Grote onzekerheid bij jonge onderzoekers. Hoe gaan zij om met de coronacrisis?
Labs die gesloten zijn, proefpersonen die niet beschikbaar zijn, beurzenprogramma’s en publicaties die worden uitgesteld. Het is niet verwonderlijk dat er bij PhD’s en postdocs onrust bestaat over de vertraging die hun onderzoek gaat oplopen. De zorgen bleken onlangs ook uit twee enquêtes onder jonge UU-wetenschappers.
Alle reden om te gaan praten met drie Utrechtse promovendi een een postdoc. De coronamaatregelen frustreren de wens van neurowetenschapper Divya Raj om met een onderzoeksbeurs haar wetenschappelijke carrière in Nederland voor te zetten. Emma Everaert en Iris Selten moeten de oorspronkelijke opzet van hun promotie-onderzoek loslaten. En Scheikunde-promovendus Emily Monkcom moet wachten tot haar lab weer opengaat.
Als er even geen onderzoeksbeurzen zijn …
Eind december loopt de aanstelling van postdoc-onderzoeker Divya Raj in Utrecht af. Ze wil graag met een onderzoeksbeurs haar wetenschappelijke carrière in Nederland voortzetten, maar veel aanvraagprocedures liggen stil.
“Veel jonge onderzoekers dreigen door de coronacrisis gedwongen te worden om beslissingen te nemen die hun loopbaan opeens een andere kant op sturen”, zegt neurowetenschapper Raj.
Raj ziet hoe vooral PhD’s in hun laatste jaar en postdocs die aan het einde van hun aanstellingsduur zitten, problemen ervaren. “In die fase ben je óf bezig om je internationale contacten aan te halen en je voor te bereiden op een volgende stap in je wetenschappelijke carrière óf je oriënteert je op een loopbaan buiten de universiteit. We moeten deze generatie van goedopgeleide wetenschappers daarom op een goede manier door de coronacrisis loodsen.”
Zelf heeft ze een aanvraag ingediend voor een Venibeurs van onderzoeksfinancier NWO. De interviews daarvoor zijn uitgesteld vanwege de coronamaatregelen. “Nu wordt niet volgende maand, maar waarschijnlijk pas in oktober bekend wie er een beurs krijgt. Omdat mijn contract hier in Utrecht – waar bovendien mijn verblijfsvergunning van afhankelijk is – in december afloopt, weet ik op dit moment niet waar ik aan toe ben.”
Extra zuur is dat ze door de vertragingen waarschijnlijk ook de kans misloopt om in een volgende subsidieronde nog een tweede Veni-aanvraag te doen als de eerste mocht worden afgewezen. Jonge onderzoekers mogen twee keer een poging wagen binnen de eerste drie jaar na promoveren.
In de wetenschap dat het Veni-programma erg competitief is, had Raj haar hoop ook gevestigd op enkele andere onderzoeksbeurzen. Maar veel fondsen ervaren op dit moment eveneens problemen. Charitatieve instellingen zien nu bijvoorbeeld dat fundraise-evenementen worden afgelast en dat sponsoren zich terugtrekken.
Raj: “Ik had een heel duidelijk plan voor ogen. In juni zou ik weten wat mijn volgende stap zou zijn. Maar nu word ik mogelijk gedwongen om een besluit te nemen dat ik anders niet had genomen. Of om mijn wetenschappelijke loopbaan enige tijd te onderbreken. ”
Gelukkig is kort voor de invoering van de coronamaatregelen het eerste grote project waar ze in Utrecht aan meewerkte, afgerond. Op het nippertje waren ook de revisies van het manuscript voor een wetenschappelijke publicatie klaar. Een tweede project waarvoor ze de proefdieren nodig heeft, ligt noodgedwongen stil nu het Gemeenschappelijk Dieren Lab niet toegankelijk is. “Op dit moment werk ik aan de voorbereidingen daarvoor en probeer daar voldoening uit te halen.”
