben vooral wensen op het gebied van voorlichting en goede begeleiding. Het in kaart brengen en verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebouwen zijn van essentieel belang. Mariska: "Daarmee valt of staat het halen van mijn studie. Daar mag best wat meer bij worden stilgestaan."

Blind

Andor Demarteau is 29 jaar en heeft een visuele beperking. Hij is negendejaarsstudent informatica en voorzitter van de belangenvereniging ATMAD, Ability to make a difference.

"Officieel ben ik niet volledig blind, maar dat laat ik wel op mijn doktersverklaring zeggen, om rompslomp te voorkomen. Daarnaast maakt het niet uit, want ik zie echt niks. Zeuren heeft geen zin is mijn instelling. Uiteraard zijn er wel eens drempels waar je niet overheen komt... so be it.

Om in vreemde gebouwen de weg te vinden, heb ik hulp nodig van anderen. Dat weet ik en dat is ook niet erg. De medewerking van zowel studieadviseurs als docenten zou wat mij betreft beter mogen. Hoe minder je zelf hoeft te regelen, hoe beter. Als dingen je uit handen worden genomen, dan helpt dat absoluut. De laatste tijd heb ik wat meer contact met de studieadviseur omdat ik binnen een jaar moet afstuderen om nog een doctoraal te kunnen halen.

Als negendejaars krijg ik geen studiefinanciering meer. Ik heb nooit geweten dat ik voor aanvang van het nieuwe academische jaar studiesteun kon aanvragen. Zo ben ik heel wat geld mis gelopen. Voor mij is het heel belangrijk, buiten dat ik aangepast lesmateriaal krijg, dat ik voldoende op de hoogte word gehouden van wat er allemaal mogelijk is. Studeren met een handicap komt gelukkig steeds meer onder de aandacht, maar voorlopig is een AMTAD nog nodig."

Rolstoel

Mariska is 43 jaar en zit door chronische bekkenpijn in een rolstoel. Ze doet de master Islam en de moderne wereld. "Voordat ik ging studeren, heb ik via internet de toegankelijkheid van de gebouwen bekeken. Ruim van tevoren heb ik ook een gesprek met mijn studieadviseur gehad. Ik wilde weten waar ik aan toe was. Het is moeilijk om elke keer voor jezelf op te komen. Het is dan prettig om iemand te hebben die dingen voor je regelt. Toch ben ik een aantal keer ingeroosterd in een gebouw waar ik niet in kon. De Kromme Nieuwegracht 80 staat bijvoorbeeld bekend als een rolstoelvriendelijk gebouw. Dat zie ik niet zo. De deur is bijvoorbeeld te krap voor een rolstoel en niet alle lokalen zijn goed bereikbaar.

"Over het algemeen zijn de reacties van mijn omgeving prima. Maar toen ik meewilde op studiereis reageerde de docent heel vervelend. Er kunnen 101 manieren zijn om niet mee te kunnen, maar hij heeft me geweigerd vanwege mijn beperking. Je kunt ook gewoon met me overleggen als je het niet ziet zitten. Natuurlijk snap ik dat ik niet alles kan en dat het niet makkelijk is om met mij op stap te gaan, maar dat hoef je dan nog niet op die manier te zeggen."

Dyslectisch

Olly Akkerman is 20 en is dyslectisch. Toch studeert ze sinds twee jaar Arabisch. "Een tekst voorlezen in de klas is voor mij echt een ramp! Ik heb heel vaak dat ik iets anders voorlees dan er staat. Mijn studie is heel erg gericht op grammatica, wat dus erg lastig is voor mij, want mijn probleem ligt voornamelijk bij begrijpend lezen en grammatica. Ik draai letters en lettergrepen om. Ik heb heel hard gewerkt. Mijn sociale leven leed er zeker onder. Toch heb ik de vakken taalverwerving niet gehaald, waardoor ik studievertraging heb.

"Helaas kom ik niet in aanmerking voor extra studiefinanciering omdat ik geen doktersverklaring heb. Uit de dyslexietest kwam namelijk gek genoeg niets. In de intake-brief heb ik aangegeven dat ik dyslectisch ben en graag een gesprek wil met mijn studieadviseur, maar daar is nooit op gereageerd. Dat vind ik slecht. Gelukkig heb ik via mijn tutor tentamenverlenging kunnen regelen.

"Inmiddels heb ik ook een manier gevonden om het studeren voor mij makkelijker te maken. Ik lees het hardop voor, waardoor ik het onthoud op klank en niet via schrift. Niet alle docenten zijn op de hoogte van mijn beperking. Daar heb ik zelf voor gekozen, maar soms heb ik daar spijt van. Zo kreeg ik laatst een essay terug dat vol spelfouten bleek te staan. Onderaan stond: 'Dit is geen basisschool meer!'. Wat dat betreft is registratie misschien toch wel handig."

Contract voor student met handicap

Studenten met een handicap kunnen in de toekomst een contract met hun opleiding afsluiten. Daarin wordt bepaald op welke extra voorzieningen zij recht hebben. Voor deze en andere aanscherpingen van het gehandicaptenbeleid ontvangt de UU bijna drie ton van het Ministerie van Onderwijs.

Aanleiding voor de extra aandacht is het feit dat ruim duizend Utrechtse studenten aangeven belemmeringen bij de studie te ondervinden als gevolg van een handicap. In ruim de helft van de gevallen betreft het de manier waarop met dyslexieklachten wordt omgegaan, terwijl ook veel wordt geklaagd over onvoldoende aandacht voor vermoeidheidsklachten. Bijkomende problemen zijn het ontbreken van een goede intake door de studieadviseur en een niet optimale voorlichting over de Utrechtse regelingen voor gehandicapten.

