Achtergrond

Liftwedstrijd naar het Spaanse Barcelona: 'De heren houden hun handjes netjes thuis'

Liftwedstrijd naar het Spaanse Barcelona: 'De heren houden hunhandjes netjes thuis'

Martine van Weelden (20) en Debbie Appleton (18),eerstejaars studenten Culturele Antropologie:

Donderdag, 9 mei

08:00 We komen bij elkaar op het Jaarbeursplein. De grootte vanonze backpack is onderwerp van gesprek.

8:47 We staan er nog wat verlegen bij een tankstation op de wegnaar Den Bosch en Breda. Maar kennelijk stralen we zoveelonzekerheid uit dat er al meteen een aardige jongen op ons aftstaptmet de vraag waar we naar toe moeten: 'Barcelona!!?' . Zo ver kanhij ons helaas niet brengen, maar wel tot tankstation 't Haasje inValkenswaard.

10:05 Even lijken wij ook 't haasje te worden, maar dan krijgenwe een nieuwe lift van een zakenman. Wat voor een zaken de mandoet, blijft een raadsel, maar hij heeft in ieder geval een mooie,goed zittende Rover. Gelukkig maar, want het is file richtingMaastricht.

13:00 Op onze nieuwe liftplek in Eijsden, vlakbij Maastricht,krijgen we pas na een tijd een lift in de camper van Ad, eenlevensgenieter met bolle wangen en een rieten hoed. Onderwegspreekt hij honderduit over zijn camper: "Er rijden er maar tweevan dit model in heel Europa." en "Ik heb hem helemaal zelf mogeninrichten." Met stoombootgetoeter neemt hij afscheid van ons bijeen restaurantje in Belgie.

15:00 Als we een lift proberen te krijgen middels eencheerleaderdansje op te voeren, stopt prompt met piepende bandeneen Belgische, ietwat vreemde vogel (wat wil je ook), die ons naarLuxemburg brengt. Ik zit niet echt lekker in de auto bij hem,aangezien hij ineens de snelweg verlaat want "das korter", en ik opde kaart Neufchateau zie staan. Als ik me niet vergis is dat hetbolwerk van Marc Dutroux, maar dit vertel ik maar niet aanDebbie.

17:00 Pas na een uur liften, worden we meegenomen door een Fransstel dat ons afzet bij een tankstation vlakbij Nancy. Helaasblijken er nog twee lifters te zitten en worden we al gauw, jagezellig, vergezeld door nog twee lifters die meedoen aan eenandere liftwedstrijd. Dan komt tot overmaat van ramp eenconcurrerend-liftkoppel aanzetten! Daar staan we dan, met vierliftkoppeltjes, in de regen op een stil pompstation.

19:30 Tegelijk met onze concurrentie krijgen we een lift vantwee aardige jongens, die we zover krijgen Franse chansons voor onste zingen. 22:30 Ze zetten ze ons af bij Auxerre. Ze vinden dat weniet meer verder moeten liften in het donker en bieden zelfs geldaan voor een overnachting! Koppig als we zijn, gaan we door.

23:00 Vrijwel meteen vinden we twee vrachtwagenchauffeurs dieons mee willen nemen naar Lyon. Maar ze willen zich wel aan deregels houden: n extra inzittende per vrachtwagen. Aarzeling.koud,vies, nat, wedstrijdok! Onze twee levendige chauffeurs gillen doorde zendbakken allerlei roddels over ons over en weer.

Vrijdag, 10 mei

04:30 De chauffeurs gaan slapen en nodigen ons ook uit voor eendutje in een uitvouwbaarbed in de truck. Zo pakken we nog wat slaapen de heren houden hun handjes netjes thuis.

09:45 Na een petit dejeuner met onze chauffeurs krijgen we algauw een lift van een Nederlands echtpaar. Mevrouw heeft eerst noghaar twijfels: "Jullie zien er wel betrouwbaar uit, maar je weethet nooit tegenwoordig met al die gekken". Na identificatie mogenwe mee richting Perpignan .

13:00 Bij het benzinestation bij Orange krijgen we na veelmoeite een lift van een Duitser, die bereid is om ons 'all the wayto' Barcelona te brengen! Maar onderweg merken we al gauw dat wemet een creep van doen hebben met een ronduit bizarre hobby. Eenliftser had ooit een slipje bij hem in de vrachtwagen laten liggenen toen een andere liftser dit vond, gaf zij hem bij wijze van grapook haar slipje. Zodoende spaart de man nu slipjes, stopt ze inplastic zakjes en stopt daar een briefje in met de naam enbestemming van de liftster en .heeft er nu 65! Die van ons krijgthij toch echt niet en daar is hij niet blij mee 'na alles wat hijvoor ons heeft gedaan'.

23:00 'Mission Accomplished'! Juichend dat we de finish bereikthebben en van die engerd af zijn, komen we de camping 'El Mosnou'in Barcelona op en worden we door de liftcommissie en de winnaarsverwelkomd na een reis van 38 en een half uur. We zijn tweede! Deregen houdt tien minuutjes op zodat we even ons tentje op kunnenzetten, zodat we onder vrolijk geklater rustig kunnen gaanslapen.

Klaas Huijbregts (22) en Johan Beerens (22), derdejaarsstudenten psychologie:

Donderdag, 9 mei

08:00 De plek achter Galgenwaard waar we gaan liften, is niet zobekend. We hebben de rest niets verteld, want een beetjeconcurrentie moet er toch zijn. Nadat we onze namen hebbenvereeuwigd achter op het liftbord, kan het bordje 'Het zuiden, A2'omhoog.

09:15 De liftplek bewijst haar waarde. Een man pikt ons op enzet ons af in Vianen, maar helaas blijkt dit niet zo'n goede plek.De weinige automobilisten rijden ons met strak gezicht voorbij.Moedeloos keren we terug naar de oude plek. "Zullen we over eenhalf uurtje toch je pa maar bellen?", vraag ik aan Johan.

12:00 Opeens een wonder. Een auto met twee dames stopt midden opde weg (afschaffen maar, die carpoolplaats). Onze reddende engelenmoeten helemaal naar Maastricht. Ineens breekt de zon door (ookletterlijk). Jammer alleen van die enorme file. Wie verzint datnou, naar het zuiden gaan op Hemelvaartsdag? In Maastricht staatdaar ineens een ander liftkoppel en pikt het stel voor onze neushet beste plekje in. Dat wordt een stuk verder lopen. De barretocht eindigt bij de oprit naar Luik en ook hier zakt de moed onsweer even in de schoenen.

16:55 "Jullie moeten winnen", zegt het Limburgse stel dat onsoppikt. Dat horen we graag. Met zo'n 170 op de teller scheuren weover de snelweg. Volgens de Limburgers zijn mensen niet meer gewendom lifters mee te nemen sinds de invoering van de OV-kaart. Dat zouons inderdaad niets verbazen. We worden afgezet vlakbij Luik.

17:30 Het is meteen raak. We worden meegenomen door een Fransstel. De flarden van het gesprek over Amsterdam en de vervelendeBelgische politie die ik kan volgen, doen me vermoeden dat onzechauffeur en zijn vriendin ons land niet uit toeristischebelangstelling hebben bezocht. Ook deze man rijdt behoorlijk door,wat net genoeg is voor een oververhitte motor. Water doetwonderen.

20:15 Ook een douche in Metz doet veel goeds. Het is tijd vooreen nacht slaap in een hotel.

Vrijdag, 10 mei

07:30 Start van een nieuwe dag liften. Maar liften langs deoprit blijkt een ramp. Het enige dat we treffen zijn nors kijkendeFransen. Ze moeten zeker naar hun werk.

12:00 Liftend bij een bezinepomp, staan we ineens voor eenvreemd dilemma. We hebben afzonderlijk van elkaar een lift geregelden hebben nu twee liften. Uiteindelijk besluiten we met hetNederlandse echtpaar mee te gaan dat mij een lift aanbood. Zehebben zelf een zoon die student is en zouden het ook niet leukvinden als mensen hem lieten staan. Net voor Lyon, bij Macon wordenwe afgezet.

17:30 Al binnen een kwartier hebben we beet! Als een haasscheurt de man er vandoor. Hij is morgen getuige op een bruiloft inPerpignan en hij wil vanavond nog aankomen. Gelukkig hangt er eenkruisje aan zijn achteruitkijkspiegel. Uiteindelijk worden we tochop een rustplaats bij Narbonne afgezet. Daar moeten we de nachtmaar doorbrengen, want het hotel is te duur en wildkamperen is telink, aangezien de gendarmerie patrouilleert. Maar dat rondlopenook niet gewaardeerd wordt, merken we als de gendarmes ons achternakomen: 'Paspoort, paspoort!', roepen ze. Na mijn uitleg mogen weblijven als we maar in het licht van het bezinestation blijvenstaan.

Zaterdag, 11 mei

08:45 Slaapgebrek en een druilerige dag is geen goed begin.Gelukkig krijgen we al snel een lift naar Spanje in een naar hondstinkende auto. De jongen die ons meeneemt, weet dat er inNederland onlangs een politicus is vermoord, een soort le Penhoorde hij. We worden afgezet voorbij Girona langs de kust. Eenklimtocht brengt ons bij een dorpje. Het regent, steeds feller, enwe zijn totaal uitgeput. We capituleren, met de trein is niethelemaal volgens de regels, maar ja.

