Achtergrond

The making of Kennis a la Carte: Denkwerk in uitvoering

De denkwerkers kwamen afgelopen donderdag voor het eerst inactie op De Uithof. Met een volle Educatorium-kantine tegenoverzich kondigen ze zich aan. In felgekleurde overalls met op de rughet logo denkwerk in uitvoering en met bouwhelmen op beginnen zijhun act. Helaas is de akoestiek van de kantine in het Educatoriumzo slecht dat de teksten die zij door de megafoon schallen maaramper zijn te verstaan. Maar de aandacht weten ze wel te trekken.Het onverstaanbare begin wordt goedgemaakt door het enthousiasmewaarmee de Denkwerkers de tafels langsgaan om de mensen teprikkelen. Twee junior docentes reageren eerst sceptisch: Eenvraag, ja, die hebben we wel. Waarom is er geen magnetron op onzeafdeling? Even later hebben zij toch een wetenschappelijkeronderwerp te pakken en vullen die in op de ansichtkaart. De vraagluidt: Is er bij een bedrijf een verband aan te wijzen tussen hetaantal reorganisaties dat er heeft plaatsgevonden en de werklustvan de werknemers?

En denkwerker probeert een knappe kop die geen vragen kanbedenken te stimuleren: Maar meneer, u heeft toch wel een vraagvoor de wetenschap?! Bijvoorbeeld: waarom is de lucht eigenlijkblauw? Dat wilt u toch wel weten? De bolleboos in kwestie beginttegenover de desbetreffende denkwerker een verhandeling over desamenstelling van de atmosfeer, spectrale filtering en waarom blauwoverblijft in dat spectrum. De denkwerker moet noodgedwongen eennaevere prooi opzoeken die nog wel vragen heeft voor dewetenschap.

In werkelijkheid zijn deze denkwerkers acteurs van het bedrijfTheater a la Carte. Dat de namen van Theater a la Carte en hetthema van het lustrum - kennis a la Carte - sterk overeenkomen isoverigens puur toeval. De acts die de denkwerkers opvoeren lijkenop straattheater: ze spannen linten, trekken aandacht door op eenstampende openingstune een energieke dans uit te voeren, waarna zijeen toelichting per megafoon geven. Vervolgens stellen zijquasi-brutaal aan de aanwezigen hun vragen en betrekken zij hen zobij hun act.

De reacties op de denkwerkers zijn uiteenlopend: van verbaasdehoofden over hun verschijning tot een kantinejuffrouw in hetMinnaertgebouw, die beweert: "De mensen vinden dit niet leuk, hoor.De mensen komen hier om rustig te lunchen. Oh! Staan die verkledemensen nu te dansen op ons meubilair? Nou ja, vooruit. Ze hebben mebeloofd dat het maar even zou duren"

De denkwerkers zullen niet alleen de kantines in deuniversiteitsgebouwen onveilig maken, maar zullen vanaf vandaag ookde binnenstad intrekken. Titia Loenen van de lustrumcommissie: Eenvan de doelen van de lustrumweek is om de universiteit tepresenteren aan een breed publiek. Daarom is ervoor gekozen dat deteams van denkwerkers, ook de stad in gaan. Zodat ook de gewoneburger zijn vragen kwijt kan aan de universiteit.

Struinend door universiteitskantines en aanwezig op drukbezochteplekken in de stad, zoals winkelcentra en sportverenigingen, zullende denkwerkers komende weken trachten om mensen hun prangendevragen te ontfutselen. Vragen die de universiteit voor hen kanbeantwoorden. Om de drempel laag te maken zijn er ansichtkaartengedrukt die mensen kunnen invullen en kunnen opsturen naar eenantwoordnummer van de universiteit. De best passende en meestprikkelende vragen zullen beantwoord worden tijdens de Knowshowsdie in de lustrumweek van 27 maart tot en met 31 maart elke avondzullen plaatsvinden in de Domkerk.

Guido van de Wiel


Denkwerkers in actie

Donderdag 15 februari, 17.00 21.00: Winkelcentrum Overvecht enparkeerterrein

Zaterdag 17 februari, 12.00 16.00: Binnenstad Utrecht (o.a.Stadhuisbrug, Neude, Janskerkhof)

Donderdag 22 februari, 17.00 21.00: WinkelcentrumKanaleneiland

Zaterdag 24 februari, 12.00 16.00 : Binnenstad Utrecht (o.a.Vredenburg, Mariastraat, Ledig Erf)

Amerikaanse mediaprofessor pessimistisch over toekomst van internet als vrijplaats

Amerikaanse mediaprofessor pessimistisch over toekomst vaninternet als vrijplaats

De zwarte jeugd liep al heel vroeg met piepers en mobieletelefoons. Maar dat dat voort zou kunnen komen uit een fascinatievoor techniek, dat kwam bij de meeste Amerikanen niet in hun hoofdop. Eerder zeiden ze = als die kids een pieper of mobieltje hebben,zijn het vast drugdealers. Op die manier houden zij de mythe van dezwarte technofobie in stand. De Amerikaanse media schilderenAfro-Amerikanen volgens professor Anna Everett consequent af alsdigibeten die bang zijn voor de nieuwe technologie. Als zij ditmaar lang genoeg volhouden, wordt het vanzelf een self-fulfillingprophecy, aldus de wetenschapster.

Niemand zal Everett horen zeggen dat de digitale revolutiegeheel aan zwarte Amerikanen voorbijgaat: Natuurlijk is er eenverschil tussen de toegang die bepaalde bevolkingsgroepen hebbentot internet. Maar de retoriek dat dit een grote kloof is, maaktdat onderscheid alleen maar groter, en gaat voorbij aan de grotegroep Afro-Amerikanen die wel online is.

Bovendien is in haar ogen het gevaar groot dat door steeds maarte hameren op de achterstand, het idee ontstaat dat het eenonbegonnen zaak is de situatie te veranderen: Waarom zouden wemoeite steken in iets dat toch geen haalbare kaart is, dat wordtdan de tendens. Waarom zouden we computers geven aan zwarte scholenin de binnensteden, als de leerlingen er niet eens kunnenlezen?

Zwarte technofobie is een hardnekkige Amerikaanse mythe, steltde onderzoekster, en enigszins vergelijkbaar met het vooroordeeldat vrouwen niet met geavanceerde techniek om zouden kunnen gaan.Journalisten van de mainstream-media in de VS dragen in grote matebij aan dit beeld. Als zij al schrijven over zwarte mensen dieonline zijn of het op de een of andere manier ver hebben geschoptin de internetwereld, klinkt in hun verhalen een hoge mate vanverbazing door = dat ze berhaupt zo ver gekomen zijn mag een wonderheten, en de kans dat zoiets vaker voorkomt is miniem.

Technolust

De feiten zijn anders, aldus Everett. Zij spreekt in plaats vanover fobie zelfs liever over black technolust: Zwarten waren juistal vroeg betrokken bij de digitale revolutie. Zo waren datatypistenin de jaren zeventig vooral van Afro-Amerikaanse afkomst. Toencomputers steeds belangrijker werden, vormden zij een voorhoede opdit gebied.

De bevolkingsgroep weet ook heel goed gebruik te maken van demogelijkheden die het net biedt. Dat bleek toen in 1997 bijna eenhalf miljoen zwarte vrouwen kwam opdagen op de Million Women Marchin Philadelphia. Deze demonstratie voor betere levensomstandighedenvoor zwarte Amerikanen was de grootste demo van Afro-Amerikaansevrouwen in de Amerikaanse geschiedenis. Aan dat succes lag niet eengigantisch pr-budget ten grondslag, maar een internet-site waaropde organisatie opriep aan de mars deel te nemen.

Everett: De autoriteiten waren totaal verrast en schrokken vande grote opkomst. Zij hadden de vindingrijkheid waarmee zwartevrouwen de digitale kloof zouden weten te overbruggen volkomenonderschat. Zo hadden veel mensen met computers op het werk daaralle informatie gedownload en dat weer gekopieerd voor vriendinnenzonder internet.

Op die manier kan de virtuele wereld dus ook een emancipatoireffect hebben, stelt ze. Gelijkgestemden kunnen elkaar ontmoeten ophet internet zonder dat daar veel geld of macht voor nodig is, omzo hun krachten te bundelen.

Toch ziet Everett de toekomst van deze kant van het net somberin, nu de grote mediagiganten zich meer en meer zich over hetmedium ontfermen en ook op het internet de wetten van hetkapitalisme zich steeds meer doen gelden: Winstmaken wordt steedsbelangrijker, en daarom zal de behoefte om de inhoud van het net tecontroleren alleen maar groter worden. Velen zeggen dat dat nietkan, maar dat vind ik een naeve houding. Nu grijpt de overheid alin onder het motto kinderen tegen porno te beschermen, dat is deeerste stap. De volgende zal zijn dat ze zal proberen ideen teelimineren op het web die strijdig zijn met de heersendeopinies.

