Achtergrond

Een stapel roti's voor de tegenstander

Promotieonderzoek Ramsahai vraagt om waardering voor allochtone voetbalclub

Het is een populaire opvatting: allochtonen die zich terugtrekken in eigen kring en zich daarbij richten op de eigen etniciteit en het land van herkomst integreren niet. Ze zijn soms zelfs verdacht. Kijk naar de discussie over de Marokkaanse imams die werden teruggeroepen. Eigen scholen, kerken, culturele verenigingen en zeker ook sportclubs worden gezien als haarden van achterstand. Deze denkwijze bevalt Sieuwpersad Ramsahai (50) allerminst.

“De cultuur van de migrant wordt zo geproblematiseerd dat er alleen nog maar sprake is van integratie als mensen de dominante cultuur overnemen. Dat is geen integratie, maar assimilatie. Er is wereldwijd veel onderzoek verricht dat aantoont dat die binding met de eigen groep of met het thuisland helemaal geen belemmering is voor deelname aan de maatschappij.”

De docent aan de Haagse Hogeschool, gespecialiseerd op het gebied van crossculturele vraagstukken en Dutch Business culture, wordt gesterkt in deze mening door de resultaten van het onderzoek waarvoor hij jarenlang zijn weekeinden en vrije doordeweekse avonden doorbracht langs de velden en in de kantines van tal van voetbalverenigingen waar allochtone voetballers actief zijn. Vele spelers, trainers, bestuursleden en scheidsrechters werden door hem geïnterviewd en geënquêteerd. De conclusies zijn naar de mening van Ramsahai eenduidig.

Allochtone voetbalclubs keren zich niet af van de samenleving, maar slaan juist bruggen. Bovendien zijn er weinig verschillen in de sociaaleconomische positie van leden van allochtone voetbalclubs en allochtone leden van autochtone verenigingen. Vorige week maandag promoveerde Ramsahai, die zelf overigens nooit een begenadigd of gepassioneerd voetballer was, op het proefschrift Thuiswedstrijd in een vreemd land.

Sport onderscheidt

De kiem van de belangstelling van Ramsahai voor de allochtone voetbalbeleving werd begin jaren zeventig in het Haagse Zuiderpark gelegd. Daar zag hij Suriname, zijn vaderland dat hij kort daarvoor de rug had toegekeerd, op microniveau. “Donkere mannen voetbalden op geïmproviseerde veldjes. Ik realiseerde me dat elk team een etniciteit en vaak zelfs ook een regio uit het thuisland vertegenwoordigde. Hindoestanen uit Kwatta speelden tegen Hindoestanen uit Pad van Wanica. En als men tegen een Hollands team speelde en succes boekte, was de euforie nog weken daarna te merken. Dat beeld fascineerde me. Tegelijkertijd voelden mijn bezoeken aan het park als een soort van thuiskomen.”

Vele jaren later herontdekte Ramsahai als student niet-westerse sociologie in Leiden de migrantenvoetbalclubs, toen hij zelforganisaties van Surinaamse jongeren onder de loep nam. Het leidde tot het promotieonderzoek dat hij uiteindelijk in de afgelopen jaren onder de hoede van de vicevoorzitter van de KNVB, hoogleraar Paul Verweel van de Utrechtse School voor Bestuurs- & Organisatiewetenschap, voltooide.

In navolging van Verweel, die zelf ook wetenschappelijk geïnteresseerd is in allochtone voetbalclubs, benadrukt Ramsahai dat sport bij uitstek geschikt is om identiteit te demonstreren. “Sport is onderscheidend, op tal van vlakken: sterk-zwak, snel-langzaam, man-vrouw, hoge sociale klasse-lage sociale klasse, individuele- versus teamsport. Op dezelfde manier werkt sport onderscheidend als het gaat om de eigen culturele identiteit. Sporters zoeken enerzijds een gezelschap waarmee men zich kan vereenzelvigen en anderzijds een groep waartegen men zich kan afzetten. Bij wedstrijden onder de autochtonen is het onderscheidende vermogen gelieerd aan een regio of een stad, Rotterdam-Amsterdam bijvoorbeeld, of soms zelfs een wijk, Scheveningen versus Boslust. Bij wedstrijden tussen allochtonen en autochtonen wordt het verschil in termen van etniciteit benadrukt: Turken tegen autochtonen, Marokkanen tegen autochtonen, Surinamers tegen autochtonen, en ga zo maar door.”

Clubcultuur

In dit perspectief is een op het eerste gezicht onverwachte constatering in het proefschrift goed te plaatsen. Door het streven naar het beleven en behouden van de eigen identiteit, kunnen allochtone en autochtone voetballers vaak beter met elkaar overweg wanneer zij binnen een eigen etnische club spelen dan wanneer zij samen in één club spelen.

De onderzoeker schetst uitgebreid de problematische en tumultueuze historie van de Haagse vereniging BMT die tot verdriet van veel autochtone leden door Turkse voetballers werd ‘overgenomen’, evenals de oprichtingsgeschiedenis van de voetbalvereniging Kismet uit Amsterdam die de vluchthaven werd voor Hindoestanen die zich eerder bij twee andere Hollandse verenigingen niet welkom voelden.

“Identiteiten luisteren kennelijk erg naar grenzen. Wanneer allochtonen aparte teams vormen binnen een autochtone vereniging, dan wordt dat vaak als bedreigend ervaren. Zeker als het gaat om het vlaggenschip, het eerste team. Er komen dan gaten in de muur die men graag optrekt tussen wij en zij. Het was voor mij een waanzinnige ontdekking dat de problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen wanneer de allochtonen door die omstandigheden een eigen club oprichten.” Schaterend: “Kismet kwam als onderhuurder bij een Hollandse voetbalvereniging en er werden onmiddellijk bruggen geslagen tussen beide sportclubs. Daarnaast speelde Kismet tegen de Hollandse verenigingen waar de Hindoestanen eerder vertrokken waren. Wat denk je? Het zijn nu de beste vrienden, koek en ei, omdat de vrees voor de aantasting van de clubcultuur is verdwenen.”

Tegelijkertijd erkent Ramsahai overigens dat er vele autochtone verenigingen zijn waar de verschillende etniciteiten wel tot een harmonieuze omgang weten te komen. “Tijdens mijn onderzoek zag ik bijvoorbeeld dat de Hollandse voetbalvereniging WICO in Rotterdam tijdens de Marokkaanse avonden tjokvol zat, ook met Nederlanders. En niemand kijkt daar raar op als na een echt Hollands levenslied er plots een Marokkaanse hit door de kantine schalt”. Volgens de onderzoeker hebben dergelijke verenigingen veel te danken aan een bestuur dat op basis van een duidelijke visie en afspraken vertrouwen weet te creëren. “Als dat lukt, is dat prachtig.”

Vis happen

Hoewel de onderzoeker initiatieven die erop zijn gericht allochtonen aan het sporten te krijgen bij autochtone clubs waardeert, betreurt hij dat in het huidige politieke klimaat de aandacht voor sporten in eigen kring en de vorming van allochtone sportclubs is weggevallen. “Waarom laat je mensen niet hun eigen keuzes maken? Uit de ontstaansprocessen van allochtone voetbalclubs in de afgelopen halve eeuw blijkt dat allochtonen die hun eigen clubs oprichtten een positieve identiteit hebben ontwikkeld. Zij staan positiever tegenover de autochtonen in de samenleving dan de allochtonen die niet sporten. Deze identiteit vormt het fundament, ook wel het bonding social capital genoemd, dat vervolgens een voorwaarde is om bruggen te slaan, ofwel voor bridging social capital.”

Ramsahai zegt tot zijn verdriet te moeten waarnemen dat autochtonen er geen moeite mee hebben wanneer allochtonen zich bezighouden met exotische zaken zoals het bereiden en verkopen van gerechten, de verkoop van etenswaren en kleding en het organiseren van buitenlandse reizen, maar afkeurend reageren wanneer allochtonen zelf het heft in handen nemen om een sportvereniging op te richten. “Dit terwijl deelname aan sport één van de pijlers vormt van integratie.”

Ramsahai schetst inderdaad een uitermate positieve ontwikkeling in de contacten tussen autochtone en allochtone voetbalclubs. Van de gewelddadigheden en racistische incidenten die in de jaren zeventig en tachtig veel voorkwamen, is tegenwoordig veel minder sprake, stelt de kersverse doctor op basis van zijn onderzoeksgegevens. Sterker nog: er ontstaan gevoelens van vriendschap. “Ik ken een Surinaamse club die voor elk bezoekend team ongevraagd een stapel roti´s laat aanrukken. Een blanke speler vertelde mij dat hij er altijd naar uitkijkt om bij uitwedstrijden tegen bepaalde allochtonenclubs te spelen, want dan kon er na de wedstrijd weer eens lekker in de kantine gegeten worden. Net zoals hij ook graag vis at bij Volendamse verenigingen.“

Verkleurde randstad

De socioloog weerlegt in zijn proefschrift bovendien de premisse dat leden van allochtone verenigingen zich zouden isoleren van de Nederlandse maatschappij. “Ik laat zien dat allochtonen die sporten een betere positie op de arbeidsmarkt hebben dan allochtonen die dat niet doen. Daarnaast bieden allochtone voetbalclubs ruimte aan diegenen die geen Nederlands spreken. Die zouden bij een autochtone club geen kans krijgen, maar gaan nu toch sporten. Tenslotte bieden deze clubs ook nog eens een opvangnet voor allochtonen die het niet meer zien zitten bij de Hollandse voetbalclubs. Uit mijn onderzoek blijkt dat bijna zeventig procent van de allochtone voetballers die in eigen kring sporten vroeger bij een Hollandse voetbalclub heeft gesport.”

Ramsahai komt ook tot de conclusie dat leden van allochtone verenigingen vaak meer gericht zijn op de eigen groep en identiteit dan allochtonen die bij autochtone verenigingen sporten en bijvoorbeeld minder open staan voor gemengde huwelijken. “Maar uit andere gegevens blijkt dat bijna negentig procent van de allochtonen die in eigen kring zich in dezelfde mate door autochtonen geaccepteerd voelt als allochtone leden van een autochtone vereniging. Ook zijn zij in dezelfde mate eerder voorstander van autochtonen als buren dan van leden die tot hun eigen etnische groepen behoren. Sporten in eigen kring leidt niet tot achterstand.”

Ramsahai spreekt de hoop uit dat zijn academische werk mag bijdragen aan “een einde aan de struisvogelmentaliteit” in Nederland. “Velen doen nu of de multiculturele samenleving niet bestaat, terwijl de werkelijkheid is dat de Randstad in rap tempo verkleurt. Hele wijken worden zwart, inclusief scholen en sportclubs. Een Hagenees uit de Schilderswijk moet bij wijze van spreken naar Wateringen gaan om sociale contacten te onderhouden met autochtonen en zo te laten zien dat hij aan het integreren is. Het zou een erkenning zijn van de multiculturele samenleving als de instituten van allochtonen erkend en gewaardeerd zouden worden.”

De gerichtheid op de eigen identiteit leidt niet tot een slechtere integratie

Drie jaar geleden meldde de Utrechtse hoogleraar Paul Verweel tien allochtone mannen aan bij een aantal sportverenigingen waar veel of aansluitend allochtonen sporten. “Het doel was met behulp van deze proefpersonen te onderzoeken in welke mate leden van allochtone verenigingen sociaal kapitaal verwerven”, stelt de bekleder van de Krajicek-leerstoel. “En onder sociaal kapitaal verstaan we dan het vermogen om zelfvertrouwen op te bouwen en het vermogen om je in een ander te verplaatsen en te netwerken. In de terminologie van Robert Putnam: bonding capital en bridging capital.”

Dat onderzoek dat door NWO gefinancierd werd, vond plaats op basis van de hypothese dat lidmaatschap van allochtone verenigingen vooral bonding capital oplevert en heel weinig bridging capital. De kwalitatieve informatie van de proefpersonen, gekoppeld aan de resultaten uit 800 enquêtes, gaven volgens Verweel een ander beeld: “Twee op de drie leden van een allochtone sportvereniging vergaart binnen die vereniging sociaal kapitaal. Zij doen dat bovendien op vrijwel dezelfde wijze als leden van een gemengde vereniging.”

