Na hun promotie kunnen jonge onderzoekers bij onderzoeksfinancier NWO een aanvraag indienen voor een zogeheten Veni-subsidie, waarmee ze vier jaar lang hun onderzoeksdroom kunnen najagen. De jongelingen kunnen maar beter zorgen dat ze vrouwelijke professoren in de buurt hebben, blijkt na enig puzzelen met cijfers die het ministerie van OCW naar buiten heeft gebracht.
Want wat blijkt? Universiteiten met relatief veel vrouwelijke hoogleraren boeken meer succes in de aanvraag van Veni-subsidies dan andere universiteiten. Zo halen de Universiteit Utrecht (veertien procent vrouwelijke professoren), de Radboud Universiteit (dertien procent) en de Universiteit van Amsterdam (vijftien procent) naar verhouding de meeste veni’s binnen.
DE REGEL
Daarentegen scoren de technische universiteiten een stuk lager en die tellen traditioneel een stuk minder vrouwelijke professoren. Ook Tilburg blijft beduidend onder het gemiddelde steken en heeft inderdaad weinig vrouwen in het hoogste academische ambt. De Rijksuniversiteit Groningen (tien procent vrouwelijke hoogleraren) haalt ook minder beurzen binnen dan je op grond haar omvang zou mogen verwachten.
De afwijkingen van de ‘regel’ zijn Wageningen (twaalf procent vrouwelijke hoogleraren, maar een slechte score in de Veni-rondes) en Leiden (vijftien procent, maar geen bovengemiddeld succes). De correlatie is dan ook niet allesbepalend (0,67), maar wel significant (p-waarde ruim onder de 0,05). Voor de Vidi- en Vici-subsidies, die na de Veni-subsidies komen, gaat het verband overigens niet op.
SPECULEREN
Is het toeval? Of zijn vrouwelijke hoogleraren wellicht fanatieker in het begeleiden van hun promovendi bij de aanvraag van een veni-beurs? Of zijn ze misschien, als ze eenmaal door het glazen plafond heen zijn, gewoon betere hoogleraren die dus betere promovendi opleiden?
“Dat zou allemaal waar kunnen zijn, maar het blijft speculeren”, zegt Janneke Gerards, hoogleraar staats- en bestuursrecht in Leiden en voorzitter van de Jonge Akademie, de KNAW-afdeling voor jonge onderzoekers. “Ik ben er altijd wat huiverig voor om specifieke ‘vrouwelijke’ kenmerken van hoogleraren te definiëren, zoals beter begeleiden, fanatieker zijn of in algemene zin ‘beter’ zijn. Ongetwijfeld zijn er mannelijke hoogleraren die hun promovendi heel actief begeleiden en hen stimuleren allerlei aanvragen te doen, en ongetwijfeld zijn er vrouwelijke hoogleraren die dat nalaten.”
DETAILS
“Er kan bovendien een derde factor zijn”, oppert Karin Bijsterveld, bijzonder hoogleraar wetenschap, technologie & moderne cultuur aan de Universiteit Maastricht. “Misschien dat actieve onderzoeksgroepen meer aandacht hebben voor talent, zowel onder promovendi als onder ervaren wetenschappers. In zo’n cultuur maken vrouwen meer kans om hoogleraar te worden dan elders.”
NWO bevestigt het verband, maar kan geen nadere details geven. De organisatie heeft wel onderzoek laten verrichten naar de verschillen tussen mannen en vrouwen in de ‘Vernieuwingsimpuls’, waar de Veni-beurzen onderdeel van uitmaken, maar de uitkomsten daarvan zijn vertrouwelijk, meldt een woordvoerder. In de recente evaluatie van de Vernieuwingsimpuls staat alleen een summiere samenvatting ervan.
UU
In welke vakgebieden de universiteiten hun subsidies hebben binnengehaald, geeft de onderzoeksfinancier tot nu toe niet vrij. Zulke informatie is van belang: als bijvoorbeeld de Universiteit Utrecht met name in de technische gebieden goed scoort, berust het verband met de vrouwelijke hoogleraren waarschijnlijk op toeval. Maar dat blijft voorlopig gissen.
HOP