Annetje Ottow: ‘Ik wil oog hebben voor de underdog’
We zitten in de huiskamer van de zonovergoten Faculty Club in het Academiegebouw. Het is de laatste werkweek van Annetje Ottow aan de Universiteit Utrecht. Ze was bijna drie jaar vicevoorzitter in het bestuur en daarvoor drie jaar decaan van de Faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie. Ottow overlegt aan de telefoon hoe een mogelijk conflict in de kiem gesmoord kan worden. “Je wilt toch zoveel mogelijk goed afronden”, zegt ze verontschuldigend wanneer ze de telefoon neerlegt.
Ottow vertrekt binnenkort naar Leiden waar ze de eerste vrouwelijke collegevoorzitter wordt. Daarmee keert ze terug naar haar Alma Mater. In Leiden studeerde ze in de jaren 80 Rechten.
Wat voor student was je?
“Ik was vooral een ijverige student die het leuk vond om te studeren. Mijn vader had gezegd dat Leiden een goede universiteit is die goed bij mij zou passen. Hij heeft het, ondanks de financiële beperkingen, voor me mogelijk gemaakt te gaan studeren en dat voelde voor mij als een privilege. Daarom wilde ik er ook echt voor gaan. Ik woonde in een groot studentenhuis waar we zaken samen deden. Naast mijn studie was ik lid van de studentenzeilvereniging De Blauwe Schuit en was ik actief bij de Rechtswinkel. Dat heb ik met veel plezier gedaan. Het aardige is dat ik nu lid ben van de Raad van Toezicht van het Juridisch Loket, een soort landelijke koepel van rechtswinkels.”
Na de studie koos je niet voor de wetenschap, maar ging je werken bij grote kantoren als De Blauw Blackstone Westbroek en later Houthoff Buruma. Waarom?
“Ik was tijdens mijn studie zeer geïnteresseerd in de wetenschap en vooral de Europese verhoudingen vond ik enorm boeiend. Mijn hoogleraar Schermers vroeg dan ook of ik zo’n carrière niet ambieerde. Toch wilde ik de praktijk in. Al ben ik ook bij het bureau wetenschappelijke artikelen blijven schrijven en heb ik lesgegeven. Eigenlijk is de combinatie van praktijk en wetenschap altijd mijn leitmotiv geweest. Het is heel inspirerend om voor maatschappelijke problemen de wetenschappelijke inzichten te gebruiken en omgekeerd.
De combinatie van praktijk en wetenschap is altijd mijn leitmotiv geweest
“Toen ik zwanger werd, kreeg ik te maken met complicaties en ben door bekkeninstabiliteit een tijd uit de roulatie geweest. Ik heb de periode van revalidatie gebruikt om te gaan promoveren. Dat was een blessing in disguise. Na mijn promotie ben ik terechtgekomen in de wereld van het toezicht, de OPTA, het College van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit.”
In 2007 ben je naar Utrecht gekomen als hoogleraar Economisch publiekrecht . Hoe groot was het cultuurverschil?
“Een enorm verschil. Bij zo’n bedrijf zit je in een pressure-cooker. De klant staat centraal, die is het inkomen en daar moet je je 200 procent voor inzetten. Je voelt voortdurend de urgentie om te presteren. Het is een harde, competitieve wereld. Aan de andere kant beseft zo’n bedrijf wel dat je als medewerker beter functioneert als je happy bent. Daar werd flink in geïnvesteerd. Geld speelde daarbij minder een rol.
Op de universiteit heb je dat geld niet, maar heb je relatief meer rust en autonomie. Dat moet ook, want je hebt tijd nodig om na te denken, cursussen op te zetten en artikelen te schrijven. Al geloof ik dat de werelden wel naar elkaar toegroeien. Er zit meer druk op wetenschappers, ook als het gaat om het verzorgen van onderwijs. Tegelijk hebben we minder middelen dan het bedrijfsleven. De financiering vanuit de overheid moet echt beter. Daarnaast moeten we in de universitaire wereld wat meer oog hebben voor de menselijke maat.”
In 2014 ben je decaan geworden. Waarom heb je gekozen om te gaan besturen?
“Vanwege mijn achtergrond bij onder meer de OPTA, weet ik dat ik goed ben in besturen. Dat is een van mijn talenten. Toen ik dat eens bij een beoordelingsgesprek opperde, viel de betreffende hoogleraar bijna van zijn stoel. Besturen was in de academische wereld meer een bijkomstige plicht dan een talent dat je zou willen benutten. ‘Wil je soms een tweede Yvonne van Rooy worden?’, vroeg hij op scherpe toon. Van Rooy was op dat moment de collegevoorzitter van de Universiteit Utrecht. Nou dat wilde ik wel, maar zo’n ambitie werd in de academische wereld niet gewaardeerd.
