Achtergrond

'Het komt voor dat ik een geweldig idee vanwege geldgebrek niet kan uitvoeren'

Niet derde maar eerste geldstroom is het probleem

Erik Hardeman

"Ik voel me soms net een bedelaar." Hoogleraar Aardse Materialen Chris Spiers van het HPT Laboratorium van de faculteit Geowetenschappen windt er geen doekjes om. "Ik heb er absoluut geen moeite mee om onderzoek te doen voor de industrie. Wij kiezen interessante projecten, die óns vaak publicaties over fundamentele onderwerpen in toptijdschriften opleveren en de bedrijven kennis waarvoor ze graag willen betalen. Wat ik wél als een probleem ervaar, is dat ik me tegenwoordig gedwongen zie om zo'n bedrijf niet alleen om promovendi of postdocs te vragen, maar ook om apparatuur. Het budget van mijn lab is de laatste jaren zo ver uitgekleed, dat ik niet in staat ben om zonder externe financiering de voor dit onderzoek onmisbare infrastructuur in stand te houden."

Spiers doet in de faculteit Geowetenschappen onderzoek naar de fysische en chemische eigenschappen van gesteenten in de aardkorst en beschikt daarvoor over een relatief duur laboratorium. "Zonder derde geldstroom zou ik mijn lab niet in stand kunnen houden", stelt hij onomwonden. "Daar komt bij dat het ook steeds moeilijker wordt om de continuïteit in onze groep op personeel vlak te garanderen. Eerste geldstroom aio's kent ons departement niet meer en vanwege de dalende studentenaantallen loopt ook het aantal stafleden in vaste dienst terug.

"Ach, zeggen mensen als minister Plasterk, dan vraag je toch gewoon een paar projecten of Veni-, Vidi- en Vici-subsidies aan bij NWO? Dat doe ik ook, en zelfs met veel succes, maar voor de continuïteit in mijn groep hebben zulke tijdelijke aanstellingen geen betekenis. Het enige wat we hier vaak mee bereiken is dat jonge onderzoekers niet op hun 25e maar op hun 35e op straat staan. Er is echt meer geld nodig voor een goede infrastructuur en dat krijg je niet van de tweede of de derde geldstroom."

Hoogleraar Criminologie Frank Bovenkerk en zijn collega op het gebied van de Kunstmatige Intelligentie John-Jules Meyer kunnen zich in het verhaal van Spiers vinden. "Ik heb op dit moment een heel goede groep met één uhd en vier ud's in vaste dienst en dertien promovendi en post-docs", zegt Meyer, "maar van die tijdelijke mensen wordt er niet één uit de eerste geldstroom betaald. Omdat mijn vaste medewerkers bijna al hun tijd nodig hebben voor onderwijs en voor het begeleiden van promovendi, betekent dat dus dat er in feite nauwelijks ruimte is voor fundamenteel onderzoek. Nu stop ik in derde geldstroom projecten ook altijd iets van fundamentele aard, maar sommige stukken fundamentele research passen domweg niet binnen zo'n opdracht.

"Mijn enige kans om zulk onderzoek toch te kunnen uit te voeren is een aanvraag bij NWO, maar je moet maar afwachten of je een project krijgt toegewezen, want dat is een heel zware competitie. Het komt dus voor - al is dat gelukkig maar zelden - dat ik een geweldig goed idee vanwege geldgebrek niet kan uitvoeren. Ik vind daarom eigenlijk dat elke researchgroep minimaal één aio uit de eerste geldstroom zou moeten hebben, want dat is toch je basis. Als het staand beleid wordt dat we al onze aio's met extern geld moeten financieren, dan voorzie ik op termijn grote problemen."

Wie uit deze reacties concludeert dat de heren graag van de derde geldstroom af willen, vergist zich. "Integendeel", lacht Meyer, "ik heb een heel goede groep met flink wat massa en dat was zonder externe subsidies niet mogelijk geweest. Bovendien brengen opdrachten vaak interessant onderzoek met zich mee. Het klopt dat ik soms wat water bij de wijn moet doen, omdat de opdrachtgever elementen in het voorstel stopt, die ik er zelf niet in zou hebben gezet, maar ach, van een beetje compromissen sluiten, word je niet slechter. Als een project totaal niet met mijn ideeën strookt? Dan bedank ik voor de eer, hoe aantrekkelijk zo'n opdracht financieel ook mag zijn. Ik ga me voor geld niet in onmogelijke bochten wringen."

Ook Spiers is blij met de derde geldstroom, mede omdat die steeds vaker betrekking heeft op maatschappelijke vraagstukken. "Wij doen de laatste tijd veel extern gefinancierd onderzoek naar manieren om CO2 op te slaan in de bodem. Dat is research waaraan ik zonder derde geldstroom waarschijnlijk niet zo snel was begonnen. Het klopt dus dat externe opdrachten de richting van mijn onderzoek beïnvloeden, maar op deze manier ben ik er alleen maar blij mee, want het gaat om interessant onderzoek van groot maatschappelijk belang. Een bijkomend voordeel is dat dit soort onderzoek veel vrouwelijke studenten en aio's blijkt aan te trekken."

Bovenkerk noemt de derde geldstroom zelfs een 'zegen', vooral ook omdat hij er de laatste jaren onderzoek door studenten mee financiert. "Ik krijg regelmatig de vraag om iets uit te zoeken, waarvoor je heel goed met groepjes het land in kunt trekken, bedreigingen in Nederland, slachtofferschap onder allochtonen, de Poolse immigratie. Elk jaar laat ik de masterstudenten van dat jaar aan zo'n project werken. Zij doen het veldwerk en vervolgens maken we er een mooi boek van. In feite is dit een ideale manier om onderwijs en onderzoek te combineren. Omdat ik vind dat de studenten in feite het geld verdienen, betaal ik er vervolgens een studiereis voor de hele groep van. Vorig jaar zijn we een maand in Amerika geweest, dit jaar gaan we naar Polen."

Net als zijn twee collega's weigert Bovenkerk opdrachten aan te nemen, puur vanwege de verdiensten. "Als ik ja zeg, is het omdat het onderzoek goed past in ons programma." Maar desondanks heeft hij over opdrachten niet te klagen. "Mijn voordeel is dat ik een heel toegankelijk vak heb en me bezighoud met zaken als de multiculturele samenleving en criminaliteit. Dat maakt het makkelijk om aan opdrachten te komen. Als ik een nieuw project start, kijk ik altijd eerst of ik het door iemand kan laten betalen en dat lukt vrij gemakkelijk." Eén keer heeft hij een opdracht aangenomen, hoewel er naar zijn mening niets in zat. "Een instelling vroeg mij om onderzoek te doen naar slachtofferschap bij ouderen, maar toen ik in de literatuur ging kijken, zag ik dat het nauwelijks voorkwam. Zij wilden echter per se dat ik het toch deed en omdat ze goed betaalden, heb ik toen maar twee mensen aangenomen, die vervolgens aantoonden dat er inderdaad geen probleem was. Zonder die opdracht had ik dat onderzoek nooit uitgevoerd, maar potentieel had ik iets kunnen vinden, dus op zich was dit wél gewoon een wetenschappelijk resultaat."