Ook was de effectiviteit van acties op het web van eenlingen, ofkleine lokale clubs op een bescheiden niveau, deels te danken aanhet feit dat de rest van de wereld er geen erg in had dat het netzon machtig wapen was: De virtuele pioniers konden nog ongezien hungang gaan. Dat is nu niet meer mogelijk. Er is te veel aandachtvoor het medium. Kleinschalige niet commercile initiatieven zullensteeds meer worden gemarginaliseerd. Ik hoop dat ik ongelijk heb,maar de geschiedenis van de televisie is een goede indicatie waarhet met internet naartoe gaat. Ook daar is nauwelijks meer ruimtevoor een alternatief geluid.

Afrika

Maar de Amerikaanse is niet alleen maar pessimistisch over detoekomst van het net. Zo ziet zij in de nieuwe technologie ooknieuwe kansen voor het Afrikaanse continent, de bakermat van deAfro-Amerikaanse bevolking. De diaspora van de voormalige Afrikanenover de hele wereld, gevolg van onder andere slavenhandel enkolonialisme, kan dan voordelig uitpakken. Als deze mensen hunkennis inzetten voor het moederland, kan er zelfs een eind komenaan de braindrain die al eeuwen in het werelddeel gaande is: Goedopgeleide zwarte mensen in het westen kunnen via internet hunkennis delen. Op die manier wordt de braindrain omgekeerd tot eenvirtual braintransplant, een virtuele transplantatie vankennis.

Ze onderkent de problemen, die het ambitieuze voornemen omAfrika online te krijgen met zich meebrengt, maar benadrukt dattechnologie er in dienst is van de mensen, en niet andersom :Natuurlijk is er veel analfabetisme, maar dat betekent alleen datcomputers nog gebruikersvriendelijker moeten worden. Je kuntiedereen toch leren een icoontje aan te klikken. Arme landen hebbentechnologie altijd op hun eigen manier gebruikt, en dat zal nu ookgebeuren.

Ook in dit geval acht de wetenschapster ieder pessimisme over deAfrikaanse toetreding tot het digitale tijdperk uit den boze: Alsje zegt, Afrika heeft computers niet nodig, zolang er niet eensgenoeg eten is, ben je paternalistisch bezig. En hypocriet: hetwesten heeft er immers geen enkel probleem mee wapens naar Afrikate exporteren, en daar kan de bevolking ook niet van eten. En metde nieuwe technologie zou dit continent wel eens een hoopconstructiever zaken kunnen doen dan met tanks en mitrailleurs.

Gefascineerd door de media

De televisie stond bij ons thuis dag en nacht aan. Ik sliep inde huiskamer, dus lag s avonds laat nog te kijken. Dat venster opde wereld fascineerde me. De interesse van Anna Everett (46) voorde media stamt uit haar jeugd. Zij groeide op in het zwarte gettovan Washington D.C. in een protestants arbeidersgezin.

De familie behoorde tot de Pinkstergemeente en was zeer gelovig.De tv werd er, ondanks het feit dat zij constant aanstond, met eenzekere argwaan bekeken: Vooral mijn moeder en mijn tante haddentoch het gevoel dat veel programmas zondig waren, en daar gaven zijdan ook luid commentaar op. Vooral reclames hadden het zwaar teverduren. Toen heb ik al geleerd dat je altijd kritisch moet kijkennaar de boodschappen die de media uitzenden.

Everett is vandaag de dag professor op de afdeling Film Studiesvan de Universiteit van Californie in Santa Barbara en deed onderandere onderzoek naar de verspreiding van de digitale cultuur onderAfro-Amerikaanse vrouwen. Dat zij zich zou richten op onderzoeknaar de massamedia, en de gevolgen van onuitgesproken boodschappendaarin over ras en gender, lag voor de hand = De beeldbuis liet meeen wereld zien waaraan ik wilde deelnemen, maar waaraan ik ookiets wilde veranderen.

Femke van Zeijl

Dominee Corry Blei-Strijbos onderzoekt rol van geloof in vernietigingskampen

Dominee Corry Blei-Strijbos onderzoekt rol van geloof invernietigingskampen

"Toen ik dit kinderlied schreef, stond ik met mijn hele wezenachter het kind dat het zou zingen. ik geloofde erin. Iets van mijnvaders zekerheid was in mij gevaren = de onbelangrijkheid van devraag of ik het grote wonder zou beleven. Belangrijk was alleen ofhet komen zou, en het zou komen."

Zo beschreef de schrijfster Clara Asscher-Pinkhof haar gevoelensover het lied (zie kader) dat zij in 1943 in doorgangskampWesterbork schreef voor het joodse Chanoeka-feest. "Ongelofelijkh", zucht Corry Blei, "wat een vrouw. Wat er om haar heen ookgebeurde, dankzij haar geloof vond zij de kracht om te blijvendoorgaan in de meest vreselijke omstandigheden."

In de statige huisbibliotheek van de Haarlemse domineeswoningblijft het even stil. In gedachten is Corry Blei weer terug in hetDen Haag van haar jeugd, waar zij al jong in de ban raakte vanalles wat de oorlog in haar omgeving had aangericht. "Direct na debevrijding had je etalages vol met afschuwelijke fotos uitconcentratiekampen. Dan hoorde je mensen naast je zeggen: dat kloptniet, hoor, het is allemaal flauwekul, maar ik wist wel beter. Ikkende mensen die waren teruggekomen uit Auschwitz en ik kende hunverhalen. Vanaf dat moment heeft de oorlog me niet meerlosgelaten."

De fascinatie werd nog sterker toen zij een paar jaar later hetboek Sterrekinderen van Clara Asscher in handen kreeg. In dat boekschetst de weduwe van de opperrabijn van Groningen, die de oorlogzelf op wonderbaarlijke manier had overleefd, een reeks portretjesvan joodse kinderen uit Amsterdam, vertelt Blei. "Het waren heelontroerende verhaaltjes over de kinderen die Clara in Amsterdam hadlesgegeven. Want ondanks het feit dat zij na de dood van haar manalleen voor de opvoeding van haar zes kinderen stond, was ze meteennaar Amsterdam vertrokken, toen ze hoorde dat joodse kinderen daarniet meer werden toegelaten op niet-joodse scholen. Korte tijdlater meldde ze zich zelfs als vrijwilligster in de HollandseSchouwburg, waar opgepakte joden moesten wachten op hun transportnaar Westerbork."

Corry Blei zucht. "Ik ben nogal visueel ingesteld en ik zie datgewoon voor me, die wanhopige moeders met kinderen aan hun rokkendie daar binnen worden gebracht en Clara die manmoedig probeert omin die sfeer de menselijkheid te handhaven."

Loofhuttenfeest

Het lezen van Sterrekinderen vormde het begin van een tocht dieCorry Blei leidde naar het werk van andere overlevenden van denazi-terreur, zoals Gerard Durlacher en Nobelprijswinnaar ElieWiesel. Steeds nadrukkelijker drong zich de vraag aan haar op hoejoodse nazi-slachtoffers de verschrikkingen van Auschwitz haddenkunnen doorstaan en welke rol het geloof daarbij had gespeeld. Naeen loopbaan als docent godsdienstonderwijs en een in 1992afgeronde theologiestudie besloot zij dat het tijd was om nueindelijk een systematisch antwoord op die vraag te gaan zoeken.Resultaat is het boek Woorden voor het onzegbare waarop zijdonderdag 8 februari in Utrecht promoveert.

Hoofdmoot van het proefschrift is een uitvoerige analyse van hetwerk van Asscher, Durlacher en Wiesel. Daaruit blijkt dat hetvooral het vaste ritme van de dagelijkse gebeden en de feesten was,waaruit joodse kampbewoners gelovig zowel als ongelovig de krachtputten om vol te houden, constateert de promovenda. "Clara Asscherzorgde er bijvoorbeeld persoonlijk voor dat feesten zoals JomKippoer, het Loofhuttenfeest en Poerim ook in het kamp gevierdwerden. Moet je nagaan, zat ze daar met honderden kinderen in zonkamp, werd er doodleuk een joods feestje gebouwd. In Bergen-Belsenlas zij zelfs iedere vrijdag voor uit de Hebreeuwse bijbel die eenvan de kampbewoners mee had gesmokkeld. Zij klaagde haar God nietaan, zij putte kracht uit haar geloof."

Dogma's

In die laatste opmerking ligt de voornaamste conclusie van Bleibesloten. Juist door de nuchtere omgang van joden met God vormdehet geloof voor veel joodse gevangenen een bron van kracht, steltzij in haar proefschrift. "Het Christendom is een geloof vandogmas, van pasklare antwoorden en van een persoonlijke God dievoor de mensen zorgt", legt zij uit. "Maar het probleem is dat dieGod in extreme situaties geen soelaas blijkt te bieden, terwijl jedat wel van hem verwacht. Vandaar dat christenen nog wel eenswillen klagen dat God hen heeft verlaten. Dat duidt op eenspecifieke relatie tussen God en de mensen. Als wij vragen: hoe konGod zoiets toelaten, dan zijn we in feite bezig om hem deverantwoordelijkheid voor wat er met ons gebeurt, in de schoenen teschuiven.