De ideale oplossing zou volgens haar zijn dat de regering de promovendi en postdocs die nu op de wip zitten, te hulp schiet. “Alle onderzoekers ervaren natuurlijk de gevolgen van de coronacrisis, maar deze specifieke groep heeft nu acuut een perspectief nodig. Daarvoor kunnen ze niet terecht bij de leiders van hun onderzoeksgroep. Die beschikken over beperkte financiële middelen waaraan ook nog eens allerlei voorwaarden zijn verbonden. Bovendien verkeren zij nu ook in onzekerheid over de vraag of ze weer nieuwe beurzen zullen krijgen.”
Ondertussen, zo vindt Raj, moeten universiteiten er bij hoogleraren wel op aandringen dat deze in gesprek gaan met onderzoekers die nu de beslissing moeten nemen of ze door willen gaan in de wetenschappelijke wereld of willen overstappen naar het bedrijfsleven. “De PI’s (principal investigators, ed.) hebben de kennis en ervaring om ons te vertellen of we nog opties over het hoofd hebben gezien.”
Ondanks haar afhankelijke positie probeert Raj haar optimisme te bewaren. “Ik doe mijn best om er vrede mee te hebben. Ik blijf zoeken naar mogelijkheden om een onderzoeksbeurs te krijgen. Als dat niet lukt dan zal ik andere opties moeten overwegen. En misschien moet ik accepteren dat ik een tijdje moet wachten op een volgende stap in mijn loopbaan. Het helpt me denk ik niet om nu heel angstig en verkrampt te zijn.”
Als de scholen dicht gaan …
Emma Everaert links op de foto, Iris Selten rechts. In het midden Tessel Boerma, als postdoc betrokken bij het 3T-onderzoek.
Tot de sluiting van het basisonderwijs reisden promovendi Emma Everaert en Iris Selten samen met anderen uit hun onderzoeksteam het hele land door om zo’n 190 kinderen te bezoeken. Het verzamelen van data voor hun onderzoek naar taalontwikkeling ligt nu noodgedwongen stil en kan naar verwachting pas na de zomer weer worden opgepakt.
“Ik was nog even in de overtuiging dat een land als Nederland de scholen niet zou sluiten, maar ik moest me al snel bij de realiteit neerleggen”, zegt Iris Selten over de coronamaatregel die verstrekkende gevolgen heeft voor het onderzoek waar ze samen met Emma Everaert aan werkt.
Binnen het Utrechtse 3T-onderzoek bestuderen de twee de taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met het zogeheten 22q11.2 deletiesyndroom, een genetische afwijking waarmee in Nederland jaarlijks zo’n zeventig baby’s worden geboren. Die ontwikkeling wordt bovendien vergeleken die van een groep kinderen zonder deze genetische afwijking maar wel met een taalontwikkelingsstoornis en een groep zonder taalproblemen.
In de oorspronkelijke opzet van het door NWO gesubsidieerde onderzoek hadden Everaert en Selten drie testafnames op scholen gepland met tussenpozen van een half jaar om van hun 190 deelnemers het taal- en cognitieve functioneren in kaart te brengen. Hoewel de scholen deze week weer open gingen, is die doelstelling onhaalbaar geworden binnen de termijn van hun promotietraject.
Everaert: “En dat komt niet alleen doordat scholen op dit moment uiteraard wel iets anders aan het hoofd hebben dan externe onderzoekers te ontvangen. Het lukt ons nu ook niet meer om het interval van een half jaar te hanteren. Gelukkig hebben we van het grootste deel van de kinderen wel al één of twee meetmomenten.”
De twee verkeren op dit moment in onzekerheid over hoe het nu verder moet met het project. Ze hopen zelf dat ze in een nieuwe onderzoeksopzet met twee in plaats van drie meetmomenten kunnen gaan werken. Maar ook daarvoor zou hun aanstelling met een half jaar moeten worden verlengd. En de vraag is wie dat moet betalen.
Heel lang kan uitsluitsel daarover niet wachten, vinden ze. Everaert: “Je moet bedenken dat we met zo’n nieuwe opzet opnieuw naar de medisch ethische toetsingscommissie moeten en dat ook ouders hierover geïnformeerd moeten worden.”
Maar ook als de verlenging er niet komt, denken Everaert en Selten voldoende data te hebben verzameld om met mooie publicaties te kunnen promoveren. “Omdat we al veel kinderen gezien hebben, kunnen we toch vernieuwende inzichten naar buiten brengen. Alleen moeten we opnieuw nadenken over hoe we onze data verwerken, analyseren en publiceren.”