Volgens Verweel onderschrijft het onderzoek van Ramsahai deze bevindingen. “Maar hij gaat nog een stap verder. Hij heeft ook gekeken welke keuzes de allochtone sporters buiten de sport maken. Op die manier kan hij laten zien dat de wens om in een eigen vereniging te sporten samengaat met een goede baan en een goed opleidingsniveau. De gerichtheid op de eigen identiteit leidt niet tot een slechtere integratie op dat niveau, integendeel. Op die manier brengt hij een belangrijke verfijning aan in het maatschappelijk debat.”

Verweel ziet implicaties voor beleidsmakers: “Klaarblijkelijk is de context waarin je sport belangrijk voor mensen. Ander onderzoek hier binnen het USBO wijst daar ook op. Als je wilt dat Marokkaanse meisjes aan sport gaan doen, dan moet je dus eerst een omgeving creëren die voor henzelf en voor hun ouders veilig is. Aparte uren voor voetballende meisjes bijvoorbeeld. En van daaruit ontstaat meestal vanzelf een behoefte om de krachten te meten met anderen.”

Mourad El Idrissi (28) is trainer en speler van Fair Play, een multiculturele voetbalvereniging in Culemborg. De oud-speler van hoofdklasser Geinoord studeerde twee jaar geleden af in de Communicatie- & Informatiewetenschappen aan de UU.

“Fair Play is ooit ontstaan vanuit de wens Marokkaanse probleemjongeren in Culemborg van de straat te houden. Dat is een hele goede zet geweest. Het geeft inderdaad veel rust als die probleemjongeren een plek hebben, waar ze zich helemaal op hun gemak voelen tussen mensen waarmee ze een achtergrond, opvoeding en normen- en waardenpatroon delen.

“Maar ik vind wel dat dat stap één is. Ik richt me er nu heel bewust op om van Fair Play een echte multiculturele vereniging te maken. Voetbal is bij uitstek geschikt om te verbroederen en verschillende culturen met elkaar in contact te brengen. Daarom voetballen er nu ook Surinamers, Antillianen, Molukkers en Nederlanders bij ons. Het mooie is dat sommige Marokkaanse jongens die zich eerder bij autochtone verenigingen niet gewaardeerd voelden, nu een hele goede band hebben met jongens die een andere etniciteit hebben.

“Het is ook absoluut zo dat de sfeer op de velden tussen autochtone en multiculturele verenigingen sterk is verbeterd. Vroeger hoorde ik wel eens dat clubs bang waren als ze bij ons kwamen voetballen. Maar de vooroordelen worden minder. Ook aan onze kant. Onze spelers hebben geleerd dat ze een schop niet meteen persoonlijk moeten opvatten. Natuurlijk kan er altijd wel wat gebeuren, maar tegenstanders noemen ons nu meestal gewoon een sportieve, goed voetballende ploeg.”

‘Een eerlijke film die laat zien dat artsen ook gewoon mensen zijn met twijfels’

Zo begint de eerste documentaire ‘Dat beloof ik’ uit een serie die zeven net afgestudeerde jonge artsen volgt. Regisseuse Helmie Stil volgt de kersverse artsen in hun zoektocht naar het juiste specialisme en het vinden van een opleidingsplaats. Als alles goed gaat, worden de artsen over twee of drie jaar weer gefilmd — en wellicht ook nog daarna.

Geestelijk moeder van de documentaire is Ingrid-Emilie Wouterlood-van Cleeff, medisch psychologe en docent communicatie-, attitude- en reflectieonderwijs aan studenten geneeskunde. Geïnspireerd door haar studenten kreeg de docente een kleine twee jaar geleden het idee om de film te gaan maken. “Al tien jaar lang ben ik als docente intensief bezig met studenten. Ik praat veel met ze over zowel persoonlijke en vakgerelateerde onderwerpen. In het zesde jaar maken de studenten uitgebreide zelfstudieopdrachten waarin ze beschrijven voor welke waarden ze staan en welke waarden ze vast willen houden als ze later arts zijn. Deze mooie beschouwingen raakten mij altijd zo en daar wou ik iets mee doen.”

“Ik hou ervan om mensen neer te zetten in hun kracht maar tegelijkertijd ook hun twijfels te laten zien”, aldus Wouterlood-van Cleeff “Wat ik ook wilde bereiken met deze film is het doorbreken van vooroordelen over artsen en de beeldvorming die bestaat over de medische wereld. Veel mensen staan niet stil bij de persoon achter de arts. Dit is een eerlijke film die laat zien dat artsen ook gewoon mensen zijn met twijfels en onzekerheden.”

Naast haar dagelijkse werk als docente ging Ingrid-Emilie met steun van de Raad van Bestuur van het UMC en van het KNMG — de koepelorganisatie binnen de geneeskunde — aan de slag. ”Na twee jaar hard werken ben ik heel blij met het resultaat. Wat de aankomende artsen zeggen in de film was de kern van de aspecten die in de reflectielessen aan bod komen.

Helmie Stil, die de documentaire maakte, had aanvankelijk niks met de medische wereld. “Dat is het leuke van documentaires maken. Je komt in zoveel verschillende wereldjes en dan steek je daar toch iets van op. Het maken van deze film was heel leuk, het gaat over zeven jonge mensen en omdat ik zelf ook nog jong ben — 26 — was het extra gezellig. Het was ook een hele spannende ervaring. Om bijvoorbeeld bij operaties aanwezig te zijn.”

Helmie had een aantal vooroordelen over geneeskundestudenten voordat ze ‘Dat beloof ik’ maakte. “Ik dacht dat geneeskundestudenten nooit uitgingen, maar daar ben ik nu helemaal op terug gekomen. We zijn zelfs meerdere malen met ze de kroeg in gegaan. Door deze film heb een ander beeld van het artsenvak gekregen. Ik ben er achter gekomen dat artsen ook gewoon mensen met onzekerheden en twijfels zijn. Dat wordt nooit gezegd binnen de ziekenhuiscultuur maar de documentaire onthult hoe die cultuur echt is.”

Roy Verhage, een van de artsen in spe die door de camera’s werd gevolgd, is het daar mee eens. “Het is goed gelukt om de bestaande beelden over de ziekenhuiscultuur te doorbreken. Dat artsen bijvoorbeeld saaie en botte mensen zijn. De film geeft als het ware een kijkje in de keuken en laat zien hoe het er echt aan toe gaat in de medische wereld. Tuurlijk blijft er een hiërarchie in het ziekenhuis bestaan, maar die heb je overal.”

Ondanks het feit dat hij het project een goed idee vond, twijfelde hij over zijn medewerking. “Ik moest er aan het begin wel even over nadenken. Moet ik dat nou wel doen, zo de hele tijd die camera’s om me heen? Ik ben nu net begonnen met mijn promotieonderzoek naar slokdarmkanker bij het UMC en ik was bang dat op mijn nieuwe werkomgeving mensen raar op zouden kijken als ik met al die camera’s aan kwam zetten. Maar het meerjaren concept van de documentaire heeft me toch zover gekregen. Het is leuk om mezelf na een aantal jaren terug te zien.”

Van de idealen is Roy niet zo, geeft hij eerlijk toe. “Tuurlijk, ik heb wel bepaalde ideeën, maar ik heb niet echt idealen. Ik wil later wel mensendokter worden. Een dokter die goed communiceert met zijn patiënten, dat vind ik belangrijk. Sommige artsen bevestigen het vooroordeel dat we bot en lomp zijn, maar ik hoop hierop een uitzondering te kunnen zijn.”

De jonge arts hield zich niet in voor de camera’s om zo zijn carrière te beschermen. “Ik ben recht door zee, dus in de film ben ik ook eerlijk geweest. Ik heb daarbij niet nagedacht of het schadelijk zou zijn voor mijn carrière, want zulke extreme uitspraken heb ik nu ook weer niet gedaan.”

Angsten heeft de aankomende chirurg net als ieder ander. “Ik heb denk ik net als iedere arts de angst om fouten te maken. Dat is een gegeven, maar van fouten kan en moet je als arts leren.”

De film zal te zien zijn op woensdag 3 december van 12.00 -13.00 uur en op dinsdag 9 december van 17.00 -18.00 uur in de Blauwe collegezaal van het Onderwijscentrum in het UMC Utrecht. Toegang gratis voor iedereen. Aanmelding vooraf is niet nodig.

NB. De tekst van dit artikel wijkt af van de tekst zoals die in het papieren Ublad van 6 november 2008 heeft gestaan. Dit omdat wijzigingen die de geïnterviewden in hun teksten doorgevoerd wilden zien, per abuis niet door de redactie zijn overgenomen. Dat is in deze online versie wel gebeurd.

Theorie met een experimenteel randje

Dat zegt hoogleraar theoretische fysica Henk Stoof, trekker van het focusgebied. "Toen hier voor het eerst over de vorming van focusgebieden werd gesproken, dachten wij meteen aan een combinatie van theoretische fysica en wiskunde", zo begint hij zijn verhaal. "Met name de elementaire deeltjes fysica, het vakgebied waarin mensen als Gerard 't Hooft, Bernard de Wit en hun collega's de meest fundamentele natuurverschijnselen in een theorie proberen te vangen, is tegenwoordig niet meer goed denkbaar zonder geavanceerde wiskunde, dus die combinatie lag voor de hand.

"Later is besloten om de sterrenkunde aan dit focusgebied toe te voegen, en ook daarvoor is wat te zeggen. In de theoretische fysica groeit de belangstelling voor de Big Bang en voor de manier waarop het heelal is geëvolueerd, en de Utrechtse astrofysici kunnen ons dankzij hun geavanceerde apparatuur steeds beter van relevante data voorzien. De signalen die zij opvangen, hebben er vaak miljarden lichtjaren over gedaan om de aarde te bereiken, en bieden dus inzicht in de toestand van het heelal toen het nog veel jonger was."

Minder duidelijk is voor Stoof de beslissing om een groep nanowetenschappers uit het Debye Instituut met wie hij al jaren nauw samenwerkt, buiten het focusgebied te laten vallen. "De Utrechtse theoretische fysica bestaat ruwweg uit twee groepen, die nogal verschillende dingen doen. Naast de elementaire deeltjes fysica houden we ons ook bezig met complexe vloeistoffen en hun gedrag op temperaturen dichtbij het absolute nulpunt. Voor dat onderzoek is er veel minder contact met wiskundigen en astronomen, maar des te meer met groepen op het gebied van de fysica van nanodeeltjes. Die zitten echter niet in ons focusgebied, maar in Earth and Sustainability."

Dit is volgens Stoof extra jammer omdat op het laatste moment wel de subatomaire fysica aan zijn focusgebied is toegevoegd. "Op zich past dat prima, want in die groep doet men in het Alice-project in Genève experimenteel onderzoek naar elementaire deeltjes. Maar als er in dit focusgebied dan toch plaats is voor een groep die experimenten uitvoert, waarom dan niet ook voor groepen waarmee wij veel nauwer samenwerken? Ik dacht dat het de bedoeling van Focus & Massa was om muren af te breken, maar zo worden er juist muren opgetrokken die een al jaren bestaande vruchtbare samenwerking mogelijk kunnen belemmeren."

Binnen het focusgebied begint de samenwerking intussen enigszins op gang te komen. Bij het college van bestuur is een voorstel ingediend voor een project over de volle breedte van het onderzoek (zie elders in dit nummer), maar desondanks waarschuwt Stoof voor overdreven verwachtingen. "Er zullen hier dankzij Focus & Massa zeker dingen van de grond komen die anders niet gebeurd zouden zijn. Maar voor echt grootschalige vormen van samenwerking is dit niet de meest geschikte plek binnen de universiteit."

De financiering is een praktisch probleem, zegt Stoof. "Er wordt van ons verwacht extra extern geld binnen te halen, maar als ik als fysicus bij onze NWO-stichting FOM aanklop met een gecombineerd natuurkunde-wiskunde voorstel, dan weet ik het antwoord al: het wiskundige deel betalen we niet. En dat probleem hebben de wiskundigen en de astronomen ook. De Nederlandse subsidieloketten sluiten in deze hoek van de wetenschap niet goed aan op de Utrechtse filosofie achter Focus & Massa."

"Bovendien is het onderzoek in ons focusgebied in hoge mate curiosity driven en heeft het voor een belangrijk deel een individualistisch en kleinschalig karakter. Samenwerking vindt plaats met slechts enkele collega's die soms werkzaam zijn bij buitenlandse onderzoeksinstellingen. Daardoor is er sprake van een sterke internationale oriæntatie. Dat maakt het minder vanzelfsprekend dat dit focusgebied ooit als één grote groep zal gaan opereren. Maar ik verwacht niettemin dat Focus en Massa ook bij ons zeker wetenschappelijk spannende en belangrijke initiatieven zal opleveren."