"In het joodse geloof blijft God meer op afstand, wat wordtgesymboliseerd door het verbod om hem af te beelden. De menselijkeverantwoordelijkheid weegt er zwaarder. Als christenen vragen: waarwas God in Auschwitz, dan vraagt de joodse rabbijn Rubenstein: waarwaren de mensen eigenlijk? Voor de joden is God niet degene die dekampen zag en de andere kant opkeek, zoals sommige christenenzeggen. Nee, hij ging met zijn volk mee de kampen in, net zoals hijindertijd mee was gegaan in Babylonische ballingschap. De joodseGod pretendeert geen moment dat hij zijn volk kan helpen of dat hijhun vragen kan beantwoorden. Maar hij is wel bij ze en dat bleek indeze omstandigheden voor veel joden een grote troost te zijn."

Blei is terughoudend in het beantwoorden van de vraag welkebetekenis het geloof in crisis-omstandigheden kan hebben. Maar alszij het al niet uit ervaring wist, dan heeft haar onderzoek haarnog eens duidelijk gemaakt dat haar en haar christelijkegeloofsgenoten vooral terughoudendheid past. "Mijn verhaal is nietin de laatste plaats een appl tot bescheidenheid aan christenen enaan hulpverleners in het algemeen. Als mensen in crisis-situatiesverkeren, dan kun je als pastor niet veel meer doen dan proberen zebij te staan. Soms zijn de verhalen die zij vertellen zo schrijnenddat ik alleen maar verdrietig kan zijn. Ik heb dan geen antwoordvoor ze, maar dat moet ik ook niet willen. Mijn pastorale opdrachtis primair: aanwezig zijn als mens. Als ik uit mijn proefschrifteen ding geleerd heb, dan is het dit: Probeer niet net te doenalsof het geloof voor alle problemen een oplossing heeft, maarerken dat sommig lijden onaanvaardbaar en onverwerkbaar is. Juistin die erkenning is God vaak het meest nabij."

Erik Hardeman, Marjolein Knegt


Het grote Wonder

Chanoeka in Westerbork,

Och, wat zou ik wensen

Dat je niet zo treurig keek,

Lieve grote mensen.

Maar je oppert: 'Nu een feest?

'k Doe het er wel zonder!

Alles is zo droef en zwart,

En waar blijft het wonder?

Door mijn lichtjes denk je weer

Aan de oude tijden:

Hoe de joden, net als nu,

Heel veel moesten lijden.

Geen verdrukking en geen macht

Kreeg hen er toen onder.

Als je vast op God vertrouwt

Komt het grote Wonder!

Knowshow met Chazia Mourali, dj Frenzy en vj Frank ten Have:

Knowshow met Chazia Mourali, dj Frenzy en vj Frank tenHave:

Ten behoeve van de 365ste verjaardag van deuniversiteit zal in maart de Domkerk zes maal het decor vormen vaneen wetenschapsshow. Deze knowshows moeten de sfeer van eentv-programma als Barend & Van Dorp of Kopspijkers gaanuitstralen.

De knowshow wordt een combinatie van twee schijnbaaronoverbrugbare elementen: wetenschap en show. Waar wetenschapstelselmatig fundamentele zaken analyseert, benadert een show haaronderwerpen juist graag vluchtig. In tegenstelling tot dewetenschap wil een show niet meer dan een facet aantikken, alvorenszich te snellen naar het volgende verstrooiende onderwerp. TitiaLoenen, lid van de lustrumcommissie: "De gedachte achter de show isdat we een breed publiek op een laagdrempelige manier metwetenschap in aanraking willen laten komen."

Om dit te bewerkstelligen is gekozen voor een vraaggerichtprogramma. Het festival kent vijf themas waarin wetenschap dichtbijhet dagelijks leven van het publiek staat, namelijk: Lijf en leden,Alles tussen de oren, Dierenzaken, Onderweg naar morgen en Grotevragen. Deze publieksgerichte themas worden gekoppeld aan vragenwaar bijna iedereen wel eens over nadenkt. Dat kunnen alledaagseraadsels en problemen zijn, maar ook levensvragen, zoals : Waaromkom ik maar moeilijk in slaap? of: Wat voelt de vis die ik vang?Deze vragen vormen de basis voor de knowshow.

Chazia Mourali presenteert de shows. Zij heeft onder andereprogrammas gepresenteerd als Hier en Nu, Netwerk en Denkwijzer.Verder is ze bekend als presentatrice van AT5 en als columniste inhet Volkskrant-magazine. Chazia Mourali is bovendien een alumna vande Universiteit Utrecht, waar zij Frans studeerde.

Mourali vertelt: "Waar ik in die jaren aan de universiteit naarstreefde, was het verkrijgen van inzicht in de verhouding tussen deArabische wereld, die mijn vader had voortgebracht; Nederland, waarmijn moeder vandaan kwam, en Frankrijk, waar zij elkaar vonden enwaar ik ben geboren. Drie werelden die vaak tragisch met elkaar inconflict waren, kwamen in mij samen. Ik wist dat ik, om ooit zoietsals een consistente persoonlijkheid te kunnen ontwikkelen, mijngeschiedenis moest bestuderen. De kennis die ik al lezendeverwierf, hielp me vat te krijgen op mijn bestaan."

Entertainment

Chazia Mourali lijkt met deze zucht naar kennis de geijktepersoon om de knowshows te presenteren. Mourali wordt bijgestaandoor een kritische commentator die voeling heeft met het thema vande avond, zoals Jan Mulder dat bij Barend & Van Dorp doet. Dezecommentator zal per avond wisselen.

Naast inhoudelijke onderdelen als discussies overwetenschappelijke ontwikkelingen en actualiteiten is er ruimte voorentertainment als muziek en stand-up comedians. Deejay Frenzy neemtop een eigentijdse manier de muzikale inlijsting voor zijnrekening. Veejay Frank ten Have introduceert aan het begin van elkeknowshow het thema op drie grote schermen van twee bij drie meter.Hij maakt gebruik van beroemde en spectaculaire tv-beelden, zoalseen brug die door marcherende soldaten in trilling wordt gebrachten dientengevolge achter de soldaten instort. Het zijn fragmentenwaarbij de wetenschap in het verleden werd ingeschakeld om eensluitende verklaring te geven voor wat er te zien was. Samen vormende dj en de vj het showorkest voor de muzikale intermezzos.

De vj heeft bovendien gedurende de show een mobiele telefoonnaast zich liggen. Mensen in de zaal kunnen de vj tijdens eeninterview per direct een SMS sturen met een opmerking of een vraagdie zij graag beantwoord willen zien. De vj kan deze SMS-berichtenlive op de levensgrote beeldschermen laten verschijnen. Aan depresentatrice Chazia Mourali om deze opmerkingen en vragen op eeninteractieve manier te integreren gedurende het interview of derest van de knowshow.

De etiquette voor het publiek bij de knowshow zal dan ookworden: mobiele telefoons net uitzetten in de kerk; de SMS-functieparaat houden, maar wel met het geluid uit en, o ja, gelieve deoverblijvende trilfunctie bij inkomende gesprekken te negeren!

Guido van de Wiel

Scriptie cultureel antropologe Babbe de Thouars (28) over remigratieproces genomineerd voor prijs

Scriptie cultureel antropologe Babbe de Thouars (28) overremigratieproces genomineerd voor prijs

De reden dat cultureel antropologe De Thouars meedeed aan deScriptiewedstrijd was dat Het Parool een artikel zou publicerenover alle genomineerde projecten. "Ik wilde meer mensen kennislaten nemen van mijn onderzoek. Het was natuurlijk helemaal tofgeweest om de prijs te winnen."

De Thouars beschrijft in haar scriptie Go come de positie vanGhanezen die remigreren na een verblijf in het westen. "Ik hebgekeken naar de verschillende factoren die van invloed zijn op deal dan niet succesvolle terugkeer van de migranten, hun sociale eneconomische positie na terugkeer, en de problemen die ze bij hunterugkeer ondervonden. Allereerst wilde ik weten waarom de Ghanezennaar Nederland komen. De reden is een mengeling van sociale eneconomische factoren. Dat ze hier komen om rijk te worden, is nietpuur iets economisch, want geld is status in hun land. Natuurlijkheeft men ook in sommige Nederlandse kringen veel respect voor eengrote auto, maar in Ghana zit het cht diep. Zonder een huis om zijnfamilie in te huisvesten is een Ghanees niks. En voor dat huisheeft hij geld nodig."

De Thouars deed zes maanden lang onderzoek in Accra, dehoofdstad van Ghana. "Het kostte me veel moeite de remigranten tespreken te krijgen. Sommigen dachten dat ik van de Immigratiedienstwas. Ook wilden ze verbloemen hoe ze naar het westen waren gegaan.Allerlei illegale praktijken, zoals een vals paspoort, werdenhiervoor gebruikt. Verder waren de remigranten moeilijk te vinden;in het bevolkingsregister was niet aangegeven wie remigrant was. Ikkwam via via met hen in contact en ik kreeg hulp vanremigranteninstellingen in Nederland. Ik leerde ze ook herkennen.Op straat sprak ik Ghanezen in westerse kleding aan, want dat warenover het algemeen remigranten."

