Gezaghebbende onderwijsjurist Anton van den Hoeven kijkt terug
‘Studenten van nu zijn de dupe van de doorgeslagen regels om snel af te studeren’
Terugkijkend op zijn eigen studietijd ziet Anton van den Hoeven grote verschillen met de studenten van nu. “Wij hadden in de jaren 70 en 80 de vrijheid om veel langer te studeren. En dan kregen we, afhankelijk van het de inkomen van de ouders, een beurs die een gift was. Omdat ik goed op schema lag met mijn studie, had ik tijd over en ben van de studiebeurs naar India gereisd.”
Het tempo op de universiteit lag in die tijd sowieso lager. “Toen schreven we stukken met de hand. Een typemachine was al luxe. Nu moet je altijd aan staan, denk aan sociale media. Alles heeft een doel en iedereen kijkt naar de toekomst. Bij ons was niemand carrièregericht. In die tijd waren er nauwelijks banen. Ik ken bijna niemand van mijn studie die wat met Geschiedenis is gaan doen.”
Anton van den Hoeven kwam in 1975 naar Utrecht te studeren. “Ik wist niet wat ik moest gaan doen. Mijn vakkenpakket op de middelbare school was helemaal bèta. Het enige dat ik zeker wist was dat ik geen bètastudie wilde. Ik kreeg op de middelbare school opdrachten waarvan ik dacht ‘wat moet ik daarmee?’. Voor Geschiedenis bestond toen een numerus fixus. Ik dacht: laat het lot maar bepalen.”
Hij had geen idee wat hij met Geschiedenis zou gaan doen. In die tijd was er vooral veel werkeloosheid. “Ik kon gaan promoveren in Groningen, maar zag dat als uitstel om te kiezen wat ik echt wilde gaan doen. In 1986 ging ik in Utrecht praten met een studentendecaan die mij een tijdelijk baantje aanbood bij de studentenondersteuning." Kort daarna werd hij studentendecaan. Hij moest studenten helpen die in de problemen waren gekomen, bijvoorbeeld met hun studiefinanciering.”
Zo heeft Van den Hoeven precies ervaren hoe de regels van de studiefinanciering vanaf de jaren 80 alsmaar strenger werden. “Twintig jaar hadden ze gesproken over een Wet studiefinanciering. Toen ik ging werken, werd die net ingevoerd. De wet betekende dat je maximaal zes jaar een basisbeurs kon ontvangen en als je langer wilde studeren, moest je dat zelf gaan betalen. Doorstroming van hbo naar universiteit werd zo moeilijk gemaakt. Die zes jaar kreeg je wel een basisbeurs. De wet was bedoeld om de eeuwige student uit te bannen. In het begin ging er veel mis. Het hele Bestuursgebouw zat vol met studenten die geen contact konden krijgen met de Informatie Beheer Groep (zoals de DUO toen heette-red) of die geen geld hadden ontvangen.
"Bij ons was niemand carrièregericht. In die tijd waren er nauwelijks banen."
“Toch waren die regels van toen gunstig als je het vergelijkt met waar de studenten nu mee te maken krijgen", zegt hij. Nu ontvang je nog maar vier jaar een basisbeurs, die bovendien kleiner is. Ik vind dat er zoveel begrenzing is, dat je je kan afvragen of dat nodig is. De eeuwige student bestaat al lang niet meer. Dat studenten binnen de tijd klaar moeten zijn, noem ik verschraling. De studententijd is een periode waarin jonge mensen zich moeten ontwikkelen en daarbij moet je ruimte geven aan zaken die niet goed gaan. Dan ben je niet direct een loser. Je leert enorm veel van mislukkingen.”
Dat een generatie pechstudenten een korte tijd alleen maar mocht lenen, noemt Van den Hoeven zuur. “Juridisch is het niet fout. Een overheid mag tot nieuwe inzichten komen. Maar omdat het hier een generatie betreft die voor een korte periode de dupe is en geen gift ontving, is wel triest.”