13:34 De trein brengt ons naar camping 'El Mosnou', heteindpunt. We zijn in tweeenhalve dag in Spanje gekomen en we zijnlaatste, maar we zijn er. Als het weer nu maar opklaart...

Klaas en Johan hebben de liftwedstrijd op deterugweg in een recordtijd van 16 uur afgelegd en daarmee uiteraardhet tweede gedeelte van de wedstrijd 'Terug naar Utrecht'gewonnen.

Femke Schellekens

Risico op hiv-besmetting klein

De Aids Soa Infolijn bevestigt dat de kans op besmetting kleinis: "Wij wagen ons nooit aan percentages, maar ik denk dat de kansop besmetting bij de studente bijzonder gering is."

Volgens hem neemt het hiv-virus dat tot aids kan leiden,allereerst in kracht af op het moment dat het bloed niet vers meeris. Daarmee wordt bloed bedoeld dat buiten het lichaam is enbijvoorbeeld is ingevroren. Daarbij komt dat het speeksel in demond een inactieve werking heeft op het virus. Ook de hoeveelheidbloed bepaalt de besmettingskans. Een spatje levert minder risicoop dan als het meisje een flinke slok heeft binnen gekregen. Totslot maakt het nog verschil of het bloed is doorgeslikt of niet.Doorgeslikt bloed vormt een groter gevaar omdat dit behalve langshet mondslijmvlies ook langs de slijmvliezen van de keel en deslokdarm gaat, waardoor de kans op besmetting groter wordt.

Besmetting is volgens de infolijn theoretisch mogelijk, maarwordt gezien als een zeer laag risico. Dat wil nog niet zeggen datstudenten nonchalant met bloed om moeten gaan. Het officile adviesis duidelijk: neem nooit risico met bloed.

De grootste kans op besmetting is door bloed-bloed contact zoalsbij een bloedtransfusie met besmet bloed of via het delen vanspuiten. Daarnaast vindt de overdracht van hiv ook plaats viasperma. Al met al stelt de voorlichter van de infolijn dat destudente meer risico zou lopen als ze seks zonder condoom had gehadmet een sero-positieve jongen.

Het bloed van de studente wordt voor de eerste keer pas overdrie maanden onderzocht. Na weer drie maanden moet ze nog een keerworden getest. Bij deze onderzoeken wordt het bloed onderzocht opmogelijke afweerstoffen die duiden op de aanwezigheid van hethiv-virus. Eerder bloedonderzoek heeft geen zin, omdat het enigetijd duurt voordat die afweerstoffen worden gemaakt.

CN

Twee Utrechtse geografen graven in Bolivia: 'Is deze perzikboom van jou?'

Twee Utrechtse geografen graven in Bolivia: 'Is deze perzikboomvan jou?'

In een week verschijnen binnen de faculteit RuimtelijkeWetenschappen twee proefschriften over het Boliviaanse platteland.Sociaal-geografe Gery Nijenhuis promoveert 6 juni op een onderzoeknaar het effect van decentralisatie in Bolivia. Nijenhuis vraagtzich af wat de decentralisatie betekent voor deplattelandsbewoners. Zijn ze er echt op vooruitgegaan?Landbouweconoom Dicky de Morree, inmiddels werkzaam bij het BureauBeleidsvorming Ontwikkelingssamenwerking, verdedigt 31 mei haarproefschrift over boerenorganisaties in hetzelfde land. De Morreeis vooral genteresseerd in de vraag of de boerenbevolking er doorde ontwikkelingshulp op vooruit is gegaan. Beide promovendiverrichtten veldonderzoek in het Andesland.

Perzikboom

De Morree deed van 1995 tot 1997 onderzoek naarbestaansstrategien van Boliviaanse boeren. Dat leidde tot eenspaanstalig boek over de invloed van ontwikkelingshulp op hetboerenbestaan. Pas achteraf besloot ze om een deel van datonderzoek, over verschillende boerenorganisaties, uit te werken toteen proefschrift. Haar interesse in ontwikkelingshulp isgenspireerd op het feit dat Nederland een belangrijke financier vanontwikkelingsprojecten in Bolivia is. Morree wilde daarom weten hoeontwikkelingshulp het beste georganiseerd kan worden. In zijnalgemeenheid, want het is onmogelijk aan te geven waar Nederlandsesteun exact heen gaat. De Morree: "Mensen vragen wel eens: is dezeperzikboom geplant met geld uit jouw land? Dat kun je niet zeggenals Nederland dertig procent van een project heeftgefinancierd."

Samen met zes andere onderzoekers volgde De Morree daaromgedurende een landbouwseizoen de activiteiten van 136 families in17 dorpen. "In elk dorp hadden we een assistent die bijhield watverschillende families in dat dorp deden gedurende de dag. Een keerper maand bezochten wij een dorp en bezochten we een familie om tekijken hoe het er aan toe ging."

De Morree wilde weten hoe de Bolivianen aan hun middelen vanbestaan komen. Landbouw speelt natuurlijk de belangrijkste rol. Hetviel Morree op dat in een klein gebied het type landbouw erg kanvarieren. "In het bergachtige onderzoeksgebied wisselt de hoogtevan 1500 tot 4000 meter. Dat heeft gevolgen voor de landbouw. Op1500 meter kun je groente en fruit telen terwijl op 4000 meter jebeter lama's kunt houden."

De Boliviaanse boeren houden er veel verschillende bezigheden opna. Dat maakt het gericht steunen van de landbouw doorontwikkelingshulp niet makkelijker. "Veel projecten richten zich opeen aspect van de landbouw, bijvoorbeeld de bemesting vanaardappelen. Maar dat is vaak maar een heel klein onderdeeltje vande waslijst van activiteiten van de boer. Projecten zouden zichmoeten richten op een sleutelonderdeel zoals irrigatie ofaardappelteelt."

Plantages

Ontwikkelingsorganisaties richten zich vooral op boeren enhebben geen oog voor de problemen van migranten. "Dat is een blindevlek", vindt De Morree. "Vooral jongeren trekken enkele maanden perjaar naar het laagland om daar in bijvoorbeeld plantages te werken.Daar heerst een ander klimaat en andere ziektes. Gezondheidspostenkennen de ziektes vaak niet die die migranten mee terugbrengen."

Veel migranten trekken ook naar de stad om te werken. "Veelmensen kennen hun arbeidsrechten niet. Vooral dienstmeisjes, diebij mensen thuis komen, worden vaak uitgebuit. Ze gaan niet op hunstrepen staat als het gaat om hun beloning of om hun eten."

In deze gevallen schieten ontwikkelingsorganisaties te kort,maar soms is er ook sprake van overdaad. "In een dorp zijn deafgelopen tien jaar vijftig projecten geweest", vertelt De Morree."Daar krijg je een soort supermarktsysteem waar de bewoners deverschillende projecten vergelijken en kijken waarmee ze het besteuit zijn. In een project moeten ze bijvoorbeeld een weg ofirrigatie aanleggen. In ruil voor hun arbeid en lokale materialenkrijgen ze dan voedsel. Dat leggen ze dan naast een ander projectwaar ze minder voor hoeven doen. Het wordt een kwestie van vraag enaanbod. Als er meerdere organisaties in een dorp actief zijn ligthet dus voor de hand om dat met elkaar af te stemmen."

Latrines

Ook promovenda Nijenhuis wijst op de sleutelrol dieontwikkelingsorganisaties spelen bij de ontwikkeling van hetplatteland. Het zijn vaak lokale niet-overheidsorganisaties (ngos)die financieel gesteund worden door bijvoorbeeld Novib en Icco. Hetbudget van een aantal gemeentes bestaat bijvoorbeeld voor de helftuit ontwikkelingshulp. Hoewel de ontwikkelingsorganisaties altijdhet beste voor hebben met de boeren, is sinds 1994 de hulp tochverbeterd. Toen is namelijk bij wet vastgelegd datontwikkelingsprojecten altijd in samenwerking met de gemeentesopgezet moeten worden. Dat maakt uit. "Deze organisaties hebbennamelijk ook hun specialisatie", verklaart Nijenhuis. "Als zonorganisatie bijvoorbeeld latrines wil bouwen, terwijl een dorp daargeen behoefte aan heeft, dan kunnen de dorpelingen er nu voorkiezen niet met die organisatie in zee te gaan."

Voor 1994 ontvingen de drie grootste Boliviaanse steden 94procent van alle voor lokaal bestuur bedoelde gelden. Na deinvoering van de Wet op de bevolkingsparticipatie in 1994 verdweendie ongelijkheid. Lokale fondsen worden nu naar inwonertal verdeeldover 311 nieuwe gemeentes. Inmiddels verdelen deze gemeentes almeer dan twintig procent van het nationale belastinginkomsten vanBolivia. Deze decentralistatie heeft de Boliviaanseplattelandbewoners dus veel goeds gebracht, ze kunnen nu voor eenflink deel zelf beschikken over investeringen.