Op weg naar de Theorie van Alles

Toen in september in de buurt van Genève de nieuwe deeltjesversneller LHC werd opgestart, was de wereld even in de ban van geheimzinnige begrippen als zwarte gaten en donkere materie. Inmiddels is de aandacht wat geluwd, vooral nu de versneller door een helium-lekkage zeker tot begin 2009 stil ligt, maar in het Utrechtse focusgebied Foundations of Science wordt met spanning uitgekeken naar de eerste resultaten.

In de afgelopen honderdvijftig jaar zijn natuurkundigen steeds dieper doorgedrongen in de mysterieuze wereld van elementaire deeltjes en de krachten die op ze inwerken. Met behulp van het zogeheten Standaardmodel, dat mede tot stand is gekomen dankzij het werk van de Utrechtse Nobelprijswinnaars 't Hooft en Veltman, kunnen veel fysische verschijnselen tegenwoordig goed worden verklaard. Toch zien natuurkundigen nog steeds legio dingen die zij niet begrijpen. Al decennia zijn zij daarom op zoek naar een betere theorie, de Theorie van Alles. (zie kader)

Eén van de mogelijke kandidaten voor die heilige graal van de theoretische natuurkunde, is de snaartheorie. Volgens die theorie is het een illusie om te denken dat elementaire deeltjes zoals elektronen, fotonen en quarks wezenlijk van elkaar verschillen. In feite corresponderen al die zogenaamde deeltjes met verschillende frequenties van één en hetzelfde trillende snaartje. Is dat al moeilijk voorstelbaar, nog ongelofelijker is het dat de snaartheorie alleen maar kan gelden als we aannemen dat we eigenlijk in een wereld van tien dimensies leven.

Een aanhanger van deze nog altijd omstreden theorie, is Stefan Vandoren. Op de vraag hoe je je in hemelsnaam een wereld met tien dimensies kunt voorstellen, reageert de van origine Vlaamse fysicus op zijn werkkamer in het Minnaertgebouw met een glimlach. "Dat lijkt misschien lastig, maar in feite is het niet zo moeilijk, althans niet op de schaal van elementaire deeltjes. Als je de aarde rondwandelt in één richting - dimensie - kom je vroeg of laat weer terug bij het beginpunt. Als je die cirkel nu kleiner en kleiner maakt, kun je er als mens misschien niet meer in bewegen, maar als elementair deeltje lukt je dat nog prima.

"Wij snaartheoreten denken dat de deeltjes zich behalve in de tijd en in onze drie klassieke ruimtelijke dimensies ook nog in zes opgerolde dimensies kunnen bewegen in cirkels die nog veel kleiner zijn dan een fractie van een nanometer. Zo'n cirkel is voor ons oog onzichtbaar, maar als de deeltjes maar klein genoeg zijn en hun energie groot genoeg, dan is het denkbaar dat ze in die extra dimensie een rondje lopen. In die tijd zijn ze even weg uit onze zichtbare wereld en op dat moment ontbreekt hier dus een beetje energie. Dat is een van de dingen die we in Genève hopen te meten."

Gekke dimensies

Onderzoek naar de snaartheorie vormt één van de hoekstenen van het onderzoeksvoorstel dat vanuit het Utrechtse focusgebied Foundations of Science bij het college van bestuur is ingediend. "Op dit terrein liggen goede mogelijkheden voor samenwerking tussen theoretisch fysici, wiskundigen en astronomen", zegt Vandoren. "Voor de wiskundigen ligt er de uitdaging om heel nieuwe wiskunde te ontwikkelen, want de structuren die te maken hebben met het oprollen van zes extra dimensies zijn zo complex dat ze niet met de bestaande mathematische kennis kunnen worden beschreven. Er zijn weinig fysici die de wiskunde van de snaartheorie goed begrijpen, maar hier in Utrecht zit bij de wiskundigen gelukkig veel expertise over de meetkundige aspecten van die gekke extra dimensies.

"Nu kun je je afvragen of je wel zoveel energie moet steken in een theorie, waarvan allerminst zeker is dat hij klopt. Wij kunnen als theoretici wel allerlei mooie dingen bedenken, maar we moeten maar afwachten of onze ideeën overeenkomen met de werkelijkheid. Maar ook als we er naast zouden zitten en de snaartheorie blijkt onbewijsbaar, dan nog is ons werk allesbehalve zinloos. In de wiskunde heeft het onderzoek zijn diensten al bewezen, en ook dat is wetenschappelijk van groot belang. Het is niet voor niets dat de samenwerking tussen theoretisch natuurkundigen en wiskundigen inmiddels al twee Fields medals (beschouwd als de Nobelprijzen voor de wiskunde, EH) heeft opgeleverd. Maar ik hoop natuurlijk op meer."

Dat meer is wat Vandoren betreft onder andere het oplossen van het probleem van de ooit door Einstein ingevoerde kosmologische constante (KC) en daarvoor komt de samenwerking met sterrenkundigen voor hem als geroepen. De KC is een maat voor de versnelling waarmee het heelal expandeert, en een groot probleem voor theoretici is dat die versnelling veel en veel kleiner is dan hij volgens hun theorie zou moeten zijn.

Vandoren: "Ooit is voorspeld dat de kosmologische constante ergens in de buurt van 10 tot de macht 85 electron-Volt zou moeten liggen. Dat is één van de meest beschamende voorspellingen die theoreten ooit gedaan hebben, want sinds een jaar of tien kunnen astronomen de versnelling van het heelal meten aan de hand van de straling van supernova's, en daardoor weten we nu dat de kosmologische constante juist heel erg klein is, 10 tot de macht -35 electron-Volt, dus net geen nul. Het is duidelijk geworden dat de oude berekeningen voor de waarde van de KC opnieuw moeten worden berekend, nu met behulp van een theorie voor de quantum-zwaartekracht zoals de snaartheorie. Dus eigenlijk hebben we nu dankzij de waarnemingen van astronomen voor het eerst een serieus aanknopingspunt dat de snaartheorie echt nodig is. Maar voor een steekhoudend bewijs voor die theorie is dat nog veel te weinig."

Exotische aantrekkingskracht

Een cruciale nieuwe stap in dat bewijs zou kunnen worden gezet als de experimenten in Genève het bestaan van supersymmetrie zouden aantonen. Vandoren. "Een van de intrigerende aspecten van de snaartheorie is dat hij het bestaan voorspelt van twee keer zoveel elementaire deeltjes als tot nu toe in experimenten zijn waargenomen. Als die voorspelling klopt, zou elk deeltje uit het standaardmodel een perfect symmetrisch superdeeltje moeten hebben. Tot nu toe hebben we geen van die supersymmetrische partners van onze elementaire deeltjes ooit gezien, maar de hoop is dat we ze in de deeltjesversneller zichtbaar kunnen maken.

"Als dat lukt, is dat ook van groot belang voor de astronomen, omdat het bestaan van superdeeltjes een van hun grootste raadsels kan oplossen. Uit waarnemingen van de massa van sterrenstelsels en van de snelheid waarmee ze rond hun as draaien, is namelijk berekend dat zij veel meer materie moeten bevatten dan tot nu toe uit waarnemingen kan worden afgeleid. Die ontbrekende materie is bij gebrek aan beter 'donkere materie' gedoopt, maar het lijkt plausibel dat het in feite gaat om supersymmetrische deeltjes."

Over de vraag wat de theoretische natuurkunde voor hem zo aantrekkelijk maakt, hoeft Vandoren niet lang na te denken. "Het leuke van dit vak is dat je je gedachten de vrije loop kunt laten. Je kunt heel exotische dingen bedenken, zoals het bestaan van tien dimensies en van supersymmetrie. Het gevaar is alleen dat je dingen bedenkt die niets meer met de natuur te maken hebben. Daarom moeten wij theoretici ons laten leiden door experimenten. De briljante theoretische natuurkundige is die natuurkundige die precies aanvoelt welk exotisch idee toch nog voldoende met de natuur te maken heeft om via experimenten te kunnen worden geverifieerd."

Niet voor niets kijkt ook een theoreticus als Vandoren daarom met spanning uit naar een hervatting van de experimenten in Genève. "Als daar inderdaad supersymmetrie gevonden wordt, dan zou dat wat mij betreft ÄÄn van de grootste wetenschappelijke triomfen zijn sinds de komst van de relativiteitstheorie en de kwantummechanica nu ruim honderd jaar geleden. Dan zouden we namelijk echt weten dat we op het goede pad zijn met de snaartheorie. Als we in GenÅve supersymmetrie meten, dan ben ik ervan overtuigd dat de Theorie van Alles er vroeg of laat gaat komen."

Theorie van Alles

Tot in het midden van de negentiende eeuw golden atomen als de kleinste bestanddelen van de materie en kende men alleen de zwaartekracht en de elektromagnetische kracht als verklaring voor fysische verschijnselen. Anderhalve eeuw later weten we dat atomen zijn opgebouwd uit kleinere deeltjes die zelf weer bestaan uit quarks. En naast de zwaartekracht en de elektromagnetische kracht kennen we nu ook de sterke en zwakke kernkracht

Om de verschijnselen op de schaal van de elementaire deeltjes goed te kunnen beschrijven, ontwikkelden fysici in het begin van de twintigste eeuw de quantummechanica. Vrijwel tegelijkertijd formuleerde Einstein zijn relativiteitstheorie om een aantal tot dan toe door de klassieke mechanica onbegrepen verschijnselen op kosmische schaal te kunnen verklaren. In hun eigen domein werken beide theorieën prima, maar een probleem is dat ze elkaar niet verdragen.

De quantummechanica werkt alleen goed onder de vooronderstelling dat er geen zwaartekracht bestaat. Op zijn beurt werkt de relativiteitstheorie alleen als we doen alsof we in een wereld leven waarvan de natuurwetten kunnen worden beschreven zonder gebruik te maken van de quantummechanica.

Al decennia lang proberen fysici deze tegenstelling te overbruggen met als uiteindelijk doel de zogeheten Theorie van Alles, één theorie die zowel kan worden toegepast op de deeltjesfysica als op het ontstaan van het heelal. Met behulp van die theorie zou de zwaartekracht naadloos kunnen worden ingepast in het zogeheten Standaardmodel, dat op basis van de andere drie krachten het gedrag van de elementaire deeltjes beschrijft. Een mogelijke kandidaat voor zo'n Theorie van Alles is de snaartheorie.

De vier krachten

1: De sterke kracht zorgt voor de binding van protonen en neutronen tot stabiele atoomkernen. Zij werkt onder normale omstandigheden niet buiten het gebied van de elementaire deeltjes.

2: De elektromagnetische kracht zorgt voor de binding van elektronen en atoomkernen tot atomen en van atomen tot moleculen. Zij zorgt voor de stabiliteit van alle materie waar we in het daglijks leven mee vertrouwd zijn.

3: De zwaartekracht zorgt ervoor dat voorwerpen elkaar aantrekken. Zij manifesteert zich vooral in voorwerpen met een grote massa. De zwaartekracht reguleert de beweging van de hemellichamen en zorgt dus voor stabiliteit in het heelal.

4: De zwakke kracht is een enigzins vreemde eend in de bijt. Als enige van de vier krachten zorgt zij niet voor samenhang, maar juist voor het verval van materie. Deze kracht is onder meer de oorzaak van radioactiviteit.

Kleine deeltjes door de ogen van prmovendi

In het focusgebied Theoretische Fysica werken talloze promovendi aan hun promotieonderzoek. Op deze pagina de verhalen van Marta Verweij (25) van subatomaire fysica en de Italiaanse astrofysicus Matteo Cantiello (28).

Marta Verweij: Terug naar de Oerknal

Doel: Alle materie bestaat uit quarks, elementaire deeltjes die bij elkaar worden gehouden door gluonen. Volgens de theorie moeten de quarks vlak na de Oerknal echter een korte tijd vrij hebben bewogen in een toestand die we quark-gluon plasma noemen. In de deeltjesversneller in Genève gaan we de Oerknal imiteren om te zien of die theorie klopt. We gaan loodkernen bij extreem hoge snelheden op elkaar laten botsen en hopen dat we bepaalde deeltjes kunnen detecteren, waarvan we weten dat ze wijzen op de aanwezigheid van quark-gluon plasma. Om die deeltjes te meten is, onder meer hier in Utrecht, de ALICE-detector gebouwd.