Ik kwam in gesprek met een internationale student en het raakte me hoe eenzaam ze was
“Het goede van het programma Erkennen en Waarderen, dat we nu ontwikkelen, is dat we meer oog gaan krijgen voor verschillende talenten. Dit programma geldt zowel voor ondersteunend als wetenschappelijk personeel. Ben je goed in onderwijs geven, dan kan je daarin een carrière opbouwen. Heb je talent in het bestuurlijke circuit, dan moet dat ondersteund worden. En anderen zijn weer beter in het opzetten van een onderzoeksproject in teamverband.
“Overigens is het heel belangrijk om ook als bestuurder het contact met de praktijk te houden. Ik heb laatst nog ondanks corona een fysiek college mogen geven. Ik kwam in gesprek met een internationale student en het raakte me hoe eenzaam ze was. Ze hunkerde echt naar contact. Het is goed dat uit eerste hand te horen en iemand in de ogen te kunnen kijken.”
Vrouwen aan de top. Het is een van de aandachtsgebieden waar je de laatste jaren mee bezig geweest bent. Heb je zelf last gehad van het glazen plafond?
“Ik heb veel ondersteuning gehad vanuit mijn omgeving. Ook van huis uit ben ik altijd gestimuleerd om te gaan voor wat ik wilde. Ik zou tegen jonge vrouwen willen zeggen dat ze vooral geloof in eigen kunnen moeten behouden. Je moet als vrouw echt je vinger durven opsteken. Daarnaast vind ik het belangrijk dat er voldoende voorbeelden zijn, rolmodellen. Vrouwen kunnen elkaar ondersteunen. Ik heb bijvoorbeeld steun gehad van de vorige collegevoorzitter Marjan Oudeman. Binnen de universiteit is op dat vlak sprake van een cultuuromslag, maar het gaat nog altijd langzaam.
‘Ja Annetje, met zulke hoge hakken moet het wel lukken’
Makkelijk is het niet. Persoonlijk heb ik wel last gehad van de manier waarop mensen soms reageren. Toen ik benoemd wat tot decaan, kwam ik een collega tegen op het Janskerkhof. Hij riep naar mij: ‘Ja Annetje, met zulke hoge hakken moet het wel lukken’. Dat soort bejegening is vervelend. We moeten durven te benoemen wat niet oké is en daar wat aan doen.”
Annetje spreekt de aanwezigen toe op Coming Out Day in 2016 na het hijsen van de LHTB+ vlag bij het bestuursgebouw - Foto DUB
Tijdens het decanaat en ook als vicevoorzitter heb je je ingezet voor diversiteit en inclusie. Je was voorzitter van de eerste Taskforce Diversiteit en je hebt je sterk gemaakt voor een buddysysteem om talentvolle leerlingen die niet bekend zijn met de universitaire wereld te helpen. Waar komt die drive vandaan om je daarvoor in te zetten?
“Ik heb altijd al wel een sterk gevoel gehad voor de underdog. Dat heb ik ook van thuis meegekregen. Mijn grootvader en vader hebben het jappenkamp overleefd en het is hen na alle ellende gelukt om een goed bestaan op te bouwen. Mijn opa is burgemeester geworden van een kleine plaats waar hij zich altijd heeft ingezet voor mensen in problemen. Dat was wel mijn voorbeeld.
Die Afghaanse man vond mijn aanbod zo fijn dat er de volgende ochtend versgebakken broodjes aan mijn voordeur hingen
“Je helpt waar dat kan. Ik kwam een keer terug van een reis en op Schiphol raakte ik in gesprek met een Afghaanse taxichauffeur. Hij maakte zich zorgen over de opleiding van zijn dochters en snapte niet alle brieven die hij van school kreeg. Het bleek dat hij vlakbij mij woonde. Ik bood aan daar een keer naar te kijken. Die man vond dat aanbod al zo fijn dat er de volgende ochtend versgebakken broodjes aan mijn voordeur hingen.
“Een ander voorbeeld is hoe het buddysysteem ontstaan is. Bij Meet the Professor ging ik naar een basisschool in Overvecht. Ik legde uit dat ik via het gymnasium naar de universiteit ben gegaan omdat ik goed kon leren. De hele klas keek toen naar Princess, het enige meisje in de klas die een vwo-advies had gekregen. Zij komt uit een familie die onbekend is met de universiteit. Hoe groot is dan de kans dat het haar ook echt lukt om door te stromen? Ik heb toen bedacht dat we een systeem moeten opzetten om kinderen te helpen de kloof tussen hun wereld en de universiteit kleiner te maken. We zijn gestart met een buddysysteem waardoor je hoopt dat ze eerder durven te kiezen voor een academische opleiding en zich sneller gaan thuis voelen op de universiteit.”
Je hebt ook in je portefeuille hoe we omgaan met mensen die ziek zijn of een beperking hebben. Zelf ben je ook een tijd uit de running geweest door ziekte. Hoe raakt dat elkaar?
