‘Huidige situatie niet langer werkbaar’

Onderwijskwaliteit in gevaar door tekort practicumzalen

Laboratorium Foto: DUB
Foto: DUB

Op papier lijkt het tekort aan practicumruimtes wel mee te vallen. In het studiejaar 2022-2023 lag de bezettingsgraad van de ruimtes rond de 70 procent. In andere woorden, de zalen werden meer dan een kwart van de tijd niet gebruikt.

Toch vertelt roostermaker Marina Boelhouwer dat de UU wel degelijk te maken heeft met “de meest nijpende situatie op het gebied van practica” die ze in haar zestien jaar op de UU heeft meegemaakt. Ze is onder andere verantwoordelijk voor het inplannen van practica in het Victor J. Koningsbergergebouw. “We trekken op dit moment bijna aan alle mogelijke touwtjes om de roostering rond te krijgen”, vertelt ze.

Ook in het rapport Beschikbaarheid practicumzalen Koningsbergergebouw uit maart 2023, gericht aan het bestuur van de faculteit Bètawetenschappen, wordt een harde conclusie getrokken: er is te weinig ruimte in het Koningsbergergebouw. “Het is duidelijk dat de huidige situatie niet langer werkbaar is”, stellen de schrijvers van het rapport daarom.

Studentenaantallen nemen toe
In dit rapport wordt een duidelijke reden voor deze noodsituatie gegeven: de onverwachte groei van de studentenaantallen. Toen in 2010 de bouwplannen voor het onderwijsgebouw werden gemaakt, vroeg onderwijs om twaalf practicumzalen. Dat werden er uiteindelijk acht. Dit was voldoende voor de studentenaantallen van destijds. Bovendien werd er tot 2016 nog voorspeld dat deze aantallen zouden dalen.

Niets bleek minder waar. Universiteitsbreed groeiden de studentenaantallen explosief, en ook de faculteit Bètawetenschappen kreeg te maken met een veel grotere instroom aan studenten.

Vooral Biologie, een studie met veel practicumonderwijs, is hard gegroeid. Dit jaar had de bachelor 456 aanmeldingen. Dat waren er in 2018 nog 323. Daarnaast kwam er een nieuwe opleiding bij, die veel practicumonderwijs aanbiedt: Moleculair & Biophysical Life Sciences (MBLS). Ook deze bachelor groeit nog steeds.

Dat levert problemen op, blijkt uit het rapport. Er is veel overleg tussen docenten, onderwijsmanagers en roostermakers nodig om alles rond te krijgen. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld vakken “waarbij practicumonderwijs gewenst is, maar door het ruimtegebrek al bij voorbaat niet wordt aangevraagd”, stellen de schrijvers. Volgens het rapport zitten de grootste knelpunten bij MBLS en Biologie.

Laboratorium Foto: DUB

Moeilijk in cijfers te vatten
De relatief lage bezettingsgraad van practicumzalen geeft dus een verkeerd beeld van de ernst van het probleem, legt Suzan Ruijtenberg uit. Ze is docent en onderzoeker bij Biologie, en is daarnaast lid van de faculteitsraad van Bètawetenschappen.

Ze vertelt dat practica bijvoorbeeld niet, zoals andere colleges, direct na elkaar gepland kunnen worden. Een practicum moet meestal eerst worden opgebouwd, waarbij rekening moet worden gehouden met bepaalde veiligheidsvoorwaarden.

“En als je een practicum om 9 uur ‘s ochtends op maandag hebt, moet je die dus op zondag al voorbereiden op het lab. Dan mopper je weleens”, vertelt Ruijtenberg.

Bovendien is de gemiddelde bezettingsgraad laag, omdat er amper practica in de eerste en laatste week van een blok worden gegeven. “Je wil namelijk eerst theoretische kennis aan je studenten geven, zodat ze die vervolgens in de praktijk kunnen toepassen. In de laatste week is er dan een tentamen. Die volgorde aanpassen, maakt echt uit. Ik snap dat we ons moeten schikken naar de grenzen van het Science Park, maar je wil ook goed onderwijs geven”, verklaart Ruijtenberg. “Dat soort dingen zijn moeilijk in cijfers te vatten.”