Reden: Om meer te weten te komen over de sterke kracht, een van de vier krachten in de natuur. Op dit moment heeft onderzoek naar de fundamentele eigenschappen van de natuur misschien geen directe invloed op ons dagelijks leven, maar wat niet is, kan komen. Puur fundamenteel onderzoek is al vaker op heel onverwachte manieren toepasbaar gebleken.

Jouw werk: In afwachting van de start van ons experiment draai ik op de computer simulaties van de botsingen van loodkernen. Ik maak gebruik van software die over de hele wereld geschreven is en voeg daar mijn eigen stukje aan toe. Zo hopen we beter zicht te krijgen op wat er precies tijdens zo'n botsing gebeurt en komen we goed beslagen ten ijs als we de resultaten van het ALICE-experiment gaan analyseren.

Aantrekkelijk: Ik vind de deeltjesfysica al vanaf mijn eerste jaar fascinerend. En het is natuurlijk geweldig om in Genève tussen al die wetenschappers en technici rond te lopen. Even koffie met iemand gaan drinken en je leert meer dan in drie weken hier. Ik ga er zeker weer heen.

Matteo Cantiello: Licht van drie miljard jaar oud

Doel: Ik bestudeer de fysica van sterren. Sommige sterren eindigen hun leven in een explosie, een supernova, die zo spectaculair is dat hij tot op een afstand van drie tot vier miljard lichtjaar zichtbaar is. Dat betekent dus dat we licht zien van sterren die drie tot vier miljard jaar geleden zijn gestorven. Van supernova's van een bepaald type (Ia) is bekend dat zij allemaal dezelfde lichtsterkte hebben. Omdat we dat weten, kunnen we aan de hand van de hoeveelheid licht die de aarde bereikt, bepalen hoe ver ze van ons vandaan staan. Vandaar dat deze supernova's worden gebruikt als 'kosmologische meetlat'.

Reden: Volgens de wetten van de zwaartekracht zou de snelheid waarmee

het heelal uitdijt, moeten afnemen. In feite blijkt die snelheid echter

juist groter te worden. Dat betekent dat het heelal voor altijd zal blijven uitdijen. Verantwoordelijk daarvoor is een kracht die fysici 'donkere energie' noemen. Om de omvang van die versnelling te bepalen, vergelijken astronomen de snelheid waarmee supernova's zich tegenwoordig en in vroegere periodes van het heelal van ons weg bewegen. Maar daarvoor moeten ze uiteraard precies weten uit welke periode van het heelal het licht van zo'n supernova afkomstig is, of met andere woorden, op welke afstand hij van de aarde staat.

Jouw werk: Ik zit voornamelijk achter mijn computer om met behulp van een

theoretisch model te simuleren wat er gebeurt in sterren. Doel van dat onderzoek is onder meer om de eigenschappen van supernova's te kunnen voorspellen, zodat we hun afstand tot de aarde zo precies mogelijk kunnen bepalen.

Aantrekkelijk: Ik vind het heel opwindend en uitdagend om meer te gaan begrijpen van objecten en gebeurtenissen zo ver van ons vandaan in ruimte en tijd. Dat kan ons meer inzicht geven in de toekomst van het heelal waarin we leven.

Het Ambulatorium: voor onderwijs, onderzoek en behandelingen

De medewerkers van de faculteit willen graag als behandelaar actief zijn, zegt Marleen Rijkeboer. En het is een groot goed dat het Ambulatorium ze die mogelijkheid biedt. “Het is cruciaal voor de kwaliteit om de behandelpraktijk, het onderzoek en het onderwijs te combineren. Studenten merken het als je in je onderwijs refereert aan je eigen ervaring met patiænten. Dat is veel interessanter dan wanneer je het alleen over abstracte ziektebeelden hebt. Bovendien, als je je vingervlugheid en je klinische kwalificaties wilt behouden, moet je ook gewoon behandelervaring blijven opdoen.”

Ook voor de theorievorming is de behandelpraktijk onontbeerlijk. “Soms komt het voor dat je gaat twijfelen aan de juistheid van een theorie. Dan denk je ‘maar wacht eens even, ik maak cliænten mee waarbij het anders is’. Dit kan aanzetten tot nieuw onderzoek om aangescherpte hypotheses te toetsen. De echt groten, en daar bedoel ik de mensen mee die veel betekend hebben voor het vak, hebben doorgaans praktijk en onderzoek gecombineerd.”

Het Ambulatorium begon als een activiteit van een klein clubje ontwikkelingspsychologen, pedagogen en klinisch psychologen. “Zij vroegen zich af hoe zij hun expertise in stand konden houden als ze nooit meer een patiænt zien.” Het Ambulatorium bloeide en de patiænten wisten het te vinden. Dat ging jaren goed totdat er een magere tijd aanbrak waarin de zorgverzekeraars de behandelingen nog maar mondjesmaat wilden vergoeden en ook de faculteit de geldkraan dichtdraaide. Inmiddels gaat het weer goed met het ‘Ambu’ zoals de insiders het Ambulatorium noemen. Er is een samenwerkingsverband met Altrecht, de grootste instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de regio, waardoor vergoeding weer gegarandeerd is. Rijkeboer: “Iedereen die zich aanmeldt, kan snel geholpen worden. Het voordeel van deze plek voor cliænten is dat je zeker weet dat je een state of the art-behandeling krijgt.”

Het Ambulatorium is ook een expertisecentrum. Een aantal grote onderzoeksprojecten is er ondergebracht, vertelt Rijkeboer "Een van de projecten is Incredible Years. Dat is een Amerikaans programma voor de aanpak van moeilijk opvoedbare kinderen dat wij hier gaan testen op de effectiviteit in Nederland.”

Onderzoek naar verliesverwerking

Het Ambulatorium en onderzoek

Het onderzoeksproject Verliesverwerking bij kinderen en jeugdigen is ÄÄn van de projecten van het expertisecentrum van het Ambulatorium. Samen met Paul Boelen is Mariken Spuij verantwoordelijk voor het onderzoek. Zij onderzoeken de effectiviteit van een door henzelf ontwikkelde behandeling, een cognitief gedragstherapeutische aanpak. Kern van zo’n behandeling is het idee dat hoe je denkt en doet in grote mate bepalend is voor hoe je je voelt.

De onderzoekers richten zich op kinderen die zes tot twaalf maanden geleden een ouder of een broer of zus hebben verloren. Spuij: “Een kleine minderheid van die kinderen loopt het risico om wat wij noemen ‘gecompliceerde rouw’ te ontwikkelen: een stagnerend rouwproces dat kinderen ernstig kan belemmeren in hun ontwikkeling. Wij onderzoeken of onze behandeling dat kan voorkomen.”

“Het is ontzettend belangrijk onderzoek”, vertelt Spuij, “er is nog zo weinig bekend over rouw en verlies bij kinderen en jongeren.” Uit een meta-analyse uit 2007 blijkt dat er slechts dertien studies zijn naar behandelingen die wetenschappelijk gezien van voldoende niveau zijn. Bovendien is de effectiviteit van die behandelingen zeer beperkt.”

Waarom dat zo’n onderontwikkeld terrein is? “Er is heel lang gedacht dat kinderen niet rouwen”, vertelt Spuij. “Veel mensen hebben ook moeite met rouw, er rust een taboe op zeker bij kinderen. Wat ook meespeelt is de gangbare gedachte dat alle gevoelens waarmee rouw gepaard gaan erbij horen en dus ‘normaal’ zijn.” Een andere factor zou kunnen zijn dat problematische rouw niet als apart ziektebeeld is opgenomen in de DSM, het classificatiesysteem van psychische aandoeningen. “En dan bestaat het blijkbaar niet als probleem”, zegt Spuij. Overigens is de verwachting dat dat in de nieuwe editie, de DSM V, die in 2011 uitkomt, zal veranderen.

Het is mijn schuld

De cognitief gedragstherapeutische aanpak blijkt zeer succesvol bij volwassenen met rouwproblemen maar ook bij andere klachten, zoals angst en depressie. “Als een kind bijvoorbeeld denkt dat het zijn schuld is dat een ouder is overleden, zal dat hem een naar gevoel geven. Kinderen kunnen ook denken ‘het komt nooit meer goed’. Of, als ze hun moeder huilend op de bank zien zitten: ‘mijn moeder kan het niet aan om alleen voor mij te zorgen.’ Al dat soort gedachten kan een enorme invloed hebben op het functioneren van een kind.” Kinderen willen er graag over praten, is de ervaring van Spuij. “Vaak is het moeilijk om met je ouders te praten, omdat die zelf zoveel verdriet hebben. Met een therapeut speelt dat niet.”

Behalve voor de zogenaamde dysfunctionele cognities is er ook aandacht voor vermijdingsgedrag. “We hadden een jongen die graag viste met zijn vader. Toen zijn vader plotseling overleed, wilde hij zijn hengels niet meer aanraken en hij wilde niet meer naar zijn favoriete visplekje. Hij was bang dat hij gek zou worden als hij dat toch deed. We hebben hem geholpen om die confrontatie aan te gaan en dat heeft de scherpe kantjes van het verdriet afgehaald. Bovendien kon hij weer gaan vissen. Dat was iets wat hij toch altijd erg leuk had gevonden.”

Welke factoren het risico op gecompliceerde rouw vergroten is ook iets waar de onderzoekers graag meer over zouden weten. “Er zijn aanwijzingen dat het traumatische karakter van een verlies het risico vergroot bijvoorbeeld bij een suòcide. Ook kunnen persoonlijkheidskenmerken een rol spelen maar daar weten we nu nog weinig van.”

Vertrouwen

Het onderzoek bevindt zich nog in het beginstadium. De behandeling is gestandaardiseerd en nu wordt gekeken of behandelaren ermee uit de voeten kunnen. Vervolgens komt er een pilot en aan de hand van de resultaten volgt er een studie bij een grote groep cliænten met een controlegroep die een alternatieve behandeling krijgt aangeboden. Als de resultaten zo zijn als Boelen en Spuij verwachten, gaan ze er zeker de boer mee op. Dan kan de behandeling nationaal en internationaal op grote schaal gebruikt gaan worden. Spuij heeft er alle vertrouwen in. Zeker op basis van de ervaring die ze al opdeden met een dergelijke aanpak. Bovendien heeft hun behandeling een stevige theoretische basis.

Zwaar is het werk wel, vindt Spuij. Al dat verdriet. “Gelukkig ben ik maar een dag in de week als behandelaar actief.” Aan de andere kant ziet ze ook veel kinderen met wie het na verloop van tijd veel beter gaat. “Ouders zeggen bijvoorbeeld na afloop dat ze zo blij zijn dat ze hun kind weer terug hebben. Kinderen zijn soms net strak gespannen elastiekjes als ze hier komen. Na twee tot drie maanden zie je de veerkracht vaak weer terugkomen. Dat is toch waar je het voor doet.”

De behandeling van Spuij en Boelen

De behandeling duurt negen sessies. De kinderen krijgen informatie over verliesverwerking. Ze leren met welke gevoelens je te maken krijgt als je een gezinslid verliest. Daarnaast krijgen ze uitleg over de zogenaamde rouwtaken. Spuij en Boelen hebben die als volgt geformuleerd:

(1) het verlies en de pijn die daarbij hoort weer onder ogen zien

(2) weer vertrouwen krijgen in jezelf, anderen, het leven, en de toekomst

(3) niet alleen maar alles-voor- anderen-doen

(4) doorgaan met dingen doen die je altijd deed

Kinderen krijgen ook informatie over hoe cognitieve gedragstherapie werkt en wat veel voorkomende negatieve gedachten zijn. ‘Het is mijn schuld’. ‘Het komt nooit meer goed’. ‘Ik sta er helemaal alleen voor’.

In een eigen map kunnen ze hun gevoelens en gedachten onder woorden brengen. Kinderen leren eerst het gedrag en de gedachten herkennen die ervoor zorgen dat ze zich akelig voelen en vervolgens om die te veranderen.

Naast de kindersessies zijn er vijf oudersessies waarin ouders geleerd wordt hoe ze hun kind kunnen steunen en begeleiden.

Echte lees- en rekenproblemen

Het Ambulatorium en onderwijs

Iris Visser zit in haar masterjaar als orthopedagoog. Ze is stagiaire bij het Ambulatorium. “Wat ik interessant vind hier, is dat de behandeling en het diagnostische onderzoek geòntegreerd zijn met het wetenschappelijk onderzoek. Alle mensen die veel weten heb je om je heen.”

