Een gemeenteraad vol UU-afgestudeerden; is dat erg?
Woensdag 21 maart kunnen Utrechters en EU-burgers die in de stad ingeschreven staan, stemmen voor een nieuwe gemeenteraad. Voor 45 beschikbare zetels, hebben 385 Utrechters van zestien partijen zich verkiesbaar gesteld. Zij vormen allerminst een afspiegeling van Utrecht, blijkt uit onderzoek van DUB. Zo staan er verhoudingsgewijs meer jongeren, mannen en hoogopgeleiden op de kandidatenlijsten dan er in Utrecht wonen. Maar is dat erg? Hoogleraar Mark Bovens en universitair docenten Hans Vollaard en Harmen Binnema van Bestuurs- & Organisatiewetenschap, bekijken de resultaten van het DUB-onderzoek en geven duiding.
Voor ons onderzoek gebruikten we openbare profielen van de gemeenteraadskandidaten. Alleen als op het profiel zowel een band met de Universiteit Utrecht als met de partij werd vermeld, namen we de informatie op in onze statistieken. Als één van beide ontbrak, dan vroegen we de partijen de informatie te verstrekken. Hierdoor hebben we van 94 procent van de kandidaten kunnen vaststellen of zij (oud-)student of (oud-)medewerker van de UU zijn. De 22 kandidaten van wie wij dit níet hebben kunnen achterhalen, zijn van D66, SP, ChristenUnie, CDA en de eenmanspartij van Marcello van de Wal. Voor de statistieken over de leeftijd van de kandidaten, hebben wij gebruik gemaakt van de gegevens die partijen hebben aangeleverd voor de verkiezingswebsite van de gemeente. Deze informatie ontbrak bij 7 procent van de kandidaten.
- In Utrecht heeft 51 procent van de inwoners aan een universiteit of hogeschool gestudeerd. Van de gemeenteraadskandidaten studeert 44,7 procent aan de UU of heeft dat
- Zeven van de zestien lijsttrekkers zijn alumnus van de Universiteit Utrecht (43,8 procent). Van de andere negen kandidaten die de partijlijsten aanvoeren, zijn er acht hoogopgeleid en is van één het opleidingsniveau onbekend.
- Het CDA en Student & Starter hebben de meeste UU'ers op de kandidatenlijst staan; ieder 29. Voor beide partijen betekent dit dat 58 procent van de lijst bestaat uit mensen met een band met de Universiteit Utrecht.
- De partij waar UU'ers procentueel het grootste aandeel hebben, is de lokale partij Evenwicht. Deze partij heeft twee kandidaten en beiden zijn alumnus van de UU.
- De Piratenpartij die met één kandidaat meedoet, heeft geen band met de UU.
- Hoewel vrouwen in Utrecht in de meerderheid zijn (51 procent van de inwoners van de stad is vrouw), zijn ze op de kandidatenlijsten van de partijen in de minderheid. Van de 385 kandidaten is 35 procent vrouw en 65 procent man.
- 48 procent van de UU-studenten op de kieslijst (in totaal 25) is vrouw. Kijken we naar alle UU'ers op de kandidatenlijsten dan is 40 procent vrouw.
- Van de lijsttrekkers is 18,8 procent vrouw; bij dertien van de zestien partijen wordt de kandidatenlijst aangevoerd door een man.
- 27 procent van de inwoners van Utrecht is tussen de 25 en 35 jaar oud, maar onder de 385 kandidaten valt 32 procent in deze leeftijdscategorie.
- Ouderen zijn minder goed vertegenwoordigd onder de kandidaten. Waar in Utrecht 13 procent van de inwoners 65 jaar of ouder is, is dit op de kandidatenlijst maar 5 procent.
- 21 procent van UU'ers op de kieslijst heeft een leeftijd tussen de 18 en 24 jaar. Dit is 5 procent meer dan het gemiddelde van heel Utrecht. De 65+'ers zijn hier met 3 procent het minst vertegenwoordigd door UU'ers.
Hoogopgeleiden oververtegenwoordigd onder Utrechtse kandidaten
In Utrecht heeft 51 procent van de inwoners hoger onderwijs gevolgd. Landelijk gezien heeft drie op de tien Nederlanders gestudeerd aan een hogeschool of universiteit. Daarmee is de Domstad, de stad met het hoogste percentage hoogopgeleiden van Nederland. Niet verwonderlijk dus dat een deel van de kandidaten voor de Utrechtse gemeenteraadsverkiezingen studeert of heeft gestudeerd aan de Universiteit Utrecht. Wie de cv’s van de 385 kandidaten bekijkt, ziet dat 44,7 procent van hen student of alumnus van de UU is. Maar ook veel andere kandidaten hebben een diploma van een hogeschool of universiteit. Het opleidingsniveau van de zestien lijsttrekkers illustreert dat. Zeven van hen hebben aan de UU gestudeerd. Acht anderen zijn eveneens hoogopgeleid. Van één lijsttrekker is het opleidingsniveau onbekend. Hoogopgeleiden zijn dus oververtegenwoordigd op de kandidatenlijst voor de Utrechtse gemeenteraadsverkiezingen.