Een grotere valkuil is de discrepantie tussen het wetenschappelijke doel van het onderzoek en de kortetermijndoelstellingen van de opdrachtgever, zegt Meyer: "Ik had ooit een afspraak met een directeur van een robotbedrijf. Die man was heel enthousiast, maar halverwege het project vertrok hij en zijn opvolger hamerde zo op de deadline voor de productie, dat ik het promotietraject heb moeten stopzetten. Heel vervelend, niet in de laatste plaats voor de betrokken aio zelf. Mijn ervaring is dat je je partners vooraf heel duidelijk moet maken dat een aio dit onderzoek doet om te promoveren en dat dat er niet even in de avonduren bij kan worden gedaan, zoals ze soms lijken te denken."

Ook Bovenkerk heeft niet louter positieve ervaringen met opdrachtgevers. "Het onderzoeksbureau van het ministerie van Justitie vroeg mij een tijdje geleden om een onderzoek naar de hennepteelt in Nederland, maar zo dat ik binnen een bepaald wetenschappelijk paradigma moest blijven, de methoden en technieken vastlagen en van te voren was bepaald op welke vragen ik antwoord moest geven. Ik heb niet eens de moeite genomen om op de uitnodiging in te gaan, maar kennelijk gaat het ministerie er voetstoots vanuit dat onderzoekers zo happig zijn op opdrachten dat ze dergelijke voorwaarden zonder meer accepteren, want ja, derde geldstroomonderzoek draagt bij aan je prestige. Het staat letterlijk in het jaarverslag: hij heeft zoveel geld binnengehaald."

Ook over het publiceren van de onderzoeksresultaten kan onenigheid ontstaan, heeft Bovenkerk gemerkt, vooral als er sprake is van wat zijn promotor Köbben ooit een 'onwelkome boodschap' noemde. "Nog niet zo lang geleden werd ik benaderd door de gemeente Amsterdam. Men wilde iets doen aan het probleem van de loverboys en vroeg ons om uit te zoeken hoeveel er waren en wat hun profiel was. Na een paar maanden merkte ik echter dat noch de daders noch de slachtoffers uit Amsterdam kwamen. Toen ik dat meldde in de begeleidingscommissie, werd me zonder veel omhaal te verstaan gegeven dat dat niet de bedoeling was, want eerlijk gezegd had Amsterdam zijn beleid al bepaald. Men had alleen nog resultaten nodig om het te ondersteunen. Uiteraard heb ik voet bij stuk gehouden en onze bevindingen gewoon gepubliceerd, maar daarvoor moet je wel stevig in je schoenen staan. Ik ken verschillende collega's die onder druk hebben afgezien van publicatie omdat er iets anders uit het onderzoek kwam dan de opdrachtgever had bedoeld."

Ondanks deze kanttekeningen zijn alle drie gesprekspartners blij met het bestaan van de derde geldstroom. Het eigenlijke probleem, zo benadrukken zij, is de ontoereikende eerste geldstroom, een probleem dat zelfs de universitaire bundeling van onderzoek, ook wel Focus en Massa genoemd, niet heeft opgelost. "Wij zitten als departement heel goed in Focus en Massa", zegt Spiers met enige verbazing, "maar tot nu toe merk ik er heel weinig van. Kennelijk is het de strategie van de universiteit om toponderzoek stimulans te geven en belangrijke thema's te identificeren. Maar dan moet er toch ook worden geïnvesteerd in de fundamentele kennisinfrastructuur? Nogmaals, ik heb geen enkel bezwaar tegen derde geldstroomonderzoek, het is vaak 'lots of fun', maar eigenlijk zou je voldoende capaciteit moeten hebben om je 'core business' ook zonder derde geldstroom overeind te houden. Dat is helaas niet meer mogelijk. Voor een universiteit die zich afficheert als researchuniversiteit vind ik dat een behoorlijk riskante strategie."

Honderd jaar Duits in een notendop

Die leerstoel was ondergebracht bij de vakgroep Nederlands. Frantzen had de aktes Frans en Duits voor het 'middelbaar onderwijs' (MO) behaald en promoveerde in 1892 in Straatsburg, omdat dat toen in Nederland nog niet kon.

"Pas in 1921 werd het mogelijk om in Duits af te studeren", vertelt germanist en geschiedschrijver van het instituut, Frank Vonk. "Dat werd toen in het Academisch Statuut zo geregeld. Een van de eersten die in Duits afstudeerde was H. Sparnaay, die in 1942 zelf in Utrecht hoogleraar werd. In die tijd schonk de weduwe van Frantzen - hij stierf in 1923 - de boeken aan de universiteit, wat de basis werd van de 'leeszaal Duits', die eind jaren dertig werd ondergebracht aan de Drift, waar het Instituut Duits was ontstaan."

Het Instituut Frantzen heeft in zijn geschiedenis enkele roerige perioden doorgemaakt. Allereerst waren er de oorlogsjaren, toen Sparnaay hoogleraar was. Hij is weliswaar na de oorlog gezuiverd, maar Vonk heeft zijn bedenkingen: "Ik heb de verhoren van de zuiveringsprocessen zorgvuldig bestudeerd maar er weinig informatie uit kunnen halen. Het lijkt toch een beetje op 'ik heb het niet geweten', op naïviteit, wereldvreemdheid, pure fixatie op het vak. Dat blijkt ook uit de correspondentie met zijn zoon en een interview met zijn assistente, Hans Kloosterboer. Vergelijkbaar dus met het oorlogsverleden van fysicus en Nobelprijswinnaar Peter Debye waarover onlangs veel discussie aan de UU is gevoerd. Sparnaay schijnt onderduikers in huis te hebben gehad en naar de BBC te hebben geluisterd, maar tegelijk zat hij ook in de redactie van Duitse tijdschriften en na de oorlog is zijn paspoort ingetrokken. In 1942 stonden acht voltijdstudenten Duits ingeschreven, maar die waren na de oorlog nog moeilijk te traceren, waardoor het ook vrijwel onmogelijk is om te achterhalen wat hun motieven waren om Duits te gaan studeren. Zeker is wel dat deze studenten bij Sparnaay thuis kwamen."

Een andere bewogen periode is die van de jaren zeventig, toen Duitsland gebukt ging onder 'Berufsverbote' voor werknemers die in de ogen van de autoriteiten er dubieuze politieke sympathieën op na hielden. Dat was een uitvloeisel van de radicalisering van de studentenrevoltes. Duitsland kampte toen met een een anarchistisch (zo men wil; terroristisch) offensief van de Rote Armee Fraktion. Vonk: "In Utrecht was daar in die zin iets van te merken dat er aan het instituut medewerkers werden aangesteld, native speakers, die van de Duitse arbeidsmarkt werden geweerd, zoals Helmut Lethen of Gregor Laschen. Die laatste had een onmiskenbare marxistische achtergrond; hij vond dan ook dat Das Kapital van Karl Marx tot de verplichte literatuur van studenten Duits moest behoren. Bovendien was hij kenner en propagandist van veel DDR-literatuur. Zo'n revolutionaire staf had beslist een aanzuigende werking op studenten: in de jaren zeventig begon de groei van de studenten-aantallen, en die zette tot dik in de jaren tachtig door."

'Politiek blijft voor mij een soort zwarte magie'

Hij geniet wereldfaam als natuurkundige, speelt met verve de rol van bevlogen wetenschapper in televisieprogramma's, besteedde een deel van zijn Spinoza-premie aan een kinderwebsite vol wetenschappelijke proefjes en schoof aan bij het Innovatieplatform om mee te denken over de kenniseconomie. En nu is hij de nieuwe president van de KNAW, het tweehonderd jaar oude genootschap van topwetenschappers.

Wat kunt u als president voor de wetenschap betekenen dat u niet in uw andere werkzaamheden kon?