Ook bij haar vrouwzijn had De Thouars baat. "Ik ben eenvrouwelijke onderzoeker en daar kan ik niets aan veranderen", lachtze. "Het is duidelijk dat veel remigranten voornamelijk aan mijnonderzoek wilden meedoen omdat ik een vrouw was. Ghanese mannenvinden het prettig om in het gezelschap van een blanke vrouw teworden gezien. Dat betekent namelijk dat ze in het westen zijngeweest en dat geeft aanzien. Sommige Ghanezen zagen mij zelfs alseen manier om terug te keren naar het westen. Door deze interessevan hun kant kreeg ik meer informatie los dan wanneer ik een manwas geweest. Ik heb mijn vrouwelijkheid misschien niet doelbewustingezet, maar de Ghanese mannen onbewust toch willen charmeren ommeer te weten te komen. Ik was graag met mijn contactpersonen naarhun geboortedorpen gegaan, dan had ik kunnen zien hoe ze werdenontvangen, maar dat vond ik te riskant."

De Thouars probeert met haar scriptie geen duidelijk omlijndemaatschappelijke boodschap uit te dragen, wel wil ze de lezer totdenken aanzetten. "Ik wilde migranten in Europa een gezicht geven.Ik wilde laten zien hoe ze leven en overleven, hoe ze een beterbestaan proberen op te bouwen. Ik ben er zelf niet uit of iedereennaar Europa toe moet kunnen komen, het zou wellicht overbevolktworden. Tegelijkertijd denk ik dat we de werkkracht van de Ghanezengoed kunnen gebruiken. Bovendien zijn het vaak brave mensen die inveel gevallen terugkeren naar hun geboorteland. Maar de status vanillegaliteit die veel Ghanezen nu hebben, maakt het hun moeilijkgeld te verdienen, zodat ze minder snel terug kunnen. Uit schaamtevoor hun mislukking breken ze soms het contact met huis af.Hierdoor kunnen de mensen in het eigen land de thuiskomst van deremigranten niet voorbereiden, bijvoorbeeld door alvast een zaakjeop te zetten.

Ondanks de gesignaleerde problematiek waarschuwt De Thouars vooreen te negatieve beeldvorming over de remigranten. "Er zijn ooksuccesverhalen: Ghanezen met grote huizen en een goedlopendebusiness."

Jaap de Wreede


De prijs, de genomineerden en de winnaar

Te vaak is het alleen de scriptiedocent die het werk van eenstudent leest. Daarom probeert de jury van de Parool Scriptieprijsscripties met wetenschappelijke kwaliteiten waar ook nog eens eenjournalistiek verhaal in zit, onder de aandacht te brengen. Tot 1oktober vorig jaar konden studenten hun scripties opsturen; zemoesten dan wel door hun begeleider zijn goedgekeurd. De winnaarzou 7500 gulden ontvangen; voor de genomineerden was 250 guldenuitgetrokken. Onder de genomineerden bevonden zich tweeafgestudeerden aan de Universiteit Utrecht : Babbe de Thouars (zieinterview) en Rudmer Canjels (algemene letteren). Canjels wist metzijn scriptie over filmfeuilletons een promotieplaats in de wachtte slepen. Prijswinnares was echter Mare Faber, sociologe uitAmsterdam. Zij schreef een scriptie over de invloed van oorlog ophet individu in samenhang met de grotere patronen die later doorhistorici zullen worden aangebracht. Hiervoor ging zij naar BanjaLuka, de regeringszetel van de Serviers in Bosnie, en vroeg deinwoners naar de manier waarop ze de burgeroorlog in het voormaligeJoegoslavi hadden beleefd. Het leverde een ontroerende scriptie op,wellicht de reden dat zij de prijs kreeg.

Ski-ongeluk zet streep door wielerseizoen van Ronald Franken

Ski-ongeluk zet streep door wielerseizoen van RonaldFranken

"De wereld heeft weer kleur, er wordt weer gefietst." MartSmeets glunderde afgelopen zondag toen hij de uitslag van de eersteetappewedstrijd van het seizoen op Mallorca mocht melden. RonaldFranken zat op dat moment tandenknarsend bij pa en ma thuis op debank. Een weekje skin met de Unitas-jaarclub van een goede vriendinin Val Thorens veroordeelde hem tot zes weken gips. "Ik benbehoorlijk chagrijnig. Er zit gigantisch veel energie in mijn lijfwaar ik me echt geen raad mee weet ."

In de kamer van het bestuur van de studievereniging voornatuurkundestudenten A-Eskwadraat vertelt Franken over zijnnoodlottige maneuvre: "Ik was nog nooit op wintersport geweest,maar de derde dag dacht ik het skien aardig onder de knie tehebben. En moment van onoplettendheid, mijn linkerski vloog eraf endaar ging ik. Een spirale scheenbeenbreuk in mijn rechterbeen,begreep ik later van de dokter."

Na de diagnose kon de student zich niet echt druk maken om deviering van het lustrum van zijn studievereniging deze week, hoewelFranken dit jaar voorzitter was van de lustrumcommissie. "Daarmeekomt het toch wel goed. Het enige is dat ik voor het gala eenkostuum met anderhalve broekspijp moet zien te regelen. Nee, waarik enorm van baalde waren de gevolgen voor mijn wielerseizoen.Hiervoor had ik echt grootse plannen. Ik was net weer aan hettrainen en dan gebeurt dit ..."

Franken rijdt voor een amateurploeg uit het Brabantse Bladel diede afgelopen jaren aardig aan de weg timmert. "Twee jongens van onsteam hebben afgelopen weekeinde meegedaan aan het WK veldrijdenvoor jongeren. Eentje werd zelfs vijfde", zegt Franken om eventueleonderschatting van het niveau te ondervangen. Zijn ploeg rijdtamateurklassiekers en -etappekoersen in Nederland en probeert zo nuen dan een mooie wedstrijd in het buitenland, bijvoorbeeld inIerland of Denemarken, mee te pikken.

Zwembad

Zo'n vijftien tot twintig uur training steekt denatuurkundestudent in zijn sport. Naast het maken van kilometers,doet hij aan krachttraining. Franken won nog nooit, maar hij is danook een relatieve nieuwkomer in het peloton. "Ik rijd eigenlijk paszes jaar mee", vertelt hij. "Ik kom ook helemaal niet uit zo'nwielrenfamilie zoals Brabant er veel kent. Bij ons werd ergezwommen. In het begin combineerde ik het wielrennen nog met hetwaterpoloen. Ik heb nog bij de Brabantse selectie gezeten, maar ikmoest kiezen. Ik kwam 's zomers gewoon kracht tekort als ik de helewinter in het zwembad had gelegen."

Vorig jaar had Franken voor het eerst het gevoel mee te kunnenkomen met de grote mannen. "Ik begon de tactische spelletjes eenbeetje door te krijgen. Bovendien had ik voor de eerste keerserieus getraind. Wielrennen is een sport van veel en regelmatigtrainen. In het begin van mijn studie was het best moeilijk diediscipline te vinden. Ik ging in een andere stad wonen, ik moestvoor het eerst voor mezelf zorgen en ik volg een redelijk zwareopleiding. Maar vorig jaar viel alles op zijn plaats. Ik zat steedsmeer voor in het peloton. Ik kwam alleen nog iets tekort in definale, al zat ik zowaar een keer in een beslissendeontsnapping."

Dit jaar had Franken willen oogsten. Zijn doel was te presterentijdens de voorjaarsklassiekers, wedstrijden over zo'nhondervijftig kilometer over afwisselend terrein. "Dat zijn dewedstrijden waarbij mijn hart ligt. Vooral als er een beetjegeklommen wordt. Ik rijd op souplesse, met een kleine versnelling.In het echte stumpen of in het tijdrijden ben ik niet zo goed. Decriteria, oftewel het rondjes om de kerk rijden, vind ik ook niks.Al is bij zo'n wedstrijd vaak wel meer prijzengeld te winnen."

Dun beentje

Zijn ski-ongeluk heeft nu een streep door de stoute plannengezet. "Ik moet vier weken in het gips, daarna loopgips en dan maarhopen dat alles goed genezen is. Gelukkig is het volgens de doktereen mooie breuk, maar ik zit dadelijk natuurlijk wel met een dunbeentje. Een kennis van mij, die ook in Frankrijk was met deUnitas-jaarclub, is fysiotherapeut. Hij werkt veel met sporters.Met hem zal ik kijken hoe ik weer kan gaan trainen. In het beginzal ik denk ik veel in het zwembad liggen, maar ik hoop tegen dezomer toch weer op de fiets te zitten. Misschien dat ik in hetnajaar nog wat kan laten zien. Dan maken we er maar een langseizoen van."