Als het gaat om de langstudeerboete, schudt hij meewarig het hoofd. “Die was in 2011 ook kortstondig ingevoerd. De druk op studenten werd nog meer opgevoerd. De beoogde bezuinigingen werden door de overheid al ingeboekt, ook al leverde het minder geld op omdat studenten sneller zouden gaan afstuderen en dus minder boete zouden gaan betalen. Het is nog niet duidelijk of de nieuwe regeling ook gaat gelden voor studenten die al begonnen zijn. Als ze zo is, kan ik voorspellen dat er rechtszaken komen. Om zo’n wet voor iedereen te laten gelden is juridisch niet houdbaar.”
Van den Hoeven was van 1986 tot 2004 studentendecaan, daarna ging hij zich meer specialiseren in het onderwijsrecht. Naast zijn baan als studentendecaan, had hij in deeltijd de studie Rechten afgerond. Als decaan hielp hij studenten die problemen hadden met bijvoorbeeld de inschrijvingsduur van de studie, of met de studiefinanciering. Als jurist keek hij naar de landelijke regelingen en moest zorgen dat die bij de Universiteit Utrecht op een goede manier ingevoerd werden.
Dat studenten binnen de tijd klaar moeten zijn, noem ik verschraling
“Je moet bij de regels altijd kijken naar de achterliggende principes. Wat willen we ermee bereiken? En is dit het goede instrument om dat zo te doen? Zijn er onbedoelde neveneffecten? ”, legt Van den Hoeven uit. Hij heeft op dat gebied een bepaalde flexibiliteit ontwikkeld. “Ik probeer me te laten leiden door wat mogelijk is en laat me niet meteen inperken.”
Een voorbeeld is zijn aanpak van de selectie bij masters. Elke master is selectief en kan daarmee de instroom beperken. In Utrecht had het programma Neuropsychologie een beperkt aantal plekken, met name omdat er weinig stageplekken waren. De wet zegt dat je zo’n capaciteitsbeperking kan instellen voor een masteropleiding. Alleen was er bij de andere programma’s van psychologie helemaal geen beperking nodig. “Wij hebben de wet zo geïnterpreteerd dat je niet per se voor alle psychologiemasters de instroom hoefde te beperken. Je kijkt waar de wet voor bedoeld is en of het verdedigbaar is.
“Bestuurders van andere universiteiten kwamen naar ons toe om te vragen hoe we dat hadden gedaan. Hun juristen zeiden dat je volgens de wet voor alle masters van dezelfde opleiding dezelfde regels moest laten gelden. Maar dat hoefde dus niet.”
Foto: DUB
In de wet staat dat iedereen met een diploma toegelaten moet worden. Toen die wet gemaakt werd, is niet nagedacht dat dit ook voor alle internationale studenten zou gelden.
Een ander voorbeeld waarbij Van den Hoeven het middelpunt van een landelijke discussie werd, ging over de instroom van internationale studenten. In de wet staat dat iedereen die een geldig diploma heeft tot een opleiding toegelaten moet worden. “Toen die wet gemaakt werd, had de politiek het uitgangspunt dat iedereen de opleiding moest kunnen gaan volgen die hij of zij wil. En als er te weinig docenten waren, moest de opleiding dat maar aanpassen. Dat is nu niet meer zo. Opleidingen mogen een numerus fixus instellen voor het aantal studenten dat ze aankunnen. Vaak speelt stage of coschappen een belangrijke rol, zoals bij Geneeskunde, Diergeneeskunde of Psychologie. Bij Geneeskunde speelt ook de behoefte van de arbeidsmarkt op de achtergrond mee.
“Toen die wet gemaakt werd, speelde de problematiek van internationale studenten niet. Dus was de wet voor iedereen geldig en moest de universiteit alle studenten met een diploma toelaten. Je mocht niet zeggen dat voor die opleiding Nederlandse studenten wel en internationale studenten niet welkom zouden zijn. Dat werd steeds meer een probleem. Wij hebben een variant bedacht waarbij je binnen een opleiding twee tracks zou kunnen instellen: eentje in het Nederlands en eentje in het Engels. Voor de Engelse track zouden we dan een capaciteitsbeperking en selectie instellen. Daardoor kunnen Nederlandse studenten de opleiding vrij volgen, terwijl je de instroom van internationale studenten die de Engelse track willen doen kan reguleren. Toen wij met dat voorstel kwamen, is daar veel discussie over geweest. Nu zijn veel van die aanbevelingen in het recente wetsvoorstel van Robbert Dijkgraaf over internationalisering overgenomen. Vanaf september dit jaar hebben de tracks formeel de mogelijkheid om op die manier een capaciteitsbeperking in te stellen.”
