Achtergrond

'Je moeten elkaar iets te bieden hebben'

Universiteit zoekt contact met oud-studenten

Jop de Vrieze

"We mogen ons op de borst kloppen!" André Bolhuis straalt. Het is zijn eerste toespraak als nieuwe voorzitter van het Universiteitsfonds en alumnibureau. Als oud-wereldkampioen hockey en chef de mission van de Nederlandse Olympische ploeg weet hij wat motiveren is. Het wij-gevoel moet overheersen op deze laatste zaterdag in maart, de Universiteitsdag. Deze dag voor mensen die ooit aan de UU studeerden, staat in het teken van 'Gaming' en we mogen trots zijn op wat we op dat gebied in huis hebben. "Onze alumni moeten een nóg grotere binding krijgen met hun universiteit", vervolgt Bolhuis zijn speech. Maar hoe groot is die binding eigenlijk?

Grijze koppen

Willem Hekkens neemt bedachtzaam een slok van zijn koffie, terwijl hij op de eerste lezing in het Educatorium wacht. "Ik heb geen bijzondere band meer met deze universiteit", vertelt hij. "Die verloor ik toen ik na mijn studie chemie in de jaren vijftig ging werken in Leiden."

De grijze koppen overheersen bij het koffiebuffet. "De jongere generatie heeft het vast te druk met allerlei andere dingen", merkt bezoeker Gerard Dalhuizen op. Hij studeerde in 1985 af in de rechten en behoort tot de jongere bezoekers. Net als zijn toekomstig schoonzoon Sander Jansen, misschien wel de allerjongste aanwezige vandaag, werd hij aangetrokken door het onderwerp. "Ik doe zelf onderzoek onder begeleiding van één van de sprekers", licht Jansen toe. "En zo kan ik mijn schoonpa mooi wat over mijn onderwerp leren."

Naar het middagprogramma, dat door de opleidingsalumniverenigingen is georganiseerd, gaan de heren niet. De Universiteitsdag is dan wel 'uitverkocht', van een UU-gevoel is bij het publiek niet echt sprake. De vrijblijvendheid overheerst.

Pubquizes

De Universiteitsdag bestaat al jaren en vormde het beginpunt van waaruit het universitaire alumnibeleid - samen met het Universiteitsfonds - werd ontwikkeld. Directeur van het Universiteitsfonds/Alumnibureau Leneke Visser weet nog goed hoe ze tien jaar geleden aan de slag ging. "Toen moesten we de universiteit en medewerkers nog bewust maken van het feit dat alumni überhaupt bestonden. Nu is alumnibeleid niet meer weg te denken."

Er is enorm veel te doen voor alumni. Zo zijn er lezingen, huiskamerbijeenkomsten en borrels. Voor de pas afgestudeerden zijn er workshops en pubquizes, maar er is ook de gelegenheid voor 'junior'-alumni om in contact te komen met 'seniors' uit hun eigen vakgebied. Veel van de activiteiten worden georganiseerd door leden van het groeiende vrijwilligersnetwerk.

Ook in het buitenland krijgt het Utrechtse alumnibeleid steeds meer voeten in de aarde. Er zijn contactpersonen in Engeland, Frankrijk, Indonesië, Spanje, Thailand, Zuid-Afrika en de V.S. Zij fungeren als ambassadeurs van de UU bij belangrijke activiteiten en organiseren ieder jaar een Utrecht Lecture voor geïnteresseerde alumni in het desbetreffende land.

Gulle giften

Het voeren van een proactief alumnibeleid is komen overwaaien uit de Verenigde Staten. Daar worden alumni in de watten gelegd. Geen wonder, want universiteiten verdienen goed geld aan hun oud-studenten. Ze zijn daar zelfs vaak grotendeels afhankelijk van de gulle giften.

Irma Jansen is UU-contactpersoon in New York en ziet van dichtbij hoe het er in de VS aan toe gaat. Jansen: "Hopelijk wordt het voortbestaan van onze universiteiten niet zo afhankelijk van bijdragen van alumni, maar onze systemen zullen wel meer op elkaar gaan lijken."

Het zal echter nog wel even duren voor we 'Amerikaanse toestanden' krijgen, tenminste als je het socioloog René Bekkers vraagt. In het Ublad van 6 maart legde hij al uit waarom hij Nederlanders niet zo snel geld ziet schenken aan hun universiteit: ze zien het niet als hun taak. Recent onderzoek van marketingbureau WWAV laat zien dat 64 procent van de Nederlanders financiering van universiteiten als een overheidstaak ziet. Slechts drie procent beschouwt universiteiten als een 'goed doel'.

"In Amerika is het altijd al gebruikelijk geweest om je voormalige leerschool geldelijk te bedanken" licht Bekkers toe. "Maar Engeland laat zien dat die gewoonte ook snel kan ontstaan. Toen daar gigantisch bezuinigd werd, sprongen de alumni bij".

Bekkers ziet echter meer structurele verschillen die ervoor zorgen dat Nederlandse alumni zich over het algemeen niet erg verbonden voelen met hun universiteit dan hun Amerikaanse en Britse collega's. "Universiteiten in Nederland verschillen nu eenmaal weinig. Studenten hebben daardoor niet het gevoel dat ze iets te danken hebben aan hun universiteit. In de VS of Groot-Brittannië worden studenten gescreend en zijn dus bij voorbaat al trots. Bovendien hebben universiteiten daar veel meer een eigen identiteit."

Gepamperd

Alumnidirecteur Visser herkent veel van Bekkers waarnemingen. Volgens haar is er een mentaliteitsverandering nodig. "Toen we begonnen met het benaderen van alumni, had iedereen het Amerikaanse model in zijn hoofd", blikt ze terug. "De universiteit hoopte op geld, de alumni dachten dat ze 'gepamperd' zouden gaan worden." Die verwachtingen werden niet waargemaakt. "We moeten naar een Europese variant", zegt Visser. Maar wat dat precies gaat inhouden kan ze niet vertellen. Daarvoor is het nog te vroeg.

