Personeelsgeleding U-raad zegt:
‘Vaste banen voor structurele taken’
Hoewel de opening van het Academisch Jaar bij de Universiteit Utrecht sociale veiligheid als thema had, is er een personeelscategorie die structureel de werkzekerheid bedreigd ziet en dat is die van de tijdelijke docenten. Er gloort voor de tijdelijke docenten vooralsnog weinig perspectief, zeker gezien een recente uitspraak van de kantonrechter in een zaak aangespannen door een docent van Sociale Wetenschappen tegen de UU over het niet aanbieden van een vast contract na beëindigen van zijn tijdelijke contract en de daarbij gehanteerde argumenten. Voor de rechter lijkt het aannemen van docenten net zoiets als het kopen van een zak appelen op de markt: de ene week ga je naar de ene kraam en de volgende week naar een andere. Het feit dat een werknemer al een aantal jaren binnen je organisatie werkzaam is geweest, schept volgens de rechter geen verplichting om juist deze (ervaren) werknemer voorrang te verlenen bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst.
In de discussie over tijdelijke docenten hanteert de Universiteitsraad al jaren als uitgangspunt dat voor structureel werk vast personeel moet worden aangenomen. Met het College van Bestuur is de raad van mening dat aan een instelling die zich profileert als research universiteit, het wetenschappelijk personeel zich in principe en bij voorkeur zowel bezighoudt met onderwijs als onderzoek. Ondertussen is de werkelijkheid dat er op het terrein van het onderwijs al jaren veel meer structureel werk is dan op het terrein van het onderzoek. Onderzoeksvragen zijn er te over, maar het geld om voor alle docenten bijpassende onderzoektijd te financieren schiet tekort.
Het ziet er niet naar uit dat die werkelijkheid, ondanks de toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen en sectorplanmiddelen, de komende jaren wezenlijk zal veranderen. Dan kun je als bestuur vasthouden aan de eerder ingezette koers en telkens opnieuw tijdelijke docenten benoemen en die na ommekomst van de wettelijk vastgelegde termijnen ook weer laten vertrekken. Je kan je ogen sluiten voor de daarbij behorende vernietiging van menselijk kapitaal en de werkdruk voor de vaste staf die telkens nieuwe krachten moeten inwerken. Of je kunt kiezen voor een realistischer koers en sommige stafleden een vast contract geven met uitsluitend doceertaken. Dat laatste zou niet de permanente situatie moeten zijn. Als zich een mogelijkheid voordoet deze collega’s ook onderzoekstaken te laten verrichten, moet die onmiddellijk worden gegrepen. De inzet van extra middelen uit de reserves voor het creëren van meer vaste aanstellingen is eerder door de raad dan ook verwelkomd als een noodzakelijke en logische stap die eigenlijk al veel eerder had moeten worden gezet.
In de tussentijd is het zaak alle tijdelijke collega’s een veilig gevoel te bieden: de HR-afdelingen zouden actief invulling moeten geven aan de zorgplicht voor ook deze categorie personeel. Zij moeten voorkomen dat mensen er te laat achter komen dat zij actie hadden moeten ondernemen om hun positie veilig te stellen. Iedereen wordt weliswaar verondersteld de wet te kennen, maar de wetten van het arbeidsrecht zijn voor ‘outsiders’ soms verdraaid ingewikkeld. En al heel snel voel je je als individuele werknemer knap eenzaam tegenover het massieve apparaat dat een universiteit ook kan zijn als het zich met al haar kennis en kunde tegen jou keert.
Een enigszins triomfantelijke reactie over een gewonnen rechtszaak past daar niet bij. Het is spijtig dat het zover heeft moeten komen. En het is spijtig dat de middelen ontbreken om uitsluitend met gecombineerde vaste aanstellingen te werken. Van winnaars is hier dus geen sprake; de (rechts)zaak kent enkel verliezers. De universiteitsraad gaat er de komende tijd dan ook alles aan doen om het college van bestuur ervan te doordringen dat deze rechtszaak voortkomt uit structurele problemen die structurele oplossingen vragen.
Namens de gehele personeelsgeleding van de Universiteitsraad