Achtergrond

Het huis van een goede docent

Eigenlijk is het helemaal niet zo moeilijk om docent van het jaar te worden, laat staan jong docenttalent. Je trekt een knalrood pak aan, laat een levenslied door de collegezaal schallen, zorgt voor een doosje gekleurde whiteboardstiften en legt je motorpak als een niet-mee-te-sollen element duidelijk zichtbaar in het lokaal. De studenten zetten je vervolgens op een sokkel!

Gwenda Knobel

Helaas, als het zo gemakkelijk zou zijn, zou er nooit een woord worden vuil gemaakt aan de kwaliteiten van docenten. Een verrassingselement in het college en een goed gebruik van een bord zijn voor studenten belangrijke elementen om de capaciteiten van een docent op waarde te schatten, maar er is meer nodig om een hele goede docent gevonden te worden. Toch lijken studenten heel eenduidig als hen wordt gevraagd wat een goede docent in huis moet hebben. Zo moet de onderwijsgevende een levendige dictie hebben, de studenten het gevoel geven boven de stof te staan, hen persoonlijk aanspreken en benaderbaar zijn voor vragen. Bovendien moet een goede docent het vermogen hebben om moeilijke stof op een makkelijke manier te brengen.

De docenten en talenten van het jaar bij wie het Ublad voor de zomer college volgde, bezitten deze eigenschappen en daarvoor worden ze bijzonder gewaardeerd.

Jong Docententalent 2008 Ian Curry-Sumner, Privaatrecht

‘Hij is echt heel goed’

Janskerkhof 15. Elf uur. Zaal 00.4. Achttien studenten pakken in afwachting van de komst van hun docent hun collegeblokken en wetboeken uit hun tas. Ian Curry-Sumner die vandaag net te horen heeft gekregen dat hij hoofddocent is geworden, stormt het lokaal binnen; net op tijd. Hij legt zijn boeken, hand-outs, horloge en een pakje met whiteboardstiften op de tafel voor hem en rolt zijn overhemdsmouwen op. Eerste casus. Een man met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft zijn Marokkaanse vrouw in Marokko verstoten. Het stel woont in Nederland. Word de verstoting in Nederland erkent als echtscheiding? Welkom bij een intensief werkcollege Internationaal Privaatrecht.

"Is hij jong-docent van het jaar geworden? Dat verbaast me nou niets, want hij is echt heel goed." Masterstudent Privaatrecht Marieke heeft een treurige mededeling voor de journaliste. In alle jaren dat ze aan de universiteit studeert, is ze maar een paar keer een goede docent tegengekomen bij een werkcollege. "We moesten een keer beoordeeld worden op presentatie door een docent die het hele college zelf alleen maar naar de grond keek."

En wat maakt Ian dan zo goed? "Hij zorgt er voor dat iedereen wat durft te zeggen", zegt Marieke. Miranda: "Hij kan dingen heel goed uitleggen." "Hij gebruikt het bord goed, zit zelf heel goed in de stof en deelt hand-outs uit", zegt Ben. "Dit vak móet je halen en daarom heb ik voor een intensieve werkgroep gekozen. Dan moet je je sowieso al beter voorbereiden, maar omdat je bij Ian weet dat je een keer aan de beurt komt om een antwoord te geven, zit er wat meer druk op de voorbereiding. Je wilt natuurlijk niet af gaan."

Terwijl een student uitlegt hoe hij tot de slotsom is gekomen dat de verstoting in Nederland wordt erkend, schrijft Ian de bevindingen op het whiteboard. Hij tekent kolommen en kiest verschillende kleuren stift om onderscheid te maken tussen wetsartikelen en procedures.

Ondertussen houdt hij het tempo er in. Als de student een fout maakt, of een denkstap overslaat, laat hij dat corrigeren of aanvullen door een ander. Zo komen bijna alle aanwezigen aan de beurt. Soms wordt even stilgestaan bij een 'zijpaadje'. Dan stelt een student of de docent een kritische vraag bij een bepaald artikel of de weg van de rechtsgang waarna een lichte discussie volgt. Ook vraagt hij soms ineens als een terzijde ‘zeggen jullie julio en junio’ of en ‘zeg ik het goed 'spijker op de kop slaan' is het slaan’. Het college loopt tien minuten uit. Als de studenten het lokaal verlaten, deelt Ian A4-tjes uit met een korte samenvatting van de oplossingen van de casussen en zegt ze gedag. Hij oogt zichtbaar vermoeid. "Het kost veel energie, zeker als je er meer op een dag hebt", zegt de Brit. "Je bent intensief met de stof bezig. Je moet blijven opletten of de goede dingen worden gezegd, of iedereen wel actief meedoet. Zakt er iemand weg, dan stel ik die een vraag. Bovendien moet je in deze werkgroep heel veel stof behandelen, dus tijd voor uitstapjes en discussies is er niet. Daarnaast weten we dat studenten dit een moeilijk vak vinden. Ze moeten de stof goed opnemen en deze echt begrijpen. De logica ontgaat sommigen gewoon. Feitelijk moet je verschillende stappen doen via verschillende artikelen - de hele weg is een logische. Het is als het oplossen van een wiskundesom. Niet alleen de uitkomst is belangrijk, maar ook de weg daar naar toe. Daarom vraag ik vaak naar het waarom. Op die manier hoop ik dat studenten de logica van de wet gaan begrijpen, waardoor het makkelijker wordt deze toe te passen."

Ian Curry-Sumner

"Ik draag bewust een pak. Ik heb ooit besloten dat formele situaties een formele kleding vereisen. Studenten weten op die manier al bij het eerste college dat ik degene ben met autoriteit. Gaandeweg wordt het verschil tussen student en docent vanzelf minder. Ik word betaald door de universiteit. De studenten betalen voor college dus kunnen ze verwachten dat ze college krijgen van iemand die er netjes uitziet.

"Aan het begin van het college rol ik expres mijn mouwen op. Dat straalt uit dat je echt aan de slag gaat. Bovendien ben ik Engels, dat scheelt wellicht. In niet formele situaties heb ik ook gewoon een spijkerbroek en een t-shirt aan. "Dat ik af en toe vraag hoe dingen worden gezegd in het Nederlands is niet een spontane actie. Daarmee stel ik me kwetsbaar op en laat ik zien dat ik menselijk ben en verklein ik de afstand. Maar die kwetsbaarheid mag zich niet uiten in de collegestof. Op dat vlak moet ik de autoriteit zijn. “Wat ik ook heel belangrijk vind, is dat ik alle namen van al mijn studenten ken. Zo kan ik ze persoonlijk aanspreken.”

Docent van het Jaar 2008 Liesbeth Woertman, Psychologie

‘Ze weet waar ze over praat’

Daar staat ze, in een felrood gekleurd power suit. De winnaar van de Docentenprijs 2008 die per januari de onderwijsdirecteur van Psychologie is, oogt gespannen. En dat na achttien jaar ervaring als docent. Ze wacht tot het geroezemoes in de zaal verstomt en neemt het woord.

Het is maandagochtend 9 uur, het allereerste hoorcollege van het laatste blok van het academisch jaar 2007-2008. We zitten in zaal Theatron. De studenten zitten in de duisternis, Woertman is fel verlicht. De afstand tot de achterste rijen is groot. De tweede en derdejaars studenten volgen het vak Psychosociale Aspecten van Seksualiteit en Relaties. De hoorcolleges worden door verschillende docenten gegeven en Woertman mag de spits afbijten. Inmiddels is het muisstil en het lijkt alsof iedereen ademloos luistert naar de ietwat lijzige stem van de docente. Het onderwerp ‘seks en relaties’ zal allicht iets helpen bij de aandacht die de docente krijgt. “Vrouwen moeten intimiteit voelen om in de stemming voor seks te komen. Mannen seksen om intiem te kunnen zijn.” Het is duidelijk dat hier een vrouw voor de zaal staat die weet waar ze het over heeft. Niet alleen omdat ze de leeftijd heeft om persoonlijke ervaring opgedaan te hebben over het onderwerp of omdat ze de titel dr. draagt en ook nog een eigen praktijk heeft. Ze lijkt écht nog geïnteresseerd in haar vak. “Op de fiets hier naar toe vroeg ik me nog af….” Waarmee ze de boodschap geeft dat je als student en onderzoeker altijd kritisch moet blijven en je jezelf steeds nieuwe vragen moet stellen. Soms leent de stof zich blijkbaar voor een onderonsje tussen studenten. Woertman houdt stil en wacht tot de aandacht van de pratende studenten zich weer op haar richt. Ter informatie geeft ze hen mee: “Als jullie praten, praat ik niet”. In de pauze zijn de studenten het met elkaar eens. "Ze vertelt meer dan er op de dia's van de powerpointpresentatie staat. Je moet dus wel opletten, anders mis je informatie." Rosanna: “Ze vertelt heel levendig en is ook heel betrokken bij het onderwijs.” Lieke: “Ze weet waar ze over praat en ze kan het goed uitleggen.” Na het college nodigt ze de studenten uit om met het docententeam na te praten in The Basket.

