Academicus én politicus is leven in twee werelden

Bas de Gaay Fortman (derde van links) in het cortege bij de opening van het academisch jaar in 2018 Foto: DUB

Kan een mens academicus zijn èn politicus? Tegelijkertijd? Die vraag kwam heftig in discussie toen bleek dat op de Leidse afdelingen Encyclopedie van de rechtswetenschap en Rechtsfilosofie wetenschap en politiek vermengd waren geraakt. Niet alleen in het cv van betrokkenen maar ook in hun wetenschappelijk werk.

Is dat zorgelijk? Vanuit academisch gezichtspunt ontegenzeggelijk. In puntig Engels: ‘Politics is statement above argument, academia argument above statement’. Voor de academie is het dan ook zaak die twee werelden gescheiden te houden: ‘Never the twain shall meet’. Vanuit eigen ervaring en reflectie is er toch ook een tweede stelling: ‘In je leven kun je zowel academicus zijn als politicus. Wil je dat tegelijk en op dezelfde plek dan ben je geen van beide.’

De academisch actieve politicus
Een persoonlijke ontboezeming: ik ben een academicus die ook beroepspoliticus is geweest. Als voorbijganger, in de jaren zeventig. Toch blijft het imagobepalend: ‘Hij is een oud- politicus …’ Het kan niet worden ontkend maar fungeert als stigma. Eenmaal politicus altijd politicus. Klinkt niet als een compliment.

Toch ligt hier een kern van waarheid. Voor de politicus is politiek een ambacht en dat verleer je niet meteen. Van dag tot dag moet er gewerkt worden aan besluiten die zowel haalbaar als uitvoerbaar zijn. Dit speelt zich af op elk niveau van organisatie waarin er beleid moet zijn en uitvoerbare besluiten moeten worden genomen. Ook in de academie. Niets mis mee, integendeel. Over politiek als proces binnen de universiteit valt trouwens een apart verhaal te houden: ‘Het primaat van de wandelgangen’. Niet superfraai. Maar voor een andere keer.

Ik werd dus politicus en in dezelfde periode was ik ook academicus. Zes jaar lang het een èn het ander. In de Tweede Kamer was ik lijsttrekker voor de Politieke Partij Radikalen, de PPR, opgericht in 1968 en in 1990 opgegaan in GroenLinks. In diezelfde periode - van 1971 tot 1977 - was ik deeltijdhoogleraar ‘Economic Development’ aan het Institute of Social Studies (ISS) in Den Haag. Dit instituut voor Masterstudies en speciale academische diploma’s was toen gevestigd in Paleis Noordeinde, vijf minuten lopen van het Binnenhof. Elke woensdagmorgen gaf ik daar ‘Economics of rural development’. Die colleges waren gericht op ontwikkelingslanden zoals Zambia waar ik vier jaar lang als senior lecturer in economics verbonden was geweest aan de universiteit in Lusaka.

In de jaren zeventig was Bas de Gaay Fortman fractieleider van de PPR in de Tweede Kamer Foto: Nationaal Archief

Het is een activiteit vergelijkbaar met Mark Rutte’s lessen elke donderdagmorgen in het Haagse Johan de Witt college. Effe er helemaal uit. Het waren ook de internationale omgeving van het ISS en de blijvende band met de academie die me goed deden. In een politieke woestijn verkwikking zoeken bij een academische oase. De academisch actieve politicus.

De politiek actieve academicus
Het omgekeerde komt ook voor: de politiek actieve academicus. Aan de UU hadden we Ronald Plasterk, die begin deze eeuw de leerstoel ontwikkelingsgenetica bekleedde en in diezelfde tijd in de Volkskrant wekelijks een politieke column schreef vanuit een actieve PvdA-identiteit. ‘Moet kunnen’ zou je denken, zeker in dit geval omdat zijn tak van wetenschap niet meteen aan het politieke ambacht doet denken. Blijft de vraag ‘Waar zitten je hoofd en hart?’

Ik herinner me nog zijn oratie (2001), een informeel verhaaltje van punten dat begon met de mededeling dat dit zijn derde intreerede was. Het was een tijd waarin we maandelijks in de Kanunnikenzaal van het Academiegebouw een informeel hooglerarencontact hadden met een actuele inleiding gevolgd door levendige discussie. Vaak wierp de rector er een vraag in de groep over een punt op de agenda van het CvB waar ze nog niet uit waren. De collega ontwikkelingsgenetica werd daar niet gezien.

Vanuit de PvdA marcheerde hij begin 2007 als minister van onderwijs de beroepspolitiek binnen. In die hoedanigheid mocht hij in Utrecht meteen het nieuwe academisch jaar openen. Een krachtig betoog, groot succes. Onder de collega’s toch gemor: bij die gelegenheid was hij nooit eerder gesignaleerd. Kinnesinne? Mogelijk, maar het punt blijft. Academicus èn politicus, valt dat te verenigen in één hoofd en één hart?