Ook Visser denkt dat universiteiten op zoek moeten naar een eigen identiteit. Het Utrechtse beleid is ondermeer gebaseerd op het manifest 'Future of European universities', dat beschrijft hoe de universiteiten de inhaalslag kunnen maken naar meer concurrentie, autonomie en betrokkenheid bij de samenleving. Visser: "Europese universiteiten zijn aan het veranderen in moderne bedrijven die zichzelf moeten onderscheiden."

Zulke ontwikkelingen gaan altijd erg langzaam. Hoe denkt Visser die betrokkenheid op de kortere termijn een impuls te geven? "Door nieuwelingen niet meer binnen te halen als studenten, maar als toekomstige alumni. Dit kan bijvoorbeeld door ze al aan het begin van hun studie met prominente alumni in contact te brengen." Socioloog Bekkers heeft nog een suggestie: "Je zou onderwijs kleinschaliger kunnen maken. Het is een bekend fenomeen dat kleine groepen meer cohesie vertonen dan grote, zeker wanneer er concurrentie plaatsvindt. Een collegezaal met vijfhonderd studenten is misschien op korte termijn efficiënt, dat zou op lange termijn wel eens heel anders kunnen zijn."

Luxepositie

Van kleinschaligheid weten ze bij het University College alles af. Claire Stramrood en René Janssen zitten in het bestuur van UCAA, de alumnivereniging van het UCU. Ze zijn zich bewust van hun luxepositie. "Het campusgevoel is hier erg sterk", zegt Janssen, " studenten blijven ook na hun afstuderen nog graag op de hoogte van wat zich hier afspeelt." Vanuit deze goede uitgangspositie besloot University College twee jaar geleden het alumnibeleid professioneler aan te pakken. Nu geldt het als pionier binnen de universiteitsgemeenschap. Pas nog werd UCUniverse gelanceerd (zie www.ucuniverse.com), een online sociaal platform dat het midden houdt tussen het carrièregerichte Linked-In en het 'leuke' Facebook. Een soort Hyves dus. Op het platform kunnen alle studenten, medewerkers, alumni en professionele partners zich aanmelden en hun netwerk onderhouden. Nieuwtjes en interactiviteit moeten de website levendig houden. "Het college van bestuur kijkt vol belangstelling over onze schouder mee", meldt Janssen met een brede grijns.

Binnenkort organiseert UCAA met de studentenvereniging en het Career Development Office van University College een carrièredag. Stramrood:" "De onderlinge samenwerking verloopt goed, we hebben alumni inhoudelijk dan ook echt wat te bieden"

Sleutel

Iets te bieden hebben, daar draait het volgens Bekkers dan ook voornamelijk om. Borrel, lezingen, reünies, contacten. "We kunnen wel praten over geld en trots, maar een binding ontstaat pas als twee partijen iets aan elkaar hebben. Zonder die betrokkenheid zal niemand behoefte voelen om zich op één of andere manier in te zetten voor de universiteit."

Stramrood van University College denkt ook dat daar de sleutel ligt: "wij staan dicht bij de studenten en weten daarom veel over hun behoeftes. De universiteit is toch een stuk groter en onpersoonlijker." Visser denkt dat de kleinschalige en universiteitsbrede aanpak elkaar goed kunnen aanvullen. Grootschalig is bijvoorbeeld e-mail for life, het levenslange e-mailadres dat er aan zit te komen. Kleinschalige initiatieven kunnen straks wellicht financiële steun van de universiteit krijgen.

In de jaren negentig werd in een onderzoek aan afgestudeerden gevraagd hoe deze zich voelden bij de UU. "Toen werd ik niet vrolijk van de antwoorden", geeft Visser toe. "De afgelopen jaren is dat al sterk verbeterd."

Sweater

Bij de garderobe in het Educatorium staat aan het einde van de Universiteitsdag een kraam met UU-merchandise. Een echtpaar keurt het aanbod: mokken, bieropeners, T-shirts. Een stropdas wordt het niet. Uiteindelijk kopen ze een bedrukte sweater.

Hoe groot en soms onpersoonlijk ook, volgens Ufonds-voorzitter Bolhuis heeft de UU genoeg om trots op te zijn. "We hebben een Nobelprijswinnaar (Gerard 't Hooft, red.), het geneeskundeonderzoek staat hoog aangeschreven en andere onderzoeksgebieden doen het ook erg goed. Een Amerikaanse alumnus vertelde me eens: je hoeft de UU helemaal niet verder te promoten, het is al een ontzettend sterk merk in het buitenland."

Misschien moeten we met onze Nederlandse 'doe maar gewoon'-mentaliteit nog een beetje wennen om "te koop te lopen" met die trots.

Heel wat te winnen

In het afgelopen jaar bezochten in totaal 3500 mensen een alumni-bijeenkomst. Dit zijn niet alleen ouderen. Zo deden 250 jongeren mee aan een pubquiz. Het Utrechtse alumniprogramma mag dan goed draaien, er valt nog heel wat te winnen. In totaal activeerden 15000 alumni hun account op alumniweb (de universiteitsbrede profielwebsite), maar het gebruik hiervan is laag. Mogelijk brengt een 'emailadres for life', dat in aankomst is, hier verandering in. Het aantal Ufonds-donateurs is momenteel 10000. Sinds kort vraagt het U-fonds afgestudeerden geld te doneren om buitenlands talent een kans te geven in Utrecht te studeren met een Utrecht Excellence Scholarship. Dit programma loopt nog te kort om er uitspraken over te doen.

Utrecht voorop?