Van den Hoeven vindt dat onderwijs toegankelijk moet zijn. En dat je goed moet nadenken of de regels die in de wet staan daadwerkelijk helpen om het doel te bereiken wat je wilt. “Ik vind dat daarbij veel meer gekeken moet worden naar onderzoek. Als ik het bindend studieadvies zo inricht, wat is dan het effect? Dat kan je onderzoeken.”
Datzelfde geldt voor selectie aan de poort. “Veel opleidingen worstelen met de vraag hoe je het best studenten kunt selecteren. De groep die binnenkomt is niet representatief. Bij Geneeskunde heb je bijvoorbeeld veel vrouwen en minder mannen en dan ook nog met een bepaalde sociale achtergrond. Hoe verander je dat? Een motivatiebrief kan door ouders geschreven zijn. En jongens zeggen als motivatie vaak ‘ik vind de studie leuk’ , terwijl meiden met een doortimmerd verhaal komen. Moet je dan kiezen voor loting om de studie toegankelijker te maken? Ik vind het goed dat we bij de UU een Learning Community hebben waar inzichten en onderzoek rond dit thema gedeeld en besproken wordt. Op grond daarvan kunnen we de regels aanpassen.”
Waar de laatste jaren veel over te doen is, is de regeling voor studenten met een beperking. De wet schrijft voor dat wij iedereen gelijk moeten behandelen. Maar de wet geeft geen definitie van functiebeperking of een overzicht van de voorzieningen die geboden moeten worden. Om tegemoet te komen aan de vele vragen van studieadviseurs hierover, hebben we een soort van handboek gemaakt met een checklist die je langs kan lopen om te kijken of iemand recht op ondersteuning heeft. Uiteindelijk zal de studieadviseur zelf een afweging moeten maken. Al streven we naar uniformering en stemmen we zaken steeds meer op elkaar af. In het handboek geven we ook voorbeelden van voorzieningen die wij op grond van jurisprudentie zouden moeten geven.
Juridisch werk is niet saai en je kunt er veel positiefs mee bereiken.
Een voorbeeld daarvan is de regeling van het bindend studieadvies voor mensen met een beperking. De gangbare praktijk was dat een student eerst gewoon aan de slag moest gaan om 45 studiepunten van het bindend studieadvies in het eerste jaar te halen en dat we achteraf oordelen of de student recht heeft op een uitzonderingspositie. Het zou logisch zijn als een student op voorhand zegt: ‘ik kan met mijn beperking nooit die 45 studiepunten halen’ ook van tevoren hoort aan welke afgezwakte eisen die persoon wel zou moeten voldoen. Maar binnen de universiteit gebeurde dat niet. Aan de hand van Europese jurisprudentie hebben we aangegeven dat dit wel moet. Er was namelijk een werknemer die tegen zijn baas zei dat hij met zijn beperking niet 100 procent kon werken. Hij vroeg een aanpassing van de eisen. De rechter heeft dat goedgekeurd. Die zaak kun je moeiteloos spiegelen met studenten die een bindend studieadvies moeten halen. Dus moet er nu een aangepaste afspraak gemaakt worden.”
Van den Hoeven vertrekt nu van de universiteit. Bij zijn afscheidsborrel werd verzucht ‘hoe moet dat nu verder. Hij is de onbetwiste autoriteit op dit gebied’. Zelf denkt Van den Hoeven dat het wel meevalt en dat anderen zijn taak zullen overnemen. Wat hij meegeeft aan zijn opvolger is dat juridisch werk niet saai is en dat je veel positiefs kunt bereiken. Hij is een jurist met een ideologisch perspectief. “Je kunt mensen helpen door de regels breed te interpreteren waarbij je in het oog houdt wat je wilt bereiken en of het verdedigbaar is. Je moet het kunnen uitleggen aan de Telegraaf en verdedigen bij een rechter. Dan is veel mogelijk”