Gebroken been of geen gebroken been, een carriere alsprofwielrenner of zelfs een plek in een grote amateurploeg als Raboof AXA heeft de natuurkundestudent nooit als rele optie gezien."Daar mis ik gewoon het talent en het duurvermogen voor. Ik fietssoms wel eens mee in wedstrijden waarin de profs UCI-punten voor dewereldranglijst kunnen verdienen. Dat valt niet mee. Het groteverschil is dat professionals veel langer hard kunnen blijvenrijden. Die blijven zestig in het uur rijden. Dan ga je helemaalkapot. Bij de amateurs valt het af en toe stil, dan kun je even opadem komen. Nee, ik ben al blij als ik dit voorjaar op mijnhometrainer voor de televisie kan zitten wanneer ze de Ronde vanVlaanderen uitzenden."

Xander Bronkhorst

Osiris ondersteunt dienstverlening aan studenten

Osiris staat voor: Onderwijs en Studenten Informatie,Registratie en Inschrijfsysteem. De meeste faculteiten werken er numee. Persoonsgegevens van studenten, examenresultaten,roostergegevens, examens en stages krijgen een integrale plek inhet programma.

"Hoewel Osiris primair ontwikkeld is om de dienstverlening aanstudenten te vergroten, is het niet alleen voor hen een aanwinst",aldus Wies de Haas. Ook het betrokken UU-personeel plukt er devruchten van. Momenteel zijn dat vooral medewerkers van destudentenadministratie en docenten.

In het tijdperk voor Osiris voerden studentenadministraties bijtentamenuitslagen een berg aan papieren gegevens in de computer. Nukunnen docenten via een speciale toetslijst, aangemaakt in hetWindows-programma Excel, tentamengegevens digitaal aanleveren bijde studentenadministraties. Een voordeel voor beide partijen. Denieuwe werkwijze vermindert de administratieve rompslomp voorstudentenadministraties. Daarnaast varen docenten er wel bij.

De Haas: Tentamenresultaten worden sneller verwerkt. Docentenhoeven aan studenten geen excuses meer te verkopen dat de gegevenslang blijven liggen. Zij kunnen immers zelf die toetslijsten viaExcel aanleveren. De administraties kunnen ze vervolgens met eendruk op de knop in Osiris invoeren. De volgende dag kunnen dieresultaten voor studenten al beschikbaar zijn. Voor docenten diedat belangrijk vinden is het een stimulans om op die manier tewerken."

"Een ander voordeel voor docenten", vervolgt De Haas, "is dat zetentamengegevens ongebonden aan tijd en plaats kunnen invoeren. Dusook thuis, mits ze daar toegang hebben tot het netwerk van deuniversiteit."

Nuchter

De verantwoordelijkheid voor het beheer van Osiris berust bij destudentenadministraties, niet bij docenten. De Haas: "Docentenhebben slechts met beperkte aspecten van het programma te maken.Studentenadministraties voelen zich en zijn ook verantwoordelijkvoor de consistentie van de gegevens in het systeem. Zij kunnenvoorkomen dat er foute gegevens in het systeem sluipen. Stel eendocent voegt een student toe aan een toetslijst die helemaal nietingeschreven staat voor een tentamen. Osiris meldt dan dat gegevenszijn toegevoegd en vraagt of die verwerkt mogen worden."

Alle mogelijkheden van Osiris ten spijt, in de praktijk verlooptde invoering niet altijd gladjes. "Bij de faculteiten die heteerste begonnen zijn, gaat het nu goed. Letteren en SocialeWetenschappen zijn net begonnen. Bij elk nieuw systeem doen zichwel problemen voor", zegt De Haas. "De kern van het probleem isvaak dat gebruikers niet altijd op de hoogte zijn van de velemogelijkheden van Osiris."

De helpdesk, bestaande uit vier personen, biedt medewerkersondersteuning. De Haas: "We creeren binnenkort ook een digitalehelpdesk. Via intranet worden onder meer de antwoorden op de meestvoorkomende vragen gegeven."

Osiris biedt heel veel, vindt De Haas. "Op verschillende plekkenbij de universiteit kan de informatie uit Osiris de dienstverleningaan studenten ten goede komen. Als bijvoorbeeld een studieadviseurde beschikking heeft over alle gegevens van een student die bij hemkomt, kan hij deze beter helpen."

"Osiris is en blijft ondersteuning", stelt De Haas tegelijknuchter vast. "Medewerkers nemen de beslissing om ermee te gaanwerken, terwijl iedereen het druk heeft. Dan vraagt het wat extrainspanning, maar Osiris is een investering die je laterterugverdient. Hoofdzaak is : de dienstverlening aan studenten.Osiris is een mooi instrument daarvoor. Laten we er dan zo goedmogelijk gebruik van maken."

Olaf Stomp

De Osiris helpdesk is te benaderen viae-mailadres: osirishelpdesk@cta.usc.uu.nl

Personeelsregelingen nieuwe stijl: ruimte voor maatwerk

De universitaire personeelsregelingen waren tot voor kort alleenin te zien in het oude Handboek SOZA, een losbladig systeem in eenoplage van ongeveer 120 exemplaren, dat voornamelijk werd gebruiktdoor leidinggevenden en medewerkers personeelszaken. De inhoud wasal een tijdje niet meer geactualiseerd en daardoor flink verouderd.Veel tekst van het oude handboek was gebaseerd op regelgeving dieal lang niet meer geldt voor de universiteit en de teksten moestenworden aangepast aan de huidige CAO.

Daarom heeft het college van bestuur opdracht gegeven om depersoneelsregelingen te moderniseren en het handboek te vernieuwen.Een groot gedeelte van de regelgeving is inmiddels vernieuwd, maarhet project is nog niet afgelopen. Enkele oude regelingen moet nogherzien worden, bijvoorbeeld de regeling reiskostenwoon-werkverkeer. Ook komen er nog nieuwe regelingen bij,bijvoorbeeld voor het invoeren van het keuzemodelarbeidsvoorwaarden. De verwachting is dat deze fase van het projectvr de zomer wordt afgerond.

Uitleg

Bij het schrijven van de nieuwe regelingen is geprobeerd deteksten zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk te maken. Dat is nietaltijd gelukt, want de teksten moeten juridisch kloppen, en somswas - om oude rechten niet aan te tasten - een verouderdeformulering onvermijdelijk. Zo staat in de regeling gratificatieambtsjubileum nog steeds een oude tekst over diensttijd die isdoorgebracht in de voormalige kolonin. Die tekst is niet opnieuwgeformuleerd omdat we hem over een paar jaar zonder problemenhelemaal weg kunnen gooien. De nieuwe regelingen wordengepubliceerd in een nieuw handboek voor leidinggevenden enmedewerkers personeelszaken dat binnenkort verschijnt. In het oudehandboek stonden erg veel uitvoeringsregels, maar ook veelaanvullende uitleg en achtergrondtekst. In het nieuwe handboek zijnalleen de CAO tekst en de juridische teksten van de universitaireregelingen opgenomen. Alle aanvullende informatie voor P&O,zoals uitleg en formulieren, staat niet meer in het handboek maarwordt opgenomen in een (binnenkort te openen) intranet voorP&O-medewerkers. Het nieuwe handboek wordt dus een stuk dunner.De informatie uit het handboek komt vanaf nu overigens ookbeschikbaar voor medewerkers via SOLIS. Een groot gedeelte van denieuwe regelgeving is nu al in te zien op SOLIS, onder het kopjeWerken/Arbeidsvoorwaarden/Regelingen. Wie de teksten van deregelingen te taai vindt kan de universitaire arbeidsvoorwaarden ingewone mensentaal vinden in het boekje dat jaarlijks met deuniversiteitsgids wordt verspreid, of op SOLIS onder het kopjeWerken/Arbeidsvoorwaarden.

Dat er nieuwe teksten moesten komen is niet alles, ookinhoudelijk mankeerde er wel het een en ander aan de ouderegelgeving. Deze was nog erg gericht op ambtelijkearbeidsverhoudingen. In juni vorig jaar heeft u op depersoneelspagina een artikel kunnen lezen over de nieuwe regels ophet gebied van resultaat- en ontwikkelingsgesprekken. Teneur vanhet verhaal was = de nieuwe regelgeving moet ruimte bieden voorindividueel maatwerk. En dat is nog steeds een van de belangrijksteuitgangspunten in het universitaire personeelsbeleid, of het nu omCAO a la carte gaat of om het maken van individuele afspraken overresultaten en ontwikkelmogelijkheden. Alle inhoudelijk vernieuwdeteksten zijn met de werknemersorganisaties besproken in het LokaalOverleg. Naast de eerder genoemde regeling resultaat- enontwikkelingsgesprekken is de nieuwe regeling dienstreizen eensprekende voorbeeld van inhoudelijke vernieuwing. Vele paginas vande oude regelgeving zijn vervangen door de enkele zinsnede "eenredelijke vergoeding van de tijdens de dienstreis gemaakte overigekosten". Wat redelijk is, wordt in de visie van het college vanbestuur bepaald in goed overleg tussen de medewerker die dedienstreis maakt en de leidinggevende die daar het budget voorbeheert. Daarbij spelen individuele omstandigheden een rol: van eenpromovendus kun je wellicht verwachten dat hij voor het bijwonenvan een workshop of congres in een eenvoudige accommodatie slaapt,van een hoogleraar in de meeste gevallen niet.