Als orthopedagoog leert ze met name diagnostisch onderzoek te doen op het gebied van dyslexie en dyscalculie. Daarvoor zijn in het Ambulatorium in het Martinus Langeveldgebouw ruimtes ingericht met een one-way screen. De onderzoeker zit met het kind aan tafel voor wat eruitziet als een spiegelwand. Achter de wand kunnen de stagiaires of begeleiders meekijken zonder zelf gezien te worden. Overigens alleen als de kinderen en de ouders dat goed vinden.

Deze ochtend is er een dyscalculie-onderzoek afgenomen bij een zestienjarige jongen. “Wat je doet bij zo’n onderzoek”, vertelt docent orthopedagoog Jojanneke van der Beek, “is kijken welke strategieæn iemand volgt. Hij moet hardop denken. Je observeert wat hij doet en wat hij zegt. En je kijkt hoe hij regeert op aangeboden hulp. Wat je ook wilt weten is hoeveel hulp een kind nodig heeft om tot een oplossing te komen.”

De stagiaires gaan geleidelijk aan steeds meer zelf doen. Eerst is het alleen kijken en evalueren. Dan gaan ze ook mee aan tafel en uiteindelijk moeten ze zelfstandig een onderzoek afnemen. En het rapport schrijven.

Visser: ‘Het lijkt makkelijk maar dat is het zeker niet. Alles wordt consequent nabesproken en daar leer je veel van.”

Sylke Toll loopt ook stage bij het Ambulatorium. Ze heeft al ontzettend veel geleerd. “Je weet alles alleen uit boeken en hier ga je die dingen echt toepassen. Hoe biedt je de hulpstappen aan? Als je een zenuwachtig kind hebt, hoe pak je dat aan? Je kan er niet meteen een test op gooien. Ik heb ook eens een kind geobserveerd in de klas. Dan kijk je hoe de instructie aansluit bij wat het kind kan. “Soms is dat erg verhelderend”, vult Van der Beek aan. “Geen wonder dat je niet kan werken denk je wel eens, het is zo’n rommeltje.”

Volgens Van der Beek worden bij het Ambulatorium vooral de wat moeilijkere kinderen aangenomen die helemaal vastlopen op school. “Dat zijn vaak complexere gevallen bij wie je ook verder gaat dan het reguliere standaardonderzoek. Sommigen komen al met dikke dossiers van eerder onderzoek binnen.”

The rise and rise of Kurk

Het GSCF is uitgegroeid tot een van de meest belangwekkende cabaretevenementen in Nederland. Niet in de laatste plaats door het succes van deelnemers uit het verleden. Hedendaagse, populaire cabaretiers als Theo Maassen, Jochem Myjer, Mike Boddé, Thomas van Luyn en Ernst van der Pasch hadden hun eerste succes tijdens dit festival. Drie jonge studenten van de Universiteit Utrecht, Duco van Lanschot (20), Menno Ploeg (20) en Clemens Lokin (19), hopen in dit illustere rijtje te worden opgenomen. Ze zijn aardig op weg: hun cabaretgroep Kurk is een van de zes halve finalisten van het prestigieuze festival.

In tegenstelling tot het GSCF, heeft Kurk nauwelijks een geschiedenis. Duco: “Vanaf februari dit jaar heb ik Menno zo nu en dan bij USC aangeschoten en gevraagd of we samen wat aan cabaret konden gaan doen. Gewoon, leuk. Dan zei hij meestal: “Goed idee!” en liep ie weer door. Pas in mei zijn we gedrieën aan de slag gegaan. Clemens kwam er ook bij; die had zichzelf eigenlijk min of meer uitgenodigd.”

Het trio heeft zonder specifieke redenen voor de naam Kurk gekozen. Duco: “Ik wilde eigenlijk onze achternamen gebruiken, maar dat vonden de andere twee niets. Toen is er een hele reeks slechte namen geopperd. Tot één van ons riep: “kurk!” Een kort zelfstandig naamwoord, prima.” Volgens Menno is het heel anders gegaan: “Clemens had problemen met goed articuleren. Toen hebben we een kurk in zijn mond gestopt. Een beproefde theateroefening; ga je beter van articuleren. Vandaar: kurk.”

Twee weken nadat de drie rechtenstudenten voor het eerst bij elkaar kwamen, namen ze deel aan het Intercorporaal Cabaret Festival. Ze wonnen. Dat gaf vertrouwen en de drie corpsleden besloten zich te wagen aan het GSCF.

Try-out tour

Ze deden mee aan een voorselectie, om wat later een telefoontje van de organisatie te krijgen: Kurk mocht zich opmaken voor deelname aan de halve finale van het festival. Workshops en try-outs, geïnitieerd vanuit de organisatie van het GSCF, volgden. Clemens: “Gedurende de try-out tour hebben we flink zitten sleutelen aan onze voorstelling. Ook hebben we nieuwe sketches aan het geheel toegevoegd. Dat alles is altijd wel in overleg gegaan met de regisseuse, zij is zoveel ervarener.” Die regisseuse is Wimie Wilhelm, bekend van toneel, tv en film. “In het begin voerden we alle veranderingen die zij voorstelde door”, geeft Clemens toe. “Om vervolgens bijna alles weer terug te draaien naar hoe het was”, lacht Duco.

Dankzij de try-out tour met de vijf andere halve finalisten kregen de jonge UU-studenten een idee van hun concurrentie. Twee dagen voordat ze het podium van de Groninger Stadsschouwburg bestijgen, schatten ze hun kans in. Duco: “Drie van de zes mogen op vrijdag de finale spelen. Ik heb het gevoel dat er vier kanshebbers zijn voor die finale, en daar zitten wij bij. Het wordt dus close.”

Dat terwijl geen van hen noemenswaardige toneelervaring heeft. “Neem de halve finalist Herman Otten, aardige jongen, komt ook uit Utrecht, die is zojuist afgestudeerd aan de toneelschool. Wij hebben nog nooit toneelles of iets dergelijks gehad.” Clemens: “Wij studeren rechten, dat zou in ons nadeel kunnen werken: het begon voor ons als hobby, en dat nog niet eens lang geleden. Anderen zijn er al veel langer, veel serieuzer mee bezig.”

Over het mogelijk winnen van de finale willen de jongens het niet eens hebben. “De finale halen, dat is ons doel”, licht Duco toe. “Dan mag je namelijk meedoen aan de finalistentoer, kunnen we nog eens dertien keer optreden in heel het land.” Clemens zegt bescheiden en nobel iedere deelnemer een finaleplaats te gunnen, althans: “Ons natuurlijk wel iets meer dan de rest.” Duco: “Ik gun het gewoon onszelf. De rest boeit me geen reet. Nou ja, de broer van Menno doet ook mee; ik hoop dat hij eveneens de finale haalt.” Clemens, met een knipoog: “Daar doen we het eigenlijk allemaal voor hè: voor de familie Ploeg uit Groningen.” Duco: “Hun ouders hebben trouwens al kaartjes gekocht voor de finaleavond. En waarom niet; grote kans dat in ieder geval één zoon de finale bereikt.”

Uitzinnig applaus

Donderdagavond 30 oktober. Het enthousiaste publiek, hoofdzakelijk studenten, ziet Kurk een energieke show opvoeren. De diverse sketches doen velen bulderen van het lachen. Na ruim een half uur ontvangen de drie kersverse cabaretiers een uitzinnig applaus. Duco: “Na het optreden zijn we elkaar juichend in de armen gevallen, zo goed hadden we nog niet eerder gespeeld.” De jury kan zich kennelijk vinden in deze beleving en geeft Kurk de zo gewenste finaleplaats. De broer van Menno valt af. Menno: “Dat gaf wel een dubbel gevoel. Natuurlijk was ik blij met onze finaleplek, maar die blijdschap werd wel iets gedempt. Mijn broer is “s avonds met vrienden de stad ingegaan, ik ben gaan slapen.” Duco: “We hebben wel wat gedronken in het theatercafé; de adrenaline gierde nog door mijn lijf. Maar de vrienden met wie ik eventueel de stad in zou gaan, moest ik teleurstellen. Ik wilde een rustige nacht hebben. Concentreren. Morgen weer op.”

De volgende dag warmt presentator Ernst van der Pasch het publiek op, terwijl Kurk klaar staat om het finalespektakel in de schouwburg te openen. De voorstelling lijkt iets stroever te verlopen, vooral in het begin. Het publiek lijkt minder enthousiast dan de avond tevoren, maar dat is het ook bij de optredens van de andere twee finalisten. “Ja, het publiek reageerde wel anders vanavond”, merkt Menno na afloop van hun voorstelling op. “Misschien een kritischer publiek dan gisteren.”

De spanning is er niet minder om. Na het gastoptreden van stand-up comedian Jan Jaap van der Wal komen de finalisten het podium op. Ze slaan de armen om elkaars schouder en horen de jury aan. Zij prijst Kurks spannende, onvoorspelbare show, het vermogen om grappen te stapelen, maar zegt tevens deze avond een andere voorstelling te hebben gezien dan een dag eerder tijdens de halve finale. “En van die twee was de finaleavond niet de sterkste”, concludeert juryvoorzitter Arno Gelder streng.

Terwijl iedere deelnemer zo nu en dan een smekende blik omhoog werpt, brengt Gelder het verlossende woord: “De winnaar van het 22ste Groninger Studenten Cabaret Festival is Kurk!”

De jongens springen. De broer van Menno stormt op hen af en tilt hen één voor één op. De 750 mensen in de uitverkochte zaal staan op en delen in het feestje.

Moeizaam zingen

Een paar dagen na de overwinning zijn de mannen weer enigszins teruggekeerd op aarde. Wat ze die vrijdagavond hebben gedaan? Duco: “Gefeest. Bier gedronken. Eerst in het theatercafé, later zijn we naar een café in de stad getrokken, samen met het bestuur van GSCF, de andere deelnemers en Jan Jaap van der Wal.” Een dag na de overwinning betrad Kurk andermaal het podium van de Groninger Stadsschouwburg: het cabaretmaal ging van start, 24 uur achtereen cabaret ter ere van het 125-jarig bestaan van de “Grand Dame”. “Aangezien wij het festival hadden gewonnen, mochten we het cabaretmaal openen”, vertelt Duco niet zonder trots. “Stond onze naam ineens bij de line-up, naast die van Najib Amhali en Brigitte Kaandorp. We hebben die nacht ervoor door het gefeest maar twee of drie uur geslapen. Driestemmig zingen ging wat moeizaam. Maar de druk was minder, dus de voorstelling ging goed.”

En nu? Tot een half jaar geleden zorgeloze rechtenstudenten aan de UU, nu de winnaars van een groot cabaretfestival. Duco: “We gaan proberen er iets van te maken. Ik denk wel dat ieder van ons rechten blijf studeren, desnoods in een lager tempo.”

Robin Kemper

Vorig jaar heb ik niet veel in de collegebanken gezeten; ik heb het erg druk gehad met The Girls. Momenteel probeer ik mijn tijd eerlijker te verdelen tussen band en studie. Dat moet ook wel, want ik ben dit jaar begonnen met mijn bachelortraject. Ik heb nu zo'n drie colleges in de week en die volg ik dan ook. Helaas heb ik laatst al wel weer twee deadlines gemist.

The Girls heb ik samen met een vriend uit Meppel opgericht. Ik beschouw The Girls dan ook echt als míjn band, daar heb ik mijn hart zitten. Andere bandleden doen nog wel eens muzikale uitstapjes; een drummer is nu eenmaal gewild en kan eenvoudig ergens anders ingezet worden. Eigenlijk kan ik niet zo geweldig goed gitaarspelen en zingen. Zomaar invallen bij een andere band is dan ook geen optie.

We proberen een keer in de week bij elkaar te komen om te oefenen in dB's. Meestal draag ik de ideeën aan voor de liedjes. Die ideeën kunnen heel simpel zijn: drie akkoorden, drie zangmelodieën en dan hebben we een liedje. Althans, als je in The Girls zit, is dat voldoende voor een liedje. De rest wordt door de andere leden van de band een beetje ingevuld. Dat gaat heel snel, ik weet inmiddels wat ik van iedereen kan verwachten.