Om deze problemen te verhelpen start de UU een driejarig project. Centrale doelstelling is het ontwikkelen van een contract tussen de opleiding en een gehandicapte student met daarin de voorzieningen waarop hij of zij recht heeft. Voor elke handicap, te beginnen met dyslexie, zal een afzonderlijk modelcontract worden opgesteld. Uiteraard moeten de faculteiten ervoor zorgen dat de betreffende voorzieningen ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Daarnaast moet in alle Utrechtse opleidingen sprake zijn van een professionele intake en goede en voor gehandicapten goed toegankelijke informatie.

Het college van bestuur heeft voor het inmiddels gestarte project een aantal ambitieuze doelstellingen geformuleerd. Zo moet in 2008 minimaal driekwart van de gehandicapte Utrechtse studenten in het bezit zijn van een contract. Van die groep moet weer minimaal driekwart tevreden zijn met de aanwezige voorzieningen en met de manier waarop hun opleiding met hen omgaat.

(Erik Hardeman)

'Vakdecaan wordt een soort afdelingschef bij de Hema'

Boosheid over nieuwe organisatiestructuur faculteiten

Aanleiding voor de discussie is het lang verwachte model-faculteitsreglement, dat de departementen een paar weken geleden rauw op het dak viel. In dat stuk legt het college van bestuur uit hoe - naar zijn mening - het bestuur en de medezeggenschap in de zeven Utrechtse faculteiten voortaan geregeld dient te zijn.

Geheel in lijn met de heersende Utrechtse bestuursfilosofie wordt alle macht in handen gelegd van de zeven decanen en hun faculteitsraden. De vakdecanen van de departementen worden 'hoofden' en in plaats van de huidige departementsraden komen commissies, praatclubs zonder formele bevoegdheid. Weliswaar krijgen de hoofden via een mandaat van de decaan zeggenschap over het personeel en de centen van hun departement, maar hun bevoegdheid op het terrein van onderwijs en onderzoek raken zij kwijt.

In bestuurlijke kringen in de drie genoemde faculteiten is verontwaardigd op de voorstellen gereageerd. Vooral in de departementen die tot voor kort zelfstandige faculteiten waren, kwam het modelreglement hard aan. In de Bètafaculteit werd hier en daar zelfs gesproken van een castratie van de vakdecaan. Dit omdat zijn of haar positie zo ver wordt uitgekleed dat hij 'nog minder macht krijgt dan een directeur op dit moment heeft'. En in de raad van Economie werd schamper geconstateerd dat uit de voorstellen een groot dédain spreekt voor de vakdecaan. Heel mooi dat hij hoofd wordt van zijn departement, aldus één van de raadsleden, maar als dat geen verantwoordelijkheid voor onderwijs en onderzoek met zich meebrengt, wordt hij een soort veredelde afdelingschef bij de Hema.

Dat met name in de faculteit Rechtsgeleerheid, Economie, Bestuur en Organisatie (Rebo) negatief op de plannen wordt gereageerd, is geen toeval. In die faculteit hebben de vakdecanen Verweel van de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) en de Gijsel van Economie in hun departement op dit moment een relatief grote mate van autonomie. Hoewel decaan Dorresteijn van de Rebofaculteit omzichtig reageert, erkent hij dat hij zeer tevreden is met de bestaande situatie en 'niet zo gecharmeerd' is van dit aspect van het nieuwe reglement. "Wij hebben het in onze faculteit zo ingericht dat de vakdecanen integraal verantwoordelijk zijn voor wat er in hun departement gebeurt, dus ook voor het onderwijs en het onderzoek. Daardoor kunnen ze echt voor hun tent staan en dat vind ik een goede zaak. Ook met het nieuwe reglement zullen we wel kunnen leven, want ik moet de onderwijs- of onderzoeksdirecteur nog zien die tegen het toekomstige hoofd van het departement zegt: 'ik trek me niks van je aan', maar theoretisch maakt het nieuwe reglement dat wel mogelijk en dat vind ik geen gelukkige zaak."

Ook Peter de Gijsel heeft vooral problemen met de dubbelzinnige situatie rond de toekomstige positie van het departementshoofd. "Aan de ene kant is hij volgens de toelichting verantwoordelijk voor de kwaliteit en coördinatie van onderwijs en onderzoek van zijn departement. Dit kan volgens mij alleen maar, wanneer hij wijzigingsbevoegd is tegenover de instituutsdirecteuren van zijn departement. Maar even verderop staat in de toelichting juist dat hij dat niet is. Sterker nog, in de toelichting schrijft het college dat hij ten aanzien van onderwijs en onderzoek juist aanwijzingen van de directeuren krijgt. Dit is voor mij een typisch voorbeeld van hoe een reglement problemen kan creëren in plaats van ze op te lossen. Dat deze regeling bij de faculteit Sociale Wetenschappen blijkt te werken (zie kader, red.) weerlegt mijn standpunt niet. Een belangrijk criterium bij de beoordeling van een reglement is de vraag of het onbedoelde neveneffecten heeft en zo ja hoe je die door een aanpassing kunt voorkomen."