Jong Docententalent 2007 Lisalotte Verspui, Psychologie

‘Ze heeft veel te vertellen’

'Samen zijn, is samen lachen samen huilen, leven door dicht bij elkaar te zijn. Samen zijn, is sterker dan de sterkste storm, gekleurder dan het grauwe om ons heen, want samen zijn, ja samen zijn, dat wil toch iedereen'. Het is pas negen uur en dit is het derde college op rij van het vak Psychosociale Aspecten van Seksualiteit en Relaties. Willeke Alberti fadet uit. De ruimte is hel verlicht en studenten druppelen binnen terwijl Willeke snikt. "Om in de stemming te komen", zegt docente Lisalotte Verspui even later om toe te voegen dat ze bij dit lied altijd een brok in haar keel krijgt. We zitten bij het college 'Intimiteit in een romantische relatie, inter- en intrapersoonlijke factoren'. De studenten boffen maar. Naast Liesbeth Woertman staat ook Verspui hoog aangeschreven als docent en van beiden krijgen ze met de keuze voor dit vak van hen college. Verspui start met wat leuke weetjes. “Van de 16,5 miljoen Nederlanders is 1,2 miljoen single maar - als je de reclames en de ik-zoek-een-partner sites mag geloven - zijn er 3 miljoen Nederlanders op zoek naar een partner. Hoe kan dat?” Verspui stelt voor dat er maar eens grondig onderzoek gedaan moet worden naar die datingmarkt. En dat kan, later als masterstudent. De zaal is hier in het midden wat rumoerig. Twee pratende jongens vragen de aandacht van de meisjes die een rij voor hen zitten. Het werkt, even later praten de dames driftig mee. Het moet gezegd: ze vergelijken de collegestof met hun eigen liefdesleven, maar het levert hen wat geïrriteerde blikken op. Verspui die beneden in de zaal staat, hoort de discussie niet, en heeft het inmiddels over afnemende passie in een wat langer durende relatie. “Misschien hunker je dan net als Meatloaf naar het einde ervan.” Voor de studenten de zaal verlaten, geeft Verspui ze nog een belangrijk weetje mee: “Uit een onderzoek van 2003 blijkt dat 94 procent van de mensen tussen de 20 en 29 jaar gelooft dat ze zullen trouwen met een ware zielsverwant en dat die liefde leidt tot partnerschap. Maar luister dan naar de volgende getallen: huwelijken van partners die aan elkaar zijn uitgehuwelijkt houden statistisch gezien beter stand.” “Ik vind dat ze goede dingen zegt,” reageert tweedejaars Lieke. “Ze is echt betrokken en ze vertelt de stof op een manier dat je het goed begrijpt. Het blijft natuurlijk een hoorcollege, maar ik heb ze ook gehad die echt niet te volgen waren of die zooooo saai waren." Elly die zowel over Woertman als Verspui goed te spreken is: "Ze gebruiken goede voorbeelden waardoor de stof meer aanspreekt, maar ik geef ook toe dat het onderwerp van deze colleges gewoon leuk is, waardoor je goed oplet." Derdejaars Christel zegt helemaal enthousiast te worden voor het vak “door de manier van lesgeven. Ik ga graag naar deze hoorcolleges.” Rosanna: “Ze heeft veel te vertellen en het is een interessant onderwerp. Ik hou mijn aandacht hier heel gemakkelijk." Danielle: “Ik vind de manier waarop ze de stof illustreren heel fijn.” En tenslotte Evelien: “Ze heeft een prettige stem, maar ik vind het wel vervelend dat ze langer doorgaat dan gepland. Het college zou zijn afgelopen om kwart voor elf, daar had ik me op ingesteld. Maar toen kwam er weer een sheet vol informatie en toen had ik wel moeite om me te concentreren.” Volgens Evelien is het een goed idee dat er docentenprijzen bestaan: “Die zullen hen extra motiveren, omdat ze dan waardering krijgen voor hun werk.”

Opbouwende sfeer

Liesbeth Woertman en Lisalotte Verspui vertellen dat het docententeam dat dit vak geeft, zeer hecht is. Iedereen volgt ook de hoorcolleges van de collega’s. Behalve dat het praktisch is – “zo vertel je de studenten niets dubbel” – is het belangrijk om te weten hoe de studenten reageren tijdens een college. “Op die manier kun je de stof nog aanpassen bijvoorbeeld.”

De colleges worden weken voor de start van het vak al doorgesproken in het team. Er komt een draaiboek en de manier van college geven komt uitgebreid aan bod. Wat moet anders, wat kan er beter. “De sfeer is open en opbouwend”, zegt Woertman. Na elk college is er een bijeenkomst in De Basket voor het team en de studenten die nog willen napraten. Ook daar komt regelmatig iets ter sprake wat een college kan verbeteren. “Het verhoogt de samenhang van de verschillende colleges”, zegt Verspui. Zelf genieten de twee docenten van de feedback die ze krijgen. Verspui: “Sommige studenten komen nadat ze het vak al lang hebben gehaald, nog een keer langs bij een college of nemen hun moeder mee omdat ze vinden dat het voor haar ook interessant is. Het is heel stimulerend om studenten zo enthousiast te zien worden voor jouw vak.” Hoewel Verspui zich nog wel kan verplaatsen in de studenten, wordt dat voor Woertman steeds lastiger zegt ze. “Het leeftijdsverschil tussen de eerstejaars en mij wordt natuurlijk steeds groter. Mijn jonge collega’s moeten me helpen bij de les te blijven. Vergelijk het met iemand die al jaren gedachteloos aardappelen kookt en het proces van aardappelen koken ineens moet gaan uitleggen aan iemand die aardappelen niet kent. Geheid dat je een stapje vergeet uit te leggen, puur alleen door het feit dat het voor jou gesneden koek is.” “Je moet de studenten kunnen pakken”, zegt Verspui. Ze heeft voor ze Willeke Alberti in de cd-speler schoof, lang nagedacht of ze dat wel moest doen. “Ik wilde de studenten in een bepaalde stemming krijgen en mijn vraag was of Willeke de juiste snaar zou raken. Het was een gok.” Maar een die achteraf gezien, goed uitpakte, zegt ze. “Want het kan ook mislukken.”

Het gemak waarmee je studenten kan benaderen, hangt volgens de twee ook nauw samen met de ruimte waarin je staat. In een ruimte waar je allemaal op hetzelfde niveau zit en je de studenten bij wijze van spreken zou kunnen aanraken, is het gemakkelijker om de aandacht vast te houden. “De Theatronzaal waar wij dit college vorig jaar gaven is een lezingenzaal”, zegt Woertman. “Een theater waar je als docent continue ophoog moet kijken om de studenten te zien. De afstand is daardoor groot. Ook is er geen bord, dus je moet het doen met de powerpointpresentatie en dan is het moeilijker om ze mee te krijgen dan als je tijdens het college nog wat op een bord kan schrijven.”

Lisalotte Verspui & Liesbeth Woertman

“Kledingvoorschriften zijn er niet, maar een te diep decolleté of een naveltruitje vind ik niet kunnen”, zegt Woertman die zelf altijd haar ‘optreedkleren’ draagt tijdens een college. “Ik heb die pakken in verschillende felle kleuren. Je trekt er mee de aandacht, maar je bent netjes gekleed. Het toont professionaliteit. Kleding mag niet de aandacht afleiden.”

Verspui: “Ik kleed me aan alsof ik uit eten ga. Meestal een rok en een jasje. “

Docent van het Jaar 2004 Wim Dictus, Biomedische Wetenschappen

‘Zijn grapjes doen het goed’

Het is het laatste college van het vak op een voor de studenten niet bekende locatie in het Ruppertgebouw en toch is de zaal goed gevuld. Achter in de zaal wordt vlak voor het begin van het college nog wat nagepraat over de EK-voetbalwedstrijd, maar zodra het college over aangeboren afwijkingen heel persoonlijk wordt - "Ik hoop niet dat jullie na dit college bang zijn geworden om vader of moeder te worden" - neemt het geroezemoes af en de concentratie toe.

Voor de groep staat Wim Dictus. Zijn motorjack en - helm liggen op een stoel in het hoekje naast de deur. Hij maakt gebruik van begrijpelijke taal: hij vertaalt regelmatig Latijnse namen en moeilijke termen. Zo heet embryoselectie gewoon embryoselectie en wat een fijn toeval dat het gedoe rondom embryoselectie en erfelijke borstkanker net volop in het nieuws is. Het geeft het college ineens iets heel actueels zeker omdat even daarna ineens de oude koeien van Softenon en DES uit de sloot worden gehaald. Waarom moet deze generatie studenten leren over medicijnen die al lang geleden in de ban zijn gedaan voor zwangere vrouwen? Het blijkt een waarschuwing te zijn waardoor de actualiteit ineens weer aanwezig is: "Als toekomstige wetenschappers die zich bezig gaan houden met het ontwikkelen van medicijnen is het goed te weten waar het vroeger fout is gegaan. Softenon is alleen getest op muizen, ratten en konijnen en die bleken niet of maar een beetje gevoelig te zijn voor bijwerkingen. Op zwangere muizen, ratten of konijnen is nooit getest waardoor onbekend bleef dat Softenon afwijkingen veroorzaakte bij de foetus. Het is een belangrijke les: Essentieel bij medicijnontwikkeling zijn de soort organismen waarop de test wordt uitgevoerd."

Er wordt veelal aandachtig geluisterd en enkele actievelingen stellen ondertussen vragen. De studenten zijn blij met deze docent. "Goed." "Dynamisch." "Je wordt betrokken bij het college." "Je blijft luisteren." "Grapjes doen het goed." Soms, zegt een aantal studenten, treffen we docenten die de dia's oplezen, dan kun je net zo goed niet gaan. "Tuurlijk het onderwerp telt wel mee, dit is interessante stof." "Hij vertelt dingen die niet in het boek staan." "Duidelijke één van de betere docenten."

Energie

Wim Dictus zit al heel lang in het onderwijs. Voor hij een betrekking kreeg aan de universiteit zat hij in het voortgezet onderwijs. "Ik geef dit vak al heel lang maar ik verander het college elk jaar een beetje, dan actualiseer ik de stof. De basis blijft zo'n 4 tot 5 jaar gelijk. Dat maakt dat het doceren ook voor mij nooit saai wordt."

Zijn energie haalt hij ‘uit de studenten’. “Ik zie het als een uitdaging om mijn colleges op een zo goed mogelijke manier te brengen, zodat de studenten zich betrokken voelen. Als ik merk dat dat is gelukt, heb ik een leuke dag. Als het rumoerig is dan zit ik daar echt mee." Dictus heeft bij de opleiding Biologie als coördinator van het bacheloronderwijs aan de wieg gestaan van de invoering van het bachelor-mastersysteem. “Het onderwijs is veranderd, dat moet ook wel, de tijd schrijdt voort en zorgt voor veranderingen; daar moet je als onderwijsinstelling in mee gaan. Maar om nou te zeggen dat de kwaliteit van de afgeleverde student beter is dan vroeger? Dat is niet zo. Vroeger leverden we goede studenten af en dat doen we nog steeds.” Dictus is sinds vier jaar directeur van de bacheloropleiding Biomedische Wetenschappen. Hij heeft ook veel onderwijstaken en “staat graag met de voeten in de klei”. Ik vind het leuk om aan de ene kant als directeur betrokken te zijn bij het beleid en aan de andere kant als docent te ervaren hoe die besluiten doorsijpelen. Ik vind het een voordeel en een voorrecht. Dat is voor mij mede de reden om onderwijs te blijven geven. Het is mijn verbinding met de studenten." Dictus vindt het goed dat het onderwijs regelmatig verandert. “De tijden veranderen. De studenten zijn nu meer betrokken bij een college. Vroeger werden studenten in hoorcolleges beschouwd als sponzen die kennis moesten absorbeerden. Hoorcolleges zijn er nog steeds, maar die moet je wel spaarzaam inzetten. Vormen van onderwijs waarmee de studenten zelf bezig zijn met de stof, zijn veel effectiever. Vooral als studenten aan elkaar de stof moeten uitleggen, werkt dat heel goed.”