Toch is het even slikken. Selten: “We beseffen dat iedereen getroffen wordt door deze crisis en dat er belangrijkere zorgen zijn. Maar het is natuurlijk wel jammer als je oorspronkelijke plannen op de schop moeten, en je bepaalde doelen moet bijstellen. Dit is echt een uniek longitudinaal project met heel veel wetenschappelijke potentie. Bovendien zijn er ook ouders, leerkrachten en zorgmedewerkers die echt behoefte hebben aan dat soort kennis waarmee ze hun kinderen kunnen helpen.”
Thuis wordt er ondertussen hard doorgewerkt aan het uitwerken van bandopnames en scoreformulieren. En er wordt geschreven aan een eerste artikel. Everaert: “Dat was al gepland, daarvoor kunnen we de informatie uit het eerste meetmoment gebruiken.”
Dat thuis werken gaat best goed, maar Iris Selten mist de onderonsjes die ze normaal gesproken aan de Trans en in het UMC Utrecht vaak heeft met collega’s. “Daar heb ik echt heel veel aan. De ene keer word ik geïnspireerd, de andere keer gerustgesteld. Die gesprekken met vakgenoten of juist met onderzoekers uit andere disciplines horen ook bij een opleiding tot wetenschapper en die zijn er nu even niet.”
Als het lab dicht gaat…
Emily Monkcom zit in het laatste jaar van haar promotie-traject. Met de gedwongen sluiting van de Utrechtse labs ging er een streep door de planning van haar laatste experimenten.
Ze kon half maart nog net even terug om haar experimenten in het David de Wiedgebouw stop te zetten en alles veilig op te ruimen. Sindsdien zit de promovendus thuis in Oog in Al.
Dat de verspreiding van het coronavirus ook op de universiteit om maatregelen vroeg, begrijpt ze wel. “In ons lab heb je bijvoorbeeld gloveboxes waarin we vlak naast elkaar met handschoenen aan luchtgevoelige monsters werken. Daar zit geen anderhalve meter tussen.”
Buiten Utrecht is het bovendien niet anders, weet ze. “Mijn collega’s die ik nog ken van mijn masteropleiding aan het Imperial College in Londen zitten in hetzelfde schuitje. Ook daar zijn de labs dicht.”
Monkcom onderzoekt in de groep van hoogleraar Bert Klein Gebbink of de manier waarop eiwitten als efficiënte katalysator optreden voor tal van processen geïmiteerd kan worden buiten een cel. Ze werkte in maart aan haar laatste experimenten. Die moeten nu worden uitgesteld. “De einddatum van mijn PhD is nu wat vaag.”
Een heel grote ramp is dat uitstel vooralsnog niet. Monkcom heeft inmiddels – net als veel andere Scheikundepromovendi met een aflopende aanstelling - een aanbod gekregen om haar PhD met drie maanden te verlengen. Ze is benieuwd wanneer en hoe de UU de labs weer gaat openstellen. “We hopen dat we deze zomer het lab in kunnen om de experimenten af te ronden.”
Voorlopig heeft ze thuis nog genoeg te doen en is de rust daar ook wel prettig. Het labwerk heeft plaats gemaakt voor schrijfwerk en het maken van theoretische berekeningen. Ze denkt ook veel na over hoe ze straks de laatste proeven zo efficiënt mogelijk kan uitvoeren. “Ik moet sowieso veel schrijven aan mijn manuscripten en proefschrift, daar word ik nu veel minder bij afgeleid.”
En verder zijn er de virtuele koffiepauzes met collega’s en virtuele groepsmeetings waarin het wetenschappelijke lief en leed wordt gedeeld. Dat gaat eigenlijk best goed. “Al mis ik het menselijke contact met collega’s natuurlijk wel.”
Dat haar promotietraject nu iets langer gaat duren, heeft voor haar loopbaan weinig gevolgen. Na haar promotie gaat ze waarschijnlijk aan de slag als postdoc aan de UU. “In een iets ander onderzoeksgebied, maar daardoor is een soepele overgang wel mogelijk.”