Maatwerk

Het nieuwe (dunne) handboek levert voor leidinggevenden dus nietalleen ruimte op de boekenplank maar ook ruimte voor maatwerk op.Het personeelsbeleid wordt zoveel mogelijk ingevuld op het niveauvan de leidinggevende. Die ruimte voor de leidinggevenden draagtook een opdracht in zich. Individueel maatwerk betekent dat erverschillen zullen ontstaan. Bij de faculteiten en diensten zalwellicht de neiging ontstaan om de ontstane ruimte toch weer(gedeeltelijk) in te vullen met nieuwe regels zodat iedereen weer"recht" krijgt op hetzelfde. Het college van bestuur heeft dedecanen en directeuren verzocht om de eigen regelgeving te beperkentot dat wat voor een vlotte en correcte administratieve afhandelingnoodzakelijk is. Iedereen heeft recht op dezelfde zorgvuldigheidals het gaat om de procedure, maar dat betekent niet dat iedereenook recht heeft op dezelfde uitkomst. We maken al heel langonderscheid, bijvoorbeeld bij de vraag of iemand bij ons kan komenwerken of niet. In het algemeen zullen leidinggevenden prima instaat blijken in overleg met de medewerker tot een voor beidenbevredigend resultaat te komen. Met het verschijnen van het nieuwehandboek wordt een fase afgesloten, maar tevens het begin van eennieuwe fase ingeleid. Nu de universitaire regelgeving min of meerklaar is wordt het tijd om de aanvullende regelgeving van deafzonderlijke faculteiten en diensten opnieuw te bekijken. In dieslag zullen dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd, zodat ook inde facultaire regelgeving verouderde regels worden vervangen doormaatwerk tussen medewerker en leidinggevende.

Rob Cozzi

'Gekkekoeieziekte gaat in Nederland duizenden mensenlevens eisen'

'Gekkekoeieziekte gaat in Nederland duizenden mensenlevenseisen'

"Het probleem is al voorbij", Gerard Jansen, neuropatholoog aanhet UMC, zegt dat op hetzelfde moment dat heel Europa maatregelenneemt om te voorkomen dat runderen met de gekkekoeienziekte (BSE)in de voedselketen belanden. Als mensen vlees eten van koeien metBSE lopen ze kans de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) te krijgen,een hersenaandoening die leidt tot dementie en binnen een tot driejaar na de eerste verschijnselen de dood tot gevolg heeft.

Jansen heeft twee duidelijke argumenten voor zijn boudebewering. "We hebben het risico al opgesouppeerd", legt hij alseerste uit. "In de periode tussen 1985 en 1996 zijn in Engelandongeveer een miljoen koeien met BSE in de voedselketenterechtgekomen. Deskundigen verwachten dat in de komende tientallenjaren zo'n 150.000 duizend mensen de ziekte van Creutzfeldt-Jakobkrijgen. Nederland heeft van zo'n tien procent van die koeien hetvlees gemporteerd en opgegeten. Logischerwijs zullen er hier dusook duizenden mensen aan CJD overlijden. Het 'worst case' scenariois dat er 15.000 slachtoffers vallen."

Bovendien, vervolgt Jansen, is de BSE-epidemie in Engelandvoorbij. De epidemie kon ontstaan doordat BSE-koeien vermalenwerden tot veevoer en de besmettelijke prionen, het eiwit dat BSEen CJD veroorzaakt, gerecycled werden. Gevolg = een miljoen gekkekoeien. Deze desastreuze handelswijze is gelukkig afgeschaft. Degevallen van BSE die nu in Europa her en der opduiken zijn denasleep van de Britse epidemie. In Nederland zijn tot nu toe negenkoeien met BSE gevonden. Maar dat is niets in vergelijking met dehonderduizenden gekke koeien die eerder al wel bij de slagerterecht kwamen. Jansen = "Het is alsof we ons druk maken over deautogordel terwijl we rijden in een auto zonder remmen."

Incubatietijd

Om te voorkomen dat er weer ongezond vlees op tafel komt, wordennu alle geslachte koeien ouder dan dertig maanden door hetdiergezondheidsinstituut ID-Lelystad getest op BSE. "Het is goed omde testen te doen", vindt Jansen, "maar het is zeker geen panacee."De sceptische ondertoon van de neuropatholoog heeft te maken met delange incubatietijd van BSE. Bij een koe die besmet is met BSEduurt het jaren en jaren voordat het dier ziek wordt en raresprongen gaat maken. Het is niet bekend of het vlees van koeien diegezond lijken, maar waar ondertussen wel de gevaarlijke prionen inzitten, schadelijk is voor mensen. De test van het Zwitsersebedrijfje Prionics toont weliswaar de ziekteverwekkende prionenaan, maar pas in een laat stadium van BSE - vlak voor de koe echtgek gaat doen. Veel zieke, maar 'net niet gekke', koeien worden dusrustig geslacht. De testen zijn daarom eigenlijk niets meer dan eencontrole van de controleurs, de keuringsdierenartsen in hetslachthuis die kijken naar het gedrag van de koe, stelt Jansen.

Het nut van de testen is dus relatief, vindt Jansen, maar in deBSE-'hype' is het een belangrijk politiek signaal aan de bevolking,'we doen iets!' Jansen heeft wel een idee waardoor die 'hype' isontstaan. "Natuurlijk zijn de aantallen slachtoffers makkelijk terelativeren met het aantal doden dat elk jaar valt in het verkeerof het aantal mensen dat overlijdt aan de gevolgen van longkanker.Dat zijn er veel meer. Maar in onze huidige maatschappij hebben demensen geen zicht meer op de voedselproductie, dat leidt totstress. Vroeger liep de koe in een weilandje naast het dorp en alshet dier geslacht werd, wist iedereen precies wat er gaande was.Tegenwoordig hebben we als stadsmensen geen idee meer hoe ons etengemaakt wordt. Als er dan iets mis gaat, dan krijg je paniek, zoalsnu."

Patient

Jansen houdt voor de overheid bij hoeveel gevallen vanCreutzfeldt-Jakob er zijn, hij wil in het bijzonder weten of ermensen overlijden aan de nieuwe variant van CJD. Dat zou betekenendat de BSE crisis ook in Nederland zijn tol eist, maar voorlopigheeft Jansen die diagnose nog niet hoeven stellen.

Tot voor een jaar geleden bekeek Jansen van zo'n dertig totveertig gevallen per jaar een hapje hersenweefsel onder demicroscoop. Maar aan het begin van vorig jaar droogde de stroomverdachte patienten ineens op. Artsen hadden kennelijk geen zinmeer om mensen door te sturen. Toen heeft Jansen aan de belgetrokken. "Ik ben naar de gezondheidsinspectie gestapt en ik hebgezegd dat de surveillance op een eventuele epidemie van CJD opdeze manier niet best was."

Die uitspraak zorgde voor enige beroering, maar had wel totgevolg dat artsen weer verdachte patienten naar Jansendoorstuurden. Dat blijkt als tijdens het interview de deur opengaat en over het hoofd van de verslaggever wordt overlegd."Morgenochtend komen ze een patient brengen" "Oh, is die nu aloverleden? Morgenochtend kan, maar wel vroeg, ik moet naar eencongres", antwoordt de neuropatholoog. De vijfde verdachte patientvan dit nog jonge jaar dient zich aan.

Rinze Benedictus

Creutzfeldt-Jacob is een prionziekte

De ziekte van Creutzfeldt-Jakob en BSE (bovine spongiformeencephalopathie) zijn prionziekten. Dat wil zeggen dat deziekteverwekker een prion is, een eiwit. En dat is opmerkelijk. Demeeste besmettelijke ziekten zijn namelijk het gevolg van eeninfectie met een virus (bijvoorbeeld griep of HIV) of een bacterie(bijvoorbeeld salmonella of cholera). Virussen en bacterien zijnindringers in het menselijke lichaam die zich vermenigvuldigen tenkoste van hun gastheer, de patient.

Bij het prion ligt dat anders. Het prion is geen indringer, allezenuwcellen in een mens maken het eiwit van nature. De functie isniet helemaal zeker, maar het eiwit bindt koperionen aan zich enhet verlengt waarschijnlijk de levensduur van zenuwcellen.

Het prion heeft echter een nare eigenschap, het kan in tweeverschillende vormen voorkomen. De normale, levensverlengende vormkan overgaan in de ziekteverwekkende vorm. Bovendien kan hetverkeerd gevouwen prion normale eiwitten dwingen over te gaan in deverkeerde vorm. Zo 'plant het prion zich voort'.