"Het college van bestuur", zo vervolgt De Gijsel, "erkent in de toelichting trouwens ook zelf dat in dit opzicht spanning tussen het departement en de instituten wordt gecreëerd. Maar, zegt men dan, 'goed overleg zal voldoende zijn om dit spanningsveld te overbruggen'. Ja hoor eens, daarvoor maak je toch geen reglement? Binnen economie zijn de onderlinge verhoudingen uitstekend, maar toch heb ik de afgelopen jaren meermalen moeten ingrijpen als één van onze instituten een koers koos die niet aansloot bij het beleid van het departement. Straks heb ik die bevoegdheid niet meer en dat zal de eventuele ontwikkeling van een nieuwe faculteit Economie niet ten goede komen."

Volgens het college van bestuur is er geen probleem, omdat in de door de Gijsel geschetste situatie de decaan dan immers kan ingrijpen, maar dat argument overtuigt de vakdecaan van Economie niet. "Een faculteit als de Rebofaculteit is zo groot dat die, zeker waar het drie verschillende disciplines betreft, de span of control van een decaan te boven gaat." Als het aan de Gijsel ligt, draait het college dit onderdeel van zijn voorgenomen besluit dan ook terug, zodat het hoofd van het departement zeggenschap houdt over het onderwijs en het onderzoek in zijn departement.

Ook zijn departementsraad wil hij trouwens graag behouden, inclusief bevoegdheden. "Onze raad heeft altijd uitstekend gefunctioneerd. De raadsleden tonen betrokkenheid, omdat ze zich gezien hun bevoegdheden verantwoordelijk voelen. Dat die in het nieuwe reglement wegvallen getuigt van een groot wantrouwen tegenover de medezeggenschap binnen een departement. Ik begrijp sowieso niet wat het college beweegt om zo tot in detail in de organisatie van een faculteit te willen ingrijpen. De decaan is toch verantwoordelijk voor de inrichting van zijn faculteit? Hij is de eindverantwoordelijke tegenover het college van bestuur, dus waarom laat het college het niet aan hem over hoe hij binnen de ruimte die de wet hem biedt, zijn faculteit inricht? Waarom moet je dit in detail regelen?"

De benoeming van een decaan, zegt De Gijsel, is in belangrijke mate gebaseerd op vertrouwen. "Doet de decaan het niet goed, dan kan het college hem altijd op het matje roepen. Voor de rest geef je hem de ruimte om zijn faculteit te besturen. De voorgestelde regeling dat de decaan ondermandateringen ook nog door het college moet laten goedkeuren, getuigt van een overdreven regelzucht. Hetzelfde geldt ook voor de toelichting dat de departementen van vergelijkbare omvang moet zijn. Waar is dat goed voor? Men heeft toch niet voor niets competente decanen aangesteld? Vertrouw ze dan ook, zou ik zeggen."

De grote angst in de voormalige departementen is dat de besluitvorming in de nieuwe faculteiten straks zo ver van de werkvloer af komt te staan, dat geen medewerker zich er meer in kan herkennen. Dat was ook de kern van het betoog dat Universiteitsraadslid Jaap Wilting vorige week hield in de commissie strategie van de Universiteitsraad. Hij pleitte voor meer bevoegdheden voor het departementshoofd en in het verlengde daarvan ook voor meer invloed van de departementsraden.

Maar collegevoorzitter Van Rooy hield de commissie voor dat er absoluut geen reden is voor bezorgdheid. Zij vond dat het raadslid onderschatte hoe belangrijk het is dat het departementshoofd zeggenschap krijgt over het geld en vooral over het personeelsbeleid. "In feite is dat in een universiteit het belangrijkste werk, het aantrekken en vasthouden van talent. En dan krijgt hij ook nog het geld, toch Des Pudels Kern. Bovendien bepalen de decaan en de departementshoofden samen het beleid. Dit model kan niet werken zonder goed overleg."

Maar Wilting, en met hem de hele commissie, hield voet bij stuk. Na een korte schorsing besloot de commissie om het college een aantal harde voorwaarden te stellen. Als men niet bereid is om ten aanzien van de positie van het departementshoofd en van de bevoegdheden van de departementsraad water bij de wijn te doen, volgt over twee weken in de Universiteitsraad een negatief advies.

Bij sociale wetenschappen werkt het wel

In de faculteit Sociale Wetenschappen met zijn vijf departementen heeft het nieuwe reglement niet voor veel opwinding gezorgd. Dat komt, legt directeur Dirksen uit, omdat de bestaande structuur vrijwel naadloos in het nieuwe reglement past. "Wij hebben het al een tijd geleden zo geregeld dat een departement wordt geleid door een bestuur bestaande uit de onderwijsdirecteur, de onderzoekdirecteur, de manager bedrijfsvoering en een student. Er is dus geen departementshoofd en het bestuur kiest in onderling overleg uit zijn midden een voorzitter. Ik heb nog niet meegemaakt dat er problemen ontstonden tussen de onderwijs- en de onderzoekdirecteur of dat een van de twee een beleid voerde dat afweek van het beleid van het departement, maar als dat zou gebeuren, zou onze decaan ongetwijfeld ingrijpen. Of de span of control in een faculteit met minstens vier verschillende disciplines daarvoor niet te groot is? Nee hoor, onze decaan kan de faculteit prima aan."

Ook scheidend wetenschappelijk directeur Kaptein van het Bijvoet Centrum staaat achter het college van bestuur. In zij afscheidsrede zei hij vorige week: "Er is in Utrecht wel erg veel aandacht voor structuren en vooral het vernieuwen daarvan. Zo is er nu een exercitie aan de gang om een grote bètafaculteit op te tuigen, waarin de oude faculteiten zoals Scheikunde opgaan. Het had van mij niet gehoeven, maar nu hij er is moeten we hem maar een kans geven.