Toch zijn niet alle problemen met de decentralisatie opgelost.Nijenhuis onderzocht het effect van de bevolkingsparticipatiewet ophet lokale bestuur in Bolivia. "Gemeenten geven het meeste van hunnieuw verworven geld uit aan sociale projecten. Het bouwen vangezondheidsposten en scholen bijvoorbeeld. Nu zijn gezondheidszorgen scholing heel belangrijk voor een land, vooral op de langetermijn. Maar structurele problemen in de landbouw blijvenliggen."

Erosie

Landbouw is voor de meeste plattelandsbewoners het belangrijkstemiddel van bestaan. De kwaliteit ervan laat echter vaak te wensenover. "Er vindt heel veel erosie plaats, vruchtbare landbouwgrondverdwijnt. Irrigatie is ook vaak een probleem. Bij de 101 lokaleorganisaties die ik ondervraagd heb, worden landbouwproblemen hetvaakst genoemd."

Het aanpakken van deze problemen valt echter niet mee. "De wetop de bevolkingsparticipatie stelt dat in een gemeenschap consensusmoet bestaan over de verdeling van de gelden. Gezondheidsposten enscholen zijn voor iedereen nuttig. Maar omdat de huishoudens vaakverspreid wonen over grote oppervlakken, is het ondoenlijk omiedereen in een keer te laten profiteren van een irrigatieproject.Dan kiezen mensen dus maar voor de grootste gemene deler."

Meer voorlichting zou dit probleem kunnen verminderen, denktNijenhuis. "Als de boeren zouden begrijpen dat zij dit jaar nietaan de beurt zijn, maar volgend jaar wel, dan zouden ooklandbouwprojecten van de grond kunnen komen."

Behalve voorlichting is er ook meer kennis nodig. "Veelprojecten die de agrarische sector ten goede komen, het aanstellenvan een veearts of zaaigoedverbetering, vergen veel kennis, die deboeren en lokale overheden vaak niet hebben."

Nijenhuis besluit positief over de Bolviaanse decentralisatie."Bolivia is er wel laat mee begonnen, andere Zuid-Amerikaanselanden zijn daar in de jaren tachtig al mee gestart. Maar inBolivia is de bevolkingsparticipatie echt in de wet vastgelegd enwordt het ook uitgevoerd. Omringende landen volgen Bolivia metbewondering."

Rinze Benedictus

Professor Lex Heerma van Voss: 'Studeren was actievoeren'

"Ik werkte een tijdje geleden in Parijs in het archief vanAlbert Thomas, een Frans politicus die van 1919 tot 1932 voorzitterwas van de International Labour Organization. In zijn agendas hadik met grote regelmaat kruisjes gevonden, die ik niet kon thuisbrengen. Op een gegeven moment las ik een brief van zijn vrouwwaarin zij in bedekte termen schreef dat ze ongesteld was geworden.Toen bedacht ik dat die kruisjes wel eens haar vruchtbare dagenkonden aanduiden. Tot dan toe was Thomas voor mij niet meer dan eenvan de historische figuren uit die periode. Dankzij die kruisjeswerd hij opeens een man van vlees en bloed met heel herkenbarealledaagse zorgen. Dat gaf me een groot gevoel vanverbondenheid."

Prof.dr. Lex Heerma van Voss vertelt het verhaal om duidelijk temaken waarom de historie hem zo boeit. Hoezeer hij zich alsbijzonder hoogleraar sociaal-economische geschiedenis ook bezighoudt met maatschappelijke ontwikkelingen, nooit zal hij vergetendat aan de basis van die ontwikkelingen het handelen van mensenligt. "Wat ik als historicus te weten wil komen, is hoe hetalledaagse leven er in een bepaalde periode uit heeft gezien. Datwil ik niet alleen omdat ik het interessant vind, maar ook omdat ikdenk dat het relevant is. Ik denk dat de loop der geschiedenis vooreen veel belangrijker deel wordt bepaald door allerlei vaaknauwelijks merkbare sociale en economische ontwikkelingen dan doorgrote mannen en hun beslissingen. Vandaar ook dat ik nauw betrokkenben bij de begeleiding van de historische steekproef Nederland, diepermanent gegevens verzamelt over het leven van gewone mensen vanafde vroege negentiende eeuw."

Ivanhoe

De liefde voor de geschiedenis zat er al vroeg in, vertelt hijop zijn werkkamer in het Internationaal Instituut voor SocialeGeschiedenis (IISG). "Tijdens mijn lagere schooltijd ging ik al meteen vriendje naar het Legermuseum om daar onderzoekje te spelen. Weschreven de opschriften bij de helmen en de sabels over en maaktendaar in schriften overzichten van. Ik las ook veel, Ivanhoe,ridders, oorlogsverhalen. Dat gaf nog wel eens problemen thuis,want mijn moeder was overtuigd pacifiste. Zij vond dat oorlog nietiets was om na te spelen. Met riddertjes had ze niet zoveel moeite,maar oorlogsvliegtuigjes waren taboe. Al onderhandelend zijn wetoen uitgekomen op een compromis: de Amerikaanse burgeroorlog mochtnog wel, de Eerste Wereldoorlog niet meer, dat was te dichtbij ente akelig."

Met zon achtergrond hoeft het weinig verbazing te wekken datHeerma van Voss na zijn studie voor de sociale geschiedenis koos.Lange tijd bleef hij de Utrechtse universiteit trouw, totdat hij in1994 overstapte naar het IISG. Met zichtbare trots leidt hij zijnbezoek rond in de voormalige opslagplaats voor cacao in hetOostelijk Havengebied van Amsterdam. Opslagplaats is het gebouwgebleven, tegenwoordig echter van een enorme hoeveelheiddocumentatie over sociale bewegingen in pakweg de laatste honderdjaar. In vitrines liggen handgeschreven teksten van Marx, Lenin ende anarchist Bakoenin, terwijl in een ladenkast woest beschilderdespandoeken dromen van de gouden tijden van provo en de acties tegenhet huwelijk van Bea en Claus.

Kretologie

Qua sfeer is het IISG daarmee de ideale werkplek voor deactivist die Heerma van Voss zelf ooit was. In 1973 ging hij inUtrecht geschiedenis studeren, maar in die tijd betekende datbepaald niet dat je meteen de boeken indook. "Een van de eerstedingen die ik in Utrecht deed was het Academiegebouw bezetten alsprotest tegen de verhoging van het collegegeld tot duizend gulden.Dat klinkt nu misschien vreemd, maar toen was dat heel normaal.Voor iemand zoals ik, die was opgevoed met het hart links,betekende gaan studeren het actieleven ingaan. Dat was zeker bijgeschiedenis min of meer synoniem. In mijn jaar zaten twee ledenvan het corps, en hoewel het allebei aardige jongens waren die echtwat in hun mars hadden, zaten ze in de collegezaal op een soorteiland omdat niemand bij hen in de buurt wilde zitten. Zo was desfeer toen."

De Amsterdamse socioloog Hofstee noemde de studentenvakbewegingin die woelige jaren het Corps van onze tijd. Uiteraard totergernis van alles wat activist was, maar achteraf kan Heerma vanVoss hem niet helemaal ongelijk geven. "Het had een ander doel eneffect, maar persoonlijk kan ik niet ontkennen dat eenactivistencarrire tijdens de studie voor mij een zelfde soortvanzelfsprekendheid had als een Corpslidmaatschap een generatieeerder. Mijn opa had in Utrecht in de senaat gezeten, mijn vaderwas rector van het Corps in Leiden geweest, en ik werd voorzittervan de USF. Als ik in mijn vaders tijd had gestudeerd was ikwaarschijnlijk ook Corpslid geworden en ik denk dat hij in mijntijd bij de USF was gegaan. Hij heette in Leiden niet voor nietsrooie Thieu.

Als zoon van een hoogleraar (Egyptologie) was Heerma van Vosseen buitenbeentje in de ogen van radicale USF-ers. "Bas Nugteren,Maarten Prak, Annet Nijboer en ik werden door de toenmaligeCPN-studentenvoorman Geert van der Kolk de professorenkindertjesgenoemd, niet alleen vanwege het beroep van onze vaders, maar ookomdat wij vaak intellectualistisch moeilijk deden over hoe onzeeisen precies verwoord moesten worden. Maar ja, met de kretologievan de hard-liners konden wij weer niets." Hij lacht. "Ik weet nogdat ik met Annet in Den Haag in een demonstratie meeliep voorvierhonderd gulden ineens. De havenarbeiders hadden net driehonderdgulden ineens gekregen en iemand had uitgerekend dat studenten nogslechter af waren dan havenarbeiders, dus wij eisten vierhonderdgulden ineens. Niet dat ik daar iets in zag, maar je club stonderachter en je was solidair, dus liep je mee. Op een gegeven momentwerd de leus aangeheven: een twee drie vier, brood op de plank. Opdat moment keken Annet en ik elkaar aan. Niemand in Nederland,zeker studenten niet, had toen problemen met brood op de plank.Meelopen ok, maar die leus konden we echt niet over onze lippenkrijgen."

Tuinbroek

In 1977 werd Heerma van Voss lid van de Universiteitsraad, waarhij meewerkte aan een forse cultuuromslag. "De studentenfractiesvoor ons hadden bestaan uit geharde activisten, die de U-raadingingen met als enig doel om overal tegen te stemmen. Want het wastoch allemaal n groot complot tegen de studenten. Mijn lichtingvond dat niet zo productief. In de instituutsraad van geschiedenisen het bestuur van Letteren had ik gemerkt dat er wel degelijk naarstudenten geluisterd werd en ik wilde wel eens weten of dat in deU-raad ook haalbaar was.