"Het grootste verschil is dat de KNAW voor de hele Nederlandse wetenschap spreekt en dat ik daar nu mede richting aan mag geven. Het ligt in het verlengde van wat ik hiervoor deed: onderzoek doen, daar enthousiast over vertellen en meedenken over onderwijs en de toekomst van de wetenschap. Maar dankzij de KNAW krijgt dit alles meer gewicht. Wetenschappers moeten het verhaal van de wetenschap vooral zelf aan de buitenwacht blijven vertellen. Hun authenticiteit wordt gewaardeerd. Ze gaan helemaal los als ze het over die ene worm hebben, of over het zonnestelsel. Het is aan de Akademie om boven de partijen uit te stijgen en alle stemmen te bundelen. We voeren intern scherp debat en kunnen daardoor gezaghebbende adviezen geven."

Hoeveel gezag hebben die adviezen eigenlijk? De KNAW sprak zich uit over de financiering van bijzondere leerstoelen en de openbaarheid van nevenfuncties, maar pas toen de Volkskrant zijn voorpagina ermee vulde, kwam Plasterk in beweging.

"Zo gaat dat nu eenmaal. Dat is ook niet erg. Vroeger zeiden ze wel: je schrijft een advies, je overhandigt het aan een bestuurder en dan is het einde oefening. Nu stellen we ook de vraag of het wordt opgepikt. Hoe dat precies gebeurt, maakt niet zoveel uit. Misschien gebruikt een wetenschapper het advies in een opinieartikel of gaat een journalist ermee aan het werk, maar als er dan commotie ontstaat, gaan mensen uiteindelijk toch op zoek naar de verstandige stem. Die weerklinkt dan nog steeds in het advies. Het is niet zomaar een mening, want de beste wetenschappers van Nederland hebben erover nagedacht. De leden zijn op hun beurt weer een weerspiegeling van de hele wetenschappelijke gemeenschap."

Hoe vertegenwoordigt u die wetenschap? Er zijn maar 220 leden en het zijn geen afgevaardigden.

"Nee, ze zijn niet als afgevaardigde verkozen. De stemming verloopt eerder andersom: de leden bepalen wie erbij komt. Maar het palet is heel breed en de leden worden door hun peers, hun gelijken, gezien als de besten op hun vakgebied. En dat hangt niet van toevalligheden af. Je wordt alleen maar de beste dankzij je collega's, die je werk gaan citeren en daarop voortbouwen. Veel van de prestaties zijn daardoor tamelijk objectief te meten. Geen enkele natuurkundige was bijvoorbeeld verbaasd dat Gerard 't Hooft de Nobelprijs in de fysica won. Ze kunnen bijna op de decimaal nauwkeurig de rangorde in het vakgebied bepalen. Dat zal op sommige andere gebieden moeilijker zijn, maar als je wetenschappers vraagt: 'Wie is nu de leider in jouw vak?', dan zullen ze meestal dezelfde namen noemen. Bij de samenstelling van de KNAW kun je wellicht voetnoten plaatsen, maar over het algemeen is die evenwichtig."

Maar onlangs hield een commissie de KNAW tegen het licht en die stelde dat sommige vakgebieden sterk ondervertegenwoordigd zijn.

"De leden worden voor het leven benoemd en er is een maximum aantal, dus zullen er nooit radicale veranderingen binnen de KNAW plaatsvinden. De ledenlijst toont een cumulatie van de besten van de afgelopen decennia. Het heeft tijd nodig voor de nieuwe gebieden doordringen. Vergeet ook niet dat de KNAW méér is dan het genootschap alleen: De Jonge Akademie herbergt steengoede jonge wetenschappers op alle mogelijke vakgebieden en we hebben een groot aantal permanente en tijdelijke adviescommissies waarvan ook niet-leden deel uitmaken. Het Trippenhuis is een komen en gaan van honderden mensen uit de wetenschap en de kringen daaromheen."

De commissie opperde dat er - naar voorbeeld van de Royal Society in Engeland - geen maximum aantal leden zou hoeven zijn. Bovendien zouden nieuwe leden na vijf jaar 'slapend lid' moeten worden, zodat je altijd de actuele stand van zaken binnen de muren hebt.

"We gaan het hier binnen de Akademie uitgebreid over hebben en het is goed om daarbij naar het buitenland te kijken. Ik verwacht wel wat wijzigingen, maar we zullen zorgvuldig opereren. We zullen toponderzoekers in elk geval niet na vijf jaar lidmaatschap laten inslapen. Wetenschap is een rode draad door het leven. Die begint wat mij betreft heel jong, al op de basisschool, en houdt eigenlijk niet meer op; veel wetenschappers worden op een elegante manier oud en behouden hun bevlogenheid. Jonge en oude leden kunnen bovendien opvallend vaak vol vuur over dezelfde onderwerpen discussiëren. Misschien komt dat doordat ze allebei volledig aan de wetenschap gewijd zijn. Een jonge scheikundepromovendus denkt niet: ik wil later decaan worden. Nee, die wil alles weten van chemie. Datzelfde vuur krijgen oudere leden ook weer terug, als ze geen last meer hebben van de afleidingen in de universitaire politiek. Mij houden die leden ook scherp. De oudere wiskundigen vragen me vaak: wat is je nieuwste idee? En dan moet ik niet aankomen met: "Ik had vanmorgen een vergadering". Heerlijk, dat soort mensen om me heen."

Er wordt ook gedacht over een uitbreiding van het aantal KNAW-afdelingen of juist van een fusie tussen de twee huidige (Letterkunde en Natuurkunde). Zouden buitenstaanders het eigenlijk merken als de KNAW zulke veranderingen doorvoert?

"Alleen als de slagkracht van de Akademie verbetert. We moeten goede debatten organiseren en met sterke adviezen komen. Een verdere verkaveling lijkt me niet de goede richting. Ik denk dat de wetenschap een organisch geheel moet zijn, de gemeenschap van wetenschappers. Het zijn te vaak kleine koninkrijkjes naar mijn smaak."

Van advies gesproken: hoe zou u willen dat het Nederlandse onderzoek er in de toekomst uitziet?

"Ik zou willen dat Nederland een hoogwaardig kennisland wordt, een zenuwknoop in Europa. Dan hebben we grote onderzoeksgroepen van wereldniveau en internationaal talent komt hierheen en vliegt weer uit. Dat valt te bereiken, als we voor de top willen gaan en fors investeren. We hebben bedrijven als Philips, DSM en TomTom in ons land en de universitaire basis is gezond, maar we moeten het profiel versterken en extra ankers uitgooien. We moeten bijvoorbeeld grote onderzoeksfaciliteiten durven te bouwen, zodat mensen uit de hele wereld hier graag onderzoek komen doen. Er moet meer geld naar de open competitie voor veelbelovende onderzoekers. Maar mochten er extra middelen komen, moeten die allereerst naar de beste onderzoeksgroepen, zodat die meer massa kunnen scheppen. Met een Vidi-subsidie voor gearriveerde wetenschappers kan iemand twee postdocs en een paar promovendi aanstellen, prachtig, maar alleen daarmee win je de internationale competitie niet. Ik wil een trapje hoger. In Amerika geeft iemand wel eens honderd miljoen om een instituut op te richten. Dan spreek je over een andere orde van grootte. Dat soort initiatieven moet ook hier kunnen."

Minister Plasterk is - zij het 'slapend' - lid van de KNAW. Vindt u een luisterend oor?