"Wetenschappers zijn gelukkig flexibel en passen zich aan allerlei structuren aan. Maar het is niet logisch de oude faculteiten dan als departementen te laten voortbestaan, met bestuur, vakdecaan en medezeggenschapsraad en al. Afschaffen zou ik zeggen en geef in plaats daarvan de wetenschappelijk directeuren van de instituten een rol bij het bestuur van de faculteit. En geef ze ook eindelijk eens een eigen budget!"

Maurits Westerik

De naam Gem komt uit een tekst van Bob Dylans 'Dirge': In this age of fiberglass I'm searching for a gem. Dat vertaal ik als: in deze kille tijden zoek ik naar een juweeltje. Er zijn veel bands die heel erg gepolijst zijn maar wij wilden een pure rockband zijn zonder te veel poespas. Het gaat in eerste instantie om de muziek en de liedjes.

Eigenlijk ben ik altijd al met muziek bezig geweest. Ik ben geen studiebol. Ik wil wel dingen leren, maar op mijn manier en in mijn eigen tijd. Tot mijn veertiende deed ik aan wedstrijdzwemmen, maar op een gegeven moment moest ik kiezen: zwemmen of muziek. Zwemmen op topniveau is zeer intensief en je moet er eigenlijk heel lang voor zijn. Ik ben maar 1.78 en het lag dus niet voor de hand dat ik aan de top zou komen. Dus koos ik voor de muziek en meer diepgang. Mijn ouders zijn niet altijd even blij geweest met die keuze, want mijn studie leed er flink onder. Ik begrijp dat wel. Studeren is heel belangrijk en ik vind zelf eigenlijk ook dat iedereen minstens een diploma moet hebben. Maar door het maken en schrijven van muziek kon ik lekker mijn creatieve kant ontwikkelen. Zo kwam ik ook in mijn eerste band Mint terecht.

Na de havo verhuisde ik van Gouda naar Utrecht voor een studie journalistiek. Schrijven vind ik erg leuk en taal boeit me enorm. Maar toen ik daar eenmaal zat, liep alles niet zo lekker. Er gebeurde veel in mijn omgeving en privé-leven. Na een jaar stopte ik en dat bleek een heel goede keus te zijn. Ik had nu tijd om mezelf te ontwikkelen en precies te kunnen uitzoeken wat ik wilde. Het werd de pabo, vooral omdat een baan in het onderwijs en een muziekcarrière goed te combineren is, maar ook omdat je veel voor mensen kunt betekenen. Het onderwijs is heel erg face to face en sociaal. Ik was erg gemotiveerd, maar in mijn eerste jaar kwam Gem al om de hoek kijken en uiteindelijk heb ik ook die studie niet afgemaakt.

Gem is via een advertentie, die in muziekwinkels in Utrecht hing, bij elkaar gekomen. Ik werd er meteen door gegrepen omdat er boeiende muziekinvloeden in werden genoemd zoals Buzzcocks, The Kinks en The Who. Nederland had en heeft, in onze ogen, nog steeds geen echt goede rock 'n rollband. We hebben Kane en Di-rect, maar dat is toch meer het Amerikaanse werk. Onze drijfveer was om Nederland een echte rockband te geven. Tijdens de eerste oefensessie was het liefde op het eerste gezicht. Echt fantastisch. Met deze band wilde ik ambitieus zijn. Een keer bovenaan beginnen in plaats van onderaan.

Zelfbewustzijn en ambitie mis ik wel in Nederland. Iedereen is zo braaf. Ga er eens voor! Het kost tijd, energie en lef, maar dat is het waard. Je kunt wel zeggen dat we met Gem letterlijk in het diepe zijn gesprongen. Ons eerste optreden was zo'n twee jaar geleden in de Melkweg in Amsterdam. Die avond zouden de Libertines met zanger Pete Doherty spelen, maar hij liet het afweten. Daardoor vielen wij extra op. De positieve recensies en telefoontjes bleven komen. Dat gaf echt een kick. Je weet zelf wel dat je goed bezig bent, maar een bevestiging is erg fijn. Niet lang daarna kregen we een platencontract en vele optredens. Vaak ook hier in Ekko. De sfeer daar is zo relaxt, een soort thuiskomen.

Inmiddels staan niet alleen meiden maar ook mannen en vrouwen van veertig en vijftig mee te zingen tijdens onze Nederlandse Escapades-tour. Dat is te gek. Bijna drie generaties! Het is een blijk van waardering en ik vind het heel leuk als mensen zo enthousiast zijn over ons en onze muziek. Via de Randstadreclame hebben we een groter en breder publiek kunnen bereiken met het liedje 'Good to know you'. We hebben er zeker rekening mee gehouden dat die reclame ons de rest van ons leven kan achtervolgen, maar ik zou er niet aan hebben meegewerkt als de tekst en de muziek niet bij ons zou passen. Ik ben er trots op. Als band is het niet zo makkelijk meer om veel cd's te verkopen. Ook lezen mensen minder tijdschriften waar we in staan. Zo'n spot op televisie helpt dan zeker!

Nu zijn we bezig om landen in Europa te veroveren. In Duitsland gaat het erg goed en pas geleden zijn we voor het eerst in Engeland en Ierland geweest. De respons van het publiek daar was fantastisch. Inmiddels zijn we ook twee keer naar Amerika geweest. Daar hebben we op het South by Southwest Festival in Texas opgetreden. Alle soorten muzikanten vanuit de hele wereld komen daar naartoe, zoals Wolfmother. Die gasten vind ik echt goed.