Het grappige was dat het voor het college van bestuur als eenkoude douche kwam, dat ze opeens op argumenten moesten ingaan. Decollegeleden gingen er vanuit dat ze weer een jaar van botteobstructie voor de boeg hadden, dus die waren er alleen maar opgericht om besluiten langs de raad te rammen. In het begin werd erdan ook niet of nauwelijks naar ons geluisterd. Pas in de loop vanhet jaar veranderde dat, omdat zij merkten dat wij ons te pletterwerkten om een goed gedocumenteerd standpunt in te nemen. In dietijd zaten in de U-raad ook een paar buitenuniversitaire leden. Ikweet nog goed dat een van die BUL-len bij de afscheidsborrel tegenme zei: Bedankt, het was heel leerzaam. We luisterden altijd naarjullie om te weten waar het over ging. En dan stemden we meestalniet zoals jullie."

Tot zijn niet geringe verbazing werd Heerma van Voss in 1978gevraagd om als eerste en tot nu toe enige student in degeschiedenis als hoofdspreker op te treden bij de opening van hetAcademisch Jaar. Zijn verhaal baarde weinig opzien, zijn knalrodetuinbroek in de stemmige Domkerk des te meer. "Ik heb daar eentamelijk technisch verhaal gehouden, maar om te laten zien dat destudentenbeweging nog steeds stond voor het doorbreken van oudevormen heb ik die rode tuinbroek aangetrokken. Dat heeft in zoverregewerkt dat verschillende hoogleraren het vreselijk vonden. Het CvBvond het wel mooi, geloof ik. Verhoeff, de rector, was weliswaareen houwdegen en een regent, maar wel een goede regent. Volgens mijvond hij het prachtig dat al die ouderwetse hoogleraren zich zo aanmij zaten te ergeren."

Fortuyn

Hoewel hij ook als medewerker bij Geschiedenis nog een keer deU-raad inging, kreeg zijn wetenschappelijke loopbaan steeds meernadruk. Al ruim vijftien jaar doet hij onderzoek naar dearbeidersbeweging in ons land. In 1991 promoveerde hij op eenonderzoek naar de gevolgen van de in de jaren twintig doorgevoerdearbeidstijdverkorting. Tien jaar later werd hij aan de Utrechtseuniversiteit benoemd tot bijzonder hoogleraar in de geschiedenisvan arbeid en arbeidsverhoudingen sinds 1870.

Zijn op 8 maart uitgesproken oratie gaf hij de profetische titelmee Waarom is er in Nederland geen socialisme? Zo kort na 15 meimoet hij even lachen om die titel. "Het zou natuurlijk mooi zijnals ik kon zeggen dat de verkiezingsuitslag toen al door mij isvoorspeld, maar daar ging mijn verhaal niet over. Toch denk ik weldat mijn onderzoek iets kan bijdragen aan een beter begrip van water op dit moment in Nederland aan de hand is. Mijn uitgangspunt isdat het pakweg honderd jaar geleden vanzelfsprekend werd gevondendat een moderne kapitalistische economie zou leiden tot de opkomstvan een sterke socialistische arbeidersbeweging. Arbeiders waren nueenmaal van nature militante bestrijders van het kapitalisme.

"Inmiddels weten we wel beter. Werknemers zijn helemaal nietaltijd strijdbaar. Ze zoeken in elke situatie naar de bestestrategie om zich staande te houden. Soms is dat lid worden van eenvakbond, vaak ook iets anders. Zo zal ook op Fortuyn stemmenverklaard moeten worden. Om beter te begrijpen wat zich in dezeeeuw in ons land heeft afgespeeld, ben ik gaan kijken naar de meestvoorkomende beroepen voor mannen en vrouwen in de afgelopen honderdjaar, zoals geteld door het CBS. Wat ik vond, is dat alleen rond1960 bij mannen een klassiek arbeidersberoep, te wetenmetaalarbeider, het meest voorkomt. Eerder waren bijvoorbeeldlandarbeiders en dienstbodes in de meerderheid, niet bepaaldberoepen met een hoge organisatiegraad. Op dit moment is medewerkergroothandel voor mannen het meest voorkomende beroep in onsland.

"Wat blijkt dus? Ons beeld hoe arbeid eruit ziet is verouderd.Wat voor vraag je ook stelt, je moet weten hoe de maatschappijwaarover die vraag gaat, in elkaar zit. Als we vragen waar hetheengaat met de wereld, dan is het goed om te beseffen dat sommigevan onze veronderstellingen afkomstig zijn uit de tijd dat wedachten dat alle werknemers fabrieksarbeiders zouden worden,terwijl dat nooit gebeurd is. Natuurlijk zijn er nog meer oorzakenaan te wijzen, maar waar het mij om gaat is dat je beter gaatbegrijpen waarom het socialisme in Nederland zo weinig aanhangheeft gehad als je zulke gegevens in je analyse betrekt."

Interpreteren

Hoewel hij nadrukkelijk stelt historicus en geen sociaalwetenschapper te zijn, wil Heerma van Voss met zijn activiteitenwel degelijk ook een bijdrage leveren aan een beter begrip van hethier en nu. "Ik ben een paar weken geleden met een kleinewetenschappelijke delegatie in China geweest om met beleidsmakersen wetenschappers te praten over de vrijheid van vakorganisaties.Mijn taak was om duidelijk te maken hoe dat proces eerder in anderelanden is verlopen. Ik heb daar betoogd dat er voor een modernestaat, zoals China wil zijn, ten aanzien van de vrijheid vanorganisatie geen sprake is van keuzevrijheid. Een moderne economiekan alleen ontstaan in landen waarin burgers in vrijheid eenmaatschappelijk middenveld kunnen vormgeven. Dat betekent dus datje je land niet kunt moderniseren zonder vrije vakorganisaties toete staan. Dat je je vak zo praktisch kunt toepassen, maak je alshistoricus niet vaak mee, maar dat is wel wat ik zoek.

Soms, zoals toen Fortuyn zo pijlsnel opkwam, vraag ik me alsvoormalig activist wel af of ik het me kan permitteren om niet destraat op te gaan. Maar dan denk ik maar aan de woorden van MiekeAerts. Die schreef ooit naar aanleiding van Marx oproep dat defilosofen de wereld niet moesten interpreteren maar veranderen, dathaar favoriete manier om de werkelijkheid te benvloeden was om opte schrijven wat ze er over dacht. Dat is een benadering waarbij ikme tegenwoordig erg thuis voel. Vandaar dat men mij ook niet meerzal terugzien in de Universiteitsraad. Ik heb daar eerst alsstudent en later nog eens als medewerker in gezeten. Ik houd het nuliever bij de wetenschap, bij het interpreteren."


Ab Harrewijn

Twee jaar voordat Heerma van Voss USF-voorzitter werd, bekleeddeAb Harrewijn, het onlangs overleden Kamerlid voor GroenLinks, diepost. Hoewel theologiestudent Harrewijn overtuigd communist was,herinnert Heerma van Voss zich hem als een van de tolerantereCPN-leden. "In die tijd sprak het voor zich dat de voorzitter vande USF lid van de CPN was. Dat was al jaren zo. Toen ik als nietCPN-lid kandidaat was voor het voorzitterschap van de USF, stuittedat op verzet. Er moet binnen de Utrechtse CPN-studentengroep zelfseen debat gevoerd zijn over de vraag of dat wel kon, of men datverworven recht wel zo gemakkelijk moest opgeven. Later heb ikgehoord dat Ab Harrewijn bepleitte dat niet een communist, maar demeest geschikte kandidaat benoemd moest worden.

"Ondanks onze ideologische verschillen, kon ik het prima met Abvinden. Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar in die tijdgeloofden we tamelijk serieus dat een communistische revolutiemogelijk was, ook in Nederland. Ik heb met Ab wel eens zittenpraten over wat er met de niet-communisten in de USF zou gebeurenals hij en zijn kornuiten de macht in Nederland zouden overnemen.We waren het erover eens dat het soort dwarsliggers dat actief wasin de USF, als eersten zouden worden opgepakt en in een kampgestopt. Van dat soort lastige mensen hielden communisten helemaalniet. We hebben toen zitten fantaseren dat dat kamp op Texel zoukomen, mooi in de duinen, en dat Ab daar als bewaker zou wordenaangesteld. Dat leek ons allebei wel wat."

Erik Hardeman

Geneeskundestudenten zijn verbijsterd: "Je mag ons echt niet blootstellen aan besmet bloed"

Geneeskundestudenten zijn verbijsterd: "Je mag ons echt nietblootstellen aan besmet bloed"

Twee eerstejaars studentes vertellen over een hiv-practicum datze net in het kader van het vak 'Infectie en Verweer' hebben gehad."Daar leerden we, en dat is zo absurd, welke voorzorgsmaatregelener allemaal getroffen worden als je werkt met hiv-besmet bloed.Tijdens dat practicum was alles nep. Toen wij wilden weten waaromhet het bloed in de buisjes niet echt besmet was, riep de docentuit dat wij daar absoluut niet aan blootgesteld moeten worden."Haar vriendin: "Ik vind het dus echt onbegrijpelijk dat er bij datene bewuste practicum opeens wel besmet bloed aanwezig was."