De liedjes die ik schrijf komen eigenlijk vanzelf wanneer ik op mijn gitaar speel. Ik heb me er nooit druk over gemaakt wat er precies uitkwam. De laatste tijd, met de aanloop naar de cd en belangrijke optredens op bijvoorbeeld Lowlands, ben ik gaan nadenken wat ik aan het doen was. Tekst is een moeilijk ding. Ik zal me niet snel aan serieuze teksten wagen, dat voelt gewoon een beetje misplaatst. Veel bands willen iets beschouwends in hun tekst leggen, of iets paternalistisch. Dat wil ik helemaal niet.

Eigenlijk wil ik dat er in het geheel geen stem doorklinkt in mijn teksten. Ik heb er voor gekozen om hele open, hele simpele teksten te schrijven waarin alles mag, een soort schaamteloze openheid. Teksten als 'I love you and I want you and I want you all the time'. Bij wijze van spreken. Ik beschouw het als een verademing om zoiets te mogen zingen. Ik houd niet van onwijze metaforen, beeldspraak en dat soort shit: dat is vaak zo ver gezocht. Kom op, een popliedje is geen roman. Een popliedje is een popliedje, en alles wordt gesimplificeerd in een popliedje. Dat is ook de kracht ervan, zoiets moet je niet willen ondermijnen. Daarom vind ik bijvoorbeeld Paul McCarthy tienduizend keer beter dan John Lennon, En daarom vind ik Cheap Trick, een Amerikaanse band uit de jaren 70, heel goed. Zij schreven nummers als 'I want you to want me' waarmee ze alle rockclichés omarmen. Dat doen wij ook graag: rockclichés omarmen. Met onze liedjes ageren we in feite ergens tegen. Je zou het kunnen zien als een soort rebelsheid tegen al te intellectuele uitingen in popliedjes.

We hebben aardig wat positieve kritieken gehad op ons album, maar er zaten ook wat negatieve geluiden bij. Vooral de zogenaamd serieuze muziekmedia waarderen ons minder. Onze liedjes zijn in hun ogen niet 'zwaar' genoeg. So be it. Ik word er ook wel een beetje raar van als ik denk aan die 'megamuziek-liefhebbers' die helemaal bloedjegeil worden van de nieuwe britpopsensatie. Dat zijn mensen in de 40 die literaire verwijzingen uit songteksten gaan halen. Tja, dan hoef je niet bij ons te zijn. Wij propageren lichtvoetigheid, dat is ons concept, dat is waar het bij ons om draait. En je vindt dat terug in alles: de bandnaam, de albumtitel, de liedjes en de performance.

We repeteren dus voornamelijk in dB's, maar thuis pak ik uiteraard ook wel eens de gitaar op. Ik denk niet dat mijn huisgenoten veel hinder ondervinden van mijn muziek; op mijn kamer speel ik niet-versterkt. Ik woon in een studentenhuis aan de Amsterdamsestraatweg met vier anderen, twee jongens en twee meisjes. We hebben onderling niet zo heel veel contact. We spreken elkaar wel eens, maar gaan niet met elkaar eten ofzo. Natuurlijk weten ze wel dat ik in een band speel. Een van de meisjes, die er nog niet zolang woont, kwam daar wel op een leuke manier achter. Ze woonde er nog maar een week toen ze me plots verbaasd aansprak: 'Hé, zag ik jou gisteren nou op tv, bij TMF?!'

Het komt niet vaak voor, maar we worden wel eens herkend. Als ik bijvoorbeeld naar een concert ga, word ik wel eens aangesproken: 'Hé, ben jij van The Girls?!' 'Dat klopt', zeg ik dan, om er met een knipoog aan toe te voegen: 'Heb je onze cd al gekocht?' Niet dat we aan de cd-verkoop bakken met geld verdienen. Het kleine beetje dat ik aan de band verdien zit 'm vooral in de optredens. Om rond te komen leen ik, naast de studiefinanciering die ik ontvang, geld van de IBgroep.

Nee, handtekeningen uitdelen enzo hoef ik niet. Ons rock & roll-leven beperkt zich tot optreden. Het gebeurt vaak genoeg dat we na een optreden meteen weggaan omdat we de volgende morgen weer vroeg op moeten; studeren of werken. Dat is niet bepaald rock & roll nee. Maar het is ook vrij kansloos om je elke avond helemaal klem te zuipen, zeker als je voor zo'n vijftig man staat te spelen in een klein zaaltje.

Ook groupies zijn bij ons totaal niet aan de orde. Natuurlijk hebben we wel meisjes die onze cd kopen en heel hard zwaaien tijdens ons optreden en met ons op de foto willen. Dat zijn heel jonge meisjes. Trouwens, ieder bandlid heeft een vriendin. Ik heb zelfs al twee jaar een vriendinnetje. Ze vindt het best leuk voor me dat het goed gaat met de band, ze komt ook wel eens kijken, maar eigenlijk heeft ze niets met onze muziek. Ze vindt The Girls te mainstream!

(1987) is naast student Algemene Sociale Wetenschappen de frontman van poprockband The Girls. Sinds augustus ligt hun debuut 'We make love not songs' bij de platenboer. Met zijn band won hij de TMF Kweekvijver Award en stond hij in augustus op het grootse Nederlandse festival Lowlands.

The world behind the gates

University College Utrecht viert tweede lustrum

De gietijzeren poort zwaait open. Het imponerende hoofdgebouw met het grindplein ervoor geeft een statige indruk. De gebouwen heten naar wetenschappelijke grootheden. Voltaire, Descartes, Newton. Eerstejaars Jan-Joost van den Bogert (18) woont sinds een maand op de campus van University College Utrecht. Hij leidt ons rond op dit stukje internationaal grondgebied in de gemeente Utrecht.

"Dit is je leven", zegt Jan-Joost als hij zijn scanner uit zijn broekzak haalt. "Het geeft je toegang tot alles. Je kamer, de computerlokalen, zelfs je eten betaal je ermee." Het zwarte chipje zorgt ervoor dat de deur van zijn unit opent. Zijn gang telt zeven slaapkamers plus een woonkamer. "Hier wonen een Schot, twee Roemenen, een Bulgaar, twee Nederlanders en ik, half-Nederlander, half-Amerikaan."

De 18-jarige kan zich gelukkig prijzen. Hij heeft de grootste kamer, van 20 vierkante meter. "Jammer genoeg zit ik maar een jaartje in deze kamer. Elk jaar wisselt iedereen van kamer en woonunit. Dit om de interactie tussen de studenten te bevorderen. Je kan trouwens wel aangeven bij wie je in huis wilt."

Wonen op de campus heeft voor- en nadelen, denkt Jan-Joost: "Er is hier altijd iets te doen. Je kan altijd iemand vinden om mee te eten of een filmpjete bekijken. Als nieuwkomer in de stad kan je misschien soms alleen zijn, hier is dat nooit het geval. Maar je moet natuurlijk wel een balans vinden tussen studie en niets doen. Wat ook wel een leuke bijkomstigheid is, zijn de internationale gesprekken. Vanochtend kwam ik de woonkamer in en werd er gesproken over het culturele erfgoed van Roemeniæ. Dat zijn waarschijnlijk geen onderwerpen waar je met Nederlandse studenten snel over zou spreken." Toch ziet Jan-Joost ook voordelen van het wonen buiten de poorten van de oude kazerne. "In de stad heb je meer vrijheid. Als je in zo'n hechte gemeenschap als deze bijvoorbeeld met een meisje zoent van de campus, weet iedereen dat de volgende dag."

De in Californiæ geboren Nederlander verhuisde in zijn eerste levensjaar naar Singapore toen zijn vader daar ging werken. Vervolgens zat hij van zijn achtste tot zijn tiende in Engeland, waarna hij in Groningen terecht kwam. "Op mijn middelbare school in Haren heb ik vanaf de eerste klas tweetalig onderwijs gevolgd: in het Nederlands en Engels. Vanaf 5-vwo deed ik een International Baccalaureate, een IB. Een Engelstalige programma met minder vakken zodat er meer diepgang is. De reproductie is belangrijk, er wordt veel aandacht besteed aan essays schrijven. Al met al een goede voorbereiding voor University College."

Eigenlijk wilde hij liever naar Amerika, maar dat bleek te duur te zijn. UCU was het alternatief. "Nadat ik alle inschrijfformulieren, mijn rapport, een begeleidende brief van een docent en mijn letter of motivation had opgestuurd, werd ik uitgenodigd voor een gesprek. Natuurlijk was ik erg blij dat ik mocht komen. Van de 700 aanmeldingen worden er maar 200 aangenomen."

Wat zijn dan de ingrediænten om door de strenge selectieprocedure te komen? "Volgens mij mag iedereen met een vwo-diploma zich aanmelden, maar als je gemiddeld lager dan een 7,0 staat, maak je weinig kans. Daarnaast wordt er gekeken naar je internationale achtergrond. Het heeft bij mij geholpen dat ik in het buitenland heb gewoond en daar op school heb gezeten. Ook mijn IB was een pre. Maar wat ook echt belangrijk is, is hoe actief je na schooltijd was en wat je naast je studie aan UCU wilt doen. Ik volleybal ongeveer 14 uur per week en heb een toneelstuk voor Warchild mede op poten gezet. Ook die activiteiten tellen mee."

Het allergrootste verschil met de 'gewone' universiteit is dat de studenten aan UCU allemaal gemotiveerd zijn, denkt Jan-Joost. "Als je er niet voor gaat, dan valt dat meteen op." Naast dit motivatieverschil speelt ook het persoonlijke contact een rol. "De colleges zijn kleiner, je kent iedereen en dat merk je in de communicatie. Zo noem je een docent bijvoorbeeld vaak bij zijn voornaam en heb je makkelijk contact met iemand van de technische dienst als je internet het niet doet. Er is hier ook een grotere kans om mensen uit verschillende culturen te ontmoeten. Tijdens het eten in de Dining Hall kan je overal gaan zitten, iedereen staat daarvoor open. Vanuit de Filippijnen tot Peru, er zitten hier echt veel verschillende nationaliteiten. Voor later kan het ook handig zijn, als netwerk. Momenteel is het vooral leuk. In de zomer 'even' met iemand mee naar zijn ouders in Hong Kong bijvoorbeeld. Dat lijkt me wel wat."

De alumni

Steven Dijkhuizen: GPA 3.7

De Bahama's. Voor velen een tropisch oord, slechts bekend van ansichtkaarten met wuivende palmbomen. Steven Dijkhuizen (28) heeft een iets andere band met het land in het Caribisch gebied. Sinds drie weken werkt hij op deze eilandengroep. En dat is niet zijn eerste buitenlandse avontuur.

"Ik ben in Nederland geboren, maar ik heb mijn hele 'childhood' in Singapore gewoond. Op mijn achttiende keerde ik terug om naar University College te gaan. Ik was op zoek naar een brede aanpak, en die werd hier aangeboden. Het was 1999 en UCU was

nog maar een jaar oud. Sommige mensen hadden destijds twijfels bij het systeem. Te Amerikaans, te breed en een andere mentaliteit dan men op een gewone universiteit gewend was. Het was dan ook behoorlijk intensief. Ik moest wennen om met zeshonderd man op een campus te wonen, maar ik heb het naar mijn zin gehad. Genoten."

Steven zat tijdens zijn studie ook in enkele commissies op UCU. "Ik ben chairman geweest van de sportcommissie. We hebben veel toernooien georganiseerd omdat het sporten op de campus te promoten. Je kan denken aan voetbal en tennis, maar ook aan schaken, in de bar. Daarnaast heb ik bij de debatingclub gezeten. Daarmee ben ik nog met een andere jongen naar Sloveniæ geweest. Zijn we onverwachts tweede geworden bij een internationaal debat."

Juist deze activiteiten buiten het studeren zijn nuttig voor je carriÅre, vindt Steven. "De mentaliteit van University College, is om dingen echt aan te pakken, iets te gaan doen. Je hebt er veel meer aan om voor een exchange naar Melbourne te gaan, dan op je fiets elke dag door Utrecht te rijden. Het gaat erom wat je in de praktijk kan. Op een committee meeting leer je hoe je als team kan samenwerken."