Wim Dictus

“Ik heb geen speciale collegekleding en ik heb ook geen aanvangsritueel voor een college. Eens per jaar geef ik de cursus Ontwikkelingsbiologie voor biologen in het Wentgebouw en daar ga ik steevast met mijn motor naar toe en dan liggen mijn motorjas, -laarzen en -helm voor in de collegezaal. Eens per jaar geef ik de cursus voor BMW-studenten en dan zit ik meestal in het Hijmans van de Berghgebouw. Omdat we nu voor één keer moesten uitwijken naar het Ruppert en het het eerste uur van de dag was, lag ook daar mijn motoroutfit.”

Veel studenten zijn muzikale omnivoren

Ben je jong en hou je van jazz, dan heb je wellicht aanleg voor depressiviteit. Liefhebbers van rap en hardrock neigen eerder naar gewelddadig gedrag. Tot deze conclusies komt Juul Mulder in haar proefschrift Use it or lose it, een onderzoek naar de invloed van popmuziek op het gedrag van jongeren.

Het proefschrift van Juul Mulder (32) waarop ze 19 november promoveerde, belicht de relatie tussen muziekvoorkeuren en gebruiksvormen met het psychosociale functioneren onder adolescenten en jongvolwassenen. Met andere woorden: welke invloed heeft muziek op het gedrag van jongeren?

“In Amerika is al eens onderzoek gedaan over de muzikale voorkeuren en de invloed hiervan op het gedrag van jongeren”, zegt Mulder, “maar hierin werden alleen rap versus pop of heavy metal versus pop onderzocht.” Voorkeuren voor een brede range aan genres, zoals pop, urban, rock, dance en elite (soul-r&b, lounge, singer-songwriter, jazz, klassiek werden door Mulder in verband gebracht met het gedrag. “Probleemgedrag is op drie vlakken onderzocht. Ten eerste heb ik gekeken naar internaliserend emotioneel functioneren: zijn liefhebbers van een muziekstroming bijvoorbeeld vaker depressief? Daartegenover staat het externaliserend probleemgedrag ofwel zijn bepaalde muziekliefhebbers agressiever? Tot slot heb ik gekeken of muziekvoorkeur samenhangt met het gebruik van sigaretten, alcohol en cannabis.”

Een paar in het oog springende uitkomsten zijn dat jongeren die van muziek houden die op volwassenen is georiënteerd, zoals klassiek en jazz, eerder last hebben van depressieve buien en op school vaker sociale problemen hebben. Ze worden bijvoorbeeld vaker gepest. Een andere constatering uit het onderzoek, is dat liefhebbers van rap en (hard)rock vaker negatief gedrag vertonen naar buiten toe. Ze zijn vaker agressief en begaan meer strafbare feiten. Opvallende groepen zijn de omnivoren ofwel de allesliefhebbers en de jeugdige metalfans. Deze laatste groep heeft zowel meer internaliserende als externaliserende problemen in vergelijking met hun leeftijdsgenoten. Ook gebruiken ze meer genotsmiddelen dan liefhebbers van andere muziekstijlen. Maar het een komt niet door het ander, het is bij de muziek passend gedrag. Mulder geeft uitleg over de groep metalfans: “Deze 'extremen' passen in hun belevingswereld, bij hun identiteit. Ze zetten zich af tegen alles wat mainstream is, zowel qua gedrag, uiterlijk als muziekstijl. Metal is een way of life, waar alles bij hoort, dus ook de extreme muziek die bijvoorbeeld over woede en wanhoop gaat. Daarin vinden ze waarschijnlijk herkenning en een uitlaatklep, naast de kick die de muziek en het imago hen geeft.” Mulder vindt de omnivoren de meest interessante groep. “Zij gebruiken muziek als emotieregulerend mechanisme. De stemming, waarin zij verkeren, bepaalt hun muziekkeuze. Ze hebben geen vaste voorkeur, maar zetten op waar ze zin in hebben. Bij het sporten bijvoorbeeld dance, maar als ze thuis zijn, kunnen ze zomaar compleet ergens anders naar luisteren. Mulder denkt dat veel studenten deze omnivoorstijl hebben. “Ze pakken eruit wat ze nodig hebben. In het nachtleven kan dat clubmuziek zijn, maar ook André Hazes. Deze stijl past in onze tijd van het postmodernisme: het is internationaal, pragmatisch en opportunistisch. In je studententijd vorm je je muziekstijl. Je hebt veel tijd om zelf in te delen, stijlen uit te proberen en je eigen deejay te zijn. Kijk maar eens wat voor muziek er op I-pods (zie kaders, red) staat. Je komt de vreemdste collecties tegen.” Mulder beschouwt zichzelf ook als omnivoor. “Ik luister naar veel verschillende soorten muziek. Ik hou van Amy Winehouse, maar vind Eminem soms ook geweldig. Eigenlijk heb ik een muzikale voorkeur ontwikkeld, waar ik vroeger tegen aanschopte. In De Kwinne, het jeugdhonk in mijn geboorteplaats Stadskanaal, was het metal wat de klok sloeg. Ik neigde zelf meer naar het hippie-imago. Wijde broeken, lang haar en paars, veel paars. We luisterden naar folk en trash rock, we wilden niet meedoen met de rat race van het materialisme. Met Pearl Jam en Nirvana kon je niet aan komen zetten, omdat ze in de top 40 stonden.”

Inmiddels zijn de taboes van weleer overboord gezet. Ook Mulder laat zich in met populaire muziek. Lose yourself van Eminem kroonde ze tot de oppeppende soundtrack van haar boek. Naast de Amerikaanse rapper haalt ze filosoof Fredrich Nietzsche aan in haar slotwoord. “Zonder muziek zou het leven een vergissing zijn.”

Weerspiegelt jouw mp3-collectie je persoonlijkheid?

Omnivoor Victorien Koningsberger (22): “Dit is een billige. Ik had een I-pod, maar die is gecrashed. Op deze mp3-speler kunnen 250 nummers worden geladen, maar ik heb er maar 80 op staan. Van Bløf en Acda en de Munnik tot iets alternatiever, de Kaiser Chiefs bijvoorbeeld. Maar ook klassieke filmmuziek en dance. Mijn smaak is niet veel veranderd sinds de middelbare school. Komt misschien ook doordat ik niet veel download.” De studente, die bezig is met haar master Kunstgeschiedenis heeft altijd muziek op staan. “Thuis, tijdens het studeren, op de fiets. Zelfs zonet in de letterenbieb, toen ik mijn stageverslag typte. Wat ik toen luisterde? Dancedepartment, van radio 538. Maar dat zet ik niet op als ik heel geconcentreerd moet zijn, bij het beschrijven van een gebouw uit de Middeleeuwen bijvoorbeeld. Dan luister ik liever naar klassieke muziek, kom ik meer in de sfeer. Ik ben van plan om meer naar middeleeuwse muziek te gaan luisteren, zoals het madrigaal. Muziek is voor mij iets van alledag. Onmisbaar.”

“Ik ga inconsequent met muziek om”, zegt Lou Benders. “De ene keer zet ik heel bewust muziek op, om er echt naar te luisteren. Maar het komt ook voor dat ik 'lui' ben en de radio aanzet en wel zie wat er voorbij komt. Ik heb laatst iets nieuws ontdekt. Een site, die allemaal artiesten linkt aan je voorkeur. Als je aangeeft, dat je van Louis Armstrong houdt, geeft hij bijvoorbeeld aan dat je ook 'moet' luisteren naar Ella Fitzgerald. Maar dit zet ik niet op tijdens het studeren. Dan heb ik vaak Spaanse muziek opstaan. Geen Enrique Iglesias ofzo, maar van die muziek die je hoort als je op een Spaans terrasje zit. Omdat ik de taal niet versta, erger in me niet aan de tekst en leidt het niet af.

De mp3-speler van de studente Duitse Taal en Cultuur heeft het sinds kort begeven. “Wat er op stond? Heel gevarieerd. Van akoestische gitaarmuziek, zoals Kelly Joe Phelps tot hiphop en van techno tot Stevie Wonder en Otis Redding. Of ik muziek erop heb staan waar ik me voor schaam?” Lachend: “Een nummer over Schnapsi das kleine Alkodol. Inderdaad, afgeleid van Schnappi. Alleen is dit de volwassen versie, waarin Schnapsi iets meer addicted is.

“Ik gebruik muziek op verschillende manieren. Als ik in een nostalgische bui ben: oude muziek, zoals van Bob Dylan en Janis Joplin. Voordat ik uitga muziek om in de stemming te komen: Techno, maar ook foute hiphop. Jack Johnson gebruik ik als slaapmuziek.” Gothic zal de 20-jarige nooit opzetten. “Daar heb ik alleen maar negatieve associaties mee. Ik vind het deprimerend geschreeuw.”

“Muziek is voor mij ontspannen, ontdekken en verrijken”, zegt de 21-jarige Art Speksnijder. “Ik heb geen idee hoeveel nummers ik bij me heb, maar op mijn mp3-speler kan twee gigabyte. Er staat van alles op. Van Interpol (op rock georiënteerde kunstmuziek, RB) tot hedendaagse klassieke muziek, zoals Arvo Pärt.” Ook de mainstream-muziek maakt uit van de mp3-collectie van de eerstejaarsstudent Taalwetenschappen. The Beatles, U2 en ook Bløf. “Ik had ook ooit gabber er op staan, om te experimenteren. Maar dat heb ik er inmiddels vanaf gegooid. De shufflefunctie gebruik ik nooit, ik zoek altijd een album uit. Ik pas muziek niet aan bij mijn activiteit, maar bij mijn stemming. Als ik vrolijk ben, dan zet ik vaak The Beatles op en dan vooral de albums Abbey Road en Sgt. Pepper Lonely Hearts Club Band. Wanneer ik na wil denken en even achterover ga zitten, kies ik meestal voor klassiek. Bach bijvoorbeeld.”