Ze doelt op het practicum waarin eerstejaarsgeneeskundestudenten een proef moesten doen waarbij er een druppelbloed in een buisje urine moest worden gedaan. Een studentepipeteerde het bloed waarschijnlijk met de mond, waardoor hetplasma in haar mond terecht kon komen. Het bloed behoorde met eenballonnetje in de pipet gezogen te worden. Na het ongeluk werd hetbloed gecontroleerd en bleek het om hiv-besmet bloed te gaan.

Het hiv-practicum 'Infectie en Verweer' van de tweeverontwaardigde studentes was op de woensdag, nu twee wekengeleden, na het practicum waarin hun medestudente in aanraking kwammet het besmette bloed. Twee jongens vertellen dat hunstudent-assistent tijdens dat practicum hen zei extra voorzichtigte zijn, omdat die dag ervoor een meisje bloed in haar mond hadgekregen. Tijdens hun practicum lagen er volgens een aantalstudenten daarom ook alleen nog maar plastic pipetten met eengeintegreerd knijpballonnetje. De dag ervoor lagen er nog pipetjeswaar het ballonnetje er apart opgezet moest worden.

Dom

De vraag of het wel niet dom is geweest van de onfortuinlijkestudente, speelt de eerstejaars wel parten. De een zegt dat ze hetdom vindt. "Ik zou dat nooit zo doen. Ik vind andermans bloedsowieso onwijs vies." Anderen zoeken verder. "Misschien waren er teweinig ballonnetjes voor alle pipetten", oppert er een. Een andernoemt als reden dat veel studenten het opzuigen via de mond bijscheikunde op de middelbare school hebben geleerd. Eencollega-studente sluit zich hierbij aan: "Bij scheikundepipeteerden we ook via de mond. Ik vind het dus niet raar, als jehet zo geleerd hebt." Maar goed, ze zegt er wel bij dat de pipettenbij scheikunde beduidend langer waren, wel zo'n veertig centimeteren niet zoals de gebruikte pasteurpipet vijftien centimeter waarongeveer drie milliliter bloed inpast.

In de persverklaring van de universiteit en het ziekenhuis valtte lezen, dat het opzuigen via de mond absoluut tegen devoorschriften en instructies is. De studenten bevestigen dat ermondelinge en schriftelijke instructies waren, maar een aantal zegtdat de handeling niet eerst is voorgedaan. En het was voor eerstdat ze het deden. "Ze hadden het beter kunnen uitleggen", zegt eenstudent.

Klaar en Anne, twee eerstejaars, volgden hetzelfde practicum alsde ongelukkige studente. Volgens Anne was er geen paniek nadat huncollegastudente bloed in haar mond had gekregen. "Maar ze ginganders wel als een gek haar mond spoelen", vertelt Klaar. Volgensde twee was het niet duidelijk dat zij met niet-getest bloedwerkten. Daar kwamen ze achter toen de docent direct na het ongelukhet bloed als een haas liet testen. Klaar en Anne zijn daarzichtbaar van geschrokken. "Je mag ons echt niet aan besmet bloedblootstellen. Wij zijn eerstejaars. Wij maken nog fouten", zegtAnne.

Natuurlijk weten ze ook wel dat je - zoals hen door docentenwordt voorgehouden - altijd moet werken alsof het bloed besmet is."Maar dat is iets anders dan ons er ook daadwerkelijk mee te latenwerken", vinden de twee. Ze hebben in de wandelgangen wel gehoord,dat het zou gaan om een "onwijs lage concentratie hiv in hetbloed", omdat het een bloedmengsel is van verschillende mensen. Dekans dat de onfortuinlijke studente het krijgt, achten de damespraktisch nul. "Ze hebben haar voor de vorm aidsremmers gegeven.Maar daar wilde ze alweer mee stoppen, geloof ik."

De studente in kwestie, die verder anoniem wil blijven, looptinmiddels weer rond en volgt weer onderwijs. Vanochtend hebbenKlaar en Anne weer practicum gehad, wederom met bloed. Dit keergingen de proeven over bloedbezinksel. En het bloed? "Dat wasveilig bloed van de bloedbank."

CN

Veiligheidsinstructies bij practica

Het antwoord van het ziekenhuis luidt ja, dat weten ze wel. Hetstaat in de practicum-handleiding die alle studenten krijgen.Onderdeel van de instructies is dat studenten er bij proeven metbloed er ook altijd vanuit moeten gaan dat het eventueel besmetbloed zou kunnen zijn.

De practicumdocenten regelen zelf het bloed en zijnverantwoordelijk voor het bloed. Zij weten of er gewerkt gaatworden met wel of niet getest bloed, maar vertelt dit niet aan destudenten. De woordvoerster van het UMCU en de universiteit zegtdat ervan uitgegaan wordt dat de studenten volgens de schriftelijkeen mondelinge instructies werken. Het ziekenhuis stelt zich nu devraag of je daar van uit kunt gaan.

Het 'bloedincident' zal zeker leiden tot stringentere toepassingvan de procedures. Zo moeten de student-assistenten strengertoezien op het dragen van labjassen en handschoenen.

Navraag onder studenten of zij doordrongen zijn van het feit datze mogelijk met besmet bloed werken, levert reacties op als:"Algemene veiligheidsinstructies, zoals het dragen van een labjasen handschoenen kan ik me herinneren, maar dat van mogelijk besmetbloed, niet." Of: "Als dat in de handleiding staat, mogen ze datwel heel groot en met rood in de afdrukken." Of: "Ik moet eerlijktoegeven dat ik de handleiding niet heel braaf heb gelezen." Eenderdejaars studente vindt dat je eerstejaars niet met ongetest maglaten werken, tenzij je het er expliciet bij zegt."

CN

Geografiedocent en Zuid-Amerikaans voetbalexpert Van Hoof: 'Spelers zijn kleurrijker, volkshelden'

Geografiedocent en Zuid-Amerikaans voetbalexpert Van Hoof:'Spelers zijn kleurrijker, volkshelden'

Sjef van Hoof dankt nog steeds de dag dat hij zijn schoenen lietpoetsen op een straathoek in Bogota. De verhalen die de oudeschoenpoetser vertelde over de El Dorado, de bloeiperiode van hetColombiaanse voetbal in de jaren vijftig, vormden de aanzet tot eenverhaal dat de Utrechtse geografiedocent schreef voor het literairevoetbalmagazine Hard Gras.

"Het was een grote wens van me ooit in Hard Gras te publiceren",vertelt hij. "Ik had hoofdredacteur Henk Spaan gevraagd of hijinteresse had in een verhaal over het Colombiaanse voetbal van kortna de Tweede Wereldoorlog. Door de koffieopbrengsten was er toenzoveel geld dat zelfs veel Europeanen, onder wie veel gevluchtenOost-Europeanen er graag kwamen spelen. Het duurde een eeuwigheid,maar uiteindelijk liet Spaan weten dat ik een poging mochtwagen."

Sinds dat artikel van twee jaar geleden groeit zijn reputatievan 'expert Latijns-Amerikaans voetbal'. Er volgden onder meerbijdragen aan het voetbalmaandblad Johan. Voor het nummer dat dezeweek verschijnt, maakte Van Hoof een interview met de spraakmakendekeeper van het nationale team van Paraguay Chilavert. "Chilavert iswaarschijnlijk een van de 25 bekendste personen in Latijns-Amerika.Hij speelt een grote rol in het publieke debat in zijn land. Zowilde hij bijvoorbeeld niet meedoen aan de laatste Copa America inParaguay omdat hij vond dat de organisatie zijn land teveel geldkostte."

Real Murcia

Wie Van Hoof onophoudelijk anekdotes, achtergronden ennieuwsfeiten hoort opdissen, kan haast niet geloven dat hij totvoor kort 'weinig tot niets' had met het Latijns-Amerikaansevoetbal. Zijn enige wapenfeit betrof een bizar avontuur alsNederlandse zaakwaarnemer van de Uruguyaanse topscorer van hetSpaanse Real Murcia. Tijdens een uitwisseling was de Utrechtsestudent Van Hoof in contact geraakt met de spits van de bescheidenclub. Een leurtocht langs eredivisie-middenmotors, waaronder deUtrechtse FC, liep jammerlijk spaak.

Slechts het toeval dat zijn broer zich in dat land vestigde,leidde de Utrechtse docent naar Colombia. Een lezing voor deplaatselijke Kamer van Koophandel tijdens een familiebezoekbezorgde hem een uitnodiging een jaar te doceren aan deUniversiteit van Ibague. In Colombia zag hij hoe voetbal beleefdkan worden. "In Latijns-Amerika maken mensen veel meer drama vanhun leven. Dat zie je terug in het voetbal. Spelers zijn veelkleurrijker. Het zijn volkshelden. Of ze gaan zich juist te buitenaan geweld, drank en vrouwen."