"De Universiteit Utrecht loopt naar mijn mening in Nederland aardig voorop wat betreft het ontwikkelen van een alumnibeleid", stelt Jozien Bensing, Spinozaprijs-winnares en bestuurslid van het U-fonds. Een snelle ronde langs de velden bevestigt deze indruk. Zonder uitzondering besteden de universiteiten aandacht aan hun alumni. De meeste universiteiten lijken hierbij vooral te focussen op de netwerkfunctie. Duidelijk is dat de programma's nog erg in ontwikkeling zijn. Een medewerkster van de TU Delft liet weten: "Ik zou graag aan je artikel meewerken, maar momenteel staat alles nog behoorlijk in de steigers." Andere alumnibureaus waren 'erg geïnteresseerd in het artikel'. Er is in dit gebied in elk geval nog veel te doen, en er valt nog veel van elkaar te leren.

De raadselachtige wegen van NWO

HOP, Bas Belleman

Biowetenschapper Ronald Plasterk was nog maar net minister of hij haalde honderd miljoen euro weg bij de universiteiten en gaf het aan NWO. De beste wetenschappers en de grootste talenten moeten het geld krijgen, vindt hij, en daar kan NWO voor zorgen.

Die verdeelt de zogeheten 'tweede geldstroom' en dat gaat om miljoenen euro's. Een paar keer per jaar merkt de buitenwacht daar iets van, want dan stuurt de 'Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek', zoals NWO voluit heet, naar alle kranten een lijst met wetenschappers die in de prijzen zijn gevallen.

Vooral de Veni-subsidies van de zogeheten 'Vernieuwingsimpuls' zijn interessant. Daar kunnen pas gepromoveerde wetenschappers een aanvraag voor indienen. De uitverkiezing is enorm belangrijk voor hun carrière. Niet alleen kunnen de uitverkoren wetenschappers drie jaar lang hun eigen onderzoeksdroom najagen, ze zullen ook eerder voor de volgende subsidies in aanmerking komen. Volgens NWO zelf zijn de Veni-beurzen "bepalend voor het carrièreperspectief". Afgewezen onderzoekers krijgen het "doorgaans moeilijker".

Zwarte doos

De aanvragers zijn dus allemaal pas gepromoveerde jongeren die staan te trappelen om de wetenschap in te gaan. Maar er is geen geld genoeg om iedereen zijn gang te laten gaan. Het is de kunst om de besten te kiezen. Hoe doet NWO dat?

Het werkt kortweg als volgt: een commissie van wetenschappers (peers<CharStyle>, vakgenoten) beoordeelt de voorstellen van andere wetenschappers. De indieners die het best uit de bus komen, krijgen het geld. Er gaan allerlei rondes overheen - met kritiek van anonieme collega's buiten de selectiecommissie, het weerwoord van de indieners en indringende gesprekken met potentiële kandidaten - maar uiteindelijk komt het hier op neer: wetenschappers beoordelen wetenschappers.

Hoe dat gebeurt, valt niet na te gaan. NWO wil alleen de procedures toelichten, maar weigert inhoudelijke informatie te verstrekken. Zelfs de uitverkoren onderzoeksvoorstellen worden niet openbaar gemaakt, afgezien van een vierregelige samenvatting en de naam van de onderzoeker. De afgewezen voorstellen blijven achter slot en grendel. Ook het commentaar van de gevestigde wetenschappers (de peers) en de motivering van de selectiecommissie blijven geheim.

Ook al gaat er steeds meer geld naar NWO, er is geen controle op de verdeling mogelijk, als was het de geheime dienst in plaats van een doodgewone semi-overheidsinstelling. De wetenschapsfinancier is een zwarte doos: je stopt er voorstellen in, het rommelt van binnen en dan komen de 'beste' voorstellen eruit rollen. Buitenstaanders mogen niet in de zwarte doos kijken.

Telkens opnieuw klinkt het argument dat wetenschappers hun onderzoeksvoorstellen niet meer zouden insturen als anderen ze kunnen lezen. De concurrentie zou met hun idee aan de haal kunnen gaan. Zelfs na een periode van pakweg vijf jaar blijft NWO bang voor zulk jatwerk, dus ook oude voorstellen worden geheim gehouden.

Ook wetenschappers die van NWO een beurs uit de Vernieuwingsimpuls hebben gekregen, tasten vaak in het duister over de beweegredenen. Een kwart van de 'gehonoreerde' wetenschappers durft de selectieprocedure niet 'transparant' te noemen. Onder afgewezen wetenschappers is de scepsis logischerwijs nog groter: slechts 29 procent noemt de procedure transparant, tegen een overgrote meerderheid van 71 procent die dat niet doet. Dat valt te lezen in de evaluatie van de Vernieuwingsimpuls die NWO dit jaar heeft laten uitvoeren; een evaluatie van het hele instituut volgt spoedig.

Geringe animo

Nu zou dit allemaal geen probleem zijn, als het peerreviewsysteem vlekkeloos zou werken. Maar het blijft mensenwerk en een objectief oordeel vellen is niet eenvoudig. Dat erkent NWO ook ruiterlijk.

Hoe moet men bijvoorbeeld omgaan met peerreview<CharStyle> in de sociologie? "Er zijn daarbinnen twee stromingen", vertelt Jan Karel Koppen, directeur beleid van NWO, "en die verguizen elkaar." Hij doelt op de cijfervreters (kwantitatief) en de voorbeeldgravers (kwalitatief). Je kunt de ene groep niet de andere laten beoordelen, maar je kunt ze eigenlijk ook niet om een oordeel over hun eigen vrienden vragen. "Het is een ware scholenstrijd", aldus Koppen.

Psychologen houden de rijen juist gesloten. Die hebben de neiging om alle voorstellen uit eigen kring op te hemelen. Liever een matig voorstel gehonoreerd dan helemaal geen geld voor psychologisch onderzoek, denken ze dan. Koppen: "Zulke kwesties bespreken we met de onderzoeksgemeenschap."

