Basiskwalificatie onderwijs vooral in bezit van vaste docenten
In 2008 spraken de universiteiten af dat docenten voortaan een didactische training moesten volgen die leidde tot de basiskwalificatie onderwijs (bko). In de jaren daarop groeide het aantal docenten met bko-certificaat enorm.
Eind 2012 dook de bko op als thema in de prestatieafspraken die de universiteiten destijds maakten met het ministerie. Elke universiteit koos een eigen doelstelling, maar beloofde hoe dan ook dat in 2015 het percentage docenten met een bko flink zou zijn opgeschroefd. Gemiddeld streefden de universiteiten naar een aandeel van 64 procent.
Nu zijn de prestatieafspraken een gesloten boek en lijkt de urgentie verdwenen. Het aandeel docenten met een bko groeit nog maar mondjesmaat, van 58 procent in 2015 naar 62 procent in 2018, blijkt uit de laatste cijfers van universiteitenvereniging VSNU. De druk lijkt van de ketel.
Vooral bij docenten met een tijdelijke aanstelling, bijna een kwart van het totale aantal, valt nog een wereld te winnen. Slechts 26 procent van hen beschikte in 2018 over een bko, tegen 77 procent van de docenten met een vaste aanstelling.
De VSNU ziet geen verband met de prestatieafspraken. “Het is logisch dat de grote groei van de eerste jaren op een gegeven moment afvlakt, maar we zien dat in 2018 juist weer wat vooruitgang werd geboekt”, zegt woordvoerder Bart Pierik. “Voor de universiteiten blijft de bko ook de komende jaren echt een prioriteit.”
In bovenstaande tabel zijn ook de docenten meegenomen die geen vaste aanstelling hebben.
Inhaalslag in Tilburg
In het kader van ‘waar een wil is, is een weg’: een uitzondering in de grafieken is Tilburg University. In 2016 besloot toenmalig rector magnificus Emile Aarts dat al zijn docenten binnen duizend dagen moesten beschikken over een bko. Destijds had maar 36 procent van hen de didactische training voltooid. Er werd beleid in gang gezet om het bko-percentage uit te breiden. In 2018 werd Tilburg koploper met 90 procent.
Het aantal behaalde bko-certificaten verschilt ook per type docentfunctie. Van alle universitair hoofddocenten heeft 84 procent het papiertje op zak. Hierop volgen hoogleraren met 71 procent en universitair docenten met 65 procent. Van alle medewerkers met een ‘overige’ docentfuctie heeft 39 procent de cursus afgerond.
ISO: Bko ook voor tijdelijke docenten, student-assistenen en promovendi
Het Interstedelijk Studenten Overleg vindt het nog niet genoeg. “Voor een student is de docent de spilfiguur tijdens de studie”, zegt voorzitter Kees Gillesse. “Iedereen die lesgeeft moet daarom beschikken over een bko. Dat geldt ook voor tijdelijke docenten, student-assistenten en promovendi.”
Dat nog lang niet alle docenten didactisch zijn geschoold, toont volgens Gillesse aan dat er niet genoeg wordt ingezet op docentenprofessionalisering. “Wij realiseren ons natuurlijk ook dat de werkdruk in het hoger onderwijs hier niet aan bijdraagt. Een bko-traject levert een docent extra werk op, dus daar moet ruimte voor zijn, zowel in uren als in betaling.”
VSNU-woordvoerder Pierik herkent dit. “Onderwijskwaliteit doet er heel erg toe, maar tijdgebrek is echt een bottleneck. Je weet dat het volgen van een bko-cursus goed is voor de kwaliteit van het onderwijs, maar tegelijkertijd is een docent op dat moment zelf minder beschikbaar om les te geven.”
Het toenemende aantal studenten noemt Pierik een vloek en een zegen ineen. “Natuurlijk is het geweldig dat steeds meer studenten de Nederlandse universiteiten weten te vinden, maar uiteindelijk loop je daardoor wel tegen de grenzen van je capaciteit en kwaliteit.”
Verschil in bko-programma's
In een bko-cursus werken docenten aan vaardigheden op het gebied van onder meer onderwijsontwikkeling, onderwijsuitvoering en het toetsen en beoordelen van studenten. Maar hoe het traject er precies uitziet, mogen de universiteiten zelf bepalen.
Het gevolg is dat de bko-programma’s per universiteit sterk van elkaar verschillen. Aan de Erasmus Universiteit bestaat het traject uit een online module en drie bijeenkomsten en wordt de totale studielast geschat op 80 uur. Bij de Vrije Universiteit Amsterdam nemen docenten deel aan veertien bijeenkomsten en wordt de studielast geschat op 150 uur. De Universiteit Maastricht organiseert het bko-programma per faculteit om de bijeenkomsten zo goed mogelijk te laten aansluiten op de onderwijspraktijk. In Utrecht is dat net zo.
De onderwijservaring van een docent kan een rol spelen. Wie minder dan vijf jaar voor de klas staat, volgt aan de Rijksuniversiteit Groningen een uitgebreid programma met een studielast van 120 tot 160 uur, terwijl meer ervaren docenten daar hun bko kunnen behalen binnen 10 tot 30 uur. Koploper Tilburg University verzorgt voor ervaren docenten een intensief tweedaags bko-programma.
In bovenstaande tabel is te zien welk percentage van de docenten een bko heeft. De cijfers voor de UU in deze grafiek wijken sterk af van de cijfers zoals de UU die presenteert in het Strategisch Plan 2016-2020. Hierin staat dat in 2015 76 procent een bko heeft en dat het streven is dat 85 procent van de docenten een bko heeft in 2020. Het verschil is te wijten aan het feit dat in deze tabel ook de tijdelijke docenten worden meegenomen. De UU kijkt in haar Strategisch Plan alleen naar wetenschappelijk personeel in vaste dienst met een onderwijstaakstelling van minimaal 0,2 fte. In deze tabel is gekeken naar docenten met een vaste en tijdelijke aanstelling. Onduidelijk is of gekeken is naar de omvang van de onderwijstaakstelling.