Van Hoof zag in het voetbal in Zuid-Amerika de niche waar hijzich als freelance-journalist mee kon profileren. Schrijven overvoetbal deed hij al langer, al had hij nooit veel belangstellingvoor de 'bal tegen de paal-cliche's of transfergeruchten. "Voetbalis voor mij vooral een metafoor voor de dingen die er om heengebeuren. Ik vind het bijvoorbeeld veel aardiger en illustratieverte constateren dat de Argentijnse topclub Boca Juniors het stadionniet meer kan betalen dan dat de betalingsbalans van dat land opdit moment zo onevenwichtig is."

Liever ook dan meehollen met de "opportunistische"voetbaljournalisten verricht Van Hoof degelijk onderzoekwerk. Hijleest op internet de belangrijkste kranten, raadpleegt archieven enstaat in contact met journalisten. En als Chilavert meldt dat ereen biografie over hem in de maak is, belt hij een Utrechtsecollega bij letteren om navraag te doen naar de vooraanstaandeParaguyaanse auteur van dat werk. "Er is natuurlijk een verschil inabstractieniveau, maar als het gaat om methodiek entijdsinvestering dan zie ik zeker overeenkomsten tussen sommige vanmijn artikelen en een wetenschappelijk artikel", aldus VanHoof.

Wereldklasse

Voor het komende wereldkampioenschap hoopt Van Hoof op goedeprestaties van de Latijns-Amerikaanse landen. Dat Argentiniewereldkampioen wordt staat voor hem als een paal boven water. "Zehadden wel twee nationale teams van wereldklasse kunnen formeren.En gezien de huidige economische malaise in dat land zijn despelers tot het bot gemotiveerd." Van Hoof gokt verder op darkhorses Ecuador en Paraguay. Als die landen ver komen hoopt hij zijnkennis verder te kunnen etaleren.

Voorlopig beschouwt Van Hoof zijn activiteiten als aardige hobbynaast zijn driedaagse werkweek aan de universiteit. "Het is eenleuke afwisseling. Laatst was ik 's ochtends papers aan hetbeoordelen toen ik hoorde dat Ecuador die dag in Breda tegenTurkije speelde. Enkele uren later stond ik commentaar te gevenvoor de televisie van Ecuador."

Xander Bronkhorst

Duurzame energie uit wilgen

Nederland heeft op de internationale klimaatconferentie in Kyotobeloofd dat tien procent van haar energie in 2020 duurzaam opgewektwordt. Windmolens, zonnepanelen, waterkrachtcentrales enwilgenakkers zijn daarvoor onmisbaar. Scheikundige Marc Londoonderzocht de mogelijkheden om 'energiegewassen' zoals wilgen inNederland te verbouwen. Zijn conclusie: energie opwekken doorsnelgroeiende bomen te verbranden is voorlopig nog te duur. Maarslim landgebruik kan in de toekomst geteelde biomassa wel latenconcurreren met fossiele brandstoffen.

Het verbranden van bomen waarbij het broeikasgas kooldioxidevrijkomt, klinkt niet direct als het duurzaam opwekken van energie.Toch is het dat wel. De wilgen hebben tijdens hun groei kooldioxideuit de atmosfeer vastgelegd in hout. De levenscyclus van de wilg,van opgroeien tot verbranden, is dan CO2-neutraal. Als de boom isomgezet in energie bevat de atmosfeer evenveel kooldioxide alservoor. En dat is nou net het verschil met fossiele energie. Bij deverbranding van de fossiele brandstoffen zoals steenkool en oliekomt netto wel degelijk kooldioxide vrij. Terwijl dat voorverbranding veilig onder de Saoedische woestijn zat.

Een ander nadeel van fossiele brandstoffen is dat de voorradenervan eindig zijn. De schattingen varieren nogal, maar ooit - ofhet nu over vijftig of 150 jaar is - is de olie op. De generatiesdaarna zitten met de gebakken peren, en dat is nu juist watduurzaam energiegebruik moet voorkomen, want geteelde biomassa isnooit op. Het aanplanten, oogsten, verbranden en weer aanplantenvan wilgen kan - simpel gezegd - altijd doorgaan.

Het is echter maar de vraag of wilgenteelt de toekomst is voorNederland? Het telen vergt veel grond en in ons dichtbevolktekikkerlandje is dat duur. "Dat is een legitieme vraag", erkentLondo. "Maar Nederland is een voorpost als het gaat omgrondschaarste. De kans is groot dat elders deze schaarste ook eenprobleem wordt."

In zijn promotie-onderzoek, hij promoveerde 6 mei, draagt Londooplossingen aan om wilgenteelt te combineren met andere vormen vanlandgebruik, zoals watervoorziening, natuurbeheer en recreatie.Zulk meervoudig landgebruik in grondwaterbeschermingsgebieden,waterwingebieden, ecologische verbindingszones en wilgengriendenstaat momenteel sterk in de belangstelling.

Het is mogelijk wilgen te telen in deze kwetsbare gebieden,omdat wilgenteelt een extensieve vorm van landgebruik is, waarbijweinig mest en bestrijdingsmiddelen op het land terecht komen. Inandere gebieden leveren landbouw of bebouwing meer op - en dat zalook nog wel even zo blijven. Hoewel zelfs bij meervoudigelandgebruik groene stroom uit verstookte wilgen ook nog niet kanconcurreren met fossiele stroom. Londo ziet dat ook niet gebeurenvoor er drastische prijsverschuivingen optreden. Als erbijvoorbeeld een CO2-tax komt en fossiele brandstof duurderwordt.

Voorlopig komt een flink deel van de groene stroom uit hetbuitenland. Het binnenlands aanbod van snoeihout en houtafval isnamelijk maar beperkt. Elektriciteitsmaatschappijen halen daaromsteeds meer schone energie uit het buitenland. Zo importeert Nuonbijvoorbeeld windenergie uit Duitsland en Essent haaltstormschadehout uit Frankrijk. Van alle Nederlandse groene stroomkomt momenteel eenderde uit het buitenland.

Draconisch

Het duurzaam opwekken van energie kan natuurlijk op meermanieren dan via het het verbranden van wilgen. Dat is maar goedook, want de vraag naar groene stroom is groter dan het aanbod.Maar met de bouw van nieuwe windmolenparken in Nederland schiet hetniet op. Er is nog veel weerstand tegen de hoge energieopwekkersdie volgens tegenstanders horizonvervuilers zijn en vogels schrikaanjagen. Daarbij is er ook nog een technisch probleem: voorenergiebedrijven is het nog moeilijk de stroom die grote aantallenwindmolens opwekken in te passen in het elektriciteitsnet. Devariatie in stroomleverantie van de molens, het waait of niet, moetopgevangen worden omdat niet alle stroom meteen aan consumentengeleverd kan worden.

Toch zal er iets moeten veranderen in ons energiegebruik, als weecht iets willen doen aan de opwarming van het klimaat, zegt AndreFaaij, cordinator biomassa-onderzoek van de sectie Natuurwetenschap& Samenleving, onderdeel van het Copernicus Instituut voorDuurzame Ontwikkeling. "Draconische maatregelen zijn er nodig. Alsde huidige trend doorzet verdrievoudigd het energieverbruik dekomende vijftig jaar. Maar de CO2-uitstoot moet de helft lager. Datkunnen we alleen bereiken via we een gigantische optelsom vanmaatregelen."

Voor Faaij ligt de toekomst van schone energie duidelijk bijbiomassa. Faaij voorziet een Groene Opec van landen uitOost-Europa, Zuid-Amerika en zuidelijk Afrika, in theorie degrootste biomassa-producenten. Op termijn zouden deze landen zelfsexporteur kunnen worden van groene, uit biomassa geproduceerde,brandstoffen zoals methanol, ethanol of synthetische benzine. Dezevorm van duurzame energie kan in meer dan de helft van dewereldwijde energiebehoefte voorzien en, vooral door veel lageregrondprijzen dan de Nederlandse, tegen concurrerende kostprijzen.Iets dat voor andere duurzame toepassingen niet opgaat.

De toepassingsgraad van windenergie zit hier en daar tegen haargrenzen aan. Het bouwen van dammen voor waterkrachtcentrales isomstreden. En voordat zonne-energie wat kan worden moet hetrendement van zonnepanelen aanzienlijk omhoog. Voordat dat kangebeuren moeten er fundamentele wetenschappelijke doorbrakenplaatsvinden. En vanuit die doorbraak duurt het weer lang voor decommerciele toepassing er is. Het duurt waarschijnlijk nog decenniavoordat zonnepanelen een volwaardig alternatief zijn.

Fossiele brandstoffen leveren kooldioxide op, duurzameenergiebronnen zijn nog niet rendabel genoeg, en kernenergie..."Vanuit het klimaat is het wel een optie", geeft Faaij toe. Bij hetopwekken van energie via kernsplitsing komt geen kooldioxide vrij.Hoewel Faaij dit 'schone' imago een klein beetje relativeert. "Hetopwerken van uranium, de brandstof van kerncentrales, kost veelenergie. Dat zorgt dus weer voor CO2-uitstoot, maar kernenergie isdan nog steeds schoner dan fossiele energie." Maar het probleem vankernenergie is het gebrek aan maatschappelijke acceptatie, zoalsFaaij al suggereert.

