'Excellentie, geef het goede voorbeeld en ga met de medezeggenschap aan tafel'

Goede en effectieve medezeggenschap bij Nederlandse universiteiten is nog altijd niet vanzelfsprekend. Dat werd vorig jaar nog weer eens bevestigd in een onderzoek van Berenschot in opdracht van het ministerie van OCW.

Hoewel de UU het zeker niet slecht doet, spelen landelijke problemen als lage opkomst bij verkiezingen en gebrek aan medezeggenschapskandidaten ook in Utrecht. Daarom is het een welkome ondersteuning als de minister van OCW naar aanleiding van zo’n rapport weer eens benadrukt hoe belangrijk goed functionerende medezeggenschap is voor een vitale universiteit.

Niet het goede voorbeeld
Het jammere is dat de minister – dat gold voor Ingrid van Engelshoven (D66), maar geldt vooralsnog ook voor Robbert Dijkgraaf (D66) – zelf niet het goede voorbeeld geeft en de georganiseerde medezeggenschap te vaak negeert, zelfs in gevallen waar het over die medezeggenschap zelf gaat. Zie de discussie over de inzet van extra middelen ter versterking van de medezeggenschap. Dat is zeker opmerkelijk voor bewindspersonen van een partij die democratisering van organisaties altijd hoog in het vaandel heeft gehad. 

Zodra er ‘iets’ speelt op het terrein van het hoger onderwijs komt een machinerie op gang van consultaties, overlegjes en uitwisseling van meningen. De voornaamste spelers in dit circuit: ambtenaren van OCW, soms de minister zelf, de onderwijswoordvoerders van de verschillende Tweede Kamerfracties en tal van vertegenwoordigers van belangengroepen en lobbyorganisaties. Wie zit er echter bijna nooit aan tafel?: de georganiseerde medezeggenschap.

De ambtenaren kennen bij wijze van spreken de telefoonnummers van ISO en LSVB uit hun hoofd, maar dat het veelal meer voor de hand ligt LOVUM of de VMH te bellen, de verenigingen die respectievelijk de universitaire medezeggenschap en die bij de hogescholen bundelen, komt slechts incidenteel bij hen op.

Representatiever dan belangenorganisaties
Toch zou het verstandig zijn vaker met de georganiseerde medezeggenschap aan tafel te gaan. In de eerste plaats voorkom je zo dat het personeel in het hoger onderwijs zelden gehoord wordt. Sommige kwesties worden wel met de vakbonden besproken, maar dan gaat het meestal om arbeidsvoorwaarden en minder over kwesties rond onderwijs en onderzoek.

In de tweede plaats is de representativiteit van de georganiseerde medezeggenschap aanzienlijk groter dan die van verschillende belangenorganisaties. Ook al is de opkomst bij medezeggenschapsverkiezingen soms ‘slechts’ twintig of dertig procent, dat is altijd nog aanmerkelijk hoger dan de representativiteit van de verschillende belangenorganisaties.

Genuanceerdere opvattingen
Wel verkondigen LOVUM en VMH veelal minder radicale en genuanceerdere opvattingen dan bijvoorbeeld ISO en LSVB. Bovendien doen zij dat zelden op luide toon. Daarmee zijn zij niet het hardst schreeuwende jongetje van de klas. Ter herinnering: een groep als WOinActie zat binnen de kortste keren aan tafel.

Maar het is de vraag of je je daar – zeker als bewindspersoon – ook op moet willen richten. Natuurlijk, vanuit het ‘pissing out – pissing in’-principe wil je ook de hardste schreeuwers bij voorkeur aan boord hebben. Maar als betrokkenen dat weten, gaan zij vooral nog harder schreeuwen en dragen zij steeds minder bij aan de oplossingen waarmee beleidsmakers uiteindelijk op de proppen moeten komen.

Van sommige politici is het overigens begrijpelijk dat zij hun oren gemakkelijk laten hangen naar clubs waar zij ooit zelf toe behoorden, maar ook zij zouden zich moeten realiseren dat ze er voor de belangen van het gehele onderwijs zitten en bijvoorbeeld niet alleen voor studenten.

Serieuze gesprekspartner
De Vereniging Universiteiten van Nederland (UNL, voorheen de VSNU) is de politiek al voorgegaan. Waar hun ontvanger voorheen ook vooral op de studentenbonden stond afgesteld, is inmiddels het besef gegroeid dat LOVUM een logische, constructieve en deskundige gesprekspartner is en is er inmiddels sprake van regulier overleg.

Misschien dat de verzamelde universitaire medezeggenschap de standpunten nog wat helderder kan articuleren. Dan hoeft dat in elk geval geen argument meer te zijn voor de minister om die medezeggenschap te negeren en kan hij volgens het ‘practice what you preach’-principe de georganiseerde medezeggenschap als serieuze gesprekspartner omarmen. Dat is goed voor het beleid én voor de medezeggenschap.

Advertentie