Maar als je denkt aan het veroveren van Amerika moet je heel reëel en nuchter zijn. Het is zo'n ongelooflijk groot land en er zijn zoveel rockbands. Het is ook niet mijn prioriteit om het daar te maken. Als het zou kunnen, dan graag, maar ik ga er niet op zitten wachten. We doen ons best, we hebben veel contacten in Amerika opgedaan en spelen er zoveel mogelijk, maar het moet niet killing worden.

Tijdens festivals ontmoet je in korte tijd veel verschillende mensen, die je daarna nooit meer ziet. Daar gaat onze nieuwe plaat Escapades eigenlijk ook over: vluchtige ontmoetingen. De plaat is een samenvatting van de afgelopen periode. We zijn gestopt met studie en werk en relaties zijn na lange tijd beëindigd. De teksten op de plaat liggen dicht bij mezelf, maar ik pak ook gebeurtenissen uit het dagelijkse leven. Veel dingen zijn herkenbaar. Mensen maken vaak hetzelfde mee, maar wel op verschillende tijdstippen. Deze plaat is meer volwassen dan de vorige. Je kunt merken dat we zijn gegroeid.

Ik zou niet weten hoe mijn toekomst eruit ziet. Ik zie Gem als een groot avontuur. Je bent een heftige relatie aan gegaan met z'n ups en z'n downs. Je hebt minder zekerheid wat betreft geld. Dat is soms een zorg. En het vraagt veel energie. Maar zolang ik mag spelen, schrijven en leuke mensen ontmoeten, ga ik door. En mocht er een eind komen, dan is dat zo. Ik kan me nu niet voorstellen dat ik net als Mick Jagger op mijn zestigste nog op het podium sta. Dat ik het nu leuk vind, à la, maar over dertig jaar? Ik zou wel muziek willen blijven schrijven, want dat vind ik het leukste, maar ik kan ook zomaar voor de klas eindigen.

Op dit moment vind ik het fantastisch dat ik in een band zit waar ik me prettig bij voel. We doen zoveel leuke dingen. De avond dat we Tivoli De Helling hebben uitverkocht, is me echt bij gebleven.Dat was geweldig. Het staat toch ook dicht bij me, want Utrecht is mijn thuisbasis. Ik blijf ook zeker hier spelen. Utrecht is een supermooie stad. En wat is er nou leuker dan op de fiets naar je eigen concert te gaan?

Twee Spinozawinnaars aan de Universiteit Utrecht

Het vermeerdergedrag van planten

Ontwikkelingsbioloog Ben Scheres

In de natuur loop je het onooglijke plantje zo voorbij, maar voor het genetisch onderzoek is de zandraket van evenveel waarde als de fruitvlieg en het wormpje c.elegans. Al ruim vijftien jaar vormt de minuscule wortelpunt van het plantje het favoriete onderzoeksterrein van ontwikkelingsbioloog Ben Scheres. Vorige week leverde dit werk dat zich letterlijk afspeelt op de vierkante millimeter, hem de prestigieuze Spinozapremie op.

Op het computerscherm oogt het als een luchtfoto van een stad bij nacht met een fel oplichtende snelweg. Maar in feite is het een sterk vergrote opname van de wortelpunt van Arabidopsis thaliana, zoals de officiële naam van de zandraket luidt. "Kijk", zegt Ben Scheres met onmiskenbaar Limburgs accent, "je kunt de stamcellen hier heel mooi op een rijtje zien liggen. In de meeste andere organismen zijn ze veel moeilijker zichtbaar te maken. Deze prachtige ordening is één van de redenen waarom de zandraket zo'n ideaal plantje voor ons onderzoek is."

Dat onderzoek is gericht op het ontrafelen van het complexe netwerk van moleculaire signalen, waarmee planten hun ontwikkeling sturen. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar de stamcellen, waarvan elk organisme voor zijn groei afhankelijk is. Die groei is te danken aan het feit dat stamcellen zich delen. De ene helft wordt een cel met een specifieke functie, terwijl de andere een nieuw stamcel wordt, en een kernvraag in de ontwikkelingsbiologie, waaraan ook Scheres werkt, is hoe dat laatste komt.

Dat onderzoek heeft al mooie resultaten opgeleverd, vertelt de Spinozawinnaar tevreden. "Door uiterst minutieus te kijken naar wat er in de wortelpunt van de zandraket gebeurt en cellen met laserstralen te manipuleren, hebben wij ontdekt dat zich daar een kern van organiserende cellen bevindt, die er met behulp van moleculaire signaalstoffen voor zorgen dat er steeds nieuwe stamcellen gevormd worden. Vervolgens zijn we gaan kijken naar de manier waarop die cellen dat doen. Wij hebben onder meer een techniek ontwikkeld, waarmee we ervoor kunnen zorgen dat een cel een kleurtje krijgt als een bepaald gen actief of juist niet actief is. Daarmee kunnen we onder de microscoop precies achterhalen welke genen bij dat proces een rol spelen. Wij waren de eersten ter wereld die het mechanisme voor stamcelorganisatie in de plant hebben beschreven, een mechanisme waarvan inmiddels duidelijk is dat het niet alleen in planten, maar in alle levende organismen werkzaam is."

Uit deze ontdekking blijkt het grote belang van onderzoek aan de zandraket, stelt Scheres. "Uiteraard wordt dit mechanisme ook in dieren bestudeerd, maar daar is het in de meeste gevallen veel moeilijker om stamcellen stuk voor stuk te bekijken. In feite is de zandraket een heel mooi modelsysteem. Door een probleem waarmee je in een dierlijk systeem niet verder komt in de zandraket te bestuderen, open je als het ware een ander venster op het probleem, waardoor er soms opeens nieuw licht op valt."

