Minister Plasterk heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waarin hij uitlegt waar kleinschalige, intensieve opleidingen aan moeten voldoen voordat ze hun studenten aan de poort mogen selecteren en een hoger collegegeld mogen vragen. Het gaat bijvoorbeeld om de university colleges en de hotelschool, ook wel omschreven als ‘residentiële’ opleidingen.
Maar wat is residentieel, wilde de Kamer afgelopen voorjaar van hem weten. Bedoelde hij soms te zeggen dat alleen topopleidingen met een eigen campus meer collegegeld mogen vragen? Plasterk benadrukte dat het groepsgevoel en de prestaties van de studenten ook op een andere manier gestimuleerd kunnen worden. Hij beloofde de NVAO om raad te gaan vragen.
Een half jaar later heeft de NVAO voorgesteld dat ze kleinschalige topopleidingen mede zal beoordelen op de ‘onlosmakelijke samenhang tussen het curriculum en de sociale context’. Met andere woorden, de ‘relevante extra-curriculaire activiteiten’ moeten het niveau een extra zetje omhoog geven.
“Dit uitgangspunt is streng”, schrijft een tevreden Plasterk aan de Tweede Kamer. “Niet veel opleidingen zullen eraan voldoen, maar er wordt evenmin een specifiek type opleiding bij voorbaat uitgesloten. Dit lijkt mij terecht.”
Eén vraag dringt zich op: wat houdt dit ‘strenge uitgangspunt’ nu precies in? Navraag bij de NVAO leert dat ze nauwelijks voorbeelden kan noemen van de bedoelde extra-curriculaire activiteiten. Ze denkt aan een debatvereniging of een rechtswinkel. Zolang er maar geen studiepunten voor gegeven worden. Maar rechtsbijstand verlenen en debatten voeren kun je ook bij sommige studieverenigingen van gewone opleidingen.
“Het verschil zit hem in het verplichtende karakter”, zegt Stephan van Galen van de NVAO. Hij is een van de bedenkers van de criteria voor de ‘residentiële’ topopleidingen. “Bij andere opleidingen zijn het een paar studenten die zoiets ernaast doen. Bij deze opleidingen moet de academic community ervoor zorgen dat iedereen meedoet en de docenten zich er ook bij betrokken voelen.”
De NVAO gaat dus oordelen over bezigheden die buiten het onderwijs vallen. Of horen ze er eigenlijk toch bij? En kan een toneelgroepje dan ook door de beugel? En hoeveel einzelgängers mogen zich aan de groepsdwang onttrekken? Niemand weet nog hoe de beoordeling precies zal verlopen.
“Het is een open criterium”, erkent Van Galen. “Maar we denken dat de beoordelaars ervaring genoeg hebben met dit type onderwijs om ermee uit de voeten te kunnen. Wij weten heel goed wat we gaan doen, maar we willen niet van tevoren vastleggen wat het criterium precies inhoudt. Dan gaan opleidingen zich naar onze voorbeelden modelleren, en dat willen we niet.”
Misschien kan Plasterk er binnenkort enig licht op werpen, want hij moet er nog een wet van maken. Daarin zal hij “nader invulling geven” aan het uitgangspunt van de NVAO, schrijft hij de Kamer. Hij zal dan “de procedure uitwerken waarmee bepaald wordt of een opleiding voldoet aan de criteria en dus mag selecteren en collegegeld verhogen.”
HOP