En dus niet alleen voor mbo’ers
Stelling: Maak burgerschapsonderwijs voor UU-studenten verplicht
Minister Dijkgraaf besloot onlangs dat mbo-studenten vanaf 2026 examen moeten doen in ‘burgerschap’. Prima idee, vonden verschillende politieke partijen. Maar waarom zou dat alleen van belang zijn voor mbo’ers?, zo vroegen zij zich af.
Ook op het hbo en in het wo kunnen studenten volgens de politici nog wel wat leren. Dijkgraaf ziet op de korte termijn nog niets in een verplichting voor hogescholen en studenten, maar wil er samen met studenten en instellingen wel over na gaan denken.
Volgens de onderwijsinspectie moet burgerschapsonderwijs de kennis over de democratische rechtsstaat vergroten en sociale en maatschappelijke vaardigheden versterken. Maar het is duidelijk dat daaronder heel veel kan worden verstaan en dat een roep om dergelijk onderwijs voortkomt uit zeer verschillende zorgen.
De verharding en polarisering van het maatschappelijke debat zou ook in de collegezalen van de universiteit zijn terug te zien. Ook zouden sommige studenten de grondbeginselen van de democratie niet meer waarderen. Anderen klagen weer over de ‘bubbel’ waar studenten in verkeren.
Of je aan al dat soort zaken iets kunt doen en hoe, is een complexe vraag. Toch doen we graag een aftrap voor de discussie.
We legden onze panelleden daarom per mail de stelling voor:
Verplicht burgerschapsonderwijs aan de UU is een goed idee
“Nee, flauwekul”, zegt onderwijswetenschapper Casper Hulshof. “Los van de vraag wie het zou moeten geven en hoe: het is onzin. Als het nog nodig zou zijn om ‘burgerschap’ te leren als je aan een academische opleiding begint, is het al te laat. We doen op de universiteit ook niet aan gymles of aan veterstrikdiploma’s. Leren debatteren en kwesties kritisch beschouwen is een integraal onderdeel van academische vorming: laat de aandacht daarnaar uitgaan in plaats van naar dit soort betekenisloze voorstellen.”
Ook innovatiewetenschapper Frank van Rijnsoever denkt dat alle jongeren voor hun achttiende jaar voldoende ‘burgerschapskennis’ moeten hebben opgedaan op de lagere en middelbare school. Hij vindt daarnaast - net als Hulshof - dat het leren om met elkaar de dialoog aan te gaan “sowieso” in het academische vaardighedenpakket zou moeten zitten. Wél kan hij zich voorstellen dat er nu wat extra aandacht wordt besteed aan het voeren van “een veilige dialoog”. “Maar dat hoeft niet onder het aparte kopje ‘burgerschapsonderwijs’."
Uit de bubbel
Filosoof Brandt van der Gaast is wél gecharmeerd van het idee om burgerschapsonderwijs te verplichten. Hij heeft zelfs een voorstel voor de mogelijke invulling daarvan. “Wetenschappelijke disciplines, en dus ook studierichtingen, bestrijken vanwege verregaande specialisatie tegenwoordig soms een heel klein gebiedje. En met puur technische knowhow kun je het ver schoppen in de samenleving; dat zie we bij Bill Gates en Elon Musk. Dit laat het belang zien van verbreding en van verdieping.
“In een vak gericht op geesteswetenschappelijke vorming zou je hedendaagse morele vraagstukken aan de orde kunnen laten komen, en zou je klassieke werken uit de humaniora kunnen bespreken. Zo zou de universiteit, net als andere onderwijsinstellingen, een rol kunnen spelen in de vorming van burgers, want dat zijn studenten tenslotte.”
Stagecoördinator Bé Mijland van de faculteit Geesteswetenschappen is ook voorstander. Die vindt dat burgerschapsonderwijs ten dienste zou moeten staan van het streven naar een rechtvaardige maatschappij en hoopt bovendien dat meer aandacht voor dergelijk onderwijs zal leiden tot dwarsverbanden tussen mbo, hbo en wo.