En dan is er nog het eeuwige probleem dat de 'peers' niet altijd zin hebben om mee te werken. "Soms moeten we er twintig bellen voordat we er eentje bereid vinden", meldt Koppen. Ook dat geringe animo van de peers brengt hij in stelling tegen openbaarheid: als hun teksten gelezen kunnen worden door buitenstaanders, zouden ze nog minder vaak zin hebben.

Waarom zou dat zo werken? Zitten er soms oordelen tussen die het daglicht niet kunnen verdragen? De anonimiteit van de externe reviewers speelt geen rol, want die blijft gewaarborgd en hun oordelen worden nu ook al aan de kandidaten voorgelegd. Een journalist raadt heus niet sneller wie de peerreviewer is dan de aanvrager die bekend is in het vakgebied en op de kritiek moet reageren.

Getouwtrek

Het Hoger Onderwijs Persbureau wilde graag zien hoe de miljoenen in de praktijk verdeeld worden en vroeg daarom inzage in een willekeurige ronde voor de Veni-subsidies van het domein Geesteswetenschappen: onderzoeksvoorstellen, referentencommentaren, enzovoorts. NWO valt immers onder de wet openbaarheid van bestuur.

Pas na enig juridisch getouwtrek, waarbij het HOP moest dreigen met een rechtszaak, was de onderzoeksfinancier bereid enige extra informatie vrij te geven. Het kwam overigens pas tot een schikking nadat de onafhankelijke commissie beroep en bezwaar van NWO de eerste afwijzing van het bestuur 'ondeugdelijk gemotiveerd' had genoemd.

Dankzij een vrijgegeven brief van het NWO-gebiedsbestuur van Geesteswetenschappen aan het algemeen bestuur kunnen we een glimp opvangen van de realiteit achter de verdeling van twaalf Veni-beurzen. De goedkeuring van de hoogste bestuurders blijkt daarbij een formaliteit. Eigenlijk weet zelfs het NWO-bestuur niet hoe de selectie werkelijk tot stand komt.

In de brief staat een lijst met beoordelingen van de 22 beste aanvragers in volgorde van kwaliteit. Die lijst blijkt weinig informatief. Zo staat er bij nummer vier in de lijst: "Zowel de aanvrager als het voorstel wordt hoog gekwalificeerd door de adviseurs. Tijdens het gesprek slaagt de kandidaat erin de kleine kanttekeningen van vooral adviseur 2 naar tevredenheid van de commissie te weerleggen."

Zou je iets anders mogen verwachten van de nummer vier op de lijst? Er had net zo goed kunnen staan wat over nummer zeven wordt gezegd: "De Commissie is van mening dat het hier om een competente en talentvolle onderzoeker gaat." Nummer zeven staat iets lager in de lijst, omdat die in het gesprek "minder overtuigend overkwam" dan de onderzoekers die boven hem zijn geëindigd. Nadere uitleg niet vereist.

Vreemder wordt het als de commissie wél iets inhoudelijks zegt. De wetenschapper met het voorstel 'Towards postmodern metaphysics' moest een toelichting geven op de term metafysica. Die toelichting was "niet helemaal overtuigend". "De commissie heeft dit mee laten wegen in haar eindoordeel, en kwam daarom uit op de kwalificatie excellent/very good." Een onderzoek naar postmoderne metafysica, maar de wetenschapper kan niet uitleggen wat hij bedoelt met postmoderne metafysica. Geef hem toch maar een beurs.

Van kwade opzet is vast geen sprake, laat staan van corruptie, maar het klinkt wel erg mager wat de commissie hier zegt. Terwijl het om overheidsgeld gaat. Verantwoording afleggen ligt niet in de aard van NWO.

Interne heimelijkheid

Natuurlijk doet de organisatie haar best. Zij probeert zo goed en zo kwaad als het gaat de onafhankelijkheid te bewaken. Zo wisselt de samenstelling van de selectiecommissie iedere ronde. "Eenderde tot de helft van de leden wordt vervangen, anders krijg je een cultuur waarin sommige soorten voorstellen meer kans maken dan andere", legt Koppen uit. Ook moeten beoordelaars mogelijke belangenverstrengeling melden. Als bijvoorbeeld iemands promovendus op gesprek komt, zal de betreffende hoogleraar de kamer verlaten.

NWO kijkt hoe buitenlandse geldverdelers werken en laat zich ook geregeld een spiegel voorhouden door een externe commissie. En, zoals gezegd, binnenkort komt een nieuwe evaluatie naar buiten. Zelfs over publieksinformatie is nagedacht. Ieder jaar brengt NWO een mooi populair-wetenschappelijk boek uit met daarin beschrijvingen van de wondere wetenschap die uit de NWO-subsidies voortkomt.

Meer wil NWO niet doen. Zij handhaaft de interne heimelijkheid, al was het maar uit gewoonte: "Zo doen we het sinds jaar en dag", zegt Koppen. "Wetenschappers die kritiek leveren, vragen we vaak om in een commissie te komen zitten. Dan kunnen ze met eigen ogen zien hoe zorgvuldig er geoordeeld wordt."

NWO doet het vast niet slecht. Anders zou er in de academische wereld allang een opstand zijn uitgebroken. Misschien dat er wel eens iemand onterecht een beurs misloopt, maar het omgekeerde zal zelden voorkomen: dat een volslagen dwaas er met het geld ervandoor gaat.

Maar waarom dan 'nee, tenzij' in plaats van 'ja, tenzij'? Waarom zo angstvallig de ingang barricaderen, als iemand eens om het hoekje wil kijken?

(Op verzoek van NWO is de titel 'Towards postmodern metaphysics' gefingeerd, om de privacy van de aanvrager te garanderen.)