"Plasterk heeft een hondsmoeilijke portefeuille en het is te hopen dat zijn collega's begrijpen dat zijn hele ministerie er geld bij moet krijgen: zowel voor het onderwijs als voor de wetenschap."

Overigens liggen de parallellen tussen u en Plasterk voor het oprapen. Beiden topwetenschapper, beiden columnist, beiden begaan met de toekomst van Nederland, beiden ervan overtuigd dat wetenschappers vooral op jonge leeftijd vlammen...

"Zelf heb ik mijn beste werk op mijn tweeënveertigste verricht, dus dat gaat niet helemaal op."

Maar ambieert u ook een politieke loopbaan, net als Plasterk?

"Nee. Ik ben geen lid van een politieke partij en volg de partijpolitiek ook helemaal niet van dichtbij. Mijn werkzaamheden in bestuur en advies kun je beschouwen als zijtakjes, maar de stam van de boom blijft mijn onderzoek. Ik vind het dapper wat Plasterk heeft gedaan. Die heeft als het ware de hele boom in nieuwe aarde gepot en keert niet meer terug naar het onderzoek, maar ik volg zijn voorbeeld beslist niet. Kijk, in de natuurkunde kun je zeggen: als ik op dít knopje druk, gaat dáár een lampje branden. Als je in de politiek op een knopje drukt, dan gaat ergens ver weg misschien ooit eens een lampje branden, maar je weet niet wanneer en je weet niet waar. Politiek blijft voor mij een soort zwarte magie."

HOP, Bas Belleman

'Duits is cool'

Honderd jaar Utrechtse germanisten

Armand Heijnen

Nog één hoogleraar, drie docenten en één tijdelijke lector. Dat is de complete staf die zo'n vijftig studenten Duits moet opleiden, plus nog een aantal 'minors' en studenten van bijvoorbeeld Taal- en Cultuurstudies. Met zo'n staf en studentenaantal zijn ze aan de Trans, waar Duits is gehuisvest, best tevreden. "We hebben vijf jaar geleden een gigantische dip gehad. Toen schreven zich maar zo'n vijf eerstejaars voor Duits in", herinnert medewerker dr. Ewout van der Knaap zich. "Inmiddels is dat getal opgelopen tot zo'n vijftien en is de verwachting dat de ingezette groei zal doorzetten."

In het onderwijs kunnen deze studenten eigenlijk altijd rekenen op een baangarantie. Maar ze zouden ook terecht kunnen in bijvoorbeeld de interculturele communicatie, waarin de hoogleraar Wolfgang Herrlitz zich heeft gespecialiseerd. Herrlitz houdt overigens tijdens het lustrum zijn afscheidscollege omdat hij met emeritaat gaat. Een andere mogelijkheid voor studenten is om zich te bekwamen in het literair vertalen, waarvoor Utrecht - en dan met name hoogleraar Ton Naaijkens - samenwerkt met Antwerpen in een expertisecentrum.

Van een instituut Duits, zoals dat honderd jaar geleden in Utrecht begon met de benoeming van de eerste hoogleraar, J.J.A.A. Frantzen, is geen sprake meer. In de jaren tachtig gingen allerlei vakgroepen, waaronder Duits, op in meer centrale eenheden binnen de Letterenfaculteit. Had Duits voorheen nog een eigen pand (aan de Drift en later in de Muntstraat) met én medewerkerskamers, én collegezalen én een eigen bibliotheek, nadien vormde Duits een vakgroep samen met Keltisch en Engels, en ging de bieb op in één grote Letterenbieb. Inmiddels is die meer uitgebreide vakgroep al weer opgegaan in het nóg grotere departement Moderne Vreemde Talen, als onderdeel van een wéér grotere faculteit Geesteswetenschappen.

"Ik had nog nooit van een Instituut Frantzen gehoord voordat ik in Utrecht kwam studeren", aldus eerstejaars Frederike Scholten. "Pas toen ik hier arriveerde kwam ik zijn naam tegen, onder andere in zijn ex libris in de bieb; hij schijnt zijn hele persoonlijke collectie aan de universiteit te hebben geschonken." Jaap Burger, masterstudent Duitse taal en cultuur met als specialisatie Interculturele communicatie, herkent dat beeld: "Ik heb niet het gevoel deel uit te maken van een instituut; je haalt de studenten Duits niet uit de massa - al was het maar omdat je ze vaak niet eens van gezicht kent. Zeker tussen de diverse jaargangen studenten is er weinig samenhang. Maar ik vind het wel heel mooi om in een faculteit 'Geesteswetenschappen' te mogen studeren, want dat is in hoge mate een Duitse uitvinding, in de geest van Von Humboldt."

We zitten in het bedrijfsrestaurant van Trans 10, het pand waarin Duits momenteel, samen met andere Letterendisciplines, is gehuisvest. Vast een vooroordeelvraag, maar ze moet gesteld worden: wat bezielt een jong persoon om een studie als Duits te gaan doen. Als er in cabaret of op tv een karikatuur van een nukkige en vervelende docent moet worden neergezet (zoals de Belastingdienst eens gedaan heeft in een Sterspotje, of Koot en Bie in een van hun typetjes), dan is dat steevast een docent Duits. Daar wil je je toch niet aan spiegelen?

"Er zijn inderdaad nog vooroordelen", weet Van der Knaap, "maar toch niet meer in die mate als voor de val van de Muur of tijdens dat roemruchte WK voetbal van 1974. Duitsland heeft inmiddels Frankrijk voorbij gestreefd als populairste vakantiebestemming voor Nederlanders. Voor de huidige generatie staat het land minder in het teken van 'Eerst mijn fiets terug', maar heeft het een cool imago, verbonden met een zeer eigentijdse jeugdcultuur, of met een stad als Berlijn."

Voor masterstudent Jaap gaat dat verhaal in ieder geval op. Hij studeerde politicologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, maar wilde al in het eerste jaar wat stevigere kost voorgeschoteld krijgen. "Bovendien oriënteerde ik me op een verblijf in het buitenland. Ik heb inmiddels anderhalf jaar in Berlijn gewoond en vond het een prachtstad, typisch zo'n stad die de Nederlanders als ideaal zouden aanmerken: heel liberaal en tolerant, alles kan er, de stad heeft iets rommeligs maar alles functioneert, het leven is er goedkoop en je kunt er goed fietsen."

Frederike is met vijftien jaargenoten aan de studie Duits begonnen: "Eerst wilde ik klassieke talen gaan doen, maar eigenlijk vond ik een levende taal toch leuker, met name Duits. De taal is mooi, het land is mooi en, wat mij persoonlijk als lezer erg aanpreekt, de Duitse literatuur is mooi. Dat is voor mij belangrijker dan al die vooroordelen. Ik weet wel dat ze er zijn, maar heb er niets mee. Ook niet met bijvoorbeeld dat andere vooroordeel, dat elke student leraar Duits wordt. Mij niet gezien; ik hoop in de boeken- of uitgeversbranche terecht te komen."

Alumnus Duits Frank Vonk, momenteel woonachtig en werkzaam in de Achterhoek, kan zijn Utrechtse roots niet goed loslaten. Al geruime tijd is hij bezig met een geschiedschrijving over Duits in Utrecht. Hij verwacht dat het boek rond 2010 klaar zal zijn. Volgens Vonk heeft de dip die de studierichting gehad heeft in studentenaantallen, meer te maken met ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs dan met vooroordelen of 'een kwade reuk' waarin de discipline zou verkeren. "Ik geloof niet dat de 'Vergangenheitsbewältigung', zoals dat zo mooi in het Duits heet, dus het verwerken van het Duitse oorlogsverleden, bij de huidige generatie studenten nog een rol speelt. Duitsland is populair, en dat heeft te maken met handelsbetrekkingen - zeker nu ook de Oost-Duitse markt open ligt -, met cultuur - de in toenemende mate vertaalde Duitse literatuur bijvoorbeeld - en inderdaad met een stad als Berlijn.