Zijn werk is weliswaar een typisch voorbeeld van fundamenteel onderzoek, maar hij verwacht zeker dat zijn resultaten op termijn tot praktische toepassingen zullen leiden. "Neem het probleem van de regeneratie. Sommige planten kun je zonder veel moeite vermeerderen, terwijl dat bij een aantal commercieel aantrekkelijke planten, zoals bijvoorbeeld de paprika juist heel lastig is. Nu is het begrijpen van de regeneratie van een plant natuurlijk niets anders dan het begrijpen van zijn ontwikkeling. Je kunt dus op je vingers natellen dat onze onderzoeksresultaten vroeg of laat gebruikt zullen gaan worden om ook die planten in de toekomst gemakkelijker te vermeerderen.

"Veel wezenlijker vind ik persoonlijk dat ons onderzoek ook steeds meer inzicht biedt in de manier waarop planten reageren op stressfactoren. Heel belangrijk in het licht van de opwarming van de atmosfeer en de milieuvervuiling. Ik verwacht dat de vraag wat wij onze planten aandoen en waar de grens ligt van wat ze nog aankunnen, een steeds crucialer aspect van ons onderzoek gaat worden. Hoe meer wij weten van de levenssystemen op aarde, des te beter kunnen wij ons ecosysteem beschermen."

Met het Spinozageld hoopt Scheres vooral talentvolle onderzoekers naar Utrecht te lokken. Aan nieuwe apparatuur heeft hij minder behoefte, omdat die in Utrecht al ruimschoots voorhanden is. "Ons onderzoek is mede in een stroomversnelling geraakt dankzij de confocale microscopie, waarvan we in de onderzoeksschool ontwikkelingsbiologie al heel vroeg gebruik konden maken. We kunnen tegenwoordig zelfs filmpjes maken van celdelingen in levende wortels. Ook profiteren we van de mogelijkheid om nieuwe contacten te leggen met onze collega's in de bètafaculteit. Ik weet dat niet iedereen blij is met de fusie, waaruit die faculteit is ontstaan, maar zelf ben ik er heel positief over. De biologie moet met de grensdisciplines samenwerken en dankzij de bètafaculteit zijn de contacten duidelijk beter geworden."

Misschien niet zo heel erg voor de hand liggende 'bètapartners' zijn de wiskundigen, maar Scheres is erg geïnteresseerd in hun expertise, want zegt hij, "ons vak is al bijna niet meer denkbaar zonder wiskundige modellen. We vinden zo langzamerhand zoveel genen die weer inwerken op eiwitten die weer inwerken op andere genen, dat die ingewikkelde interactie op de traditionele manier, in een diagram met pijltjes, al lang niet meer valt weer te geven. De ontwikkelingsbiologie wordt steeds kwantitatiever en het is heel boeiend om daaraan een bijdrage te kunnen leveren. Mede dankzij de wiskundige kennis van onze theoretisch biologen hebben we in dit opzicht het voortouw kunnen nemen, want in de ontwikkelingsbiologie staat het modelleren van biologische processen nog in de kinderschoenen."

Behalve met de anderhalf miljoen euro, die hij vrij mag gaan besteden, is Scheres ook blij met de erkenning die de Spinozapremie naar zijn mening inhoudt voor de plantkunde. Soms kreeg hij de afgelopen jaren wel eens de indruk dat in Utrecht alleen het biomedische onderzoek nog meetelde en dat het plantenonderzoek een beetje als stiefkindje werd behandeld. "Dat was de laatste tijd gelukkig al aan het veranderen, maar deze prijs komt ons zeker niet slecht uit. Ik heb er geen enkel probleem mee als Utrecht zich als biomedische universiteit profileert. Als maar niet wordt vergeten dat in de 'groene hoek' belangrijk werk wordt gedaan."

Ben Scheres

Privé

- geboren in Echt in 1960, getrouwd, vader van twee zeer ondernemende tienerzonen

Studie & Werk

- Studie plantenziektekunde aan Wageningen Universiteit, waar hij ook in 1990 promoveerde.

- 1989-1990 Postdoc bij het laboratorium voor genetica in het Belgische Gent

- 1990- 1994 universitair docent bij celbiologie aan de Universiteit Utrecht

- 1994-1999 universitair hoofddocent

- 1999 - heden: hoogleraar

- 1997 ontvangt Jonge Chemici prijs

- 1998 krijgt pionierssubsidie NWO

- 2000 ontvangt de zeer prestigieuze Siron Pelton Award van de American Botanical Society

- 2004- heden: lid van de KNAW

- Hij is secretaris van the International Society for Developmental Biology, is bestuurslid van de International Society for Plant Molecular Biology en van de Dutch Platform Developmental Genetics

'Een goed gesprek als medicijn'

Gezondheidspsycholoog Jozien Bensing

"Compleet verrast" was prof.dr. Jozien Bensing toen ze vorige week te horen kreeg dat zij één van de vier winnaars was van de Spinozapremie voor haar onderzoek naar communicatie in de gezondheidszorg. "Gelukkig heb ik nog tot november de tijd om te bedenken waaraan ik het geld ga spenderen", vertelt de gezondheidspsychologe die verbonden is aan de Universiteit Utrecht.