“Sinds ik studeer is mijn smaak veranderd. Eerst luisterde ik vooral naar 3FM, nu kijk ik meer om me heen, ik sta open voor allerlei stijlen. Maar tijdens het studeren blijft de radio aan staan. 3FM of het radiostation van Rob Stenders, KXradio.”

Hoe word je Docent van het Jaar?

Een docent moet worden voorgedragen door een studievereniging. Studieverenigingen raadplegen hiervoor meestal hun leden waarna een nominatie volgt. De studievereniging draagt vervolgens de docent voor bij de docentenjury en onderbouwt haar voordracht met een dossier met lijvige argumenten. Na een eerste schifting, blijven er nog een stuk of zes kandidaten voor de titel over. De studievereniging moet haar kandidaat voor de jury mondeling verdedigen. Doen ze dit overtuigend dat gaat de docent door naar de finale. De jury bepaalt uiteindelijk wie de winnaar wordt. De winnende docent krijgt 5000 euro en een wisseltrofee, de studievereniging wint 850 euro. Het Jong Docententalent wordt op gelijke wijze voorgedragen en uiteindelijk genomineerd. Hij of zij krijgt ook een wisseltrofee en ontvangt 2000 euro. De nominatie voor het jaar 2008-2009 sluit donderdag 18 december. De gehele procedure plus de lijst met alle winnaars is te vinden via www.uu.nl/NL/onderwijs/topdocentenenstudenten/docentenprijzen

De docent van het jaar prijs bestaat sinds 1994, de talentprijs sinds 1999.

Criteria Docentenprijs

•De docent weet de essentie van het vakgebied op aansprekende en effectieve wijze te presenteren.

•De docent slaagt er in om passende en gevarieerde toets en werkvormen te ontwikkelen.

•De docent nodigt uit tot een kritische reflectie op het vakgebied en is in staat zijn/haar vakgebied in een ruime wetenschappelijke en maatschappelijke context te plaatsen.

•De docent draagt bij aan didactische en inhoudelijke onderwijsvernieuwing.

•De docent is bereikbaar en staat open voor vragen en suggesties van studenten.

•De docent stimuleert studenten tot creatief en onafhankelijk denken en handelen en stimuleert de ontwikkeling van een wetenschappelijke attitude.

•De docent slaagt erin studenten te enthousiasmeren en actief bij het onderwijs te betrekken.

•De docent levert, in de context van de opleiding, een buitengewone prestatie.

Interview

Antoine Buyse

Gisteren, 10 december, bestond de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zestig jaar. Het opvallende is dat eigenlijk niets wat daarin staat ouderwets aandoet. Er staan ook onverwachte rechten in zoals het recht op periodieke vakantie, maar heel veel van de basisrechten die toen zijn geformuleerd, worden nog steeds als uitgangspunt gebruikt. Het is het meest vertaalde document ter wereld. Dat geeft ook wel aan dat de Verklaring een soort moderne bijbel is geworden. Ook al worden mensenrechten nog veelvuldig geschonden, wie dat doet, moet zich wel verantwoorden.

De laatste jaren treedt er wel een soort mensenrechtenmoeheid op bij regeringen en is niet iedereen zich meer zo bewust van wat mensenrechten echt inhouden. Ik vertelde laatst iemand in de trein dat ik mensenrechten onderzoek. Hij antwoordde: ‘als ik maar het recht heb om mijn auto te kunnen parkeren’. Heel veel mensen weten dus niet precies wat mensenrechten zijn. Toch kun je elk maatschappelijk probleem met een mensenrechtenbril bekijken; dat doe ik zelf heel sterk. Zeker voor politici zou die manier van kijken af en toe wel eens goed zijn. Ik heb wel het gevoel dat het mensenrechtenperspectief onder druk staat. Een bekend voorbeeld is de strijd tegen het terrorisme. Het recht op privacy wordt hierdoor ingeperkt, maar ook de rechten van vreemdelingen. Als argument wordt vaak het recht op veiligheid gebruikt. Heel veel mensen zijn het daar wel mee eens, maar er is een gevaar dat het doorschiet.

Toen de opstellers de Universele Verklaring schreven, was deze bedoeld als een ideaal om naar te streven. De echte verdragen, die landen bindende verplichtingen oplegden, zouden pas decennia later volgen. Het grappige is dat zowel de Sovjet-Unie als de VS lange tijd tegen waren. Er wordt vaak gezegd dat de mensenrechten een westers product zijn. Een groot deel van de ideeën rond mensenrechten is inderdaad uit de westerse traditie gekomen, maar de geldigheid is volgens mij universeel.

Vanuit andere culturen zijn het opvallend vaak de machthebbers en niet de burgers die kritiek leveren. Dat bijvoorbeeld Poetin zegt een ‘eigen invulling te geven aan mensenrechten’ vind ik zorgelijk. Als je vraagt wat gewone burgers willen, dan is dat ook gewoon een dak boven hun hoofd en goed onderwijs. Westerse landen leggen traditioneel meer nadruk op de politieke rechten zoals vrijheid van meningsuiting, ontwikkelingslanden meer op de economische rechten. De nadruk kan anders zijn, toch is het belangrijk om te onderschrijven dat alle mensenrechten uiteindelijk verwezenlijkt moeten worden. Een land als Singapore dat heel rijk is maar nog steeds lijfstraffen oplegt, geeft wat mij betreft het slechte voorbeeld. Net zoals je als regering niet kunt zeggen ‘we zijn zo arm dat we wel moeten martelen’. Sommige dingen kun je gewoon meteen verbieden en stopzetten, hoe arm of hoe rijk je ook bent. Mensenrechten zijn geen luxeproduct. Natuurlijk kan niet álles zomaar meteen. En een volledige naleving van de rechten in de Universele Verklaring is nog steeds deels een toekomstdroom. Maar het is een feit dat er in zestig jaar al ontzettend veel is bereikt. Niet alleen omdat er nu talloze verklaringen en verdragen bestaan, maar ook omdat er inmiddels heel veel organisaties door mensen zelf zijn opgericht, van vrouwengroepen tot organisaties van religieuze minderheden. Zij kunnen de Universele Verklaring en alles wat daarna kwam gebruiken om bij hun eigen regering hun rechten te claimen.

Zelf deed ik de inspiratie voor mijn werk op tijdens een vrijwilligersproject in Bosnië waar ik verwoeste huizen hielp herbouwen. De gevolgen van de oorlog waren overal zichtbaar: afgebrande bomen, bomkraters in het asfalt, een mortuarium vol ongeïdentificeerde lijken en heel veel vluchtelingen en ontheemden. Die ervaring heeft geleid tot mijn promotieonderzoek naar huizenteruggave van oorlogsvluchtelingen daar.

Bijna iedereen die in dit vakgebied werkt, heeft zo’n persoonlijke ervaring. De verwoestingen die ik in Bosnië zag, zullen altijd blijven hangen en vormen voor mij een diepere drijfveer. Maar als ik mijn onderzoekswerk aan het doen ben, schakel ik de emotie zoveel mogelijk uit. Mijn promotor zei tijdens mijn onderzoek wel eens: ‘Nu ben je wel héél erg een jurist, want je schrijft klakkeloos ‘er werden miljoenen mensen verdreven en tweehonderdduizend gedood …’ Realiseer je je nog wel wat je opschrijft?’

Buiten mijn werk ben ik actief voor de organisatie Critical Mass. Die houdt zich bezig met kleinschalige conflicten in Nederland. We organiseren interactieve tentoonstellingen voor scholieren over het omgaan met vooroordelen, over discriminatie en uitsluiting. Ik vind het erg belangrijk om zulke dingen naast mijn werk te doen. Ik ben wel 90 procent wetenschapper, maar niet 100 procent.

Op dit moment ben ik bezig een onderzoek op te zetten over hate speech, zoals die bijvoorbeeld gebezigd werd in Kosovo of Rwanda. Daar zetten opruiende toespraken mensen aan tot geweld. Aan de ene kant is dat iets juridisch, maar aan de andere kant iets heel maatschappelijks. Wanneer escaleert iets heel kleins tot een massaslachting? Hoe zou je dit vanuit de mensenrechten kunnen voorkomen?

Je zou dit onderzoek kunnen extrapoleren naar de Geert Wildersen van deze tijd. Het is heel omstreden als je zegt dat de extreme uitspraken van politici eigenlijk hetzelfde zijn als wat je zag in Rwanda van voor de genocide, maar de overeenkomsten zijn treffend. Als je bepaalde groepen een sticker opplakt, kan dat heel gevaarlijk zijn; of je nou links of rechts bent.

Het hoeft niet af te glijden naar het ergste en ik denk ook dat we daar in Nederland ver weg van zijn. Maar de illusie dat zoiets als in Bosnië in een West Europees land nooit kan gebeuren, heb ik niet. Gelukkig hebben we wel heel veel dammen en hekjes ingebouwd om het ergste te voorkomen. Een goede waarborging van mensenrechten staat daarbij wat mij betreft centraal.

CV

Mensenrechtenjurist Antoine Buyse (31) studeerde in 2000 aan de universiteit Leiden af als historicus met een minor internationaal recht. Voor zijn proefschrift over huizenteruggave in het naoorlogse Bosnië ontving hij dit jaar de Erasmus Studieprijs voor uitzonderlijk alfa- en gamma-onderzoek. Sinds een jaar is Buyse universitair docent aan het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht.

Hertentamen met 4 of 5; de versie van Kimpen

Chicks met sticks

Mannen aan de afwas, vrouwen werkzaam in de bouw. De emancipatie lijkt zo langzamerhand afgerond. Er is immers zelfs een heuse eredivisie opgericht voor voetballende vrouwen. Maar drummende vrouwen? Moeilijk.