Mensen die het (ruggen)merg van een BSE-besmette T-bone steaketen, krijgen verkeerd gevouwen prionen binnen. De verkeerdekoeienprionen zorgen ervoor dat ook de menselijke prionen van vormveranderen. In een kettingreactie veroorzaken die op hun beurt weerde vormverandering bij andere prionen. In de loop van vele jarenontstaat zo een enorme ophoping van verkeerd gevouwen prionen.

Waarom deze ophoping bij koeien BSE en bij mensen CJDveroorzaakt, daar is de wetenschap nog niet over uit. Jansen: "Hetis een strijd tussen gelovigen. Het ene kamp zegt dat de verkeerdgevouwen prionen giftig zijn, door de ophoping van de toxischeprionen sterven de zenuwcellen. Aan de andere kant staanonderzoekers die zeggen dat de ziekte ontstaat door functieverliesvan de normale prionen. Bij patienten met CJD zijn er uiteindelijkte weinig normale prionen over om hun levensverlengende rol tevervullen. Dat leidt tot afsterven van de zenuwcellen." Jansenseigen onderzoek wijst in de richting van de laatste theorie.

Van de prionziekte bestaan drie varianten. Bij de sporadischevariant van CJD verandert een menselijk prion spontaan van vorm, depatient ontwikkelt 'uit het niets' de hersenziekte. De tweedevariant is aangeboren. Bij deze groep mensen is het prioneiwitonstabiel, het kan zomaar omklappen. Zodra dat gebeurt krijgt depersoon CJD. De derde, nieuwe variant ontstaat door besmetting metverkeerde prionen, dat kan gebeuren door onzorgvuldig medischhandelen of door het eten van met BSE besmet vlees.

Vier hoogleraren met emeritaat blikken terug

Tekst = Marco van Duijvendijk


We aten elke dag stamppot

Prof.dr. C. de Jager studeerde vanaf 1939sterrenkunde in Utrecht. Tijdens de oorlog dook hij onder in deSterrenwacht. Hij was als hoogleraar sterrenkunde verbonden aan defaculteit Natuur- en Sterrenkunde.

"Mijn ouders vonden sterrenkunde maar niets, omdat daar volgenshen geen droog brood in te verdienen was. Ik ben mijn studiedestijds dan ook begonnen met wis- en natuurkunde, maar toen kreegik Minnaert als hoogleraar voor sterrenkunde. Hij was eenfantastische didacticus. Ik had al een fascinatie voorsterrenkunde, maar Minnaert wakkerde dat ontzettend aan.

"Eind september 1939 begon ik in Utrecht te studeren. Tijdens debezetting veranderde er aanvankelijk weinig voor studenten. Binnenenkele weken werden de colleges hervat. Toch kregen we steeds meerte maken met de oorlog. Op een avond in november 1940 werd joodsedocenten en hoogleraren de toegang tot de universiteit ontzegd. Devolgende ochtend hadden we college. Minnaert kwam binnen en hij wasverontwaardigd. Hij zei: 'Nu hebben we de bedreiging van de oorlogmet zijn racisme en zijn eigenwaan, maar de zwakke krachten vanwetenschap en cultuur zullen altijd winnen.' Dat maakte diepeindruk op mij.

"In het voorjaar van 1943 besloten de Duitsers dat allestudenten een loyaliteitsverklaring moesten tekenen. Op hetDomplein stonden al snel grote groepen studenten voor hetAcademiegebouw. Het was toch je plicht om studenten tegen te houdendie wilden gaan tekenen. Dat waren hevige discussies. Mensen warenbang voor de Duitsers, maar uiteindelijk heeft maar ongeveer achtprocent van de studenten getekend. Vanaf dat moment moesten dejongens die studeerden onderduiken.

"Mijn medestudent Hans Hubenet en ik bedachten dat we misschienin de Sterrenwacht konden onderduiken. Dat was eigenlijk heelbrutaal, maar we hebben het toch gevraagd. Nadat de waarnemenddirecteur een half uur had nagedacht, mochten we weer bij hem inhet kantoor komen. Het mocht, maar we moesten doodstil. We kregeneen heel klein kamertje waar we met zijn tweeen overdag moestenzitten tot het personeel 's avonds naar huis ging. Daarna kwamen wete voorschijn. Eigenlijk zat ik op een fantastische plaats: ik kon's nachts met de telescoop werken, ik had de hele bibliotheek totmijn beschikking en ik heb al mijn tentamens illegaal kunnendoen.

"Toen we een half jaar bij elkaar hadden gezeten, zei Hans tegenme = 'Nu moet ik je toch iets zeggen. Het spijt me, maar ik kan datgezicht van jou niet meer zien'. Ik antwoordde: 'Nou, nu je het zozegt, ik heb hetzelfde wat jou betreft.' Het leuke was dat we toengeen ruzie kregen. We hebben met elkaar overlegd wat we kondendoen. Ik ben op zolder gaan zitten en Hans ging naar de kelder. Wezagen elkaar bij het avondeten, want hij kookte en ik schilde deaardappelen. We aten elke dag stamppot.

"In de jaren dat ik ondergedoken zat, kwam ik alleen buiten alsik naar een tentamen moest. Een keer kreeg ik van iemandvoedselbonnen voor drie kilo aardappels. Ik had een persoonsbewijsdat we hier met vereende krachten in de donkere kamer van deSterrenwacht hadden vervalst. Ik had een baard laten groeien enmijn geboortedatum veranderd van 1921 naar 1911. Op weg naar degroenteboer in de Twijnstraat stond er opeens een agent voor me. Ikmoest mijn persoonsbewijs laten zien. Hij bestudeerde het en keekmij onderzoekend aan. Hij dacht dat ik jonger was. Uiteindelijkliet hij me gaan. Ik fietste heel rustig weg tot ik de hoek om wasen daarna ben ik pijlsnel teruggefietst naar de Sterrenwacht.Zonder aardappels natuurlijk."


Alles beneden Amersfoort noemden we Holland

Jkvr. Prof.dr. M. van Winter studeerde middeleeuwsegeschiedenis aan de Universiteit van Groningen. Ze begon haarstudie in 1945. Ze was hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan defaculteit Letteren.

"Ik behoor tot de generatie die zijn eindexamen cadeau kreeg.Mijn gymnasiumtijd viel vrijwel geheel in de oorlog. In 1939 begonik op het stedelijk gymnasium in Groningen en aan het eind van deeerste klas brak de oorlog uit. Na verloop van tijd moesten dejongens vanaf een jaar of vijftien gaan onderduiken om aan detewerkstelling te ontkomen, dus toen ik in de vijfde klas kwam,zaten we nog maar met twee meisjes alfa en twee meisjes beta in deklas. We hadden alleen nog les van de leraressen en een aantal oudeleraren.

"Het was een koude winter dat laatste oorlogsjaar, dus om warmte blijven liepen we rond door het lokaal, met dekens om en stro inonze klompenslofjes, en vertaalden we Plato en Homerus. Toen debevrijding uiteindelijk kwam is van hogerhand besloten om onzelichting het diploma cadeau te geven. Als meisjes hadden we datexamen best kunnen doen, want we hadden bijna priv-onderwijs, maarvoor de jongens was het onmogelijk.

"Het is niet zo dat ik van jongs af aan geschiedenis had willenstuderen, maar vanaf de vierde klas van het gymnasium begon mij datleuk te lijken. Mijn vader was hoogleraar nieuwe geschiedenis endoordat hij in de oorlog op non-actief was gesteld, kon hij thuisveel bezig zijn aan eigen onderzoek. Ik zag dat en kreeg het gevoeldat ik ook zoiets wilde. Ik wilde puzzels oplossen, en in deMiddeleeuwen waren er natuurlijk veel van die 'gekke probleempjes'om op te lossen.

"Bij geschiedenis studeerde je tot je kandidaats allemaalhetzelfde: Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe Geschiedenis en daarnaastnog twee bijvakken. Ik deed kunstgeschiedenis en Nederlandseletterkunde. Daarnaast volgde ik een heleboel colleges waar ik geententamen in deed. Er waren in die tijd nog weinig studenten,waardoor het contact met hoogleraren sterker was. De afstand waskleiner: zo kwamen studenten nog bij hoogleraren aan huis omtentamen te doen. Ik ben ook actief geweest bij een aantalstudentenverenigingen. De belangrijkste was voor mij de VCSB, deVrijzinnig Christelijke Studenten Bond. We hadden met de verenigingiedere week een gezamenlijke maaltijd, er waren lezingen enpraatkringen, we organiseerden conferenties. Op een gegeven momenthebben ze mij gevraagd om voorzitter te worden van de afdelingGroningen.

"Voor dat bestuur moest ik vaak naar landelijke vergaderingen,bijvoorbeeld in Amsterdam. Ik woonde nog bij mijn ouders en hadweinig zakgeld, dus als ik op reis wilde naar Holland was dat ergduur. Voor ons in Groningen was alles voorbij Amersfoort Holland.Tijdens dat bestuursjaar kreeg ik mijn reisgeld vergoed en dat waserg handig; dan ging ik tegelijkertijd naar het Rijksmuseum ofandere musea om tentoonstellingen te bekijken.