“Dat sluit aan bij het landelijke beeld”, reageert hoogleraar Mark Bovens die onderzoek deed naar de stijging van opleidingskwalificaties onder politici en daar onlangs het boek Diploma democracy over publiceerde. “We zien in heel Nederland dat het aantal hogeropgeleiden is toegenomen bij vertegenwoordigende organen. Dat geldt voor de Tweede Kamer in extreme mate. Je ziet dat daar 90 tot 95 procent aan een hogeschool of universiteit heeft gestudeerd. Die trend zie je ook bij gemeenteraden en colleges van burgemeesters en wethouders.” Zo blijkt uit onderzoek van Bovens dat in 1979 slechts 30 procent van de wethouders hoogopgeleid was en ruim 40 procent laag opgeleid. Volgens het huidige onderwijssysteem is een laagopgeleide iemand die basisonderwijs, vmbo, de eerste drie jaar van havo of vwo of een mbo niveau 1 opleiding heeft gevolgd. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 was dat beeld anders. Toen was 70 procent hoog- en 10 procent laagopgeleid. Daarmee werden laagopgeleiden van de grootste groep opeens de kleinste.
Hans Vollaard die onderzoek deed naar 150 jaar gemeentelijke politiek, nuanceert dat beeld iets. Hij beaamt dat er een toename is van het aantal hoogopgeleiden binnen de politiek als je de huidige situatie vergelijkt met die van 40 jaar geleden. Kijk je naar de afgelopen 150 jaar dan blijkt de hogere klasse altijd de boventoon te hebben gevoerd. “De periode dat de boer en timmerman in de gemeenteraad zaten is een relatief korte periode geweest. Je kunt je afvragen of het de gewone boeren en timmermannen waren of juist de slimme.”
Volgens Bovens zijn er echter toch wat risico's als de hele gemeenteraad straks vol zit met academisch afgestudeerden. “Dan ontstaat een beetje het beeld dat de rest van de bevolking niet meedoet. Stel dat 90 procent van de gemeenteraad man zou zijn of wit. Dan kun je zeggen: ‘Dat geeft niet, want zij kunnen ook het belang behartigen van vrouwen of minderheden’, maar de gemeenteraad is een vorm van volksvertegenwoordiging en als maar één groep uit de bevolking in de raad zit, dan rijst de vraag of dat wel een vertegenwoordiging van het volk is. Het vormt een legitimiteitsrisico.”
Stemmen op kandidaat met hetzelfde opleidingsniveau
“Heel veel middelbaar- en laagopgeleiden zitten daarbij helemaal niet te wachten op universitairgeschoolde volksvertegenwoordiging”, vervolgt Bovens. "Uit Engels onderzoek blijkt dat de mate waarin je iemand een prettige kandidaat vindt, hoofdzakelijk wordt bepaald door opleiding. Zo legden de onderzoekers een profiel voor van een kandidaat die met 21 van school ging en een profiel voor van een kandidaat die met 18 school verliet. Het overgrote deel van de laag- en middelbaaropgeleiden koos voor de kandidaat die met 18 van school ging. Als de onderzoekers een kandidaat voorlegden die met 16 jaar van school ging, bleek een meerderheid van de respondenten deze persoon te prefereren boven iemand die een PhD had. Opleidingsniveau is een manier om te bepalen of iemand een kandidaat is die bij je past. Omdat je denkt dat een gedeeld opleidingsniveau betekent dat je op die persoon lijkt en daarom dezelfde zorgen en politieke interesses deelt. Het is geen gekke gedachte.”
Zijn collega Hans Vollaard beaamt dat het gevoel van herkenning afneemt als er alleen een bepaald type mens in de gemeenteraad zit, maar in zijn optiek is het opleidingsniveau van gemeenteraadsleden niet zo belangrijk als Bovens stelt. “Kiezers zijn zich ervan bewust dat de sociale achtergrond van raadsleden afwijkt. Zij vinden het belangrijker dat raadsleden het algemeen belang in het oog houden, deskundig zijn en burgers helpen om hun stem te laten horen." En dat wordt volgens Vollaard niet door alle kiezers zo gevoeld.