Volgens het onderzoek Gender differences in musical instrument choice, dat werd uitgevoerd door genderspecialiste Susan Hallam van de Universiteit van Londen, is de communis opinio nog immer dat meisjes niet achter een drumstel horen. Meisjes zouden subtielere instrumenten als de fluit en de harp voorbehouden zijn, zo wordt gesteld, jongens mogen zich wel uitleven op elektrische gitaren en drums. Een van de redenen dat jongens en meisjes nog altijd voor stereotype instrumenten kiezen, en waarom drummende meisjes dus schaars zouden zijn, komt volgens Hallam voort uit de angst om te kiezen voor een ‘verkeerd’ instrument. Drums worden beschouwd als weinig meisjesachtig; als een meisje toch kiest voor drummen loopt ze de kans om met een scheef gezicht aan te worden gekeken.

Daan Vroon, drumdocent bij Parnassos en afgestudeerd bioloog, heeft een andere verklaring voor de schaarste aan drummende vrouwen. "Vrouwen hebben doorgaans bredere heupen en smallere schouders dan mannen. Dit maakt dat bij vrouwen het zogenaamde centre of moments - uit Cuttin et al - hoger in de borst ligt. Dit is het referentiepunt waar omheen alle bewegingen van het lichaam een regelmatige geometrische beweging maken, en stelt ons in staat de sekse van een lichaam te bepalen door alleen naar de relatieve bewegingen van de onderlinge ledematen te kijken. Kortom: vrouwen bewegen fundamenteel anders. En als je dat kan zien, waarom dan niet horen? De regelmatig voorzichtig gesignaleerde houterigheid bij vrouwelijk drummers dicht ik graag aan deze biologische invariantie toe. Ik zeg het niet vaak en ik zeg het niet graag, maar geef mij maar vrouwen die op mannen lijken..

Meisjes behoren dus voor fijnbesnaarde instrumenten als de harp te kiezen. En mochten ze toch hun keuze laten vallen op het drumstel, dan moeten ze rekening houden met een motorische achterstand ten opzichte van de man. Het zal Madelon, Sanne, Hilke, Eveline en Lotte allemaal worst zijn; alle vijf doen ze hun eigen zin en slaan er minimaal twee keer in de week op los. De vijf moeten wel toegeven dat ze soms raar worden aangekeken: “Nou ja, als je vertelt dat je drumt, willen sommige mensen wel eens verbaasd kijken, maar heel even maar hoor.”

Zo raar zijn drumsters toch ook weer niet: één van de populairste rockbands van het moment, The White Stripes, heeft een vrouw achter de trommels. De vijf studentes beschouwen deze Meg White niet bepaald als hun grote voorbeeld: “Die is van de eenvoudige boem, tjak, boem, tjak.” Als er naar indrukwekkende drummers gevraagd wordt, komen toch de mannen naar voren. Madelon: “Kennen jullie Avenged Sevenfold? Dat gaat wel richting metal, met getatoeëerde mannen enzo. Die drummer gebruikt twee bassdrums!” Lotte: “Bedoel je niet gewoon een dubbelbassdrumpedaal?” Madelon: “ Nee, echt twee bassdrums. Best cool.”

De vijf studentes zijn pas op latere leeftijd aan het drummen geslagen. Drie van hen hebben in het verleden een ander muziekinstrument bespeeld. Zo voldeed Eveline acht jaar lang aan het stereotype beeld van het subtiele-instrument-bespelende meisje: van haar achtste tot haar zestiende heeft ze dwarsfluit gespeeld. Die fluit hangt nu in de wilgen.

Lotte wilde vroeger al drummen, maar ondervond enige weerstand bij haar moeder: “Ik mocht niet: het gaf teveel lawaai. Ze vond piano mooier.” Ze begrijpt wel dat haar moeder haar liever op pianoles stopte: “Ook beter voor de buren.”

Nu ze op zichzelf woont in Utrecht, heeft ze alsnog haar drumwens in vervulling laten gaan. En haar moeder tekent niet langer bezwaar aan: “Ze vindt het alleen maar leuk dat ik me muzikaal verdiep.”

Ook Sanne heeft vroeger piano gespeeld. “Maar op een drumstel kun je pas echt helemaal losgaan. Heerlijk. Wat ook lekker is: voor college jezelf wakker drummen.”

Madelon voegt eraan toe dat drummen helend kan werken: “Je kunt al je agressie botvieren op die paar trommels. Bij andere instrumenten moet je je zo inhouden, moet het allemaal heel erg subtiel. Niets voor mij.” Sanne beaamt dat het eruit gooien van frustraties een bijzonder aangename bijkomstigheid is van haar muzikale hobby. “Na een tentamen, dat werkt ook goed. Even tijd voor totaal iets anders.”

Drumdocent Pim van Ham zegt steeds meer meisjes in zijn lessen te mogen ontvangen. “Toen ik zo’n vijf jaar geleden begon met lesgeven, had ik één of twee meisjes die de drumcursus volgden. Laatst waren er dat niet minder dan acht. Wat ik me wel afvraag: waar blijven die meiden? De jongens die ik heb lesgegeven kom ik nog wel eens tegen in bandjes. De meisjes blijven onzichtbaar.”

En inderdaad, de vraag ‘wie speelt momenteel in een band’ levert slechts één opgestoken vinger op. De andere vier hebben wel de wens om deel uit te gaan maken van een band, maar willen eerst nog beter worden. Alleen Eveline, de meest ervaren van het stel, past haar kunsten al toe: “Ik speel zelfs in twee bands: ‘The Mrs.’ en ‘Furry Furniture’. ‘The Mrs.’ bestaat enkel uit vrouwen. Of nou ja, op dit moment is de bassiste met zwangerschapsverlof, haar plaats is nu even ingenomen door een man. Maar ze komt wel weer terug. Wat we dan met die man doen, weet ik eigenlijk niet.”

Het recept een nog betere drumster te worden bestaat uit een woord: oefenen. Dat weten de vijf en dus oefenen ze niet alleen in de kelders van Parnassos, ook thuis worden de stokken gehanteerd. Op een zogenoemd oefenpadje bijvoorbeeld, zoals Lotte doet. Madelon slaat veelal eenvoudigweg op haar knieën. Sanne doet het naar eigen zeggen overal: “Op bed, op mijn kussen, op de tafel, op mijn boekenrek, op de grond, op mijn bureau. In het bureau zitten nu allemaal putjes.” Hilke: “Ik sla met mijn drumstokken op mijn muismat.” Sanne: “Dat is een goed idee; veel beter voor mijn bureau. En voor mijn huisgenoten.”

Voor de drumlessen zijn ze natuurlijk wel aangewezen op de kelders van Parnassos. Sanne: “Vorig jaar zat daar tijdens mijn les niet alleen Pim mijn drumleraar, maar ook een bekende van hem. Bleek de drummer van Peter Pan Speedrock te zijn. ‘Wauw’, dacht ik, ‘nu moet ik het echt goed doen.’” Lotte: “Ja, die man zat er ook bij mij een keer bij. Zomaar. Weet je wat ie tegen mij zei? ‘Je slaat best hard voor een meisje.’ Ik weet niet of ik dat als een compliment of als een belediging moet opvatten…’

Madelon Roosendaal, 20, derdejaar Taal- en Cultuurstudies

Favoriete band: Muse

Drumt sinds: september 2007

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 2x in de week oefenen

Sanne Dammers, 20, tweedejaars Pedagogiek

Favoriete band: Coldplay

Drumt sinds: september 2007

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 1x in de week oefenen

Hilke Lentink, 21, vierdejaars Aardwetenschappen

Favoriete band: Kaizers Orchestra

Drumt sinds: februari 2008

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 2x in de week oefenen

Eveline van der Linden, 22, masterstudente Meteorologie, Fysische Oceanografie en Klimaat

Favoriete band: Radiohead

Drumt sinds: september 2006

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 2x in de week oefenen

Lotte van der Vleuten, 22, masterstudente Comparative History

Favoriete band: Queens of the Stone Age

Drumt sinds: februari 2008

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 3x in de week oefenen

’Ze deden de wave, als ze een opdracht goed hadden’

De UU op bezoek bij middelbare scholen

Voorlichtster Sandra Kremer is de coördinator van het project Schoolbezoeken vanuit de Universiteit. “Het project bestaat nu twee jaar. We bieden scholen aan om langs te komen en een presentatie te houden voor de klassen 3 en 4 van het vwo. We doen dit voor scholen waarvan veel leerlingen doorstromen naar de UU. Derde- en vierdeklassers staan voor hun profielkeuze en moeten eigenlijk al bedenken of en wat ze willen gaan studeren. Hun eerste keuze, zo blijkt uit onderzoek, is belangrijk. Ook als ze twijfelen, blijven ze vaak bij hun eerste keuze. Dus is het als aanbieder gunstig om er vroeg bij te zijn.”

Om de presentaties te geven beschikt het Communicatie Service Centrum over een pool van zo’n vijftig werkstudenten. “Zij kunnen het beste beeld geven over hetgeen studeren inhoudt. En voor hen is het leuk, omdat ze ervaring opdoen in het geven van presentaties”.

En zo vertrekken op een winderige donderdagmiddag twee autootjes van de universiteit naar het Cals College in Nieuwegein. Ze vervoeren Corina van der Hulst (Scheikunde), Ineke Roeling (Environmental Biology), Arjen Segers (Liberal Arts and Sciences), Carien de Jong (Filosofie), Tessa Mewiss (Psychologie) en Laury Achten (Vrouwenstudies). Ze zijn tweede tot vijfdejaars, bachelor- of masterstudent en hebben allemaal een training van een dagdeel gehad voor het geven van de presentatie. Bovendien zijn ze gewapend met een rode universiteitstas, met onder meer powerpointsheets, evaluatieformulieren en pennen om uit te delen.

Ik was mezelf

Tessa voelt “een gezonde spanning”. Het is haar tweede keer. “Vorige week ging het wel goed. De docente waarschuwde van tevoren dat we ons niet teveel uit de hoogte moesten opstellen. Kennelijk had de student vorig jaar een beetje de houding van ‘ik ben al student, en jullie zijn nog maar scholieren’. Daarna hadden die leerlingen besloten dat studeren helemaal niks voor ze was. Maar ik was gewoon mezelf, en het liep prima”.

De aankomst in de hal van de school roept nostalgische gevoelens op bij de studenten. “Dat is wel leuk aan dit baantje, dat je zo nog weer eens op school terugkomt”, vindt Laury. Arjen maakt van de ontvangst in de medewerkerskamer gebruik om nog even het materiaal door te kijken. “Ik heb een paar dagen geleden nog een andere presentatie over de UU gegeven, die was meer gericht op aankomende studenten. Ik moet nu even zien welke sheets hier in zitten. Maar er valt verder niet zoveel voor te bereiden, omdat je toch een beetje moet improviseren rond die sheets. Het is geen vast verhaaltje dat je vertelt”.