'Rechten? Nee, dat past totáál niet bij haar'

Ouders pushen niet bij studiekeuze, ze adviseren

Roxanne Vis

"Voor het vervoer". Dat zeggen bijna alle aankomende studenten die we op deze bachelorvoorlichtingsdag in De Uithof vragen waarom ze hun ouders hebben meegenomen. Maar dit blijkt al snel een verhulling voor de echte reden. Het is immers toch wel fijn als paps en mams een beetje weten wat en waar je straks misschien studeert. Maar bovenal kun je met hen goed praten over de vraag welke studie bij jou past. Niemand weet beter hoe je in elkaar zit dan je eigen ouders.

"Mijn moeder kent me door en door", zegt Mariska Brinkman (19) uit Warnsveld. "Ze heeft een goede kijk op belangrijke dingen waar ik een besluit over moet nemen." Welke keuze haar dochter ook maakt, moeder Tonnie vindt het prima. "Maar ik stimuleer haar wel een beetje om naar de universiteit te gaan. Als je het kan, waarom zou je het dan niet doen? Ze heeft Gymnasium gedaan en al een jaar Verpleegkunde, maar dat is eigenlijk onder haar niveau." Mariska beaamt dat. "Ik merk dat ik hbo-v te simpel vind, en daar heb ik met mijn moeder over gepraat. Zij geeft me dan net dat duwtje in de rug, waardoor ik inderdaad ga kijken of er andere mogelijkheden zijn."

Sophie (20) uit Baarn kiest waarschijnlijk voor Psychologie. Haar moeder staat volledig achter die keuze. "Ontzettend leuk, het is haar op het lijf geschreven. Ze is altijd al geïnteresseerd geweest in het gedrag van mensen. Zelf heb ik Rechten gestudeerd, maar dat past totáál niet bij haar!"

Spijt

Uit onderzoek van TNS Nipo in 2006 blijkt dat bijna twee derde van de schoolverlaters zich bij hun studiekeuze in meer of mindere mate laat beïnvloeden door het oordeel van hun ouders. De ouders die vandaag aanwezig zijn in De Uithof zeggen zelf vooral een adviserende rol te spelen. Pushen en dwingen is uit den boze.

Zo ook Theo Prins, de vader van de achttienjarige René uit Abcoude. "Hij wil luchtverkeersleider worden, maar de toelatingseisen zijn heel streng. Stel dat je wordt afgewezen, dan moet je ook een alternatief hebben. Hij moet zelf de keuze maken, maar ik wil hem daar wel bij helpen."

Ook de ouders van Renée de Kok (17) uit Abcoude zijn een belangrijk klankbord voor hun dochter. "We hebben haar nooit gepusht, maar we stimuleren haar wel om haar kansen te pakken. Als je het geprobeerd hebt, kun je later nooit spijt krijgen." De moeder van Rosanne Vlaar (16) uit Wageningen is dezelfde mening toegedaan. "Ik probeer haar zo min mogelijk mijn eigen richting op te duwen. Ze is nog jong, ze moet ook fouten kunnen maken. Pushen geeft geen zin, ze moet het toch zelf doen."

"Ik wil misschien culturele antropologie gaan studeren", vertelt Marit van Wijk (17) uit Woudenberg. "Ik heb er totaal geen invloed op gehad", bevestigt haar moeder Mariska. "Ik ben wel geïnteresseerd en wil alles over de studie weten. Maar het is haar keuze, en de consequenties zijn voor haar."

Twijfels

Als er al onvrede is bij de ouders over de plannen van zoon- of dochterlief dan worden die liefdevol ingeslikt of slechts mondjesmaat geuit. Maud Bartelds (17) uit Eersel wil graag psychologie gaan studeren, ook al hebben haar ouders "lichte twijfels". "Ik zal altijd achter haar keuze staan", zegt haar moeder Ria. "Maar dat neemt niet weg dat ik niet zeker weet of het wel bij haar past." Ook Mauds vader Does is niet overtuigd. "Ze is heel lang aan het zoeken geweest en het is me niet helemaal duidelijk waarom ze nu juist op deze keuze gekomen is. Maar ja, we moeten maar afwachten."

Dat Stephanie Lecters (16) uit Maastricht aanvankelijk Logopedie wilde studeren, zag haar vader Engelbert niet zo zitten. "Ik heb er niet te veel over gezegd, ik hoopte dat ze er zelf wel achter zou komen. En inderdaad, na een voorlichtingsavond vond ze het zelf ook niet meer zo leuk." Nu nemen ze samen een kijkje bij Pedagogiek. "Je kunt dit soort dingen toch niet beïnvloeden. Anders staat ze later voor de deur en is ze boos omdat ze van mij een bepaalde studie moest doen."

Froukje Houtsma (18) uit het Friese Oosterbierum wil graag Diergeneeskunde studeren, maar daarvoor moet ze worden ingeloot. "Als zij er helemaal voor gaat, wie zijn wij dan om te zeggen: dat moet je niet doen?", zeggen haar ouders Sijbe-Wop en Nellie. Als Froukje wordt uitgeloot, wil ze graag advocaat worden. Daarover zijn Sijbe-Wop en Nellie minder enthousiast. "Dat is een heel andere studie. Het lijkt me pittig en droog."

De meeste studenten zijn blij dat vader en moeder meedenken, maar voor de uiteindelijke keuze willen ze toch echt zelf verantwoordelijk zijn.

Marianne Sedee (16) uit Pijnacker heeft haar ouders Tonnie en Wim mee op sleeptouw genomen. "Zij komen meestal op vragen waar ik zelf niet zo snel aan denk. En nog een bijkomend voordeel: zo hoef ik ze niet meer te vertellen hoe het hier was. Maar ik bepaal zelf wat ik ga studeren."

Anne Veroen (17) uit Pijnacker heeft dyslexie. Haar ouders Bernardien en Erik helpen haar om goede informatie in te winnen. "Zij kunnen het allemaal net iets beter verwoorden dan ik." Maar bij haar studiekeuze heeft ze geen hulp nodig. "Dat bepaal ik zelf." Alleen Niels van Vliet (15) uit Veenendaal vindt de mening van zijn ouders echt doorslaggevend. "Als ze zouden zeggen dat iets niet bij me past, dan zou ik het ook niet zo snel gaan doen."