"Lange tijd zijn de studentenaantallen onderhevig geweest aan de varkenscyclus: als de arbeidsmarkt er voor germanisten rooskleurig voorstond, gingen ze het studeren; zakte die in, dan nam ook het aantal eerstejaars af. Dat mechanisme is zichtbaar tot de invoering van het Studiehuis, waarbij in de doorstroomprofielen in de bovenbouw van het vwo het talenonderwijs hopeloos ondergesneeuwd kon raken. Sommige scholieren hadden nog maar één uurtje Duits per week, en dan alleen bijvoorbeeld voor schrijfvaardigheid. Met zo'n magere toerusting ga je dat vak zeker niet studeren."

Ander vooroordeel: die Duitsers zijn geen lachebekjes en hun cultuur of literatuur is schier onverteerbaar. "Helemaal niet waar", ontdekte Jaap Burger tijdens zijn Berlijns verblijf. "Bij Duits hoort de associatie Goethe, Schiller, filosofisch, lange zinnen, dikke pillen. Maar Duits is ook de films Goodbye Lenin of Gegen die Wand, of muziekgroepen als Wir sind Helden of Zweiraumwohnung. In Berlijn heb je veel zogeheten Lesebühnenliteratur, dat is literatuur waaraan een auteur aan een tafeltje in het café zit te werken, die hij vervolgens voordraagt voor het cafépubliek, en als het bevalt geeft hij het uit, en als het niet bevalt past hij het aan. Als er geen uitgever is, doet-ie dat zelf. Kleine oplages, laagdrempelige en zeer goed leesbare literatuur, tot stand gekomen volgens een leuk, interactief concept."

Heeft het vak toekomst? Frederike denkt van wel: "Duits moet zichzelf neerzetten als een belangrijke discipline. Duitsland is immers op verschillende manieren erg belangrijk voor Nederland. Je merkt dat Duitsland en Nederland als grote en kleine buur naar elkaar kijken. Bovendien wordt de taal in een veel groter gebied dan alleen Duitsland gesproken, zoals in Zwitserland, Oostenrijk, Liechtenstein, Luxemburg, het noorden van Italië en delen van Frankrijk en België.

Jaap over dat nabuurschap: "In 1993 was er in Nederland nog een briefkaartenactie met 'Wij zijn boos' toen er in Duitsland een asielzoekerscentrum in brand was gestoken. Nadat in 2002 in Nederland Pim Fortuyn werd vermoord ging dat vermanende vingertje al iets omlaag, terwijl het na de moord op Theo van Gogh in 2004 in omgekeerde richting wees: vanuit Duitsland naar Nederland. In Duitsland is recent bijvoorbeeld veel gesproken over de Geert Wildersfilm, met als ondertoon: 'Jullie doen het in Nederland helemaal zo goed niet met de integratie; jullie droom van de multiculturele samenleving is wel voorbij.' Daar blijkt toch uit dat Nederlanders en Duitsers heel veel naar elkaar kijken. We kunnen niet zonder elkaar."

interview Els Stronks

Ronnie van Veen

"Vlak voordat ik definitief voor een studie moest kiezen, zag ik af van mijn plan om klassieke talen te gaan studeren. Ik besefte plots dat ik dan later leraar zou moeten worden en dat wilde ik echt niet. Ik houd niet zo van orde houden en ik kan dat ook niet goed.

Ik heb toen gekozen voor Nederlands omdat ik bij die studie mocht doen wat ik als hobby had: lezen. Na mijn studie ben ik naar Amerika gegaan. Iemand zei me dat Indiana University een baan had voor een Neerlandicus en aangezien ik meteen aan de slag wilde, heb ik me daar aangemeld. Dat was best een stap voor me; ik kreeg al last van heimwee als ik op vakantie ging. Toch ben ik er een jaar lang gebleven. En misschien had ik nog wel langer willen blijven als mijn vriend, die daar een baan had bij de Amerikaanse roeibond, niet bang was ontworteld te raken als hij te lang ver van Nederland zou zijn.

Terug in Utrecht ben ik aio geworden bij vroegmoderne letterkunde. De literatuur uit die periode is zeer schatplichtig aan de klassieken, dat vond ik natuurlijk heel fascinerend. Inmiddels heb ik een paar NWO-onderzoeksprojecten gedaan over emblematiek. Emblemen zijn korte kernachtige teksten die gecombineerd worden met een afbeelding. Die emblemen werden vroeger in boekjes verspreid en waren veelal maatschappijvormend. Mensen leerden met behulp van de emblemen hoe ze zich dienden te gedragen.

We doen veel aan religieuze emblematiek. Er is lang gedacht dat katholieken katholieke boekjes lazen en protestanten protestante, maar we weten inmiddels dat dat niet zo is. Nu onderzoek ik in hoeverre protestantse embleemdichters van katholieke dichters voorbeelden leenden. Dat blijkt inderdaad gebeurd te zijn, en ik wil weten wat dat zegt over het religieuze klimaat in de zeventiende-eeuwse Republiek: mensen lazen en dichtten veel minder 'verzuild' dan tot nu toe vaak is aangenomen.

Naast het doen van onderzoek geef ik natuurlijk ook les. Dus toch ja. Maar het is heel anders dan middelbare schoolonderwijs. Als je scholieren lesgeeft, heb je veel meer aandacht nodig voor persoonlijke ontwikkelingen. Die hebben ook hebben moeite om zich te concentreren. Bij studenten mag je aannemen dat dat wel lukt. De combinatie van onderwijs geven en onderzoek doen, vind ik heel fijn. Het is een goede balans.

Ik werk op het moment maar drie dagen voor de universiteit, maar toch zit ik elke dag wel op mijn werkplek op de Trans. Ik moet mijn uren spreiden over de hele week, omdat ik ook nog roeicoach ben. Samen met mijn man coach ik Sjoerd alweer voor het zesde jaar. Elk jaar gaat er meer tijd in zitten. In het begin was een training van twaalf kilometer al veel, nu doen we het dubbele, en dat dan twee keer per dag. Sjoerd is een uitzonderlijk geval. Hij is heel laat begonnen met roeien. Tot zijn studententijd had hij zelfs nooit aan sport gedaan. Ja, een beetje gekorfbald geloof ik, maar dat mag verder geen naam hebben. En nu heeft hij zich gekwalificeerd voor de Olympische Spelen.

In een niet-Olympisch jaar moet je ongeveer het hardst gaan rond juli. Nu moeten we de piek wat naar achteren krijgen, naar augustus. En dat maakt het voor ons toch net weer een beetje lastiger. Als topsporter wil je graag werken vanuit een bepaalde routine; ervaringen van voorgaande jaren worden gebruikt om pieken te plannen. Nu kunnen we veel minder van onze routine uitgaan.