“Zoals gezegd vind ik dat we binnen de universiteit aandacht moeten hebben voor de mensen die ziek zijn en dat we ruimte bieden voor mensen met een beperking. Dat komt niet zozeer doordat ik zelf ziek ben geweest, maar ik weet wel uit ervaring hoe belangrijk aandacht is. Ik heb last van een stofallergie. Vanwege de slechte luchtkwaliteit in Utrecht en de stof in oude gebouwen kon ik in een aantal gebouwen niet goed werken. Dat is iets waar je als persoon mee moet zien te dealen. Maar het is dan een zegen als je collega’s hebt die je echt helpen zo goed mogelijk te blijven functioneren. Ik gun dat iedereen binnen de UU. Daar moet blijvend aan gewerkt worden.”
De universiteit is een complexe organisatie. Hoe heb je de samenwerking ervaren?
“In Utrecht werken we samen vanuit een gevoel van saamhorigheid. Dat is iets om te koesteren. Ik denk dat we het soms teveel als vanzelfsprekend aannemen. Wat we met dit bestuur proberen is om tot een besluit te komen vanuit het gesprek. We willen weten wat anderen ervan denken en zo komen we tot een gezamenlijke beslissing. Alle bestuursleden zijn zelf decaan geweest en dat helpt. Maar ik zie ook dat er tussen de faculteiten echt een solidariteit bestaat. Kijk naar de landelijke commissie Van Rijn die wilde dat meer geld zou gaan naar de bètafaculteit. De minister nam dat over, maar wij bij de UU hebben dat niet gedaan.
In Utrecht werken we samen vanuit een gevoel van saamhorigheid. Dat is iets om te koesteren
“Soms is het wel moeilijk om een gezamenlijk besluit bij alle faculteiten en diensten goed gerealiseerd te krijgen. Bijvoorbeeld de maatregel die we genomen hebben al het tijdelijk personeel voor minimaal vier jaar aan te nemen. Dat werkt nog niet bij alle faculteiten even goed. Ik geloof niet dat het onwil is, maar soms gaan dit soort zaken over veel schijven. Of zie je dat faculteiten terughoudend zijn om geld uit te geven, zodat we aan het eind van het jaar weer met een overschot zitten. Ik merk dat ik dan heel ongeduldig word.
Een vergadering van de Universiteitsraad met het College van Bestuur rector Henk Kummeling, voorzitter Anton Pijpers en vicevoorzitter Annetje Ottow. Foto DUB
“Nu heeft bijvoorbeeld Rechten dit jaar een enorme toename van eerstejaars, dan moeten ze ook mensen aannemen. En ja, dat is dan voor vier jaar, maar die studenten blijven ook minstens drie jaar. Dus kom op, dat zijn we aan onze stand verplicht. En als het niet lukt om het binnen de faculteit financieel rond te krijgen, dan moeten we dat gezamenlijk bespreken. Daar komen we wel uit.
Welke rol is daarbij in jouw ogen weggelegd voor de medezeggenschap?
“Medezeggenschap vind ik enorm belangrijk. Het is goed om als bestuurder een spiegel voorgehouden te krijgen. Bijzonder vind ik de jonge generatie studenten die voor één jaar in de raad zit en haar kritiek soms scherp verwoordt. Dat is ook goed. Door de kritiek en pittige feedback worden besluiten beter.
Wat me raakt, is een onderstroom van wantrouwen die soms boven komt drijven
“Wat me wel raakt, is een onderstroom van wantrouwen die soms boven komt drijven. Als bestuurders doen we onze uiterste best. Daar zitten ook maatregelen bij waarover je van mening kunt verschillen. De belangen zijn ook niet altijd dezelfde. En als vicevoorzitter, met financiën in de portefeuille, moet je soms met besluiten komen die niet prettig zijn. Maar het raakt me als het persoonlijk gemaakt wordt. De passie voor de universiteit en het welzijn van collega’s en studenten is in mijn ogen echt iets wat we allemaal delen.”
Hoe kijk je terug op de tijd in Utrecht?
“Ik moet eerlijk zeggen dat ik met pijn in het hart afscheid neem. De tijd was enorm goed en het contact met de mensen die ik op alle niveaus, van wetenschappers tot studenten en ondersteunend personeel, ben tegengekomen was hartverwarmend. Ik ben blij dat ik als bestuurder heb mogen bijdragen de organisatie mooier te maken.
Toen we vorig jaar op initiatief van het Green Office het Tiny Forest aan het planten waren, kwam er een Canadese student naar me toe. Hij zei: mevrouw Ottow, het is zo mooi dat we dit bos hier kunnen planten. Dank daarvoor. Dat dit hier kan, is echt een reden voor mij om voor Utrecht te kiezen.” Als ik dat dan hoor, denk ik: kijk daar doe je het voor.”
Annetje Ottow bij het planten van Tiny Forest - Foto Maartje ter Horst/Green Office