Hoewel de mening van de ouders bij de meeste scholieren dus niet van doorslaggevende betekenis is als het om studiekeuze gaat, lijkt de locatie van de ouderlijke woning dat wel te zijn. In de TKMST Monitor noemt een vijfde van de respondenten de afstand tot de woonplaats als de belangrijkste reden om voor een bepaalde studie te kiezen. In de laatse eerstejaarsmonitor van de Universiteit Utrecht noemt 31 procent van de nieuwe studenten die afstand als een zeer belangrijke overweging bij hun studiekeuze.

Veel aankomend studenten willen niet meteen op kamers, maar blijven liever nog even veilig (en goedkoop!) onder of in ieder geval dichtbij de vleugels van paps en mams. Daphne Lemmens (17) uit Elst: "Ik kan in Groningen gaan studeren, maar als je dan in het weekend naar huis wilt is dat ook weer zo lastig." Renée komt uit Abcoude, dichtbij Utrecht dus. "Ik kijk vooral of het praktisch is met de trein. In het begin wil ik nog niet op kamers. Misschien later nog."

Meneer Brummelman wint opnieuw

De Varsity gaat nooit verloren

Een energieke oudere man haalt mij in op zijn vouwfiets, slaat ons gezelschap gade en kijkt weer vooruit. Hij richt zijn ogen. Daar bij de brug, daar moet hij zijn, nog een tandje erbij. Zijn driftige tred doet nerveus aan.

Wij fietsen voort onder een galerij van bomen. Na de knik in het Amsterdam-Rijnkanaal is het nog slechts een kleine 2,5 kilometer tot het terrein. Als voormalig Tritonroeier startte ik hier ongeveer ooit mijn eerst tweekilometerwedstrijd. We gingen niet hard genoeg.

Laga won ons veld en Orca de Varsity. Later die avond probeerden mijn ploeggenoten en ik met een 10/13-sleutel in Tivoli de bar los te schroeven. Het ging voor geen meter en we raakten snel verveeld. Orca had het gratis bier al vergeven, we mochten toch al niet drinken dus gingen we maar naar huis.

Het kanaal doet vandaag rustig aan. Tussen prachtige Hollandse luchten is geen voorspelde hagel- of sneeuwbui te ontdekken. Rond het 1500-meterbord is daar plotseling weer die man. Hij staat langs de kant van de weg, het weiland ligt voor hem uit, zijn vouwfiets staat tegen een boom. Even afwateren. Dus écht de zenuwen, bedenk ik mij. Dat is meneer Brummelman, hoor ik iemand eerbiedig zeggen.

Terwijl de brug dichterbij komt, brengt de gestalte van Brummelman ons gesprek nog maar een keer op de grote vraag van die dag. Zou het kunnen dit jaar? Namen van roeiers die wel en niet in de Oude Vier van Triton zitten, passeren de revue. De tijd waarin de Varsity plaatsvindt, lijkt veel op die voor, tijdens, en vlak na voetbalkampioenschappen. Plotseling waant iedereen zich topcoach. Het is de jaarlijks terugkerende retoriek. Het eindoordeel bijna altijd hetzelfde en zeer helder en duidelijk geformuleerd: Triton heeft een kans.

Het gesprek gaat verder maar ondertussen dwaal ik af. Ik denk terug aan al die vorige Varsity's die ik bezocht. De kroegpraat die ik in het verleden als roeier met andere Tritonezen over de Oude Vier had gevoerd. Voor een seconde zit ik zelfs weer even in een boot.

En ik denk aan meneer Brummelman, die met consorten de Varsity in 1967 het laatst voor Triton won. Op de Tritonloods in Hoograven hingen foto's van zijn vier naast de haard. Het zwart-witbeeld weerspiegelt niets meer van vandaag, de mythe schittert maar voort.

Hoe dan ook, eenmaal aangekomen bij de 125ste Varsity, heb ik toch weer zo'n vreemde kriebel in mijn buik. Watervrees zal het niet zijn. Nadat ik enkele jaren terug na wederom een Triton-nederlaag langs het kanaal was overgebleven, heb ik toch ook maar een keer de grote plons gewaagd. Na zo'n vijf jaar naast het kanaal te hebben gestaan begin je je toch af te vragen hoe koud het nou werkelijk is. Het was dat ik me geen reden kon bedenken om er nog langer in te blijven. Geen fata morgana van een winnende Triton-Oude Vier om in euforie naar toe te zwemmen. Het was gewoon heilloos koud.

Wie zijn studentendagen slijtte op of rond het Merwedekanaal, leeft bij de Utrechtse Studentenroeivereniging in de mythe rondom de Varsity. Natuurlijk heeft Triton ook andere topsportprioriteiten, maar een Varsity-overwinning wordt zeer begeerd; een plek in de Oude Vier om het metaal naar Triton terug te halen vaak nog zwaarder bevochten.

Perikelen rond selectiemethoden of procedures doen binnen de vereniging nog steeds stof opwaaien. Deze gang van zaken is zo oud als het roeien zelf. En bovendien, met het roeien in Utrecht gaat het keer op keer beter. Wanneer dan toch weer die roeidag in april is aangebroken, begint dat gevoel van hoop en verlangen naar weleer als vanouds te borrelen. Los van alle tegenstand, een mogelijke overwinning ligt in het verschiet!

Vandaag zien we dat Skadi voor de derde maal op rij het goud naar Rotterdam heeft weten te halen. Wat misschien nog niet iedereen weet, is dat er deze zondag nóg een Triton-Oude Vier op het water lag. Een gouden vier, met winnaars. Namelijk die uit '67, met Rouwé, Hartsuiker, Donkert en die driftige fietser, Brummelman.

