UU'ers: Onbedoelde gevolgen van regels zijn bron institutioneel racisme

Foto: Shutterstock

Toen George Floyd afgelopen mei gedood werd bij een arrestatie in Amerika begonnen de Black Lives Matter-protesten. Dit zette het racismedebat opnieuw op scherp. Op de Universiteit Utrecht keerde het debat terug van nooit echt weggeweest, en ook in DUB verschenen in hoog tempo verhalen en opiniestukken. Daaruit blijkt hoe gevoelig het thema racisme ligt op de universiteit.

Ook in die verhalen en opinies werd de term institutioneel racisme regelmatig gebruikt. Maar wat moeten we verstaan onder deze vorm van racisme? DUB ging te rade bij verschillende Utrechtse academici om erachter te komen of zij tot een eensluidende definitie kunnen komen van institutioneel racisme en kunnen uitleggen hoe die zich manifesteert aan de Universiteit Utrecht.  Dit is het eerste artikel van een serie verhalen over discriminatie in relatie tot de UU die DUB de komende maanden publiceert.

Een gebrek aan bewustzijn van de gevolgen van regels

Iedereen is het erover eens dat doelbewust racisme, bedoeld om te kwetsen en uit te sluiten, voorkomen en veroordeeld moet worden. Maar het echte twistpunt zit dieper: is er sprake van een bevooroordeeld systeem? En zo ja, wie heeft daar schuld aan en heeft de Universiteit Utrecht ook zo’n dergelijk systeem en is dat dan ‘institutioneel racisme’?

Marjolein van den Brink is verbonden aan het Netherlands Institute of Human Rights (SIM) en docent bij de afdeling Internationaal en Europees Recht. Ze doet onderzoek naar kwesties die te maken hebben met gelijkheid, marginalisatie en uitsluiting. Zij verwoordt het zo: institutioneel racisme is het disproportioneel benadelen van een bepaalde bevolkingsgroep door geschreven en ongeschreven regels. Dat hoeft niet een bewust proces te zijn.

“Soms ligt het ook aan een gebrek aan bewustzijn van de gevolgen van bepaalde regels”, zegt Van den Brink. “Taaleisen bijvoorbeeld, of de verwachting dat je een x-aantal jaar aan onderzoekservaring hebt voor je een positie krijgt. Die regels zijn an sich niet onterecht, maar raken verschillende bevolkingsgroepen wel verschillend.” Wanneer is er bij een regel dan sprake van institutioneel racisme? Dat hangt van de context af, denkt Van den Brink. “Je moet verschil maken tussen bedoeld en onbedoeld effect van een regel. Als het verschil daartussen groter is dan te rechtvaardigen valt, is er wat mis.”

Het ongemak van het hebben van een uitzonderingspositie

Institutioneel racisme is lastig te herkennen, meent Matthijs Kuipers, docent bij de afdeling Politieke Geschiedenis. “Ikzelf als witte man kan dat lang niet altijd, maar door te luisteren naar wat anderen zeggen zie je dat het er wel is. Studenten en docenten worden afgerekend op een bepaald beeld van wat een goede student of academicus is. Maar doordat minderheden weinig zijn vertegenwoordigd onder de studenten of in het docentenkorps, is dat beeld behoorlijk eenzijdig. Ze krijgen minder vaak het voordeel van de twijfel.”

Hoogleraar Berteke Waaldijk, historica en gespecialiseerd in interdisciplinaire genderstudies, noemt dit het verschijnsel van ‘wederzijdse herkenning’. “Een institutie is niet alleen een geheel van formele regels. Op de universiteit bijvoorbeeld ontmoeten mensen elkaar in de rollen die de institutie voorschrijft, zoals docent, hoogleraar of student. Hoe beter je je thuis voelt in zo’n rol, hoe verder je het schopt: je krijgt de kans te laten zien hoe goed je bent en degenen ‘boven jou’ herkennen zichzelf in jouw talent en gaan je stimuleren.” Wanneer daarbij de rol van huidskleur, klasse en sekse vergeten en ontkend wordt, steekt institutioneel racisme de kop op. “Wanneer docenten en hoogleraren zich niet verdiepen in het ongemak dat een uitzonderingspositie, het zich afvragen of je hier wel thuis hoort, met zich meebrengt, dan kloont de institutie zich”, stelt ze.  “Alleen talent dat er net zo uitziet en zich net zo gedraagt als degenen die al carrière gemaakt hebben, krijgt een kans.” 