Steven zijn ervaringen brachten hem in elk geval al in vele delen van de wereld. "Na University College heb ik mijn master degree in Londen gehaald. Daar kwam ik bij een mediabedrijf terecht, waardoor ik in drie jaar in ongeveer tien landen in het Midden-Oosten en Zuid-Oost Aziæ heb gewoond. In Maleisiæ ben ik drie jaar gebleven. En nu op de Bahama's. Toen ik bijna tien jaar geleden op University College kwam, had ik wel verwacht in de toekomst iets internationaals te gaan doen. Maar niet dat het op deze manier zou gaan."

gpa staat voor general point avarage, het gemiddelde cijfer op een schaal van 1 tot 5

Andrea Goezinne: GPA 3.83

De term 'American Dream' is van toepassing op de 24-jarige Andrea Goezinne. De geboren Amsterdamse moest bijlenen om University College te kunnen betalen, maar krijgt momenteel geld ùm te studeren. Andrea kreeg dit jaar een Huygensbeurs uitgereikt. Een prestigieuze beurs voor excellente studenten, waarvan er per jaar slechts honderd worden uitgereikt. Andrea mocht zelf bepalen bij welke universiteit zij haar studieloopbaan wilde vervolgen. Het werd Brown University in Providence, Rhode Island.

"De gedachte van University College is: 'zoek uit wat je wil'. Als je je tweehonderd procent ergens voor inzet, dan kan je het halen. Ik had nooit gedacht dat ik op Brown terecht zou komen, maar door de stimulerende sfeer presteer je zelf ook beter. Je haalt meer uit jezelf, omdat je de kansen ervoor krijgt. Als je op een gewone universiteit vraagt of je een extra vak mag volgen, vraagt men waarom je dat 'in godsnaam' zou willen. Op UCU wordt je juist aangespoord. Dit merk je ook met stages, uitwisselingen of projecten in het buitenland. Op een andere universiteit moet je alles zelf opzetten en uitzoeken. Zelf maar zorgen dat je je redt. Bij University College helpt men je juist als je zulke plannen hebt."

De 24-jarige vindt dat UCU studenten kan vormen. "Je bent jong als je binnenkomt en er is veel om uit te kiezen. Sommigen hebben klassen overgeslagen en zijn 16 of 17 jaar. Op die leeftijd ben je op zoek naar jezelf en wat je wil. Ik dacht, toen ik begon, dat ik iets met sociologie of criminologie wilde doen. Uiteindelijk had ik een veel bredere basis en koos ik voor een op beleidsvorming toegepaste master Sociale Psychologie aan de VU. Voor Amsterdam ben ik een jaar voor een financiering-verzekeringbedrijf gaan werken. Daarna ben ik een half jaar in Ghana geweest om les te geven aan een middelbare school. Na mijn tweejarige master ben ik in Providence beland. Sinds een maandje zit ik hier. Gelukkig mag ik nog even. Ik heb nog twee jaar studeren voor de boeg."

Wouter Durville: GPA 3.7

"Het klinkt misschien erg dichtgetikt, maar het eerste wat mij te binnen schiet bij University College is mijn verticaal verbond op de campus, Equites. Equites was een groot deel van mijn sociale leven op UCU. Het is vergelijkbaar met een dispuut van een studentenvereniging. Met mensen uit verschillende jaren vorm je een geheel. Equites organiseerde, naast de borrels, onder meer jaarlijks een kerstgala en een voetbalwedstrijd tegen het andere herendispuut Primus. Ik woon nu in Amsterdam en er zitten hier tegenwoordig veel bekenden van Equites."

Wouter Durville (28) begon in 1998 aan University College. Hij hoorde dus bij de eerste lichting studenten. "Het was wel te zien dat UCU net begon. Het terrein was half af en er lag mega veel modder. Het was het begin van het studiejaar en de herfst begon. Er lag nog geen gras, dus het veranderde snel in een modderpoel. In het gebouw, waar ik woonde, hadden we met tape een lijn voor de deur geplakt, om aan te geven dat je je schoenen daar moest uitdoen. Want anders werd het binnen ook een bende." Ook van de oude bewoners van het terrein waren de sporen nog duidelijk merkbaar. "In allerlei gebouwen stonden nog teksten van soldaten over uitwerpselen en lichaamsdelen. Ook waren er her en der nog ranzige tekeningen te zien. Ik moet er wel bij zeggen dat het onderwijs meteen uitstekend geregeld was. De academische gebouwen waren top!"

"Naast het internationale aspect, was het 'brede' onderwijs ideaal voor mij. Ik wist dat ik het bedrijfsleven in wilde, maar wilde geen Bedrijfskunde doen. Ik kon niet kiezen. Japans, Kunstmatige Intelligentie, er waren zo veel studies die me leuk leken. Nu kon ik me eerst verbreden en dan een keuze maken." Ook het ambitieuze karakter van University College trok meteen zijn aandacht. "Ik had gelijk zoiets van 'daar geloof ik in'. Het klinkt misschien streberig of arrogant, maar van een 'zesjescultuur' is geen sprake op University College. De vraag was nooit of je een tentamen gehaald had, maar welk cijfer je had."

Na zijn tijd in Utrecht vertrok Wouter naar Cambridge, waar hij zijn master deed. Hij kreeg in Engeland een baan bij een management consulting-bureau en keerde in 2006 terug naar Amsterdam. Vanuit daar trok hij via San Francisco naar Mexico, waar hij voor Heineken aan de slag ging. Dit jaar keerde hij terug naar Amsterdam. "Ik merk de invloed van UCU nog duidelijk in mijn werk. Ik heb daar leren om te gaan met verschillende culturen. Doordat ik in bestuurtjes en commissies heb gezeten, wist ik dat Zuid-Amerikanen soms behoudender, minder direct zijn dan Nederlanders of Duitsers. Ik mijn werk komt dat terug. Het lijkt een clichÄ, maar met bijvoorbeeld Brazilianen moet je echt eerst drie keer lunchen voordat je business kan doen."

Ama van Dantzig: GPA 3,3

Ama van Dantzig (25) kwam in 2002 op de campus terecht. De half Nederlandse-half Ghanese, werd geboren in Ghana, waarna ze naar Nederland vertrok. Na haar tijd op de internationale school in Den Haag, ging ze voor een half jaar naar het Zuid-Franse Nice, om haar Frans te verbeteren. In januari belandde ze in Utrecht.

"Het leek me leuk om 'iets' in het Engels te doen. Daarnaast merkte ik dat er op University College veel ambitieuze studenten rondliepen. Daar wilde ik wel bij horen! Ik kreeg de kans om van alles te proberen. Ik heb heel veel verschillende onderdelen gevolgd; antropologie, sociale geografie, wiskunde, maar bijvoorbeeld ook religieuze vakken.Ik heb een goede tijd gehad op UCU. Leuk was, dat je de ruimte kreeg om ondernemend te zijn. Zo heb ik in theaterstukken gespeeld en zat ik in een van de eerste groepen van de danscommissie. Doordat het een kleine gemeenschap is, is het makkelijk om zelf evenementen te organiseren. Wat me eerlijk gezegd tegen viel was het internationale karakter. Toen ik er zat, had zestig ê zeventig procent de Nederlandse nationaliteit. Ook had ik meer contact met de buitenwereld verwacht. Nu speelde je hele leven zich op de campus af."

Na het behalen van haar bachelor besloot Ama te blijven studeren in Utrecht. Ze koos voor de master International Development. Toen deze ook in de pocket was, werd ze in 2008 aangenomen bij NCDO, de Nationale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling. Hier werkt ze aan het project 'Move your world'. "We proberen jongeren te betrekken bij ontwikkelingsvraagstukken. Op University College had ik al passie gekregen voor ontwikkelingssamenwerking. Ik vond het erg leuk om hier over te discussiæren met andere studenten. Mijn contacten van UCU kunnen soms erg handig zijn. Zo kan het voorkomen dat ik graag iemand van de VN wil hebben als spreker bij een debat. Dat gaat net wat makkelijker als je iemand kent die bij de VN werkt."

Een ding zit de 25-jarige nog dwars. "Ik merk soms, van mensen die niet op UCU hebben gezeten, dat de studenten op University College als rijkeluiskindjes worden gezien. Natuurlijk zijn er studenten die alles van hun ouders krijgen, maar er zijn ook die bij hebben geleend om juist deze studie te doen. Het zijn dus echt niet alleen maar arrogante kakkers die het allemaal beter weten."

Milla Paalanen: GPA 4.0

Via Brussel kwam de Finse Milla Paalanen in Utrecht terecht. Na haar bachelor aan UCU, doet ze nu haar promotieonderzoek naar Cell Biology aan de UU. "I'm working at the Kruytbuilding", zegt de 24-jarige Finse lachend.

"Ik wilde gelijk na UCU mijn PhD doen. In eerste instantie kon ik dit niet in Nederland doen. Dat is namelijk, in tegenstelling tot in Groot-Brittanniæ en in de VS, hier niet mogelijk. Door een vrijstelling kon ik toch direct na mijn bachelor aan de Universiteit Utrecht promotieonderzoek verrichten. Ik ben hier in september begonnen en verwacht in augustus 2011 klaar te zijn."

De Finse groeide in haar eigen land op en kwam, na een uitwisseling in Australiæ en een periode op een internationale school in Brussel, in januari 2004 op UCU terecht. "In december was ik klaar met high school en ik wilde gelijk verder. Bij UC was er de mogelijkheid om in januari al te beginnen. Toen ik voor het eerst op de campus ging kijken, viel me gelijk de positieve sfeer op. Als ik bijvoorbeeld een gebouw zocht, was men heel hulpvaardig. Ik voelde me er meteen happy."

Naast een naar eigen zeggen, geweldige studietijd, waarin ze naast biologie ook haar minor Psychologie haalde en Nederlands leerde, was ook het sociale leven op de campus belangrijk voor de Finse. "Ik zat in de danscommissie en was actief bij het science departement. Maar het meeste heb ik gedaan met Luna, mijn damesdispuut. We hadden bij Luna een mascotte. Een flamingo, genaamd Freddy van 1,5 meter hoog. Primus, een herendispuut, heeft Freddy ooit 'gestolen'. Wij hebben als reactie hierop een licht met Primus erop in bezit genomen. Vervolgens moesten deze voorwerpen, natuurlijk tegen elkaar uitgewisseld worden. Ik ben toen door de jongens geblinddoekt en 'ontvoerd'. Uiteindelijk kregen wij Freddy terug en mochten zij hun licht weer hebben." University College is een wereldje op zich, vindt Milla. "Er wordt ook altijd gesproken over the world outside the gates."

In totaal heeft University College Utrecht in de afgelopen tien jaar 2008 studenten gehad, inclusief de huidige studenten van wie 63 procent vrouw en 37 procent man. Er zijn 1220 alumni. De eerste graduating class in 2000 hd 17 studenten, de laatste in 2008 217.

Top 5 nationaliteiten:

1. Nederlandse 1300

2. Nederlandse en tweede nationaliteit 127

(waarvan 37 Nederlands-Amerikaans)

3. Duitse 46

4. Amerikaanse 44

5. Poolse en Roemeense ex aequo 30

7. Chinese 24

8. Britse (waarvan twee 'oversea') 23

9. Bulgaarse en Franse ex aequo 18

Opvallend:

- Zuid-Amerika is het slechts vertegenwoordigde continent (8 studenten)

- ' slechts' 11 Belgen

- 2 studenten met drie nationaliteiten (Nederlanse/Amerikaanse/Canadese) en (Amerikaanse/Franse/Venezolaanse)

Opmerkelijke landen met 1 student op UCU:

- Afghanistan, Angola, Azerbeidjan, Botswana, Jamaica, Kyrgyzstan, Namibie, Nepal, Palestina en Trinidad & Tobago.

In totaal hebben er op UCU 79 nationaliteiten, 68 dubbele nationaliteiten en 2 trippel nationaliteiten gestudeerd

Opmerkelijke getallen

*Twintig studenten werden in 2007 toegelaten tot het diplomatenklasje van Buitenlandse Zaken. Zes van hen waren afkomstig van UC.

* in 2008 werden 16 van de 100 Huygensbeurzen (23.000 euro) gewonnen door UCU'ers

Na de bachelor

Locatie voorzetting studie (alumni enquÉte 2006)

1. Nederland 62 procent

2. Groot Brittannie 24 procent

3. Verenigde Staten 6 procent

Populairste universiteiten na bachelor:

1. Universiteit Utrecht 93/ 282 respondenten

2. Universiteit van Amsterdam 20/282

3. Universiteit Leiden 17/282

4. London School of Economics 14/282

5. Cambridge 13/282

89 procent van de studenten deed na zijn bachelor een vervolgopleiding

Van de ' doorstudeerders' begon:

* 73 procent van de geenquÉteerden starten binnen een half jaar met hun vervolgstudie

* 14 procent binnen een jaar

* 13 procent later

Redenen om verder te studeren (meerdere antwoorden mogelijk):

Interesse (85 procent),

CarriÅreperspectieven (74 procent)

Wilde nog niet gaan werken (19 procent).