Het blijft gissen met welke wedstrijd meneer Brummelman meer begaan was die dag. Eén ding is zeker, die dag haalde hij wederom goud. Goud voor Triton.

'Al met al ben ik positief'

Aan het woord is Christoph Baumgartner, theoloog van de Universiteit Utrecht. Hij had een aanvraag ingediend voor een Veni-subsidie en werd hoog gewaardeerd, maar viste toch achter het net.

"Het is me wel duidelijk waarom ik de subsidie niet heb gekregen. Ik was in het interview niet scherp genoeg. Natuurlijk ben ik teleurgesteld, maar ik zat er heel dichtbij. Ik weet niet op welke plek ik ben geëindigd, maar dat doet er uiteindelijk niet toe. Alleen de subsidie telt.

In de Vernieuwingsimpuls wil NWO niet alleen onderzoeksvoorstellen subsidiëren, maar ook personen. Ze moeten er vertrouwen in hebben dat je in staat bent om tot een topwetenschapper uit te groeien. Anderen konden hun capaciteiten toen kennelijk beter aantonen dan ik. Ik heb ervan geleerd.

Ik wilde ethisch onderzoek doen naar religie, belediging en de vrijheid van meningsuiting. Achteraf weet ik wel wat ik had moeten zeggen, maar op dat moment lukte het niet om de kritiek van één van de peer reviewers te weerleggen. Ik zei dat ik onder andere taalfilosofie wilde gebruiken om het debat te analyseren en de commissie vroeg: welke taalfilosofie? Ik noemde wat namen en benaderingen, maar kon de methode blijkbaar niet overtuigend over het voetlicht brengen.

Al met al ben ik positief over de procedure. Ik sta niet te juichen wat de uitkomst betreft, maar de concurrentie was hevig en er moet uiteindelijk een keuze worden gemaakt. Ik kom uit Duitsland en daar heb ik procedures meegemaakt die veel minder zorgvuldig waren.

Mijn promotie ligt inmiddels een aantal jaren achter me, zodat het niet mogelijk is nog een keer de Veni-subsidie aan te vragen. Ik kan wel aan de universiteit verdergaan en andere projectaanvragen indienen. Dat doe ik ook en daar krijg ik gelukkig de kans toe."

Jaap Bos

Erik Hardeman

Ik kwam de naam Van Dieren voor het eerst tegen in een antiquariaat, waar ik rondkeek in verband met mijn onderzoek naar de geschiedenis van de psychoanalyse. Ik zag daar een boek met als titel 'Prof. Freud en het door velen onderschatte perverse gevaar'. Dat boek moest ik hebben. Al lezende kwam ik terecht in een bizarre denkwereld, waarin Freud in ronkende volzinnen werd aangeklaagd als 'maximaal perverse pornograaf'. De auteur was een zekere Evart van Dieren, een Amsterdams huisarts die leefde van 1861 tot 1940. Hij bleek de auteur van een groot maar inmiddels vergeten oeuvre, een querulant, door zijn tijdgenoten bespot en opzij gezet en uiteindelijk vrijwel helemaal genegeerd, een aartsmislukkeling kortom.

Ik heb me een avond kostelijk met zijn boek vermaakt en dat was dat. Althans dat dacht ik, maar in mijn achterhoofd bleef Van Dieren rondspoken. Ik kreeg steeds sterker het gevoel: er zit meer in die man. Het verhaal van de winnaars wordt door historici al vaak genoeg verteld. Ik vind het verhaal van de verliezers zeker zo interessant, en Van Dieren was een geboren verliezer. Hij was een van die zonderlinge figuren die me al sinds mijn studententijd boeien. Als psychologiestudent in Groningen heb ik een tijdlang observaties genoteerd over aparte mensen die ik in café's tegenkwam. Met dat 'Groninger gekkenboekje' heb ik nooit wat gedaan, maar als historicus van de sociale wetenschappen houd ik mij al jaren bezig met buitenstaanders, mensen die vreselijk hun best doen om erbij te horen, maar er maar niet in slagen serieus te worden genomen.

Van Dieren was een schoolvoorbeeld van zo'n buitenstaander, iemand die automatisch 'nee' riep als iemand met gezag iets zei. Gedurende bijna een halve eeuw schreef hij een onafgebroken stroom ingezonden brieven en gaf hij - vaak in eigen beheer - brochures en boeken uit, gericht tegen de psychoanalyse, het socialisme, het marxisme, de sportbeoefening, de relativiteitstheorie, het darwinisme en wat hij verder aan 'nieuwlichterij' tegenkwam. Merkwaardig genoeg was hij in het gewone leven zeer geslaagd, hij was een gerespecteerd en gewaardeerd arts met een bloeiende praktijk en een grote vriendenkring, maar dat was kennelijk niet genoeg voor hem. Hij wilde ook als wetenschapper en denker voor vol worden aangezien.

Ik heb met tussenpozen zes jaar aan dit boek gewerkt. Dat komt vooral omdat ik Van Dieren in het begin vooral als een komische Don Quichotte zag. Ik dacht, ik schrijf even een boekje over deze geestige man. Maar wat ik na een jaar op papier had staan, was helemaal fout, de toon was te leukig, het was te grappig bedoeld. Ik liet het aan een paar collega's lezen en een van hen reageerde met maar twee woorden: 'Zo niet.' Dat was heel juist gezien. Na een jaar ben ik opnieuw begonnen, met als uitgangspunt dat Van Dieren in feite een dieptragische figuur was, zo volledig mislukt in zijn ambities dat hij als mislukking weer geslaagd genoemd kan worden. Dat is het uitgangspunt van het boek geworden.