"In mijn vijfde jaar heb ik in Gent gestudeerd, want daar warenze goed en beroemd in de middeleeuwse geschiedenis. Ik had eenreisbeurs van de Benelux gekregen. Ik woonde op kamers bij eenweduwe van een Gentse hoogleraar; kamer met ontbijt. Geenkookgelegenheid, daar deden ze niet aan. Ik zorgde zelf voor mijnbroodmaaltijd en ging warm eten in de mensa. Studenten deden datdaar eigenlijk niet, die vonden dat beneden hun waardigheid. Diegingen eten in restaurants."


De kleding was conformistisch, de gesprekken waren datniet

Prof. dr. St. ten Brinke studeerde Nederlands aan deUniversiteit van Amsterdam. Hij begon zijn studie in 1947. Hij wasals hoogleraar verbonden aan de universitaire leraarsopleidingIVLOS.

"Het klimaat van de studie Nederlands was destijds sterk gerichtop het ontwikkelen van een onderzoekende houding. Na het kandidaatswerkte je alleen nog aan je afstudeerscriptie, waarbij je echt opjacht was naar originele vondsten. Ik vond het fantastisch om zovoor mezelf bezig te zijn. Toen een hoogleraar uiteindelijk mijnscriptie onder ogen kreeg, zei hij: 'U bent volslagen gek!' Dat waseen zware klap voor me. Later liet hij via de assistent weten datzijn opmerking pedagogisch bedoeld was. Hij had de aanpak van mijnscriptie te rigoureus gevonden. Ik had mijn eigen plek in dewetenschap willen opeisen door alle voorgaande theoretici af teknallen.

"Ik kwam terecht bij het blad Propria Cures en dat was eenintellectuele fles champagne met allerlei figuren die boordevolideeen zaten. Als ik naar de invloeden terugga die me gevormdhebben, dan was Propria Cures heel belangrijk. De stukken die jeschreef moesten goed zijn. Als je iets slechts schreef, dan warener altijd critici die een reactie schreven en de redactie nam datsoort stukken altijd op.

"Ik woonde vlakbij het Rembrandtplein, natuurlijk in een watarmoedige kamer. Die werd verhuurd door een dame die er niet al tefraaie zeden op na hield. Onder mijn kamer zat een werkplaats, waarze werkten met gierende apparaten. Al met al zou je het geen idealeomstandigheden kunnen noemen, maar het beviel me. In die straat zatook een cafe, waar ik piano mocht spelen op de donderdagavonden. Ikzag opeens een heel ander leven dan ik tot dan toe in Velp gewendwas. Uiteindelijk ben ik naar de Jordaan verhuisd naar eenonbewoonbaar verklaarde woning. Dat betekende dat het huis een nognet bewoonbare bouwval was. Als het regende liep het water langs demuren en we hadden ook zeer slecht meubilair. Maar voor ons was hetontzettend romantisch, ik woonde daar met volle overtuiging.

"De kleding was in die tijd voor studenten nog uitermateconformistisch. De conversaties die we voerden waren dat echterniet. Mijn generatie begon onder invloed te raken van jazz enandere soorten muziek. Filosofien als het existentialisme haddengrote invloed; het idee dat het hele leven op zichzelf genomenabsurd was, maar dat je daarin gewoon je eigen keuzes moest maken.Wij waren de generatie van na de oorlog, we haalden een enormeschade in. Niet dat veel van ons het slecht hadden gehad in deoorlog, maar er kon een heleboel niet. Nu kon opeens vanalles. Wewilden tegenstand bieden aan de bourgeoisie, we voelden ons verwantmet kunstenaars.

"Ik had mijn vrouw als eerstejaars al een keer ontmoet, maartoen had ik gelijk de pest aan haar. Ze was een roeimeid en zat ineen van de eerste vrouwenraceploegen. Zelf was ik een enormekletsmajoor en dat klikte helemaal niet. Ik had zelden zon rotmeidgezien en zij zei later dat ze nog nooit zon opschepper hadontmoet. Toen we elkaar als vierdejaars zagen, was het heel anders.Ik heb haar eigenlijk meteen gevraagd voor een feest in hetConcertgebouw. Het was iets heel plechtigs. Ik moest een rokkostuumaan en zij droeg een avondjapon. Die avond zijn we naar de zoldervan het Concertgebouw gevlucht en daar bleek een grote vleugel testaan. Ik kon een mooie ballad van Cole Porter voor haar spelen enzingen = <I>Miss Otis regrets she is unable to lunchtoday<I>. Het maanlicht viel naar binnen. Dat is hethoogtepunt in mijn leven geweest. Het duurde een uur en ik kan hetnu nog precies zo voor me zien."


Dat kaalscheren hoorde erbij in die tijd

Prof. dr. S.G. van den Bergh studeerde natuur- enscheikunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij begon zijn studiein 1949. Hij was hoogleraar biochemie aan en lange tijd decaan vande faculteit Diergeneeskunde.

"Wij waren thuis met zes jongens en twee meisjes en gingen nvoor n allemaal studeren. Ik kwam uit een academisch milieu. Mijnouders hadden allebei gestudeerd, mijn vader was hoogleraar. Toenhij in 1952 rector werd van de Universiteit van Amsterdam had hijvijf studerende zoons in vijf verschillende faculteiten. Men zeialtijd dat hij de best genformeerde rector was van Amsterdam.

"Ik heb de eerste twee jaar thuis gewoond, daarna ben ik opkamers gegaan. Mijn eerste kamer was een souterrain in deMauritsstraat. Ik weet nog dat ik de eerste ochtend vrolijk wakkerwerd en dacht: 'He, mijn eigen leven!' Niet dat mijn ouders nou zovreselijk bovenop mij zaten, maar het gebeurde natuurlijk toch datje eens een avond laat thuis kwam en dat ze de volgende ochtendzeiden: 'Het was wel weer laat vannacht!' Ik heb niet lang in dieeerste kamer gezeten. Het was vochtig, de zwammen groeiden uit demuur en dat leek me niet gezond. Na een aantal kamers ben ikuiteindelijk beland op de Prinsengracht. Dat was de droom van elkestudent, om in een grachtenpand te wonen.

"Ik ben aan het begin van mijn studententijd corpslid geworden,volledig met ontgroening en kaalscheren. Dat kaalscheren hoordeerbij in die tijd en met die ontgroening werd je twee weken dag ennacht beziggehouden. Tenslotte werden alle kaalgeschoren groenen inzwembroek in een soort opgehangen zeil gezet. Er wroette nog eenvarken tussendoor en je werd met kistenvol rotte appelen bekogeld.Dat was echt het hoogtepunt van de groentijd, maar ik maak daargeen reclame voor. Ik weet niet of het Corpsleven erg goed is voorje karakterontwikkeling. Zolang je het als spel opvat is het inorde, maar er was een heel aantal mensen dat dat nogal eensvergat.

"Mijn dispuut heette Breero en had de naam intellectueel, linksen zuur te zijn. Zuur sloeg er voornamelijk op dat we het Corps opzijn verkeerde optreden wezen. Het was misschien dus niet voorniets dat ik in dit dispuut terecht kwam, of misschien heb ik juistdeze houding door het dispuut gekregen. Bij Breero hielden welezingen voor elkaar en gingen naar tentoonstellingen. Er werd nietalleen maar gelald. Buitenstaanders vonden dat 'intellectueel', endat was een scheldwoord. Dat was n van de dingen die ik tegen hetCorps had: de ware academische vorming was eigenlijk taboe.

"Binnen het Corps was ik ook actief bij het toneel. We warenzeer enthousiast; een aantal mensen uit die tijd is later ook bijhet beroepstoneel terecht gekomen. Er was net een studententheatergeopend in een bovenzaaltje van de studentenbioscoop Kriterion,waardoor studenten opeens vrijwel gratis en continu over eenzaaltje konden beschikken. Voor die tijd gaven studenten nvoorstelling per jaar en dan huurden ze de schouwburg af. Nu was eropeens de mogelijkheid om vijf zes stukken per jaar te produceren,dus dat heeft mij veel tijd gekost.

"De studie die ik volgde was natuur- en scheikunde. Daarin wasik op school goed dus ik had besloten om dat te gaan studeren.Eigenlijk vond ik die studie in het begin erg vervelend, ik wasliever met toneel bezig. Bij scheikunde moest je allemaal proefjesdoen die al duizenden mensen voor je hadden gedaan. Als hetantwoord bij een kwantitatieve analyse niet op drie decimalenachter de komma nauwkeurig was, moest het opnieuw en dan was jeweer drie, vier dagen bezig. Pas na mijn kandidaats werd het andersen ben ik sneller gaan studeren. Ik koos biochemie als hoofdvak enheb in tweeneenhalf jaar mijn doctoraal gehaald en daarna ben ik intweeeneenhalf jaar gepromoveerd. Toen heb ik het weer een beetjeingehaald. Maar die eerste zeven jaar vond ik erg tegenvallen."