Geen angstreflex, maar medebestuur
'Het voorstel van D66 op instemmingsrecht op de begroting in te voeren is weldoordacht en kan de medezeggenschap tot een hoger niveau tillen. Dat vinden Anna Grebenchtchikova van het LOF en Lennart van Doremalen van de Utrechtse universiteitsraad.
Tot het jaar 1997 was de academische gemeenschap de baas op de universiteit: een systeem van democratisch verkozen raden bestuurde de universiteiten mee. Omwille van flexibiliteit werd dit systeem in 1997 verruild voor een systeem van zeggenschap. Het idee was dat de academische gemeenschap via medezeggenschap voldoende inspraak zou blijven houden in het te voeren beleid. Dat deze gemeenschap zich in haar vertegenwoordiging ooit niet serieus genomen zou worden, was destijds ondenkbaar.
Tijdig aan de bel trekken
Helaas is dat nu wel het signaal, dat uit zowel universiteiten als hogescholen naar voren komt. Daarnaast ziet men op onderwijsinstellingen van alle niveaus misstanden: onverantwoorde derivatenhandel, diplomafraude, de bouw van overbodige en onnodig dure gebouwen en afschaffing van opleidingen die niet afgeschaft hadden mogen worden – en dat zijn slechts voorbeelden uit de afgelopen twee jaar.
In sommige van deze gevallen wist de medezeggenschap van de misstanden, maar stond zij machteloos. In andere werd zij onvoldoende voorgelicht om op tijd een poging te doen om nog aan de bel te trekken. Combineert men deze feiten, dan kan men niet anders dan tot de conclusie komen dat van voldoende inspraak geen sprake is. Om deze inspraak te bewerkstelligen moet de medezeggenschap naar een hoger niveau getild worden.
Utrechtse voorbeelden
Ook op de Universiteit Utrecht worden keuzes gemaakt door besturen waar student en personeel zich slecht in kunnen vinden. Recente voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van Sterrenkunde en Portugees, waar zelfs landelijke aandacht voor was.
De belangrijkste reden voor het afschaffen van Sterrenkunde was een gebrek aan geld. Bij de faculteit van de opleiding sterrenkunde, Bèta, speelde jarenlang een begrotingstekort dat steeds verder opliep. Hoewel de medezeggenschap dit jarenlang signaleerde kon zij hier weinig actie over ondernemen. Uiteindelijk was er het vertrek van een decaan voor nodig om dit probleem op te lossen. De faculteitsraad had veel eerder wat kunnen doen aan het oplopende begrotingstekort als zij instemmingsrecht hadden gehad. Misschien had dan de opleiding Sterrenkunde niet eens afgeschaft hoeven worden.
Steigerreflex
Het voorstel van D66 doet precies het bovenstaande: het tilt medezeggenschap naar een hoger niveau. Instemmingsrecht op het centrale financiële stuk van instellingen geeft de academische gemeenschap weer enige grip op het beleid van hun alma mater. Besturen beginnen echter als vanouds te steigeren bij het idee om de academische gemeenschap serieuzer bij de besluitvorming te betrekken.
Zo schrijft het VSNU dat het “de vraag is of wetgeving voor de hele onderwijssector het juiste antwoord is op wanprestaties van enkele instellingen.” Een vreemde stellingname, daar indien er niets mis gaat met het besturen van een instelling, de medezeggenschap natuurlijk geen problemen zal opleveren. Zij zal enkel aan de bel trekken wanneer er sprake is van wanprestaties. Waar wanprestaties zullen optreden kan men niet voorspellen, waardoor een fatsoenlijk systeem dat op elke instelling op tijd aan de bel kan trekken een redelijke suggestie is.
Zelfde doel
Naast een sterker medezeggenschap zal instemmingsrecht op de begroting ook andere positieve effecten hebben. Stukken die men aanlevert ter advies aan een onbelangrijk orgaan werkt men nu eenmaal minder uit dan stukken die men aan een waardig gesprekspartner aanlevert.
Het College van Bestuur in Utrecht heeft bijvoorbeeld een eigen financiële ruimte, de zogenaamde beleidsruimte, die ze vrij kan besteden. Door ons excellente resultaat in de prestatieafspraken met de overheid is de hoeveelheid geld in deze beleidsruimte bijna verdubbeld. Doordat het leeuwendeel van de lasten van de universiteit vast liggen zit een groot gedeelte van de vrij besteedbare ruimte in de beleidsruimte van het college.
Hiermee kan het college een grote invloed uitoefenen op het onderzoek en onderwijs binnen de universiteit. Het is de vraag of het college deze invloed uit moet kunnen oefenen. Door de medezeggenschap instemmingsrecht te geven op de begroting, waar de beleidsruimte onderdeel van is, krijgen de studenten en de medewerkers meer zeggenschap over de beleidsruimte. Hierdoor verschuift een gedeelte van de invloed die het college uit kan oefenen naar de academische gemeenschap, want student en personeel kunnen meebeslissen waar de universiteit zijn extra geld aan uitgeeft.
Deze goede besluitvorming is immers voor zowel bestuur als academische gemeenschap essentieel. Zij hebben namelijk hetzelfde doel voor ogen: een goed functionerende instelling met toponderwijs en –onderzoek. Besturen, schiet daarom niet in een angstreflex en durf de broodnodige gezonde balans in de academische besluitvorming weer te herstellen.'