Daarom moeten volgens Waaldijk juist docenten en onderzoekers en bestuurders die zelf niet tot een minderheid behoren zich wat vaker afvragen waarom zij zelf ooit werden opgemerkt en gestimuleerd. “Kwam dat door een creatieve geest en keihard werken? Of – om bij mijzelf te blijven – kwam ik óók waar ik ben doordat ik mij thuis voelde? Mijn beide ouders studeerden, niemand van mijn familie heeft ooit in een asielzoekerscentrum gewoond, mijn broers waren nooit slachtoffer van etnisch profileren en op mijn 17de wist ik al dat je ‘college’ moest zeggen en niet ‘les’.”

Ook Marjolein van den Brink ziet dat de problemen rondom institutioneel racisme in de praktijk te vinden zijn. Bijvoorbeeld bij het werven van nieuw academisch personeel. “Er worden nog weinig Nederlanders met een buitenlandse achtergrond aangenomen. Uit onderzoek blijkt dat we de neiging hebben om bij een sollicitatiegesprek te gaan voor de kandidaat die het meeste op je lijkt. Als twee kandidaten net zo goed zijn, en jij bent wit, dan kies je waarschijnlijk voor de witte kandidaat. Dan wordt er gezegd: ‘De ander is niet de beste kandidaat’. Maar het is nooit evident wie eigenlijk de beste is.” Er zit geen echt racistische houding onder, bezweert ze. “We zijn allemaal onderbewust bevooroordeeld.”

Globalisering werkt in het nadeel van Nederlandse met niet-westerse achtergrond

Matthijs Kuipers deed onderzoek naar de zogeheten Thuiskoloniale cultuur, de manier waarop men in Nederland naar de koloniën keek. “De ontkenning van toen en nu is herkenbaar. Men reageert gelijk defensief als het over racisme gaat. Maar als mensen er niet over wíllen praten, is er meer aan de hand. Weigeren onderzoek te doen, weigeren te kijken naar mogelijke verbeteringen en weigeren kritisch te zijn, is al institutioneel racisme,”

Volgens Marjolein van den Brink staat vast dat er te weinig bewustzijn over institutioneel racisme is op de universiteit. “Als het gaat over discriminatie, denkt men eerst aan diversiteit. En dan in één adem aan internationalisering. Dat terwijl de studenten uit andere landen, ook de niet-westerse, vaak kosmopolieten zijn. Die vinden hun plek wel. De mensen die buiten de boot vallen, zijn de Nederlanders met een niet-westerse achtergrond. Globalisering werkt in hun nadeel.”

Kwalijk vindt ze dat de universiteit wel haar mond vol heeft van diversiteit, maar de daden achterblijven. “De UU is een superwitte universiteit. Als je kijkt naar hoeveel jongeren van een andere afkomst er jaarlijks van het vwo en de havo afkomen, zou je verwachten dat ook de UU diverser zou moeten zijn. Maar waardoor dat komt valt niet met zekerheid te zeggen. De UU zou als universiteit wel alles uit de kast moeten halen om te voorkomen dat er verborgen obstakels zijn. Alleen zeggen dat mensen met een diverse achtergrond vooral moeten solliciteren of komen studeren is te gemakzuchtig.” Andere werving en andere rolmodellen zouden hierbij kunnen helpen, denkt ze. “Benadruk niet alleen de borrels.”

De witheid van de universiteit klopt niet met de stad

Ook Marijke Huisman die onder meer onderzoek doet naar de omgang van bijvoorbeeld Nederland met zijn slavernijverleden en docent Public History, Education & Civic Engagement is, ziet dat. “De witheid van de universiteit klopt niet met de stad. Er is geen bewust ontmoedigingsbeleid, maar niet-witte jongeren melden zich niet aan de poort. Bij mijn faculteit (Geesteswetenschappen, departement Geschiedenis & Kunstgeschiedenis, red.) al helemaal niet. Maar geschiedenis of talen zijn ook niet vakken die je studeert om vooruit te komen in de wereld. Nieuwkomers kiezen dat niet.” Opvallend is volgens haar dat andere universiteiten, zoals de VU in Amsterdam en de Rotterdams Erasmus Universiteit, veel gemengder zijn. “Dat heeft met de studies te maken, maar ook met de verbinding met de stad en in het geval van de VU de religie-vriendelijkheid.”