En het groen-. fruit- en tuinafval? Dat is toch pure biomassa?GFT is een lastig goedje, zegt Faaij. Het bestaat voor zestigprocent uit water en het brand slecht. Van plattelands-gft kun jeredelijk schone compost maken die gebruikt kan worden voorbodemverbetering. Maar wat boeren daarmee uitsparen aan gewonekunstmest is heel weinig."

Het scheiden van gft- en restafval is dus overbodig, zegt Faaij."Stads-gft is zo vervuild met onder andere zware metalen enplastics dat je het beter kunt verbranden. Eenafvalverbrandingsinstallatie kan uit gemengd afval, dat bestaat uitgft en restafval waar brokken metaal en stenen uitgehaald zijn, eenelektrisch rendement van 25 procent halen. Op termijn kan datrendement, bijvoorbeeld door toepassing van vergassingstechnologie,nog sterk omhoog.

"Er is wel discussie over bio-energie", zegt de kersverse doctorLondo. "Het gaat dan om de vraag wat wel en niet duurzaam is.Sommigen vinden dat het verbranden van afval ook duurzaam is. Maarja, als je een plastic zak verbrandt, ben je gewoon aardolie aanhet stoken. In een convenant is nu afgesproken dat via hetverbranden van huisafval opgewekte stroom voor de helft alsduurzaam telt."

Rinze Benedictus

Scheidend scheikundedirecteur Peels over de universiteit als bedrijf: 'Afstand tussen Bestuursgebouw en werkvloer te groot'

Scheidend scheikundedirecteur Peels over de universiteit alsbedrijf: 'Afstand tussen Bestuursgebouw en werkvloer te groot'

Chris Peels: "Als je me op basis van de afgelopen twee jaar naarmijn oordeel over Utrecht vraagt, dan is dat in veel opzichtenpositief. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de grote kwaliteit van hetambtenarenapparaat van het college van bestuur.

"Voordat ik naar Utrecht kwam, heb ik jaren in Delft gewerkt,onder meer als waarnemend faculteitsdirecteur en de laatste jarenals directeur Personeel en Organisatie. In Delft was de kwaliteitvan het ambtenarenapparaat bepaald niet slecht, maar hetUniversitair Strategisch Programma (USP) in het Bestuursgebouw vindik echt geweldig. Hier zitten denkers van hoog niveau. Ik denk datUtrecht de sterkste staf heeft van alle Nederlandseuniversiteiten.

"Maar er zit ook een andere kant aan de medaille. Hoewel ik tweejaar geleden ben aangetrokken als directeur Scheikunde, heb ik vanmeet af aan ook een dag in de week bij USP gewerkt. Daar hield ikme bezig met de invoering van de nieuwe functiestructuur in Utrechtwaardoor het aantal universitaire functies moet afnemen. Ik had dusals het ware een dubbelfunctie en het aardige was dat ik hetambtelijk apparaat daardoor van twee kanten kon bekijken. Aan deene kant zag ik die hoge kwaliteit, maar aan de andere kant merkteik dat de afstand tussen het Bestuursgebouw en de werkvloer inUtrecht erg groot is. Delft heeft zijn ondersteuning al jarengeleden volledig afgestemd op de behoefte bij de faculteiten. Datzijn de onderdelen waarmee de universiteit goede sier moet maken.Die gedachte mis ik hier. Ik heb het gevoel dat beleid in Utrechtnog te vaak een doel op zich is.

"Je kunt in het Bestuursgebouw wel vinden dat bepaaldestrategische concepten om die en die reden moeten worden ingevoerd.Maar als men bij Scheikunde zegt: die lui van USP zijn gek en datheb ik meer dan eens meegemaakt dan schiet je je doel voorbij. Menrealiseert zich in het Bestuursgebouw onvoldoende dat eenfaculteitsbestuur de handen vol heeft aan het runnen van eenbedrijf. Elke vraag of opdracht van hogerhand betekent extra werkwaarop je niet zit te wachten. Dus wat gebeurt er? In defaculteiten zitten allemaal aardige mensen, die niet keihard in hetgezicht van een ambtenaar zullen zeggen: bekijk het maar. Hetgevolg is dat ze lippendienst bewijzen aan de opdracht, maar infeite alles bij het oude laten.

"Ik denk dat dat pas verandert als het strategisch beleid inUtrecht meer in samenspel met faculteiten en diensten wordtontwikkeld. Dat kan in mijn ogen door mensen uit de onderdelen eentijd bij USP te detacheren. Waarom zou je facultaire ervaring nietals voorwaarde stellen voor een aanstelling in het Bestuursgebouw?Bovendien vind ik vijf jaar werken bij USP lang genoeg. Daarna gaatmen wat mij betreft snel weer retour naar de faculteit om tevoorkomen dat men te veel van de praktijk vervreemdt."

Verwaarloosd

"Ik ben naar Utrecht gekomen om de ondersteuning bij Scheikundeverder op poten te zetten. Ik wist dat daar het een en ander aanschortte, maar wat ik aantrof was erger dan ik verwacht had, eenfaculteit met veel potentieel, maar met een verwaarloosdebedrijfsvoering. Ik heb mijn decaan toen meteen gezegd: je zultzeker een paar directeuren verslijten voordat je de zaak weer oporde hebt.'

"Met bedrijfsvoering bedoel ik kort en goed dat de ondersteuningefficint werkt en volledig ten dienste staat van onderwijs enonderzoek. Een voorbeeld: toen ik bij Scheikunde R&O gesprekkenging voeren, bleek dat met sommige medewerkers al meer dan tienjaar geen functioneringsgesprek was gehouden. Dat kan toch niet?Waarop baseer je je personeelsbeleid dan nog? Het gekke is dat deUtrechtse scheikunde internationaal een dijk van een naam heeft,dus je zou kunnen zeggen, kennelijk kun je ook zonder R&Ogesprekken. Maar daar geloof ik niet in. Anno 2002 kan een hogekwaliteit van wetenschapsbeoefening niet zonder hoge kwaliteitondersteuning. Ik vind universiteiten geweldige organisatiesvanwege de bevlogen mensen die er rondlopen. Maar wat ik mis, isdoelgerichtheid. De vrijblijvendheid is aan de universiteit wel erggroot."

Vet

"Later merkte ik dat ook elders in Utrecht wel het een en anderaan de bedrijfsvoering schortte. Het probleem in Utrecht is datveel faculteiten te klein zijn om de kwalitatief hoogstaandeondersteuning te kunnen bieden die nodig is. Vandaar dat ikhelemaal achter de aangekondigde vorming van grotere facultaireclusters sta met op de achtergrond een aantal goed geleide, opservice gerichte administratiekantoren.

"Ik vind het heel verstandig dat het college van bestuur ervoorlijkt te kiezen om de clusters zo in te richten dat de faculteitenals min of meer zelfstandige eenheden blijven bestaan. In Amsterdamzijn de onderwijs- en onderzoeksinstituten uitgangspunt geweestvoor de bestuurlijke herindeling, met als gevolg dat de faculteitener min of meer zijn verdwenen. Als ik naar scheikunde kijk, heeftdat ertoe geleid dat Amsterdam in het landelijke overleg geen rolvan betekenis meer speelt. "In Utrecht is van verschillende kantengeroepen om een bestuurlijk ABC-cluster. Ik ben blij dat hetcollege die roep niet heeft gevolgd. In Nederland ontmoet menelkaar als scheikundigen en daar heeft Utrecht een heel sterkepositie. Die gooi je toch niet zo maar weg? Bovendien denk ik dathet verkeerd is om inhoudelijke vormen van samenwerking bestuurlijkte willen vastleggen. Je kunt die samenwerking beter organiseren inflexibele programmas van een beperkte duur. Kijk maar naar dehuidige onderzoeksinstituten. Die hebben de neiging vet en log teworden. In Utrecht bestaan verschillende instituten die geleidelijkzijn veranderd in instituties. Dat is doorgeschoten. Als je daninhoudelijk een andere kant op wilt, moet je zon instituut gaanreorganiseren met alle ellende van dien. Die ontwikkeling heeft menin Utrecht te lang op zijn beloop gelaten."

Brand

"Ik heb het hier uitstekend naar mijn zin gehad, totdat de brandin het Kruytgebouw letterlijk roet in het eten gooide. Die heeftons niet alleen enorm veel energie gekost, maar heeft ook duidelijkgemaakt dat Utrecht een groot huisvestingsprobleem heeft. Voorwetenschap op topniveau, zoals we dat in Utrecht willen, heb je hetneusje van de zalm nodig op het gebied van ventilatie, zuurkastenen noem maar op. Die kwaliteit krijg je niet in een gebouw dat ineen aantal opzichten zo is verouderd als het Kruytgebouw, voorhoeveel miljoen je er ook aan vertimmert. In Eindhoven hebben zeeen dergelijk gebouw gesloopt en er nieuwbouw voor in de plaatsgezet. Ik denk dat het college daar in Utrecht ook beter voor hadkunnen kiezen.

"Of nieuwbouw niet veel duurder was geworden? Dat is nog maar devraag. Het had meer geld gekost, maar het had ons wel de kansgegeven om ook in de toekomst de wereldtop op onderzoeksgebiedhiernaar toe te trekken. Dat wordt met het huidige Kruytgebouw veelmoeilijker en de vraag is dus of nieuwbouw ondanks de hogere kostenniet een verstandige investering was geweest. Ik heb het overzichtniet, misschien zat het er financieel werkelijk niet in. Maar ikben bang dat het met dit gebouw heel moeilijk zal worden om in detoekomst aantrekkelijk te blijven voor toponderzoekers."