Volgens Harmen Binnema en Mark Bovens wordt dat juist verklaard door het hogere opleidingsniveau van raadsleden, omdat het een verschuiving in de politieke discussies tot gevolg heeft gehad. Van sociaaleconomische thema’s naar sociaal-culturele onderwerpen zoals migratie, duurzaamheid, Europa en identiteit. Waar sociaaleconomische standpunten en opleidingsniveau geen relatie hebben, wordt je mening op sociaal-culturele thema’s juist sterk bepaald door opleidingsniveau. Binnema illustreert: "Je ziet bijvoorbeeld dat hoogopgeleiden meer aandacht hebben voor milieu en klimaat, een enthousiastere houding hebben tegenover Europa en positiever staan ten opzichte van de multiculturele samenleving en migratie."
“Natuurlijk ga je politiek niet in om alleen hoger opgeleiden te vertegenwoordigen”, vervolgt Binnema. “Idealiter kun je je verplaatsen in anderen, maar je ziet dat hoogopgeleiden andere punten op de agenda zetten.” Bovens beaamt: “De opvattingen van Kamerleden komen voor 94 procent overeen met de opvattingen van de hoogopgeleide kiezer, maar niet met die van de laagopgeleide kiezer. Je ziet daardoor gevoelens van politieke onmacht bij laag- en middelbaar opgeleiden toenemen, terwijl de tevredenheid bij hoogopgeleiden gelijk is gebleven.”
Vroeger was er de verzuiling, nu is er het verschil in opleiding
Dat hoogopgeleiden er niet in slagen op sociaal-culturele thema’s de stem van lager opgeleiden te laten horen, heeft volgens Bovens te maken met het feit dat werelden steeds meer gescheiden raken op basis van opleidingsniveau. Vroeger was er de verzuiling, maar binnen de zuil was er diversiteit. Bovens: “Je ziet dat opleidingsniveaus de nieuwe zuilen vormen. Het merendeel van de hoogopgeleide kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen komt nooit lager opgeleiden tegen. Vroeger zei ik tegen mijn eerstejaars studenten: ‘Je zit nu op de universiteit en dat betekent dat je serieuze kranten moet lezen en dat ik van je verwacht dat je niet meer naar SBS kijkt’. Maar tegenwoordig zeg ik tegen ze: ‘Jullie komen uit een geprivilegieerde omgeving en zeker als bestuurskundige moet je ook weten wat er elders speelt. Dus kijk ook eens Hart van Nederland, meld je aan voor andere Facebookgroepen en ga niet werken in een studentencafé, maar neem een baan als schoonmaker’. Anders blijven ze steeds maar hangen in die hoogopgeleide bubbel.”
'Onzin dat alleen hoger opgeleiden geschikt zijn'
Voor de oorzaak van het grote aandeel hoogopgeleiden, wijzen de drie wetenschappers naar de netwerken die toegang verlenen tot politieke functies. “Het is niet zo dat politieke partijen actief lager opgeleiden weren”, stelt Binnema die lijstduwer is van GroenLinks in Utrecht en vanuit die rol betrokken was bij de sollicitatiecommissie voor raadsleden. “Iedereen kan lid worden van een politieke partij en zeggen: ‘Ik zou graag in de gemeenteraad willen’. Maar als je de profielschetsen van een aantal partijen ziet, dan zijn die aantrekkelijker voor hoogopgeleiden. Er wordt bijvoorbeeld verwacht dat je veel stukken wilt lezen en vergaderen. Voor de klassieke volksvertegenwoordiger die actief is in de wijk en voor wie stukken lezen een noodzakelijk kwaad is, is minder plek gekomen.”
“Raadswerk vraagt wel een beetje inzicht in hoe je die beleidstukken moet lezen”, beaamt Binnema, “maar het is onzin dat alleen hoger opgeleiden daar geschikt voor zijn. Ik ben ook laag- en middelbaaropgeleiden tegengekomen die hele effectieve volksvertegenwoordigers zijn.” Toch is het niet vreemd dat de keuze valt op mensen met een academische achtergrond, stelt Bovens. “Door de groei van het aantal hoogopgeleiden zijn lageropgeleiden achteraan in de rij komen te staan, vanwege die minder mooie papieren. Daarnaast zie je dat in de sollicitatiecommissies vooral hoogopgeleiden zitten en die kiezen mensen die op hen lijken. Of ze kiezen mensen uit hun eigen netwerk. En hoogopgeleiden kennen vooral andere hoogopgeleiden. Het is heel logisch en voor politieke partijen rationeel om te doen, want je weet wat voor vlees je in de kuip hebt. En andersom als raadslid ook.”
Voor een verklaring waarom jongeren tussen de 25 en 34 jaar oververtegenwoordigd zijn op de Utrechtse kandidatenlijsten, wijst Vollaard naar de tijdsinvestering van raadswerk. “Je moet tijd hebben om politiek actief te zijn. Want als je een gezin hebt, een zieke moeder en je moet ook je buurman helpen in het kader van de participatiesamenleving, dan is je tijd wel op. Zeker als je ook een keer helpt bij de voetbalvereniging van je zoontje. Om die reden zie je in Utrecht onder aspirant-gemeenteraadsleden veel studenten en net-afgestudeerden zonder gezin. In andere steden zijn het vooral ouderen.”