Hier heb ik weer iets uit te leggen. Na zes jaar beroepspolitiek werd ik in 1977 aan het Institute of Social Studies als gewoon hoogleraar benoemd op de leerstoel ‘Political Economy’. In datzelfde jaar werd ik Eerste Kamerlid vanuit de PPR. Kon dat? Toen ik die vraag voorlegde aan de Bestuursvoorzitter zei die ‘Ons probleem is de magere output vanuit de ivoren toren waarin sommige leden van de academische staf zitten. Goed als er ook zijn die voeling houden met de politieke en maatschappelijke werkelijkheid.’ In mijn geval sloeg die rol op ‘Nederland en de arme landen’ en de uitdagingen van ‘ontwikkeling’.

De Eerste Kamer
Hier komt nog bij dat ik zelf de Eerste Kamer niet zozeer politiek maar vooral professioneel heb willen zien: als een toets op de zorgvuldigheid en kwaliteit van door de beroepspolitici van de Tweede Kamer reeds aanvaarde wetgeving. Midden tachtiger jaren zat ik in de justitiecommissie met de Utrechtse hoogleraar Martin Burkens, een scherp jurist die als hij dat staatsrechtelijk nodig vond een standpunt innam wat zijn partij -de VVD- slecht uitkwam.

De senaat trekt trouwens veel professoren. Jelle Zijlstra, hoogleraar macro-economie aan de Vrije Universiteit, begon er zijn ‘contre coeur’ politieke loopbaan richting het ministerschap en tenslotte premier. Hij sloot zijn carrière af als president van de Nederlandse Bank en was in die functie op zijn plek èn gelukkig. Vandaag is er collega Annelien Bredenoord (Biomedische ethiek), sinds 2019 voorzitter van de D66 fractie in de Eerste Kamer. Een politieke sleutelpost. Twee petten dus; het blijkt haar toevertrouwd.

Bezien vanuit de politiek is het belangrijk dat onder de leden van het parlement, de provinciale staten en de gemeenteraden er zijn die vanuit academische kennis en inzicht kunnen en willen meedenken in politieke kwesties. Toch blijft er het punt van de academische modus die een op creatief onderwijs en onderzoek gerichte rust vergt. Met een zwaar overbelaste collega is noch de academie noch de politiek gebaat. Het zijn trouwens eigen werelden, al heeft de UU verklaring van ‘maatschappelijke impact’ als één van de vier kerntaken de afstand wel verkleind.

De ‘Bovenpolitiek’
Een en ander ligt anders voor een leerstoelhouder politicologie die als Eerste Kamerlid vanuit zijn fractie onderhandelt over geldigheidsvereisten bij invoering van een referendum. Dat betekent nog niet belangenverstrengeling maar elimineert wel de eigen afstand die een academicus in beoordeling van het politiek bedrijf moet bewaken. Is zo’n wetsontwerp wel grondwettig? Wanneer je op het Binnenhof die vraag al hebt beantwoord kun je er op je plek in de academie bezwaarlijk op terugkomen.

Daarmee zijn we tenslotte op grondwettelijk erf. Voor de landspolitiek is de Grondwet het normatief kader waarmee leden van Tweede en Eerste Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden met een eed of belofte zijn verbonden.

Hoe zit dat op de universiteit? In Utrecht kwam die vraag aan de orde bij een inhoudelijke onderwijsklacht in 2003 over het verspreiden van een racistische theorie in de collegebanken. (Toen al in het U-blad en onlangs nog op DUB uitvoerig becommentarieerd.) Bij alle taken, dus in zowel onderwijs als onderzoek en projecten geldt sindsdien dat de Universiteit Utrecht zich verbonden weet met de Grondwet, met primaire nadruk op het gebod tot gelijke behandeling en het discriminatieverbod van artikel 1.

Conclusie: van de publieke politiek – de politique politicienne zeggen de Fransen- houdt de academie zich verre maar tegelijk voelt ze zich nauw verbonden met de ‘boven-politiek’ ofwel de fundamentele grondslagen van de politiek zoals die is vastgelegd in de grondwet. Vooralsnog is er evenwel geen reden ons hierin op de borst te slaan. Wat wordt er gedaan om te zorgen dat onze bestuurders, medewerkers en studenten benul hebben van het fundament van de Nederlandse democratie en rechtsstaat?

Ja, vanuit Staatsrecht is er elk jaar een Artikel 1 Grondwet lezing, maar die is niet gericht op grondwettelijke bewustwording onder niet-juristen. Daartoe zou er een jaarlijkse activiteit moeten zijn zoals ooit de lezing genoemd naar professor Koningsberger, initiator van het Utrechtse protest tegen de Jodenvervolging.

Ook zou vanuit elk Departement jaarlijks de betekenis van de Grondwet belicht kunnen worden. Ingewikkeld? Welnee, denk bijvoorbeeld aan artikel 21: ‘De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het milieu.’ Oost-Groningen, de klimaatcrisis, energiebesparing, duurzaamheid, wat kunnen we daar zoal niet mee!

Terug naar die plek ‘ergens achter Woerden’, zoals de Leidse universiteit in Utrecht eeuwenlang met enige spot wordt genoemd. Politici vermomd als academici. Maar pas op, een neiging tot Schadenfreude slaat meteen op onszelf terug. Eerst maar eens zorgen dat de ‘bovenpolitiek’ hier tot de algemene academische vorming gaat behoren.

Advertentie