Erik Hardeman

De Hollandse campus: saamhorigheid met privacy

Het lijkt wel Centre Parcs op het terrein van de Twentse Campus.De trefwoorden zijn: serene rust, bosrijke omgeving, kleinewinkeltjes en uitgebreide sportfaciliteiten. Echter, een groteschare fietsen, biervlaggen achter de ruiten en bankstellen alspermanent tuinmeubilair, verraden dat het om een studentenkoloniegaat. Verspreid over tientallen flatjes wonen hier naast eenhandvol docenten ruim tweeduizend van de zesduizend Twentsestudenten. Ter vergelijking: op De Uithof wonen in twee flats zonduizend studenten van de hogeschool en de universiteit.

De UT'ers wonen op loopafstand van hun collegezalen, op eenprachtig landgoed aan de rand van Enschede. De campus is een dorpop zich, met een eigen supermarkt, zwembad, boekhandel,cultuurcentrum, kapper, bar, bank en uitzendbureau. "Het complex isbegin jaren zestig gebouwd", vertelt rector-magnificus Frans vanVught van de Universiteit Twente. "De vorm is afgekeken van hetAngelsaksische model dat we kennen uit Groot-Brittannie en deVerenigde Staten. De basisfilosofie was het creeren van eenacademische gemeenschap waarin docenten en studenten samen eenbetrekkelijk zelfstandig geheel vormen." Het is daarom dat allevoorzieningen in een groot park bijeen zijn gebracht, legt VanVught uit. "Achteraf gezien is dat een enorme investering geweest,maar gelukkig kunnen wij daar nog altijd van profiteren. De campusis nog steeds een van de grootste aantrekkelijkheden van deUniversiteit Twente."

Menselijke maat

De studenten huren hun kamers via de lokale afdeling van deStichting Studenten Huisvesting (SSH). De meeste kamers maken deeluit van woongroepen maar er zijn ook appartementen vooralleenstaanden en samenwonenden. Het aantal studenten per woongroepvarieert van vijf tot twintig. "Een bewuste keus", zegt de rector."Veel studenten die ervoor kiezen om hier te wonen, doen datvanwege de menselijke maat van de campus. Het oogt vriendelijk metal die kleine gebouwen. Dat wordt als zeer plezierig ervaren doorzowel scholieren als hun ouders."

De prijzen van de kamers varieren. De SSH stelt die vast via hetbekende puntensysteem. Bijzonder goedkoop wonen kun je er dus niet.Echter, de SSH biedt wel extra voordeeltjes zoals aangepastehuurprijzen voor minder draagkrachtige studenten en goedkoopinternet.

Etienne Alderlieste, Bianca Hamstra (beiden eerstejaars) enWietse Spijkerman (tweedejaars) delen met elf andere studenten eenflatje. Wie wel eens voet heeft gezet in een flat van deSSH-Utrecht zal zich hier thuis wanen; ook in Enschede zijn kamersklein, ligt er zeil op de vloer en zijn keuken en huiskamer gemeengoed. Gezeten aan de reusachtige eettafel, die keuken en woonkamerscheidt, vertelt het drietal over hun unieke woonomgeving.

Ze zijn alle drie zeer te spreken over het wonen op de campus."Ik heb eerst wel gezocht naar een kamer in de binnenstad", verteltBianca, "maar ik ben blij dat ik nu hier woon." Haar tweehuisgenoten sluiten zich daarbij aan. Vooral het idee vansaamhorigheid binnen de kleine studentenpopulatie, spreekt hen aan."Je leert hier makkelijk mensen kennen", legt Etienne uit. "Vooralin het begin is dat heel fijn." Wietse voegt daaraan toe: "Debasisfilosofie was het creeren van een academische gemeenschapwaarin docenten en studenten samen een betrekkelijk zelfstandiggeheel vormen. Het anonieme van de stad hoeft van mij niet zo. Jemoet de saamhorigheid trouwens ook niet overdrijven. Het iseigenlijk net als in andere woonwijken, waar je de mensen om jeheen wel kent maar niet elke dag bij je thuis uitnodigt."

Barbecues

Net als De Uithof in Utrecht, ligt ook de campus van de UT aande rand van de stad. Je woont dan wel op loopafstand van je school,maar wie naar het centrum wil, moet kiezen tussen een fiksefietstocht of een kwartiertje bussen. Dit relatieve isolement vande campus nemen de studenten op de koop toe. Wietse: "We zittenhier natuurlijk afgelegen. Ik ga daarom ook niet zo snel naar destad. Maar echt gesoleerd zijn we ook weer niet. We hebben hieralles bij de hand en hoeven dus ook niet zo nodig naar de stad.

Rector Van Vught is zich bewust van de afstand tussen campus enbuitenwereld. "Dat is inherent aan het idee van de academischegemeenschap die men hier wilde creeren. Je loopt dan het risico dathet een behoorlijk introverte boel wordt. Dat is hier ook wel enigetijd het geval geweest. We proberen dat de laatste jaren tevoorkomen door ook niet-academische activiteiten te organiseren omzo andere groepen naar de campus te trekken. Middelbare scholenkomen hier bijvoorbeeld sporten, we houden lezingen voor wat ouderemensen en vorig jaar trok een concert van Sting dat hier werdgehouden zon 15.000 bezoekers. Zo breken we de campus open."

Toch blijft wonen in zon kleine afgelegen gemeenschap eenverhaal van beperkingen. De Twentse Spar, Casper geheten, lijktmeer een uit de kluiten gewassen campingwinkel dan een volwaardigesupermarkt. De keuzemogelijkheden zijn beperkt en de prijzen nietbepaald laag. "Het probleem is dat die winkel het monopoly heeft",klaagt Wietse. "Daarom kunnen ze hoge prijzen vragen. Wij kunnentoch niet naar een goedkopere zaak gaan. Aan de andere kant, wekunnen hier wel weer goedkoop sporten en het internet kost bijnaniks."

Manhattan

Het sociale leven op de campus kent dan wel zijn beperkingen,saai is het zeker niet, benadrukken de drie studenten. Er zijnregelmatig toneelvoorstellingen, concerten en andere cultureleactiviteiten. Ook sporttoernooien en barbecues staan regelmatig ophet programma. Wie echter gewoon een biertje wil drinken, kan maarnaar een kroeg: de Vestingbar, VB in de volksmond. Maar voorvertier zorgen de studenten meestal zelf wel door regelmatigcampus- en flatfeesten te organiseren. Daar vloeit het bierrijkelijk en is de gezelligheid groot, zeggen de huisgenoten.Bianca: "Ik mis de kroegen in de stad niet echt, aan die feestenhier op de campus heb ik genoeg."

Na de vraag of ze wel eens overwegen om naar de binnenstad teverhuizen, blijft het drietal even stil. Dan antwoordt Etienneaarzelend: "Misschien over een jaar of twee, drie. Dan heb ikwaarschijnlijk wel meer behoefte aan onafhankelijkheid. Nu doen wealles als groep maar uiteindelijk wil je toch meerzelfstandigheid."

Etienne is daarmee niet anders dan de meeste campusbewoners,meent de rector. "Dit patroon zien we al jaren. Het zijn vooraleerste- en tweedejaars studenten die voor de campus kiezen. Datvind ik een goede zaak, het is geruststellend voor de ouders en ookwel fijn voor ons want dan kunnen wij de studenten in het begin eenbeetje extra begeleiden en stimuleren."

Het blijft de vraag of wonen op de campus ook destudieresultaten ten goede komt. "Ik denk het niet", meent Wietse."Wanneer je echt wilt studeren, kan dat natuurlijk heel goed metalle voorzieningen zo dichtbij. Maar ik zie hier genoeg mensen diede hele dag niets uitvoeren. Zelf voel ik de hete adem van destudie ook niet in mijn nek."

Van Vught meent dat de mengeling van studenten en docenten op decampus een positieve uitwerking heeft op de relatie student-docent."Veel jonge docenten vinden het leuk om op de campus te wonen. Eris hier altijd wel wat te beleven, je loopt eens ergens binnen,drinkt een biertje in het cafe. Door deze manier van 'samenleven'komen studenten en docenten elkaar niet alleen in de collegezaaltegen maar ook in een meer informele sfeer. In de weekendenorganiseren docenten regelmatig activiteiten waar altijd veelstudenten op af komen."

Tot slot: waar moet de UU volgens Van Vught op letten, om van decampus op De Uithof een succes te maken? "Maak de gebouwen niet teoverdonderend. Het moet geen verzameling betonnen kolossen zijn dieover je heen hangt zoals in Manhattan. Het moet prettig aanvoelen,niet te overweldigend. Verder is het belangrijk om wonen, leren enrecreeren goed dooreen te vlechten. Ze moeten niet alle woningen opeen plek zetten en de sportvelden op een ander deel van het terreinen dan de schoolgebouwen ook weer apart. Je moet van een campusecht een geheel maken, dan pas is het echt geslaagd."

Jeroen Bos