Dat ik dit jaar bovendien voor het eerst aio's begeleid, maakt alles ook wel wat zwaarder dan voorgaande jaren. Als je vraagt hoe mijn dag eruit ziet ..., tja, ik moet plannen, zorgen dat ik op het goede tijdstip overal ben, veel voorbereiden, naar mijn werk gaan. En we hebben twee kinderen. Gelukkig vind ik alles wat ik doe leuk. En het gaat goed omdat ik een heleboel dingen niet doe. Zo ga ik heel weinig op pad met vrienden. En ik ga niet met de kinderen naar Kidzcity of zo; ze gaan vaak met ons mee naar het roeien. Ik heb het gevoel dat ze daar niet ongelukkig onder zijn. Ze zijn nog zo jong dat het 'gewoon er voor ze zijn' het belangrijkste is. Ze vinden het roeien gelukkig ook leuk. Alhoewel. De jongste heeft me wel eens vriendelijk doch dringend verzocht op te houden met aanmoedigen, toen ze tijdens een roeiwedstrijd voor op de fiets zat. Vond ze niet zo fijn.

Maar het zwaarste van dit leven is de spanning. In een wedstrijdweek loop ik eigenlijk permanent gespannen rond. Die spanning zit ook wel in mijn werk. Als ik weet dat ik op een bepaalde dag te horen krijg of een subsidieaanvraag doorgaat, dan ben ik ook zenuwachtig. Maar op een andere manier. Bij roeien gaat het om zulke kleine marges. Het verschil tussen vijfde en derde worden, is drie seconden, zoiets. Sjoerd roeit nu op zijn hardst 6:45 over twee kilometer. Als ie 6:42 kan roeien, heeft ie gewoon een medaille! Dat worden weer hele spannende minuten.

De kinderen gaan ook mee naar Beijing. Ik denk dat we er zo'n tien dagen zullen blijven, het toernooi duurt zeven dagen. Als we voor zoiets op stap gaan, maak ik geen plannen om ook nog eens een hele rondreis te maken in het betreffende land. Natuurlijk kun je er na het toernooi nog wat dagen achter aan plakken, maar ik vind het, in dit geval, moeilijk om voorbij de Olympische Spelen te kijken. Dán moet het gebeuren, daarna zien we wel verder.

Ik kan me heel goed voorstellen dat de Olympische Spelen het einde van mijn coachcarrière betekenen. Als coach moet je voortdurend scherp zijn: conditie, techniek, mentale voorbereiding, maar ook sponsoring of materiaal, alles telt of kan tellen. Die concentratie is heel moeilijk vol te houden.

Ik moet straks een beslissing nemen: of nu bondscoach worden, of verder met mijn werk. Op een lager niveau coachen is voor mijn geen optie: dat trek ik niet.

Ik denk overigens dat als ik in de toekomst alleen mijn werk zal hebben, ik net zo gelukkig zal zijn. Het enige wat het roeien heel erg toevoegt is die ontzettende spanning: het is goed of fout."

CV:

Els Stronks (1965) is senior-docent en onderzoeker aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de UU. Ze werkt in de afdelingen Vroegmoderne Letterkunde en Taalbeheersing van het Departement Nederlands. Daarnaast coacht ze, samen met haar echtgenoot, Sjoerd Hamburger, de roeier die deze zomer in de skiff naar de Olympische Spelen gaat.

Populaire boeken en fims bij studenten

1. Johann Wolfgang von Goethe - Die Leiden des jungen Werthers

(bij voorkeur in combinatie met: Ulrich Plenzdorf: Die neuen Leiden des jungen Werthers)

2. Pascal Mercier - Nachtzug nach Lissabon (Nachttrein naar Lissabon)

3. Patrick Süsskind - Das Parfum Die Geschichte eines Mörders (Het parfum)

4. Thomas Mann - Buddenbrooks

5. Heinrich Böll: Gruppenbild mit Dame

* Film

1. Goodbye Lenin

2. Gegen die Wand

3. Das Leben der anderen

4. Sophie Scholl- Die letzten Tage

5. Alfred Döblin - Berlin Alexanderplatz (mooi boek, maar ook geweldig verfilmd door Rainer Werner Fassbinder

Het feestje

Op 5 en 6 juni 2008 vindt in het Universiteitsmuseum het congres Geschiedenis van de germanistiek in Nederland plaats. Programmadetails op www.let.uu.nl/duits.

*Expositie

In het Universiteitsmuseum is vanaf 6 juni een expositie over het verleden en heden van de Utrechtse germanistiek te bezichtigen.

*Afscheidsrede

Ter afsluiting van het symposium zal op vrijdag 6 juni om 16.15 uur prof. dr. W. Herrlitz in de Aula zijn afscheidsrede houden als hoogleraar in 'de linguïstiek, i.h.b. de onderwijstaalkunde, alsmede de taalkunde van het Duits'.

Het onderzoek

Stelling:

Op dit moment zit tachtig procent van het Utrechtse onderzoek in focusgebieden. In 2013 is dat nog maar twintig procent. De ruime extra financiering voor dat onderzoek gaat ten koste van het overige onderzoek.

Gerard van Koten

Universiteitshoogleraar

"Ik realiseer me terdege dat het voor een college van bestuur niet gemakkelijk is om een zo scherpe keuze te maken als in deze stelling wordt gevraagd. Twintig procent is trouwens ook wel erg weinig, maar ik ben het er mee eens dat de vijftien focusgebieden die we nu in Utrecht hebben, voor een echte profilering van het toponderzoek te veel van het goede is.

"Op dit moment moeten we de focusgebieden misschien even met rust laten, maar op de wat langere termijn zou ik graag toe willen naar een scherpere focus, maar dat kan naar mijn mening niet zonder een andere organisatievorm van het onderzoek. Mijn ideaal zou zijn om te komen tot een beperkt aantal grote interfacultaire onderzoeksinstituten, waarin alleen voor de meest excellente onderzoekers op hun terrein plaats is.

"Die instituten op de terreinen waarop Utrecht echt excelleert, worden nog wel gevoed vanuit de faculteiten, maar staan er organisatorisch los van en hebben, zo mogelijk in een eigen gebouw, een verregaande mate van autonomie. Ze worden weliswaar gefinancierd door de deelnemende faculteiten, maar het college van bestuur legt daar een fors extra bedrag aan stimuleringsgeld bij.

"Dit model heb ik indertijd in gedachten gehad bij de oprichting van het Academisch Biomedisch Centrum (ABC), maar dat initiatief is helaas nooit van de grond gekomen op de manier waarop ik het graag had gezien: als onafhankelijk onderzoeksinstituut met een eigen koers en met toponderzoekers, die rechtstreeks onder de leiding van dat instituut resorteren.

"Dat het mogelijk is, bewijst Mesa+, het Twentese instituut voor nanotechnologie, dat op deze manier werkt. En onlangs heb ik in Japan ook een aantal voorbeelden van dit soort instituten gezien. Het kan dus, maar voorwaarde is dat we ophouden met polderen en durven kiezen voor een organisatiestructuur waarin een beperkt aantal van dit soort instituten, zeg zeven, werkelijk de vrije hand krijgt. Dat betekent dus ook dat de leiding van die instituten niet onder maar naast de faculteitsdecanen komt te staan.

"Bovendien moeten we dan ook bereid zijn om de financiële consequenties te accepteren, want het extra geld voor zulke topinstituten gaat onvermijdelijk ten koste van het budget voor het overige onderzoek. Ik realiseer me dat een dergelijke keuze voor veel betrokkenen grote consequenties zal hebben. Daar moet terdege bij worden stilgestaan. Maar daar staat tegenover dat de durf om zo expliciet te kiezen voor excellent onderzoek onze aantrekkingskracht op potentiële toppers enorm zal doen toenemen. Alleen zo kunnen we de ambitie om een top-researchuniversiteit te zijn naar mijn mening echt waarmaken."