Vakgebieden waar alumni belandden (enquÉte 2006)

1. Educatie en onderzoek, 22 procent

2. Consultancy 14 procent

3. NGO's (Niet Gouvernementele Organisaties) 11 procent

4. Business & Finance 10 procent

interview

Jaap Verheul

Joost de Vries

Deze zomer was ik in Gainsville, Florida. Florida is een swing state, een staat die tijdens verkiezingen zowel de kant van de Republikeinen als van de Democraten kan opvallen. Ik verwachtte dus overal politieke steunbetuigingen voor de presidentskandidaten te zien, maar niets was minder waar. Uiteindelijk zag ik een groepje mensen op een straathoek, met spandoeken en petities. ╥Eindelijk╙, dacht ik. ╥Politiek!╙ Toen ik bij het groepje aankwam, zag ik dat ze grote borden hadden met de tekst Keep Men out of Women╒s restrooms. In de stad was net een wet aangenomen die bepaalde dat mensen met gender indentity confusion - zo'n woord kan alleen in Amerika - zelf mogen bepalen of ze naar de dames- of herentoilet gaan. Zo werkt politiek in Amerika; als presidentskandidaat moet je over heel concrete onderwerpen praten. De abstractere zaken - het begrotingstekort, de rol van de VS in de internationale politiek - interesseert de kiezer eigenlijk nauwelijks.

Ik heb hier in Utrecht Contemporaine Geschiedenis gestudeerd, en in die tijd hield een jonge generatie academici zich met studies naar intellectuele debatten bezig. Dat vond ik interessant, en toen ik was afgestudeerd in 1987 vroegen Maarten van Rossem en Hans Bertens me of ik wilde helpen een specialisatie Amerikanistiek op te zetten. Nou, graag.

Die intellectuele debatten zijn nog steeds mijn onderzoeksgebied. Wat vinden Amerikanen van Europa? Hoe denken ze over hun eigen identiteit? Dat identiteitsvraagstuk vind je al terug bij de Founding Fathers en nog eerder, bij de Puriteinen. Ik heb de boeken van McCain en Obama gelezen, en het viel mij op dat het debat dat honderden jaren geleden begon, nog altijd met dezelfde vragen worstelt. The Audacity of Hope van Obama vond ik uitermate fascinerend: hoewel hij zich als politieke outsider profileert, zie je in zijn schrijven tal van traditionele opvattingen over politiek terug. De missierol die Obama Amerika zonder blikken of blozen toebedeelt, vind je al in de vroege geschiedenis van het land, bij de puriteinen die het zagen als een moreel voorbeeld voor de wereld. Tegelijk neemt hij Franklin Delano Roosevelt (FDR) tot voorbeeld, die een grote rol toekent aan de staat, en net als Kennedy zoekt Obama in intellectuele analyse van de maatschappij een oplossing voor problemen.

De VS heeft een beeldcultuur, waarin iconen als FDR en Kennedy meteen een bepaald idee oproepen. FDR staat voor een grote overheid die de burger helpt; Kennedy staat voor de hoop van een nieuwe generatie. John McCain meet zichzelf het imago van maverick aan, een non-conformist, en tot mijn verbijstering doet hij dat door steeds Theodore Roosevelt aan te halen. Ik begrijp dat wel als je naar de populaire cultuur kijkt. Ik zag laatst met mijn kinderen de film A Night at the Museum, waarin het standbeeld van Roosevelt tot leven komt; hij wordt neergezet als een authentieke, gun-ho patriot. Roosevelt, president aan het begin van de vorige eeuw, was net als McCain een man met zijn eigen mythologie; zijn vrouw en moeder overleden op dezelfde dag, en daarna ging hij naar het westen, the frontier. Hij keerde terug als rauwdouwer, een sterke leider die controversiæle beslissingen durfde te nemen.

Wat McCain zich kennelijk niet realiseert, is dat Roosevelt een racist was, een vrouwenhater, die de wereld opdeelde in beschaafde en niet-beschaafde gebieden, en alles wat hij als niet-beschaafd bestempelde, interesseerde hem niet. In McCains ongelukkige idee voor een League of Democracies zie ik hetzelfde; hij deelt de wereld op in democratieæn en niet-democratieæn en die laatste groep zoekt het maar uit.

Het is moeilijk te zeggen wat de nalatenschap van Bush wordt. Wel kunnen we zeggen dat het onder Bush acht apocalyptische jaren waren. Hij begon zijn presidentschap vanuit Europees perspectief vreselijk, met het niet erkennen van het Kyotoverdrag en het Internationaal Strafhof in Den Haag. En na 11 september 2001 ging alles mis. Burgerrechten worden met voeten getreden, de president meet zichzelf ongekende macht toe, Irak is een totaal fiasco en economisch staat het land aan de afgrond. Nog nooit is de VS in het buitenland zo impopulair geweest. Bush gaat, zoals het er nu voor staat, de geschiedenis in als de slechtste president ooit. Waar ik me zorgen over maak, is de norm die Bush heeft gezet. Als president had Bush een leeghoofdige bravoure, anti-intellectueel en ongeònteresseerd in nieuwe ideeæn of nuances. In McCain zie ik dat terug. De keuze voor Palin als vice-president, iemand die evident geen enkele kwalificaties heeft voor haar positie, getuigt van een laatdunkende blik op het vak.

Wat mij het meest is opgevallen, is dat beide politieke partijen gekaapt zijn door kandidaten uit de marge; zowel Obama als McCain behoren niet tot het politieke centrum van hun partij. In Amerika stemt men op de persoon, niet op de partij, voor mij bewijst hun kandidatuur het failliet van de polarisering die zich de laatste jaren heeft voltrokken; het percentage onafhankelijke stemmers is fors gestegen, mensen zijn nog steeds politiek betrokken maar identificeren zich steeds minder met een partij.

Wie er gaat winnen? Verkiezingen zijn altijd een paardenrace. Obama ligt in alle peilingen voor. Volgens sommigen moeten we rekening houden met het 'Bradley-effect'; Bradley was in 1982 een zwarte gouverneurskandidaat in Los Angeles. In de peilingen lag hij flink voor op zijn concurrent, maar verloor toch. De theorie is dat de kiezer indien gevraagd een sociaal wenselijk antwoord geeft, maar in het stemhokje een latent racisme laten meespelen. Het is echter de vraag of dat zo is. In 1982 keek men heel anders naar afro-Amerikanen, toen waren er net enorme rellen geweest in achterbuurten van Los Angeles. Er zou nu ook een tegenovergesteld Bradley-effect kunnen plaatsvinden; jonge mensen die eerder geneigd zijn Obama te stemmen zijn ondervertegenwoordigd in de peilingen en er kunnen mensen zijn die vanuit hun sociale milieu zeggen McCain te gaan stemmen, maar als het puntje bij paaltje komt toch voor Obama gaan. Ik hoop het.

Jaap Verheul (1958) studeerde contemporaine geschiedenis in Utrecht, en is nu hoofddocent bij American Studies. Het liefst had hij dat Europa als 51ste Staat mee mocht stemmen

Hot spot

DE loopbrug tussen de universiteitsbibliotheek en het Van Unnikgebouw is misschien wel het slimste staaltje architectuur in De Uithof. Grote zachte rode banken bieden de student kans om te zitten, liggen, bellen, en computeraansluitingen en tv's geven hem de gelegenheid in contact met de buitenwereld te blijven. Bijna een lounge. Er staat een snoepautomaat. Aan weerszijden biedt de loopbrug een ongeævenaard uitzicht over de Heidelberglaan, de boulevard van De Uithof.

NIET dat iemand oog heeft voor die boulevard. Juist door de opstelling van banken aan weerszijden van het gangpad is de loopbrug een halve catwalk, waar alle passanten aandachtig door de loungende studenten kunnen worden gadegeslagen.

JIM Bergen komt hier vaker. De Amerikaanse uitwisselingsstudent hangt met een PlayStation Portable op ÄÄn van de rode banken. Hij ziet eruit alsof hij van het begrip casual een levensfilosofie heeft gemaakt. Hij draagt een laag hangende spijkerbroek, en, ondanks de welwillende temperatuur, een gebreid mutsje. Het ziet er naar uit dat hij zich al een tijdje niet geschoren heeft.

"Door familieomstandigheden kwam ik een week te laat naar Nederland. Alle introductiedagen waren al voorbij en ik had amper tijd me behoorlijk te settlen in mijn kamer in De Uithof. Ik weet nog dat ik een jetlag had, amper geslapen, en wat verbouwereerd over De Uithof liep. Toen belandde ik hier. En serieus: het ene na het andere meisje kwam voorbij lopen, als op een catwalk. Heb je enig idee hoeveel meisjes er in Utrecht rondlopen? Dat moet een of andere statische anomalie zijn, of zo."

STUDEREN in de UB begint op zien en gezien worden te lijken. Het heeft met het ontwerp te maken; sommige studeerplekken liggen zo onafgeschermd dat de student vanaf vier verdiepingen gezien kan worden.

De ultieme plek ligt aan 'de rode loper': de rode rol tapijt op de eerste verdieping. De loper ligt precies langs een hele serie tafeltjes, waardoor je elke werkende student op minder dan een halve meter moet passeren om naar je eigen tafeltje te komen. Dichtbij genoeg om je parfum te ruiken, om feromonen op te snuiven. Het vergt enig zelfvertrouwen daar plaats te nemen.

IN ieder geval ÄÄn studente geeft toe zich nogal op te doffen als ze hier gaat studeren. Liever wil ze anoniem blijven, ach, vooruit ze heet Sarah, maar haar studie houdt ze liever voor zichzelf. "Als ik hier ga leren, zorg ik wel altijd dat ik er leuk uit zie, net iets beter opgemaakt dan normaal. Kleren waar ik me fijn in voel. Ik bedoel: je weet dat iedereen je kan zien, dan kan je je daar best op kleden, toch?"

STUDENTEN worden steeds esthetischer, steeds meer fashion victims. Het is iets van de laatste jaren: studenten horen arm te zijn, geld gaat op aan bier en opwarmmaaltijden, niet aan haute couture. Maar hippe dingen zijn bereikbaar, sinds de Scandinavisering van onze samenleving. Eerst Ikea, handig zelf te monteren hippe meubeltjes, voor weinig geld, perfect voor de arme student. En daarna H&M; fashion zoals je een kroket uit de muur trekt, snel, goedkoop.

IS de modieuze student iets nieuws? In zijn sleutelroman Onder professoren beschreef W.F. Hermans de Groningse student van de jaren zeventig. 'Zonder uitzondering waren de studenten gekleed op een manier of ze alles wat ze aanhadden op een vuilnisbelt hadden gevonden. (...) Zozeer was deze rijkste jeugd aller tijden met de armoede in de wereld begaan, dat zij in knusse, maar peperdure winkeltjes ▀inke sommen op tafel legde om plunjes te kopen die honderd jaar geleden door inhalige industriælen bedacht waren voor onderbetaalde havenarbeiders in Amerika.'

DE hippie - nu alto - is altijd hetzelfde gebleven. Hetzelfde geldt voor de corpsbal, een stabiele factor in het Utrechtse straatbeeld door de decennia heen. Hoe nonchalant het lange haar en lodderige overhemd ook mogen lijken, er zijn weinig milieus waar het uiterlijk zo bestudeerd in stand wordt gehouden. (Wat resteert is de krakerstudent, populair uit de jaren tachtig; erg onesthetisch. Maar krakers zitten niet meer op studentenkamers, die zitten in de Tweede Kamer.)

TERUG naar de loopbrug. Met enig gevoel voor timing slenteren twee meisjes over de loopbrug richting de UB. Jim tikt zijn vrienden aan, die opkijken van hun spelcomputertjes. De studentes zijn blond, kortgerokt en maken geen enkele aanstalten om zich aan de vleeskeurende blik van het groepje los te maken. 'Fraaie exemplaren', besluiten Jim en z'n vrienden. Jim: "Dude, kijk ze lopen. Zij willen gewoon dat we kijken. Vind ik helemaal niet erg, hoor."

Fit4UU facts & figures

Het thema van de week was BRAVO: Bewegen, (niet) Roken, (matig gebruik van) Alcohol, Voedsel, Ontspanning.

Bekijk ook de fit4uuvideo op www.ublad.uu.nl