Decaan Arie Hol, die de ontvangst regelt, vertelt dat het Cals College er voor heeft gekozen de presentatie aan te bieden aan 5 vwo’ers. “In de vierde hebben ze net dat hele proces voor de keuze van een profiel gehad. Dan willen we ze een beetje met rust laten. Dit is voor vijfdeklassers een goede manier om ze weer aan het denken te zetten. Sommigen gaan zelf naar voorlichtingsdagen, maar heel veel schuiven het ook voor zich uit. Door zo’n presentatie doen ze misschien weer ideeën op.” Voorlichting door de UU ligt voor de school voor de hand. “We krijgen veel post van universiteiten en dat bekijken we ook allemaal. Maar Utrecht is voor ons wel heel belangrijk, want daar gaan veel van onze leerlingen naartoe. Zeker als ze thuis blijven wonen, is dat een logische keuze”.

Als het tijd is, gaan de studenten naar ‘hun’ klas, waar de leerlingen samen met een mentordocent zitten te wachten. Tessa, die een presentatie houdt voor het profiel Cultuur en Maatschappij, komt terecht voor een groep van veertien meiden. De mentrix blijkt in een grijs verleden ook nog aan de universiteit te hebben gestudeerd, want ze vertelt dat ze het Ublad als student nog kreeg thuisgestuurd. “Een vreselijk saai krantje.”

Voordat de presentatie van start kan gaan, moet een aantal van de leerlingen eerst bijkomen van giechelbuien en slappe lach, waar de hele situatie natuurlijk aanleiding voor is. Maar daarna blijken de meiden ook niet te beroerd om Tessa te helpen met het opstarten van de presentatie. “Je kan op het smartboard klikken”, adviseren ze haar. “Of anders F5.” Daarna gaan ze welwillend zitten luisteren. Vooral als de studie Diergeneeskunde toevallig ter sprake komt, verdiept de concentratie zich. De manieren waarop je begeleiding kunt krijgen bij het maken van een keuze, blijken minder interessant. Het aanbod om met een studieadviseur te MSN-en, is reden voor onderdrukt geproest..

Intussen heeft Laury, die voor een gemengde groep van achttien Natuur, Techniek en Gezondheidprofielers staat, minder geluk met de techniek: de powerpointpresentatie start niet. Ze improviseert de boel vakkundig aan elkaar tot ze het filmpje over twee ‘voorbeeldstudenten’ kan starten, dat gelukkig wel werkt. In het filmpje komen de studies en studiekeuze van het tweetal aan bod. Maar ook de keus tussen thuis of op kamers wonen, en het al dan niet hebben van een bijbaantje wordt belicht. We krijgen zelfs beelden te zien van een dansende meute in een kroeg. De leerlingen lijken het allemaal vooral beleefd aan te zien, en doen ook mee met de opdrachten. Maar uiteindelijk wreekt zich het feit dat de presentatie eigenlijk gericht is op jongere scholieren. Er ontstaat rumoer om de te simpele vragen en de mentor constateert dat sprake is van “een belediging voor de intelligentie”.

Pauze

Sowieso slaat de onrust toe aan het eind van de presentatie. De strubbelingen met de techniek hebben tijd gekost, en als de bel gaat kunnen de leerlingen nauwelijks blijven zitten. Het aantal vragen blijft dan ook beperkt tot twee. Een ervan is of je de hele stad door moet crossen om bij je verschillende colleges op een dag te zijn. Arjen, die in het naastgelegen lokaal een presentatie gaf over Economie & Maatschappij, bleek achteraf wel veel tijd voor vragen te hebben overgehouden. “Die gingen over van alles. Ze wilden veel weten over op kamers wonen, hoe duur dat is en hoe snel je er één zou kunnen vinden. En ik kreeg ook vragen over het verschil tussen hbo en universiteit, maar ook hele specifieke vragen over sommige opleidingen. Ik wist niet op alles een antwoord, maar je kan altijd doorverwijzen naar de website of de voorlichtingsdagen. De grappigste vraag? Dat was toen ze aan de leraar die erbij was vroegen wie hij was. Het bleek een leraar filosofie, die hier niet zo veel les geeft.”

Carien is achteraf niet zo tevreden.“Ik had een heel rumoerige klas en die leraar kreeg ze ook niet rustig. Ze deden de wave, als ze een opdracht goed hadden. We moesten op een gegeven moment een pauze inlassen, omdat de concentratie helemaal weg was”. Bij de anderen deden de klassen redelijk mee. Alleen een tekort aan weg te geven pennen had bij sommige voor onrust gezorgd. Moe maar voldaan en met ieder een fles wijn van de school gaan de studenten terug naar Utrecht. “Misschien is het eigenlijk het belangrijkst dat je die leerlingen mee kan geven dat het allemaal wel goed komt”, denkt Tessa. “Sommigen zijn zo gestrest over de keuzes die ze moeten maken, en dan scheelt zo’n praatje misschien weer iets”.

Interesse in het geven van voorlichting? Schoolbezoeken@uu.nl

interview

Vicky Francken

Laatst was ik aan het studeren met een vriend van mij die natuurkunde doet. Ik was nieuwsgierig naar de theorie van entropie: de almaar toenemende chaos. Hij legde mij uit dat wanneer je de tijd zou kunnen omdraaien, alle natuurkundige wetten hun geldigheid zouden behouden, behalve die. De entropie neemt in dat geval namelijk af in plaats van toe, terwijl chaos eigenlijk altijd alleen maar toeneemt. Dat vond ik echt zo’n mooi idee, dat ik dacht: daar zou ik weleens iets over willen schrijven.

Dat ik ging dichten, was voor mij niet echt een bewuste keuze. Ik schreef altijd al miezerige verhaaltjes over dieren. Later schreef ik ook kleine stukjes, maar ik wist nog niet dat dat gedichten waren. Op mijn twaalfde kreeg ik van mijn moeder een bundel van Doe maar dicht maar, een jaarlijkse wedstrijd voor jongeren waarvan elk jaar de beste honderd gedichten worden gepubliceerd. Ik vond dat zo mooi en dacht: ‘ik wil ook zoiets schrijven’. Een jaar later stond ik zelf in de bundel.

Mijn studentenleven heeft niet per se nieuwe dingen qua poëzie opgeleverd. Ik dacht: alles wordt zo mooi, of zo lelijk dat het allemaal iets betekent. Maar dat valt mee. Ik heb niet het gevoel dat mijn leven nu opeens veel meer betekenis heeft dan de jaren ervoor. Mijn thema’s nu zijn dezelfde als twee jaar geleden.

Tragische situaties of vervelende gebeurtenissen. Die hebben nog nut als je erover schrijft. Iedereen voelt zich weleens alleen en ik vraag me dan af hoe ik me verhoud tot andere mensen. Dat gevoel maak ik groter, het roept een beeld op en dan begin ik aan een gedicht. Ik schrijf over dingen die ik me voorstel, het liefst over waanzin, over ongemakkelijke situaties. Ik zou bijvoorbeeld geen gedicht kunnen schrijven over een perfecte dag waarin ik een negen haal voor een tentamen en mijn huisgenoot een taart voor me bakt.

Ik schrijf meer vanuit een concept dan vanuit iets concreets. Als iemand vraagt: maak eens een gedicht over Utrecht, zou dat gaan over het idee Utrecht, maar niet over de Dom. Ik zou niet weten hoe ik daar een gedicht over moest schrijven. Een gedicht van mij waar ik wel tevreden mee ben, is foto. Dat begint zo:

Hier sta ik vervreemd tot oude planten

te behoren en deel uit te maken van wie

je bezoekt omdat we water behoeven

maar tegen wie je niet praat,

omdat je niet wilt dat we groeien.

Niet iedereen begrijpt wat ik doe. Mijn vader zegt altijd als hij mijn gedichten leest: ‘oh, Vicky, ik begrijp er helemaal niets van’. Toen ik vorig jaar met mijn huisgenoten sinterklaas vierde, zeiden ze dat ze van mij wel heel veel zouden verwachten. Maar een sinterklaasgedicht schrijven is natuurlijk iets heel anders. Rijmen daarvoor is niet zo moeilijk.

Een paar avonden per week ben ik aan het schrijven. Soms lukt het gewoon niet en dan doe ik het ook niet, je kunt jezelf niet dwingen. Ik wil niet dat schrijven een vervelende connotatie krijgt. Eerst vond ik het heel vervelend als ik een avond had geschreven en er kwam niets moois uit. Nu vind ik dat niet meer erg, zolang ik maar genoten heb van het schrijven. Ik streef niet naar veel gedichten en ook niet per se naar mooie gedichten. Een gedicht mag ook heel lelijk zijn, of heel hard of koud zolang het maar van betekenis doordrongen is.

Ik denk dat een goed gedicht een richting aangeeft. En of dat nou de goede of de verkeerde richting is, dat maakt niet zoveel uit. Van mij hoeft iemand niet per se euforisch door het leven te gaan of juist te huilen na het lezen van mijn gedicht, maar ik hoop wel dat ik mensen op een bepaalde manier raak.

Het grootste compliment dat ik ooit heb gekregen, is dat ik heel erg op mijn oma lijk. Daarom ben ik ook Frans gaan studeren. Mijn oma was Belgische en sprak vloeiend Frans en ik heb het altijd een hele mooie taal gevonden.

Het ideaal is natuurlijk dat ik van mijn gedichten kan leven, maar dat lijkt me niet zo reëel. Met vertalen kan ik straks in het verlengde bezig zijn van wat ik leuk vind. Ik ben al aan het oefenen met Franse poëzie. Het leuke daaraan is dat je ervoor moet zorgen dat het ook in het Nederlands een mooi gedicht is.

Ik word regelmatig gevraagd om ergens mijn gedichten te komen voordragen. Laatst stond ik nog op het festival Geen daden maar woorden, in Rotterdam. Ik vind dat vooral leuk, omdat je niet alleen gaat voordragen, maar omdat je ook heel veel gaat luisteren. Het is fijn om door zoveel mensen omgeven te zijn die zo graag doen wat ze doen. En dan besef ik ook weer waarom ik zo graag doe wat ik doe.