'Eigenlijk moet de opkomstplicht weer worden ingevoerd'
Universitair docent Hans Vollaard ziet meerdere mogelijkheden om de (gemeentelijke) politiek een betere volksvertegenwoordiging te maken. “Tot 1970 hadden we opkomstplicht. Dat betekende dat alles en iedereen gehoord werd omdat ze móesten stemmen. Sinds de afschaffing is de opkomst voor de verkiezingen afgekalfd tot net iets meer dan de helft, terwijl de wensen van niet-stemmers wel iets anders zijn dan die van de stemmers.” De lage opkomst wijt Vollaard aan het gebrek aan interesse in de (lokale) politiek. Dat heeft volgens de wetenschapper minder te maken met de oververtegenwoordiging van hoogopgeleiden en meer met het feit dat mensen niet weten wat er speelt doordat mensen gericht zijn op de landelijke politiek. En als ze wel weten wat er speelt dan zijn de verschillen tussen lokale partijen zo klein, aldus Vollaard, dat dit de keuze bemoeilijkt. “Maar als de democratie van ons allemaal is, dan moeten ook alle wensen en verlangens worden gehoord. In die zin is het geen slecht idee om de opkomstplicht weer in te voeren.”
Vollaard trekt die lijn door naar het referendum. Hij stelt dat een bindend referendum een goede manier zou zijn om burgers bij de politiek te betrekken onder andere omdat het politieke instrument populair is onder laagopgeleiden. Het geeft ze niet alleen de kans om “aan de noodrem te trekken”, maar dwingt politici ook hun standpunten toe te lichten. Volgens Vollaard werkt het nationale referendum op dit moment niet op die wijze doordat het raadgevend is en door de manier waarop de opkomstdrempel is georganiseerd. Hij verwijst ter illustratie naar de sleepwet. “Je ziet dat de tactiek van politici is: ‘We zeggen er helemaal niets over, want dan haalt het referendum de opkomstdrempel niet’. Als de uitkomst van het referendum bindend was, zou dit de voorstanders van de sleepwet dwingen om hun standpunt uit te leggen. In plaats van de discussie niet eens te benoemen.” Daarnaast zou een bindend referendum ervoor zorgen dat politici de uitkomst niet zomaar naast zich neer kunnen leggen. “Toen Alphen aan den Rijn werd samengevoegd met een paar dorpjes, was er een referendum over de nieuwe naam van de gemeente. Er was een aantal mensen uit die dorpjes zo slim om een meerderheid te mobiliseren die een andere naam dan 'Alphen aan den Rijn' wilden. Uiteindelijk koos het rijk toch voor Alphen aan den Rijn. Daar worden mensen dus kwaad over. Daarom moet een referendum ook bindend zijn.”
Betrekken van verschillende burgers op verschillende manieren
Ook Harmen Binnema ziet de oplossing in het “betrekken van burgers en ze meer invloed geven”. Hij geeft het voorbeeld van een gelote burgerraad. Daarmee bedoelt de universitair docent dat de gemeente bij bepaalde thema’s actief burgers moet uitnodigen om zich op te geven om mee te praten. Een loting bepaalt uiteindelijk wie meepraat. Dit laatste om te voorkomen dat vooral de “witte man boven de 50 jaar die al politiek actief is” zich aanmeldt en je alsnog andere groepen mist. Een dergelijk orgaan zou daarnaast volgens Binnema moeten experimenteren met diverse manieren van inbreng. Want het feit dat mensen wordt gevraagd hun mening onder woorden te brengen, kan sommige doelgroepen afschrikken. “Die vorm spreekt hoogopgeleiden meer aan. Dus moet je je altijd afvragen of mensen altijd maar om tafel moeten gaan zitten op basis van stukken, nota’s en beleid. Of kun je ook met elkaar een maquette maken, een lied met elkaar schrijven of een moodboard maken? Want als het je lukt om een mooie representatieve groep mensen aan tafel te krijgen, dan moet je ook nadenken over de beste werkvorm waarin ieders kwaliteiten naar voren komen.”
Hoogleraar Mark Bovens hoopt daarnaast dat ons democratische systeem uiteindelijk zelf de balans terugvindt. Hij ziet de bewijzen daarvoor onder andere in de opkomst van lokale partijen, zoals de Leefbaren, die “de politieke agenda een andere kant op bewegen”. “Je ziet dat er partijen ontstaan die zich gaan ontfermen over de lageropgeleide kiezers.” Politieke entrepreneurs, noemt hij ze. Zij zien een gat in de politieke markt. “Als je kiezersgroep van laag- en middelbaaropgeleiden aanboort, kun je als partij namelijk een heel eind komen.”