Het onderwijs

In de aanloop naar een nieuw Strategisch Plan besteedt het Ublad in deze serie aandacht aan de discussies rondom dat universitaire beleidsplan voor de komende vijf jaar. In elke aflevering reageert een Universiteitshoogleraar op een stelling. Die mening en de stelling worden becommentarieerd door een panel, deze week samengesteld uit medewerkers. In deze tweede aflevering: het universitaire onderwijs.

Willem Koops

Universiteitshoogleraar

"Mijn wens voor het Strategisch Plan is dat alle Utrechtse opleidingen in 2013 een brede driejarige bachelor hebben in de vorm van een afgeronde studie met een diploma waarmee je op de arbeidsmarkt uit de voeten kunt. Zo'n bacheloropleiding, waarin studenten zowel worden voorbereid op een eventuele vervolgstudie als op een maatschappelijke loopbaan, impliceert wat mij betreft een 'harde knip' tussen bachelor en master. Dat betekent voor alle masters, dus zowel voor de researchmasters als voor de academic masters: selectie voor de poort. Om weer met de rest van Europa in de pas te gaan lopen, zouden we in Utrecht bovendien alleen nog maar tweejarige masters aan moeten bieden. Als de overheid dat niet wil betalen, dan moeten we het maar uit eigen middelen of met privaat geld zien te financieren.

"Uiteraard organiseren we het onderwijs zoveel mogelijk in kleine groepen en hanteren we in het eerste jaar een norm voor het bindend studieadvies van 45 ects. Om te voorkomen dat we studenten daardoor het bos insturen, ben ik voor een sterke intensivering van het verkeer tussen de universiteit en de hogeschool. Op dit moment helpen wij de HU met het inrichten van een hoogwaardige bachelor psychologie, voor studenten die - al dan niet bij nader inzien - minder geschikt zijn voor een academische opleiding. Van onze kant gaan wij pabo-studenten die een meer academische omgeving prefereren, een universitaire onderwijzersopleiding aanbieden.

"Om het wederzijdse verkeer gladjes te laten verlopen, moeten we wat mij betreft iets doen aan de naam 'hogeschool'. Dat is weliswaar niet iets voor ons Strategisch Plan, maar voor een soepele overstap van het ene naar het andere soort onderwijs zou het een zegen zijn als de hogeschool ook universiteit zou gaan heten. Zolang de academische opleiding door een universiteit wordt verzorgd en de beroepsopleiding door de lager aangeslagen hogeschool, zullen veel studenten niet om inhoudelijke redenen maar puur uit overwegingen van status voor de universiteit kiezen. Daar moeten we vanaf.

"Natuurlijk is het belangrijk dat de didactiek in onze universitaire opleidingen op peil is, maar een universitaire bachelor onderscheidt zich toch vooral van een hbo-bachelor doordat er sprake is van academische vorming. Dat betekent dat ik geen heil zie in onderwijscarrières voor docenten, als die niet ook van wanten weten in het onderzoek. Om diezelfde reden zou ik niet erg blij zijn met financiële impulsen voor het onderwijs als die ten koste zouden gaan van het onderzoek. In een universiteit is investeren in onderzoek naar mijn mening de enige zinnige manier om in onderwijs te investeren."

Roy Erkens, universitair docent Biologie

Judith Thissen, universitair docent Media & Cultuurwetenschappen

Manon Kluijtmans, coördinator master en postgraduate-opleiding Epidemiologie

Paul Verweel, Onderwijsdirecteur Bestuur- en Organisatiewetenschap

'Praat liever over de inhoud dan over de vorm'

Paul: "Als ik de mening van Koops lees, denk ik: leuk om je af te vragen of er een afgeronde bachelor moet komen, maar dan gaat het over de vorm. Ik praat liever over de inhoud. De essentie van onderwijs is dat we mensen iets leren waarmee ze wat kunnen, maar in Utrecht gaat het debat meestal over het aantrekken van talent en het opleiden van excellente onderzoekers in plaats van over de onderwijsfilosofie."

Judith: "Excellentie wordt in Utrecht standaard geassocieerd met onderzoek. Ik vind dat heel triest; het belang van excellent onderwijs wordt onderschat."

Paul: "Nou ja, je moet de universiteit wel recht doen: er is geïnvesteerd in bama, in onderwijskwalificaties, in een Centre of Excellence for University Teaching. Maar het klopt dat er geen sprake is van een samenhangend onderwijsbeleid. Men denkt: als je goede onderzoekers voor de collegebanken zet, die hun verhaal op een acceptabele manier vertellen, dan ben je bezig met academische vorming. Er moet in het strategisch plan veel meer aandacht komen voor de kwaliteit van ons onderwijs."

Judith: "We hebben het ook nauwelijks over didactiek. In Engeland heb je op facultair niveau 'Teaching & Learning'-centra, waar het onderwijs vanuit de eigen discipline wordt vormgegeven in samenwerking met onderwijskundigen. Zoiets zou ik hier ook graag zien."

Roy: "Maar dat kan alleen als je mensen ook kans geeft op een onderwijscarrière en niet zoals nu zegt: je bent goed in onderzoek, geef jij ook maar onderwijs."

Manon: "Ik vind wel dat onderwijs aan onderzoek gekoppeld moeten blijven. Zet dus onderzoekers voor de klas, maar zorg daarnaast voor onderwijsspecialisten en zet ze allemaal bij elkaar, samen met een paar pedagogen, dan krijg je de beste programma's en dan volgen de hogere rendementen vanzelf. Nu wordt nog veel te veel vanuit de andere kant geredeneerd."

Judith: "Leuk gezegd, maar dan moet er ook geld voor komen. We steken zonder problemen een paar miljoen per jaar in een 'High Potential'-programma voor onderzoekers. Waarom maken we ook niet zo'n programma voor docenten? Dat zou pas een teken zijn dat onderwijs serieus wordt genomen."

Paul: "Als ik dan toch wat moet zeggen over een afgeronde bachelor, dan zeg ik: niet doen. Mijn maatschappelijke adviesraad zei me laatst: 'Paul, wij zien door de bomen het bos niet meer. Wat is nog het verschil met hbo'ers of met jullie masters?' Er is echt geen vraag naar bachelors. Wij hebben die vraag bedacht omdat we vanwege het geld zo graag selectief willen zijn in de masterfase.

Manon: "Dat kan zo zijn maar ik ben sterk voor selectie voor alle masters, omdat het coördinatoren de kans geeft een goede en gemêleerde groep samen te stellen. Ik denk dat het veel winst oplevert als je mensen met een verschillende achtergrond in één master bij elkaar zet, ook mensen van verschillende nationaliteiten en uit andere universiteiten. De angst dat mensen na een bachelor buiten de boot vallen en bij geen van de masters worden aangenomen is, denk ik, ongegrond. Er wordt echt niet alleen naar studieresultaten gekeken maar ook naar zaken als motivatie en extra-curriculaire activiteiten."

Roy: "Bovendien zorgt selectie ervoor dat studenten veel bewuster gaan denken: wil ik die opleiding wel."

Manon: "Precies, laten we alsjeblieft ophouden met dat klakkeloze doorstromen en laat studenten zich serieus afvragen welke master voor hen de goede is."