Dit jaar stonden mijn gedichten al twee keer in Hollands Maandblad. Dat is een heel mooi tijdschrift en ik had niet gedacht dat ik daar al iets naar mocht opsturen. Totdat iemand mij mailde die zei: ‘Vicky ik vind je gedichten zo mooi, stuur eens wat op naar Hollands Maandblad’. Zou ik dat nou wel doen, reageerde ik. En toen zei diegene weer: stuur gewoon een paar gedichten naar mij, dan zend ik ze naar de redactie. Dat deed ik en dacht dat ik kritiek en een afwijzing zou krijgen. Maar het werd geen afwijzing, ze plaatsten twee van de drie gedichten. Ook daarna durfde ik niet zo goed meer iets in te sturen, tot ik een mailtje kreeg van de redacteur: ‘Vicky, schrijf je nog?’. Toen heb ik er weer drie gestuurd en werden er twee geplaatst.

Ik ben al een paar keer op gesprek geweest bij uitgeverijen. Ik vind het fijn om kritiek te krijgen en om van anderen te horen hoe ik aan mijn gedichten kan werken, maar ik wil nu nog geen bundel uitgeven. Het is natuurlijk een heel mooi idee om dat op je twintigste al gedaan te hebben. Maar een bundel blijft, ik wil me er later niet voor hoeven excuseren. Ik ben nog niet zeker genoeg van hetgeen ik op dit moment maak. Ik sterf nog liever zonder dan met een slechte bundel.

CV:

Vicky Francken (19) is tweedejaars student. Haar gedichten draagt ze voor bij festivals en vier gedichten verschenen in Hollands Maandblad. Ze won verschillende prijzen voor haar werk, waaronder de Meander Dichtersprijs 2008.

’Dit hele rookverbod is klote’

Het nieuwe uitgaan in een rookrvrij Utrecht

Pauline Holdijk

Kleumend staan studenten buiten op een terras in groepjes bij elkaar. Rook stijgt boven hen op. Ze trekken aan hun sigaret en kletsen wat. Vaag hoor je er nog de muziek uit ‘t Pakhuis. Het is sinds de intrede van de herfst een typisch tafereel voor de donderdagavond op het Janskerkhof in de Utrechtse binnenstad. Was het rookverbod in de horeca in de zwoele nachten nog geen straf, nu voel je je als roker toch flink in de kou gezet.

Bovendien zorgt het verbod voor een extra rij hier bij ’t Pakhuis. Naast de gebruikelijke rij bezoekers die naar binnen willen, staat er ook één met rokers omdat het café geen aparte rookruimte heeft. Sander de Grunt (18) eerstejaars rechten, is één van hen. “Dit hele rookverbod is klote. Binnen is de gezelligheid, niet hier buiten. Ik heb wel eens stiekem ergens binnen gerookt, maar dat was ook niet echt relaxed. De oplossing zou zijn om cafés zelf te laten beslissen of er binnen gerookt mag worden of niet.”

Een bar bij het roken

Rode gordijnen en zwoele lichten komen je tegemoet als je Café Lust aan de Nobelstraat binnenstapt. De geur van rook ontbreekt. Op het eerste oog lijkt het binnen rustig, maar het merendeel van de bezoekers blijkt zich achter in de zaak te bevinden: in de rookruimte.

De mensen in die ruime zijn moeilijk te onderscheiden door de dichte rookwolken. Wie het rookgebied betreedt, ademt ook meteen een hoge concentratie nicotinewalmen in. Tweedejaars verpleegkunde Rianne Klapwijk (21) probeert zich door de rokende menigte heen te worstelen om een drankje te bestellen aan de bar. “Het maakt mij niet zoveel uit of het rookverbod er is of niet. Zelf rook ik niet, maar al mijn vriendinnetjes wel. Als zij naar buiten gaan om te roken, ga ik met ze mee want anders zit ik alleen. Dat is vervelend, maar ik snap ook wel dat het verbod er is voor de gezondheid van anderen.” Dat ze nu in deze rookruimte staat, komt ook door haar vriendinnen. Maar wat doet die bar hier eigenlijk? HOE ZIET DEZE RUIMTE ER UIT “Officieel is dit een terras”, zegt de eigenaar van Lust. “Daarom mag mijn personeel hier werken. Maar het is dus ook een grote rookruimte. Ik heb daardoor geen last van het rookverbod. Dat voordeel hebben veel kleine cafés niet, zij lopen nu flinke klappen op.”

Maar hoe is het voor het barpersoneel om in deze rokerige ruimte te werken; de wet is immers ingevoerd om hen een rookvrije werkplek te bieden: “Ze vechten onderling om hier achter de bar te mogen staan. Ze werken niet standaard in het rookgedeelte en het meeste personeel rookt zelf toch.”

Jolien Beckers, één van de barmeisjes vindt het, ondanks dat ze zelf rookt, niet fijn om op het rookterras te werken. “Als ik de hele avond aan het werk ben, krijg ik last van m’n ogen en krijg ik het benauwd.” Vriendin en medestudent Yosha Huilhorst (19) rookt ondertussen gewoon een sigaretje. Zij is helemaal niet blij met de veranderingen in de horeca. “Het is juist lekker om te roken als je in de kroeg zit met een drankje. Roken hoort nu eenmaal bij uitgaan. Alle kroegen moeten eigenlijk rokers de mogelijkheid geven om ergens te roken. Het houdt me niet tegen om uit te gaan, maar relaxed vind ik het zeker niet ” Toch kan ze ook een positieve mededeling doen: “Ik rook wel minder dan voor het rookverbod, want je kan moeilijk de hele avond buiten staan toch?”

Ongezellig koud

Landelijke cijfers uit 2007 vertellen dat 28 procent van de Nederlanders tussen de 15 en 25 jaar rookt. Utrecht, als grootste studentenstad van Nederland, moet dus veel rokers hebben. Begrijpelijk dat er veel kritiek is op het rookverbod onder studenten. “Je moet de hele tijd naar buiten. Dat is zo ongezellig en koud, vertelt eerstejaars psychologiestudent Bart-Jan van Memerik nippend aan een drankje in ’t Gras van de buren. “Daarbij ruik je nu ineens allerlei lichaamsgeuren van mensen extra goed zoals zweet en kots. Die luchtjes ruik je niet in de rookhokken. Maar of de blauwstaande rookruimtes nou een goede oplossing zijn? “

Het contrast tussen de ruimte waar de niet-rokers staan en de rokersruimte Filemon is als dag en nacht. De dansende bezoekers in de gewone ruimte lijken frisser en minder benauwd dan de paffers in de daarvoor bestemde ruimte. Rutger de Graaff (22) derdejaars Sociale Geografie is vanavond ook een dansje aan het wagen in Filemon en hij is dan ook zeer blij met het nieuwe uitgaan. “Ik rook niet en ben daarom zeer tevreden over de nieuwe wet. Andere hoeven mij niet op te schepen met kanker. Ik wil niet in hun rook staan en daardoor ziek worden. Ik vind het wel balen dat mijn vrienden steeds naar buiten willen.”

Frans van de Erp, eerstejaars rechten is echter te lui om iedere keer naar buiten te lopen. “Het is duidelijk kut, vooral nu het buiten zo koud is.” Koud is het in ieder geval niet in de benauwde volle glazen cabine bestemd voor de verbannen rokers. “Het is hier te vol, te benauwd en je voelt je in die glazen hokken net een vis in een aquarium,” zegt Sanne Gevaerts (19), HKU-studente. Volgens haar is het uitgaan in Utrecht toch echt veranderd sinds 1 juli. “Je zoekt andere plekken op, je zit vaker buiten op het terras en het is binnen minder gezellig omdat rokers steeds naar buiten gaan. Maar aan de andere kant is het nu buiten wel gezelliger.”

Oudegracht

Zo ook op de Drift. Een groepje UVSV studenten hebben zich al zingend en druk pratend voor het clubgebouw geschaard om snel een sigaretje te roken. Studentenverenigingen moeten nook rookvrij zijn omdat ze tegen betaling alcohol verstrekken. Pedagogiekstudente Cathelijn Korteweg (21) rilt van de kou en springt ongeduldig heen en weer terwijl ze haar sigaretje snel oprookt. Ze baalt er flink van dat je nergens in Utrecht meer binnen mag roken. “ Zelfs op de club mag je niet meer roken, zo ongezellig. Ik vind dat je zelf mag beslissen of en waar je rookt en dat moet de overheid je niet opleggen. Ook clubgenoot en niet-roker Danoeta van Maasakker vind het saai sinds het verbod is ingegaan. “Maar ik vind het goed dat het er is, want het is ongezond om mee te roken en je kleren stonken altijd zo naar rook als je thuis kwam.”

De vaste bezoekers van het populaire Kafé België dat voor juli altijd snel blauw van de rook stond, vinden het niet heel vervelend om buiten te roken. Charlotte van Dijck (20) heeft hier geen enkele moeite mee. “Het is niet fijn, maar ach het is een kleine moeite om naar buiten te lopen als je er veel mensen een plezier mee doet.” Zo lijken meer mensen te denken in Kafé België want van een verminderde omzet is volgens barvrouw Ester van de Weijden geen sprake. “Hier is het niet rustiger geworden sinds 1 juli. In vergelijking met dezelfde periode vorig jaar hebben we niet minder omzet, het gaat nog steeds goed want de mensen komen nog steeds.”

Sinds het rookverbod

Vanaf 1 juli 2008 mag in de horeca alleen nog worden gerookt in speciale rookruimten. Hier mag het personeel niet komen. De maatregel is ook bedoeld om de gezondheid van het bedienende personeel te beschermen. Meeroken is tenslotte ook slecht.

156.000 mensen zijn sinds 1 juli gestopt met roken. Dat blijkt uit cijfers van de stichtingen Volksgezondheid en Roken (Stivoro) en Farmaceutische Kerngetallen.

Bijna driekwart van de cafés en discotheken heeft een dramatische omzetdaling van respectievelijk 26 en 31 procent ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Ondernemers schrijven de helft hiervan toe aan het rookverbod. Door het rookverbod heeft tien procent meer ondernemers hun horecazaak in de verkoop gezet. Ondernemers hebben te kampen met dalende klandizie en dalende inkomsten.