“Burgerschapsvorming kun je per definitie niet in de bubbel van één onderwijsvorm geven. Een gezamenlijke aanpak is de enige manier. Omdat niet iedereen doorleert, moet er in het basis- en voortgezet onderwijs al een stevigere basis worden gegeven. Aansluitend kunnen we studenten in de verschillende vormen van vervolgonderwijs meer met elkaar in contact laten komen.
"Bijvoorbeeld door – en dat is iets waar mijn collega Marloes Lammerts nu een opzet voor aan het bedenken is – ze in projectgroepen op maatschappelijke vraagstukken te laten samenwerken. Daarmee ontstaan meer wederzijdse contacten buiten de bubbels, meer gezamenlijke verantwoordelijkheid en hopelijk meer begrip van elkaars kennis, kunde en waarden.”
Ook psychologiestudent Levi Bierhuizen ziet mogelijkheden om studenten door middel van verplicht burgerschapsonderwijs “uit hun bubbel” te halen.
“Ik ben er sowieso voorstander van om het mbo meer gelijk te trekken met het hbo en wo, om zo het stigma weg te nemen. Daarnaast merk ik dat je op de universiteit, binnen je eigen studie of faculteit, niet vaak wordt geconfronteerd met andere meningen. Als studenten in aanraking komen met andersdenkenden en het gesprek aangaan of nadenken over zaken die spelen in de maatschappij dan kan dat polarisatie helpen reduceren.”
Juist meer polarisatie?
Masterstudent Cancer, Stem Cells & Developmental Studies Sterre van Wierst worstelt met onze stelling. “Burgerschapsonderwijs is al een onderdeel van het middelbare onderwijs, wanneer vinden we dan dat personen voldoende hierin ontwikkeld zijn?”
Ze weet ook dat in de meeste opleidingen nu al een maatschappelijke component vervlochten zit. Toch komt ze tot de conclusie dat burgerschapsonderwijs ook op de universiteit noodzakelijk is geworden. “Helaas zijn te veel studenten niet maatschappelijk geëngageerd”, zegt ze met een verwijzing naar een DUB-artikel over rechtenstudenten die massaal voor een baan op de Zuidas kiezen.
Tegelijkertijd moeten bestuurders wat Van Wierst betreft niet de hoop of verwachting hebben dat ze activistische studenten met burgerschapsonderwijs meer kunnen sturen richting 'woord' en minder richting 'daad'. Soms heeft ze het idee dat dat een belangrijke beweegreden is. "Ik denk niet dat dergelijk onderwijs bijvoorbeeld tot minder demonstraties zal leiden."
Milieufilosoof Floris van den Berg vindt ten slotte dat ‘burgerschapskunde’ in ál het onderwijs van lagere school tot universiteit aan bod moet komen. Tenminste, als onder burgerschapskunde inderdaad verstaan wordt dat leerlingen en studenten de grondbeginselen van de liberale democratie aangereikt krijgen, een zelfstandig en kritisch oordeel leren vormen, en leren op een fatsoenlijke manier van gedachten te wisselen. Dat kan bijdragen aan een besef waarom tolerantie, democratie en mensenrechten belangrijk zijn.
Maar wanneer onder burgerschapskunde wordt bedoeld dat moeilijke onderwerpen in het klaslokaal besproken moeten worden, is hij minder positief. Dan is er volgens hem juist een risico op méér polarisatie.
“Denk aan discussieonderwerpen als: Is klimaatverandering wel echt? Zijn er meer dan twee genders? Mag je vlees eten? Bestaat god? Ga er maar aanstaan als docent om over dergelijke stellingen een constructief debat te hebben.”
Volgens Van den Berg zou het een optie zijn om alleen les te geven in maatschappijleer ("dus droge feiten van het mechanisme van de liberale democratie en de verzorgingsstaat") en de politieke filosofie van de liberale democratie ("uitleg waarom dit systeem moreel beter is dan alternatieven"), zonder daar discussie aan te verbinden.
“Maar misschien moeten we beginnen met burgerschapsonderwijs te geven aan een groot deel van de politici zelf?”