Paul: "Ik vind de suggestie van Plasterk om met iedereen die daarom vraagt intakegesprekken te houden, heel goed. Het kost veel geld, maar studenten gaan dan wel veel bewuster aan een studie beginnen."

Roy: "Wij krijgen zestig uitgelote Geneeskundestudenten. Dat is een enorme belasting. Als je dat kunt ondervangen door goede intakegesprekken, zou dat voor alle betrokken winst betekenen."

Judith: "Bovendien is het rendementsverhogend, dus het zou heel kortzichtig zijn om te denken dat je de investering er niet uit krijgt."

Manon: "Nog even over de knip tussen bachelor en master. Ik wil de opmerking van Paul dat er geen markt voor bachelors is, enigszins relativeren. Ik verwacht dat een toenemend aantal mensen straks na hun bachelor eerst zal gaan werken om dan later alsnog een master te doen. De UU zou daar veel meer op moeten anticiperen met een gericht aanbod. Lifelong learning zou echt een ambitie in het Strategisch Plan horen te zijn. Voor de financiering zou je heel goed gebruik kunnen maken van de derde geldstroom. In onderzoek is dat heel gewoon, waarom zou het in onderwijs ook niet kunnen?"

Paul: "Zet dat er maar met hoofdletters in. In onderwijs in opdracht zit een ruimte die in Utrecht nog totaal niet wordt benut."

Manon: "Terwijl er voldoende bedrijven zijn die graag willen dat jij een cursus voor hun staf ontwikkelt. Daarvan kunnen trouwens ook je studenten meeprofiteren, want in het reguliere programma is voor de ontwikkeling van zo'n cursus vaak geen plaats."

Roy: "Waarmee we dus weer terug zijn bij het geld. In tegenstelling tot Koops vind ik dat er de komende jaren meer geld naar het onderwijs moet gaan. Als wij goed onderwijs geven, leiden we mensen op die in potentie goede onderzoekers kunnen worden, dus ik vind het een beetje kortzichtig om te zeggen: alle geld naar onderzoek."

Paul: "Als je bekend wilt staan als goede researchuniversiteit, dan zul je goed onderwijs moeten geven, dat weet iedereen. Het belang van onderwijs voor talentscouting wordt nog vaak schromelijk onderschat."

Roy: "Maar goed onderwijs krijg je alleen als je ook je docenten carrièrekansen biedt en daar schort het nogal aan. Ik merk het aan mezelf. Als ik ergens op solliciteer, word ik eruit geconcurreerd door mensen die alleen een onderzoeksaanstelling hebben, want ik heb minder tijd kunnen spenderen aan het schrijven van artikelen. Ik heb dat risico bewust genomen, omdat ik onderwijs leuk vind, maar daardoor is het trackrecord van mijn onderzoek wel minder dan dat van mijn concurrenten."

Manon: "In Engeland krijgen teaching fellows een rugzakje, waarmee ze ook iets in onderzoek kunnen doen, bijvoorbeeld. een congres bijwonen. Zo kun je docenten helpen om op onderzoekgebied state-of-the-art te blijven. Zulke mensen hebben daar veel prestige."

Roy: "Dat geldt voor docenten jn Nederland helaas niet. Ik ken veel mensen die hetzelfde ambiëren als ik, maar die er uit carrièreoverwegingen vanaf zien."

Judith: "Je mag best blijven tamboereren op het feit dat we een topresearchuniversiteit zijn, maar het zou goed zijn als het college ook wat vaker zou roepen dat we een top onderwijsinstelling willen zijn en daarin ook daadwerkelijk blijft investeren."

Paul: "Die cultuur waarin alleen onderzoek telt, moet inderdaad echt gekeerd worden. Wat mij betreft zetten we in dit strategisch plan niet alleen in op Utrecht als top research university, maar ook op Utrecht als 'the best academic teaching institute in the world'. Daar zou het CvB voor moeten gaan."

English Page

Sailing Dinner for Refugee Students

During the Rag Week Utrecht is the platform for a range of activities such as workshops, cabaret performances and band competitions. The programme for Thursday and Friday includes a boat race, a fancy fair and a raving closing party. If you want to immerse yourself in Dutch culture, this is your chance to play traditional games or throw eggs at the Boards of the Utrecht student societies.

The money raised from these activities will be donated to two charities: to MYSY, an organisation engaged in sports and international collaboration, and to the University Assistance Fund (UAF), an organisation assisting highly educated refugees and asylum seekers in their studies and in finding suitable jobs.

The Rag Week originates in early 20th century Great Britain. A group of students wanted to return something back to the community and started writing poetry on rags. The money they raised from this was given to the poor. It took a fair while before the event blew over to the Netherlands. The first Utrecht Rag Week took place in 2005. Last year over €10,000 was raised.

University relief action for Sichuan

The Utrecht School of Human Rights Research has started a relief action for the victims of the earthquake in Sichuan, China. They will 'adopt' three earthquake-affected universities. Director Tom Zwart and Chinese PhD-student Yanqing Hong are coordinating the relief action.

"We have only just begun, but we have already managed to get in touch with two universities," says Zwart. "One of them is the Agricultural University. I just received a fax from their President in which he tells me his university has been flattened. There are many deaths and many still missing. And there are no tents to provide shelter for the refugees."

"We are also in touch with Sichuan University. This university has a very good reputation and has also been badly affected. As they will not accept relief aid for themselves, we decided to support their Law School. This School has established a Legal Aid Clinic, providing free legal aid to victims who are, for instance, fighting their insurance companies. We are still trying to reach the third university, which is obviously not very easy under the present circumstances."

Zwart has given a lot of publicity to his relief action and is now trying to set up collaborations with other international universities. "If we can get more people involved, we can do more for China. To me it is very important to let the Chinese know that despite our criticism of their human rights situation we are willing to provide support in times of need. In particular to our colleagues of course."

Zwart hopes to provide aid through knowledge, financial support and relief goods. "This can be anything. As a university we can also offer free scholarships to students who no longer have a university to go to. They could come and study here until their universities will have been built up again."

If you are interested in helping Tom Zwart and Yanqing Hong by providing assistance or relief goods, please call 06-27052580 or send an e- mail to T.Zwart@law.uu.nl.

Q&A

Name: Laura Pesu

Age: 23

Nationality: Finnish

Studies: Psychology

Length of Stay: 1 year

What do you like most about Utrecht?

I love the atmosphere when I cycle home along the Oudegracht at night because it's so quiet and still and the canal is lit up beautifully.

What would you like to import from the Netherlands to take with you to Finland?

I'd love to take back all the nice bars from Utrecht. They are so cosy, especially the ones underground such as d'Oude Pothuys. We have nothing like that in Finland. I'd also like to take back the variety of good concerts - we don't have many of these in Finland and those that we do have are very expensive.

What would you like to import from Finland to the Netherlands?

The lakes! We have so much beautiful nature around our lakes in Finland. It's common for Finnish people to either own or have access to summer cottages right in the middle of this nature and it's so peaceful and relaxing. In the summer you can go rowing in the lakes and in the winter you can skate or walk over the ice. It's so pretty!

What has been your biggest 'adventure' so far?

Last block I made the spontaneous decision of dropping my course and going travelling around Southern Europe. I visited Monaco, Italy, the south of France and Croatia for a total of almost three weeks. I loved being on the road with a backpack, not knowing where I'd be the next day - the spontaneity continued right through the trip.

What advice would you give to fellow international students?

Try to visit some of the smaller cities in the country which may be less well-known but are worth going to e.g. Den Bosch and Delft.