Ze geeft aan dat het daardoor lastig kan zijn voor het universiteitsbestuur om in te zien hoe nijpend het ruimtetekort soms is. Want practica worden inmiddels wel degelijk gepland in de eerste twee weken van een blok, hoewel dit invloed kan hebben op de onderwijskwaliteit.

“Het kan chagrijn opleveren, wanneer je een cursus hebt ontworpen, en een ‘nee’ terugkrijgt, of wanneer je ‘s avonds een practicum moet geven, en je cursus daardoor slechte beoordelingen krijgt van studenten. Maar uiteindelijk snapt iedereen dat de universiteit niet zomaar een nieuw gebouw kan creëren. Maar je wilt als docent wel erkenning, en dus liever geen berichten zien waarin wordt gesteld dat er geen ruimtetekort is”, zegt Ruijtenberg.

Onderzoek
Roostermaker Boelhouwer is van mening dat het universiteitsbestuur het onderwerp wel zeer serieus neemt. Ze werkt mee aan een breed onderzoek van het Facilitair Service Centrum (FSC) binnen Bètawetenschappen naar de behoeften qua practicumruimtes. Ze is blij met de houding van het FSC, dat echt “goede feedback wil”.

Omdat het aanschaffen van nieuwe practicumzalen niet is als het “kopen van een pakje boter”, moet er een intensieve analyse komen, vertelt Boelhouwer. “Je kan namelijk geen practicumzaal bouwen op basis van wat nu nodig is.”

Het onderzoek binnen bèta loopt inmiddels ongeveer een jaar. Er wordt gekeken naar prognoses van studentenaantallen voor de komende jaren, maar er wordt bijvoorbeeld ook onderzocht bij welke practicumzalen de grootste knelpunten zitten.

Op basis daarvan wordt onder andere besloten of er eventueel practicumzalen bij worden gebouwd. “Maar we kunnen de zalen ook anders inrichten, zodat bijna elk practicum in elke zaal kan worden gedaan. Dat weten we nog niet. Het is een zeer breed onderzoek”, vertelt Boelhouwer. Het is nog niet duidelijk wanneer dit onderzoek is afgerond.

Indrukwekkende efficiëntie
Dat betekent wel dat de problemen voorlopig nog niet zullen zijn opgelost. Hoeveel invloed heeft dat op de onderwijskwaliteit? Levert de UU de komende jaren bijvoorbeeld minder goed opgeleide biologen af?

“Dat weet ik niet zo goed”, geeft Suzan Ruijtenberg toe. “Studenten moeten nu vaak met z’n vieren achter één microscoop zitten omdat we de groepen noodgedwongen groter hebben gemaakt. Maar iedereen doet ontzettend z’n best om practica zo te optimaliseren, dat je toch die technieken leert. Ik ben onder de indruk van wat we voor elkaar hebben gekregen qua efficiëntie.”

Veel docenten slaan bijvoorbeeld tijdrovende stappen van practica over, door ze zelf voor te bereiden. Je laat studenten bijvoorbeeld niet zelf stoffen bij elkaar pipetteren, maar maakt alvast een premix, vertelt Ruijtenberg.

Andere oplossingen zijn verrassender. Bij de eerstejaars cursus Biologie van Dieren wordt de transitie gemaakt naar het werken met geplastineerde en daardoor herbruikbare ratten - de zogeheten plastinaten - waarvan weefsels zijn vervangen door siliconen. Voorheen moesten studenten nog snijden in ‘echte’ dieren. Hier is voornamelijk voor gekozen vanwege ethische overwegingen, maar het heeft als bijkomstig voordeel dat de geplastineerde ratten kunnen worden ‘ontleed’ in elke, willekeurige collegezaal.

Dat neemt niet weg dat er wel wordt ingeleverd op de kwaliteit van het practicumonderwijs. Ruijtenberg vertelt bijvoorbeeld dat de experimenten van de cursus Ontwikkelingsbiologie en Genetica, vergeleken met tien jaar geleden, tegenwoordig veel minder complex zijn.

Bovendien gaat er nog meer verloren, volgens Ruijtenberg. “Docenten houden van practica, want zo kan je studenten laten ervaren hoe leuk wetenschap is. De kick van iets ontdekken wat jij als eerste onder een microscoop ziet, is heel anders dan een plaatje bekijken, omdat er niet genoeg microscopen zijn. Daar kan het plezier van studenten onder lijden”, verzucht ze.

Advertentie