Bovendien, de studenten van kleur dié zich melden, hebben het lang niet makkelijk, zegt Marjolein van den Brink. Ze legt uit dat bij rechten studenten in het eerste jaar studieadvies krijgen. Daarbij vallen veel studenten af. Jarenlang werden studenten daarna heringedeeld in groepen op basis van hun studiepunten, om zo motivatie en inzet te belonen. “Studenten met een migratieachtergrond vielen bovengemiddeld vaak in de onderste twee groepen. Maar deze studenten hadden ook bovengemiddeld vaak eerst hbo gedaan”, aldus Van den Brink. “De beste studenten hebben vaak een bepaalde klasse-achtergrond. Wat mensen meekrijgen qua bagage, zelfverzekerdheid en wat je mag vragen – bij rechten zijn dat toch vaak de blonde meisjes. Als je door je huidskleur en cultuur opvalt en bijvoorbeeld moeilijk een kamer kunt vinden, draagt dat niet bij aan het worden van de beste student in de klas.”

Wat is het centrum van de wereld voor geschiedenis?

Ook bij geschiedenis, het vak dat bij uitstek gaat over het kritisch nadenken over verhalen, is er een vorm van institutioneel racisme te vinden in het curriculum, denkt Marijke Huisman. “Wat is het centrum van de wereld voor ons vak? Dat is nog vaak Noord-Europa of de trans-Atlantische wereld”, stelt ze. “Wat betekent dat voor ons wereldbeeld? En voor wat we vinden dat historische bronnen zijn? Niet alle groepen mensen zijn even goed gerepresenteerd in de archieven waar historici hun documenten vaak zoeken. Eerstejaars krijgen wel een cursus over wereldgeschiedenis, maar die staat los van het curriculum. ” Dit soort vragen zijn volgens Huisman belangrijk voor alle historici. “We moeten mensen niet gaan opsluiten in hun kleur.” Zij is daarom blij dat het thema racisme steeds meer leeft onder studenten in de collegezalen.

Volgens de vier is meer bewustzijn over institutioneel racisme de start. Dat kan door trainingen, of door werkgroepen zoals de Decolonization-werkgroep die bij Geschiedenis kritisch nadenkt over de vakken. Maar wat moet er daarna veranderen? Daar zijn ze het niet helemaal over eens. Meer transparantie in de sollicitatieprocedure zou daar kunnen helpen, vindt Van den Brink. Zij noemt ook anoniem solliciteren als mogelijkheid. Huisman pleit voor een dependance van de universiteit in Overvecht. Ook quota zouden kunnen werken, volgens Matthijs Kuipers. “Maar Nederland is quota-allergisch.”

Te wit?
Onder meer Josse de Voogd en Job van den Broek hebben kritiek op het punt dat DUB de wetenschappers niet had gewezen op de vwo-doorstroomcijfers als het gaat over het aantal niet-westerse allochtonen op de UU. DUB heeft de geïnterviewden daarom opnieuw benaderd zodat zij daarop kunnen reageren. Maar de context waarin zij hun opmerkingen doen, mag niet vergeten worden. Zij geven in bovenstaand verhaal antwoord op de vraag hoe institutioneel racisme te bestrijden is.

De onderzoekers geven aan breder te kijken dan wat het CBS definieert als niet-westerse allochtoon (eerste en tweede generatie). Zo valt bijvoorbeeld de derde of vierde generatie hier niet onder. Ander punt is dat deze onderzoekers ook kijken naar het instroomtraject via het hbo en voor de toekomst ook kijken naar de gehele onderwijscarrière van kinderen. Uit onderzoek [
https://www.duo-onderwijsonderzoek.nl/recente-onderzoeken/] is gebleken dat kinderen met een migratieachtergrond vaak een te laag schooladvies krijgen. Het aantal kinderen dat naar het vwo zou kunnen en dus zou kunnen instromen in de universiteit kan dus groeien.
Door De Voogd wordt als punt aangevoerd dat het percentage niet-westerse allochtone leerlingen met een vwo-diploma ongeveer gelijk is aan de instroom op de Universiteit Utrecht. Dat betekent niet, zo menen de onderzoekers, dat je als instelling niet zou kunnen streven om een groter percentage van deze leerlingen als student te verwelkomen.
Daarnaast wijzen zij erop dat zij niet alleen kijken naar de studentenpopulatie maar ook naar de samenstelling van het docententeam waarin nog te weinig minderheden te vinden zijn.

Deze reactie van de onderzoekers is op 6 oktober 2020 toegevoegd naar aanleiding van de reacties die onder dit verhaal zijn weergegeven.

Advertentie