Armand Heijnen, foto Maarten van den Haak

"Tot nog toe is de Spinozapremie bijna altijd naar bèta-onderzoek gegaan, dus ik heb er op geen enkel moment rekening mee gehouden dat mijn onderzoek überhaupt in de prijzen zou kunnen vallen", aldus Bensing. Ze wordt momenteel bestookt door felicitaties en journalisten terwijl haar gewone werkzaamheden ook nog doorgaan, maar ze vindt niettemin nog ergens op een avond een verloren uurtje voor het Ublad. "Nee, erg vind ik al die aandacht niet. Ik ben ontzettend blij met de premie; dat is zowat het mooiste wat je als onderzoeker kan overkomen, dus ik vertel er graag over."

Terechte trots, want de procedure om in aanmerking te komen voor wat wel de Nederlandse Nobelprijs wordt genoemd, is een zware. Een zeer selecte groep, onder wie bijvoorbeeld rectores magnifici of gebiedsdirecteuren van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), mogen kandidaten voordragen, waaruit een internationale jury enkele voordrachten kiest die vervolgens weer voorgelegd worden aan experts, ook al uit het buitenland. "Ik ben, zonder dat ik dat wist, voorgedragen door onze eigen rector Gispen", weet Bensing inmiddels.

De gezondheidspsychologe kreeg de prijs voor haar baanbrekende en ook internationaal hoog aangeschreven onderzoek naar communicatie in de gezondheidszorg: de communicatie tussen patiënten en hun artsen, verpleegkundigen, specialisten enzovoort. Ruim 15.000 van dergelijke contactmomenten heeft ze op video laten vastleggen, waarmee ze veruit de grootste database op dit gebied ter wereld heeft. "Die banden zijn minutieus gecodeerd, via een analyse waarvoor dezelfde software wordt gebruikt als bij DNA-onderzoek." Wat ze dus heeft ontwikkeld, en wat ook internationaal navolging en toepassing heeft gekregen, is een solide empirische basis waarmee dokter-patiënt relaties onderzoekbaar zijn. "Simpel gezegd: wat ik heb gedaan, is iets wat zacht lijkt - zoals non-verbale communicatie - proberen hard te maken."

Ze legt uit dat ze via die analyse een antwoord probeert te krijgen op de vraag welk soort communicatie remmend op het genezingsproces werkt "en welke dat proces juist faciliteert. Wat zijn de effecten van bepaald verbaal of non-verbaal gedrag van bijvoorbeeld een arts? Knapt de patiënt er van op, of komt hij nog meer in de put terecht? Ons is gebleken dat de 'normale' uitwisseling van gegevens over ziekte en therapie doorgaans goed gaat, maar dat er problemen ontstaan als de patiënt aan méér gegevens behoefte heeft."

Bensing haalt een Amerikaanse onderzoeker aan. "George Engel heeft eens heel treffend omschreven dat patiënten altijd een dubbele behoefte hebben: 'the need to know and understand' én 'te need to feel known and understood'. Informatie over een orgaan komt wel aan, maar over 'heel de mens' meermaals niet. Terwijl dat te maken heeft met het gevoel serieus genomen te worden. In die hoek zitten bijna altijd de klachten als het over communicatie met een hulpverlener gaat. Uit een analyse van onze videobanden blijkt dat een combinatie van verbaal en non-verbaal gedrag, dus van bijvoorbeeld meevoelen en aanmoedigen enerzijds, en oogcontact anderzijds, ertoe leidt dat patiënten echt gaan praten. Als een arts blijft steken in een biomedisch verhaal is er nihil kans dat de patiënt met een verhaal over de brug komt."

De inzichten die dankzij Bensings onderzoek verkregen zijn, hebben in vele medische opleidingen inmiddels een vaste stek gekregen. Maar zou de analyse van videobanden niet ook bruikbaar zijn in andere communicatie-settings? Waarom deze methode beperken tot de gezondheidszorg? "Sterker nog: deels is de theorie die wij bij onze analyse gebruiken juist afkomstig uit andere sectoren", aldus de Utrechtse psychologiehoogleraar. "Maar de relatie arts - patiënt is wel een heel specifieke. Enerzijds is er sprake van emotionele ongelijkheid en daardoor afstand, anderzijds is er een zekere afhankelijkheid van de patiënt van de arts. Dat maakt dat we het juist in deze sector toch hebben over een heel specifieke vorm van communicatie."

Bensing denkt erover de anderhalf miljoen euro van de Spinozepremie te benutten voor het digitaliseren van de video-banden, waarvan de levensduur immers veel korter is. Voor een ander deel wil ze het geld gebruiken om te achterhalen of er wellicht ook een relatie bestaat tussen een goede communicatie en zogeheten gezondheidswinst. "Tot nog toe hebben we vooral gekeken naar een relatie tussen die communicatie en ziektepreventie bijvoorbeeld, of tussen communicatie en patiënttevredenheid en emotioneel welbevinden. Uit ander onderzoek blijkt echter dat communicatie die de patiënt oprechte hoop geeft er bijvoorbeeld toe kan leiden dat bepaalde stoffen in het lichaam vrijkomen, zoals dopamine, die heilzaam werken op het genezingsproces. Een goed gesprek als medicijn, dus. Bestaat zoiets? Daar zou ik graag meer over willen weten. Maar misschien heb ik in november nog iets heel anders bedacht om het Spinozageld aan uit te geven."