Enkele Europese buren

In Ierland, het eerste Europese land dat een rookverbod invoerde en wel in 2004, is sinds die tijd een sterke teruggang geconstateerd in het aantal pubs. Italianen houden zich keurig aan het rookverbod in de horeca dat sinds 2005 van kracht is. Zo’n 95 procent van de Italianen staat achter het verbod. De effecten: de omzet van de Italiaanse horecagelegenheden is sinds het rookverbod onveranderd; het rookverbod heeft in één jaar tijd geleid tot een half miljoen minder rokers; sinds 2005 zijn er ruim 10 procent minder hartinfarcten geconstateerd. In België mag nog gerookt worden in cafés kleiner dan 50 vierkante meter en kleine frietkramen indien er een rookafzuig- of verluchtingssysteem aanwezig is. Duitsland heeft als één van de laatste landen van West-Europa anti-rookmaatregelen genomen.

Geschiedenis van de sigaret

600-1000

Eerste afbeelding van een sigaret van een rokende Maya. De eerste sigaret of sigaar was een rolletje tabaksbladeren dat bij elkaar werd gehouden door een touwtje.

1492

In 1492 ontdekte ontdekkingsreiziger Christoffel Columbus als eerste Europeaan de gewoonte van roken van tabak.

1518

De bemanningsleden van Christoffel Columbus uit Spanje en Portugal namen de tabaksplant mee naar Europa.

1560

De Franse ambassadeur Jean Nicot in Lissabon stuurde een tabaksplant naar Frankrijk. Hij vertelde erbij dat dit een wonderkruid was en in een razend tempo veroverde de plant heel Europa.

1564

De tabaksplant kreeg de naam Nicotiana, naar Jean Nicot.

1580

Pijproken en later snuiven en pruimen (kauwen) waren in Nederland de manieren om tabak te gebruiken.

1615

In Utrecht kwam de Nederlandse tabaksteelt van de grond. Aan het eind van de 18de eeuw hield de Nederlandse tabaksteelt vrijwel op.

1855

Na de Krimoorlog (1854-1856) brak de sigaret pas echt door in West-Europa. Franse en Engelse soldaten namen de sigaret mee uit Turkije, Griekenland en Bulgarije. Het was toen niet meer dan een los papiertje met tabak ertussen.

1880

De eerste sigarettenmachine werd uitgevonden in Amerika. Het apparaat produceerde 200 voorgerolde sigaretten per minuut. Dit was het begin van de massaproductie van de sigaret.

1930

De eerste filtersigaretten werden gemaakt. Het doel van de filter was te voorkomen dat de roker stukken tabak in zijn mond kreeg.

1950

Tussen 1900 en 1950 rukt het roken in Nederland in een razend tempo op. Vanaf 1950 werd steeds meer bekend over de schadelijke werking van roken. Toch bleef het roken tot 1975 toenemen vooral omdat de vrouwen na de Tweede Wereld oorlog massaal aan de sigaret gingen.

2002

Tabaksreclame wordt bijna volledig verboden. Op 1 januari 2003 wordt het reclameverbod ook geldig voor kranten en tijdschriften. Alleen in de tabakszaken mag nog reclame worden gemaakt.

2004

Sinds 1 januari 2004 mag niet meer worden gerookt op de werkplek, behalve in speciale ruimtes. Ook het openbaar vervoer wordt rookvrij.

2008

De hele horeca is vanaf 1 juli 2008 rookvrij. Horecapersoneel krijgt dan dezelfde bescherming als andere werknemers. Horecagelegenheden mogen wel afgesloten rookruimtes maken, maar hier mag het personeel niet bedienen.

Interview

Giep Hagoort

Jop de Vrieze

De tijd van subsidiegerichtheid in de culturele sector is voorbij. Tegenwoordig draait het om cultureel ondernemerschap. Dat is een organisatiefilosofie voor de culturele sector dat de nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van de kunstmanager, de museum- of de schouwburgdirecteur. Nu kijken we naar de cultureel ondernemer, terwijl daarvoor vooral gezocht werd naar financiers, sponsors, overheidsgeld of subsidies. De cultureel ondernemer moet zijn organisatie bestaansrecht geven. En niet alleen door deze rendabel te maken. Het is wat we met een zwaar woord maatschappelijk ondernemen noemen: het zoeken naar nieuwe manieren van organisatie en management om dienstbaar te zijn aan de maatschappij. Centraal hierbij staat het hebben van een culturele missie. Kijk naar een Janine Jansen, de violiste, die hier in Utrecht een eigen festival organiseert. Met het Internationaal Kamermuziekfestival zegt zij niet alleen: ‘ik maak muziek’, ze neemt ook de verantwoordelijkheid om zo’n festival te organiseren om het publiek meer bij klassieke muziek te betrekken.

Het vinden van de financiën en communiceren met hun publiek zou ik wel een nieuwe verantwoordelijkheid durven noemen van theatermakers, kunstenaars, muzikanten en cultureel ondernemers. Zelf was ik daar al heel vroeg mee bezig. Toen ik veertien was leidden we al met een groep jongeren een jeugdsociëteit hier in Woerden, Houttuin Sluitwijk. Die mochten we helemaal zelf runnen. Ook organiseerde ik al exposities toen ik zestien was. Ik kan me de mooie momenten uit die tijd nog goed herinneren. Dat je vriendinnetje de hoofdrol kreeg in het stuk dat jij regisseerde. Dat er groot applaus was, en je leraar trots een knipoog aan je gaf, dan ging er wel wat door je heen. Terwijl ik zelf niet naar die kunstkant zelf ben gegaan. Ik vond het organiseren een dimensie meer hebben dan het zelf uitvoeren. Toen al had ik het idee dat dit mijn toekomst was, mijn passie. Eigenlijk ben ik helemaal opgegroeid met het vak, alleen had toen nog niemand het over zo’n opleiding. Ik ben rechten gaan doen, maar oh, wat had ik graag de opleiding tot cultureel ondernemer gevolgd.

Ik hou van zo’n zakelijke benadering van kunst en cultuur. Voor veel mensen in de sector is die benadering not done. Op kunstacademies was men altijd geneigd te zeggen: ‘het gaat alleen om de artistieke prestatie en over geld praten we niet’. Die tijd ligt grotendeels achter ons, al moet ik het cultureel ondernemerschap buiten Utrecht nog wel eens verdedigen. Ik heb in mijn onderzoek aangetoond dat je op verschillende niveau’s kunt omgaan met commercialiteit in de kunst en cultuur.

Allereerst is er de omgeving waarin je opereert. Vervolgens kun je het hebben over het proces dat je doorloopt: laat je daar de opdrachtgever invloed op hebben? Het derde waar je naar kunt kijken is de inhoud zelf. Als die voorgeschreven gaat worden door de opdrachtgever, dan is er geen sprake meer van een creatief proces. De kunstenaar moet daar zelf voor waken. Kunstenaars met slappe knieën, die geen visie hebben, vallen om. Hoe een kunstenaar zich op zijn eigen manier staande houdt, is maar weinig onderzocht.

Het Europese Onderzoeks- en Trainingscentrum voor Cultureel Ondernemerschap dat ik dit jaar heb opgezet, wil meer te weten komen over de beslissingen die een cultureel ondernemer, kunstenaar of manager, moet nemen om een organisatie te leiden. Het onderzoeksproject is de allereerste samenwerking tussen een kunstschool en een researchinstelling ooit. Erg spannend dus. Ik ben blij dat de rector zijn moral support gegeven heeft en dat verschillende hoogleraren van binnen en buiten de UU hun medewerking hebben toegezegd. Contacten met het buitenland zijn ook al gelegd. Dat is nodig, want de interdisciplinaire kant van het onderzoek is naar mijn mening ontzettend belangrijk. We moeten niet alleen kijken vanuit de kunst of vanuit de economie, maar echt opereren op het snijvlak. Interessante omgevingen voor dit onderzoek zijn gebieden waar extreme omstandigheden gelden. Het is fascinerend hoe culturele ondernemers in voormalige Oostbloklanden een culturele organisatie draaiende houden, nadat subsidie soms gewoon keihard is weggevallen. Wat dat betreft hebben ze het daar een stuk zwaarder dan hier. Ik was in 1995 bij een toneelgroep in Oekraïne en het lukte me maar niet om een training te regelen op de middag. ‘Ja’ zeiden ze, ‘dan moeten we graan kopen en verkopen.’ Dat is hun realiteit, maar waar staat het in mijn managementboeken?

Kunstenaars moeten leren hun verkoopproces te koppelen aan hun product, zodat het verkoopproces ook een creatieve daad wordt. Wat je gelukkig ziet is dat niet teveel marketingboekjes worden gekopieerd om kunst en cultuur aan de man te brengen. Zo was er een Engelse kunstenaar die met veel poeha zijn kunst op een lopende band zette. Na afloop ging alles in een grote vuilcontainer om vernietigd te worden. Dat was niet alleen heel erg opzienbarend, maar het heeft ook zijn prijzen daarna heel sterk verhoogd. Op zo’n manier blijft de inhoud onaangetast en wordt wel het publiek geïnteresseerd. Commercialiteit moet kunst niet oppervlakkig maken - al is ook dat begrip relatief. Lange tijd haalde ik in mijn colleges voorbeelden aan uit Goede Tijden Slechte Tijden; ik zag de karakters in die serie worstelen met dezelfde thema’s als de personages in stukken van Shakespeare. Ik benadrukte destijds ook dat GTST als een van de eersten de interculturele samenleving liet zien. Collega’s zeiden: dat is puur om een breder publiek naar zich toe te trekken. Dat kan wel zo zijn, maar die schrijvers nemen wel de verantwoordelijkheid om de samenleving te verwerken in hun artistieke product. Als we door kunst en cultuur een stukje humaner worden, dan is daar toch niks mis mee?

CV

Giep Hagoort (61) studeerde rechten aan de Universiteit Utrecht en promoveerde in 1998 aan de Universiteit Nyenrode op het onderwerp Interactieve Strategievorming in de Culturele Sector. Hagoort is lector Kunst en Economie van de Hogeschool voor de Kunsten. Sinds 1 maart 2006 is hij hoogleraar aan de nieuwe Faculteit der Kunsten van de Universiteit Utrecht, een samenwerkingsverband van de UU en de HKU.