Jozien Bensing

Privé

- Geboren in Tilburg in 1950, moeder van twee studerende kinderen

Studie & Werk

- Studie klinische psychologie in Utrecht; promotie in Rotterdam

- Wetenschappelijk onderzoeker bij het Nederlands Huisartsen Instituut

- 1985 - heden: Directeur Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg NIVEL

- 1993- heden: Hoogleraar klinische- en gezondheidspsychologie UU

- 1996-1998: decaan faculteit Sociale Wetenschappen; tevens eerste vrouwelijke decaan van de UU

2003: ontvangt als eerste niet-Amerikaanse de internationale George Engel Award

- 2004: Benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau

- Lid van de Gezondheidsraad, van de Adviesraad Wetenschap en Technologie, van de sociaal-wetenschappelijke raad van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschapppen, van de raad van toezicht van het Nationaal Regieorgaan Genomics, voorzitter van de onderzoekschool Care en mede-oprichter en president van de European Association for Communication in Healthcare (EACH).

'Ik associeer een korte broek met vrije tijd'

Natuurlijk zijn er vrouwen die vinden dat mannen in de korte broek van hun keuze naar de universiteit mogen komen, of ze nu student zijn of medewerker. Maar het onderwerp laat de meeste vrouwen niet koud. "Vorige week toen het warm was, liepen er jongens in van die zwembroeken met Hawaïprints", zegt Lotte Claessens (19) tweedejaars pedagogiek. "Dat vind ik echt niet kunnen op de universiteit. En laatst zag ik nog een man met een rood-wit gestreepte broek die echt heel kort was. En dan komen daar twee van die doorgestrekte benen onder vandaan met slippers. Geen gezicht." Maartje Prinsen (20) tweedejaars communicatie- en informatiewetenschappen valt haar bij: "Een te korte en te strakke broek kan echt niet. Dan zie je alles zitten: verschrikkelijk!" "Een docent in korte broek, dat is pas een ramp", zegt Amber Linders (20) eerstejaars pedagogiek. "Ik heb wel eens een docent gehad die zo'n beige korte broek aan had met witte sokken en sandalen met van die witte dunne benen. Bah!" Maartje: "Ik heb het idee dat docenten in korte broek gewoon minder serieus worden genomen."

Maartje en Amber snijden hier een gevoelig punt aan. Ze krijgen bijval van twee willekeurig gebelde docentes. Lidwien Meeuwissen (54) van Algemene Sociale Wetenschappen: "Ik vind het not done. Als docent heb je gezag en moet je aandacht besteden aan je uitstraling. Kleding draagt daar aan bij; een korte broek geeft het verkeerde signaal af. Als de mussen van het dak vallen, kan een broek tot over de knie nog wel, maar van mij hoeft het niet. Ik associeer zo'n broek met vrije tijd. Zelf let ik ook altijd op wat ik draag, maar ik ben misschien van een wat oudere generatie..." Haar jongere collega Marijn Smeets (36) van Letteren is het echter met haar eens: "Ik vind een korte broek niet professioneel staan. Een broek moet lang zijn, maar als het bloedheet is, kan een broek tot op de knie, maar boven de knie is echt taboe. Zo'n jaren 70 korte broek: héél erg!"

Voorschriften aan de UU over de kleding van docenten zijn er niet en of je een korte broek in het lab mag dragen, is afhankelijk van het gevaar dat je er kan lopen. "Handschoenen, schoenen met dichte neuzen en een veiligheidsbril zijn bij ons verplicht, zegt Dymph Serree van het secretariaat van anorganische chemie. Maar of een korte broek mag? Sommige vrouwen dragen wel eens een rok onder de labjas, dus dan zou een korte broek ook mogen, denk ik." Zelf ziet ze de mannen het liefst in een lange broek naar het werk komen, hoewel ze het prima vindt dat het mag aan de universiteit. "Iedereen moet het voor zichzelf weten."

In het lab van biochemie en celbiologie van Diergeneeskunde dragen de mannelijke labmedewerkers wel een korte broek, weet Judith van Kronenburg van het secretariaat. Zij vindt het vreselijk als de pijpen van de broek korter zijn dan de labjas. "Ze zien er dan uit als potloodventers, zeker in combinatie met een veterschoen." Ze ziet haar collega's liever in luchtige kleding die okselhaar verhullen en een groot deel van de benen bedekken. "En natuurlijk is het heel belangrijk wat voor schoenen ze dragen en of ze sokken aan hebben." En daarmee snijdt ze het meest besproken onderwerp in samenhang met de korte broek aan waarover ook nog eens absolute consensus onder de ondervraagde vrouwen heerst: sokken en met name hoog opgetrokken sokken en nette veterschoenen horen niet onder een korte broek.

Twee mannen MAG ALS LAATSTE ALINEA OF ALS KADER

Willem Evers (23) eerstejaars Spaans draagt met mooi weer graag wijde driekwartbroeken naar college: "Over het algemeen kan een man in korte broek prima, maar voor in een formelere omgeving zoals voor de klas vind ik dat niet echt gepast."

Bart Gadella, docent bij de faculteit Diergeneeskunde: "Een vreemd onderwerp. Ik kom inderdaad wel eens met korte broek op het werk als het echt warm is, maar uitsluitend als ik een hele dag op mijn warme kamer achter mijn bureau zit. Voor belangrijke vergaderingen en in het onderwijs zou ik persoonlijk niet in korte broek verschijnen. Je moet je toch enigszins kleden als docent. Maar ik heb me nooit gestoord aan collega-docenten die wel in korte broek verschijnen: het gaat immers om hun vaardigheden om kennis over te dragen en het in de hand kunnen houden van groepsgedrag van de studenten. Sommige docenten kunnen juist een informele atmosfeer benutten om op een eigen manier kennis over te dragen. Terwijl anderen juist een afstandelijke meer formele setting prettig vinden."

Meepraten over dit onderwerp? Surf naar ons forum op www.ublad.uu.nl