Vanwege die tragiek heb ik wel sympathie voor hem, al was hij natuurlijk een vreselijke querulant met soms heel verwerpelijke opvattingen. Ik heb zelfs even gedacht: ik stop ermee, ik flikker de hele zooi weg. Dat was toen ik een artikel tegenkwam waarin hij schreef: ik heb nog liever dat mijn resterende vier (van de oorspronkelijke acht) kinderen doodgaan aan TBC dan dat ik ze ook maar één moment aan een homoseksueel zou willen toevertrouwen. Dat stuitte me zo tegen de borst. Maar uiteindelijk was mijn fascinatie voor hem te sterk en ben ik er toch mee doorgegaan.

De recensent van De Groene zei: 'dit is een prototypische Pim Fortuyn', en dat was exact de gedachte die ik zelf ook had. Ik had zelfs een hoofdstuk geschreven, waarin ik de parallel met Fortuyn trok. Maar mijn uitgever zei: doe dat niet, want het doet afbreuk aan je boek, en hij had gelijk. Ik heb dat hoofdstuk toen geschrapt, maar met in mijn achterhoofd: een goede lezer herkent in Van Dieren zonder veel moeite de Fortuynen en de Wildersen van deze tijd.

Fortuyn had succes omdat hij nergens werd geaccepteerd. Dat maakte hem populair bij mensen die zichzelf ook afgewezen voelden. Hetzelfde geldt voor Wilders. Ik heb een paar boeken van Fortuyn gelezen en die lijken echt als twee druppels water op de brochures van Van Dieren: dezelfde krachtige taal, dezelfde simpele oplossingen zonder enig besef dat het in werkelijkheid zo niet werkt. Ik heb mijn boek daarom bewust niet geschreven als biografie van Van Dieren, maar als een 'kroniek van het falen' met zijn leven als leidraad. Voor mij vormen historische gebeurtenissen en figuren metaforen en zo heb ik dit boek ook bedoeld. Dit is geschiedschrijving op de manier zoals je geschiedenis naar mijn mening moet schrijven, namelijk als metafoor voor het nu.

Wie zich met mensen als Van Dieren bezig houdt, krijgt natuurlijk automatisch de vraag of hij zelf niet ook een beetje een buitenstaander is. Ik vind dat eigenlijk een verkeerde vraag, gemotiveerd door een soort Freudiaans voyeurisme, dus heb ik de neiging om te antwoorden: dat gaat je geen moer aan. Maar aan de andere kant kan ik me die vraag ook wel weer voorstellen en ik moet toegeven dat ik vaak sympathie voel voor mensen die net even iets anders dan anders doen. Zelf heb ik dat trouwens ook wel een beetje. Van collega's hoor ik althans regelmatig dat ik een originele, maar ook wel wat afwijkende kijk op de dingen heb. Kun je nou niet even normaal doen, Jaap? Ach, je kunt dat als kritiek opvatten, maar ook als compliment.

Feit is dat ik me nooit veel heb aangetrokken van de universitaire mores. Ik vind het bijvoorbeeld heel leuk om veel verschillende dingen tegelijk te doen. Ik ben historicus, maar schrijf ook regelmatig over andere onderwerpen, zoals de functie van humor in communicatie. Als je als onderzoeker succes wilt hebben, kun je dat beter niet doen. Dan moet je je concentreren op één veld en zorgen voor een enorme output aan artikelen. Als je meerdere gebieden bestrijkt is je output en dus ook je status in elk gebied automatisch kleiner, heb ik gemerkt. Maar dat is een prijs die ik graag betaal voor het feit dat ik hier nu al ruim twintig jaar lang enorm leuke dingen kan doen."

'Ik voel vaak sympathie voor mensen die net even anders doen'

Jaap Bos (1961) behaalde in 1988 zijn doctoraalexamen theoretische en historische psychologie in Groningen. Een jaar later trad hij als docent en onderzoeker in dienst van de UU, waar hij in 1997 promoveerde op een proefschrift over de geschiedenis van de psychoanalyse. Bos publiceerde daarna onder meer boeken en artikelen over de vete tussen Sigmund Freud en diens collega Wilhelm Stekel en over Lou Andreas-Salomé, die rond de eeuwwisseling relaties had met onder meer Rilke en Nietzsche. Sinds twee jaar maakt Jaap Bos deel uit van het Utrechtse 'Descartes Centre for the History and Philosophy of the Sciences and the Humanities'.

Wat kost dat nou, zo'n NWO?

Een roeifuif voor alle studenten

Jubileumboek toont rijke geschiedenis van Varsity

Met deze woorden begint het onlangs verschenen jubileumboek 125 jaar Koninklijke Nederlandsche Roeibond. Het boek neemt de lezer met fraai, nieuw opgedoken archiefmateriaal mee langs de 'andere roeitijden' van toen tot de Varsity van vandaag de dag. Vol met anekdotes en feitelijkheden laat het werk geen periode uit de Varsity-geschiedenis onderbelicht. Zowel de positieve als negatieve aspecten worden besproken en in beeld gebracht.

Zo is er een artikel uit een Panorama, jaargang 1976, waarin de Varsity tot op de grond toe wordt afgebrand. De kop van het verhaal, 'Een mieterse roeifuif', klinkt nog veelbelovend, maar in de lead wordt de strekking van het verhaal snel duidelijk: "Niet alleen bleek de Varsity sportief niets voor te stellen, maar bovendien leverde de confrontatie met een studentensoort dat uitgestorven leek vele uren ergernis op."

De toon is gezet en Panorama gaat onverminderd hard door. De journalist gebruikt een spelfout, 'zendt ik', gemaakt in een Varsity-persbericht, om het roei- en corpswereldje eens flink op de hak te nemen. "Zo'n taalverkrachting achten wij een teken van groteske domheid, waarmee in de sector lullige kermisattracties wellicht nog iets te verdienen valt, zeker als de verantwoordelijke auteur onder de lollige naam J.C.R. van Reedt Dortland door het leven moet. Wij zijn dan ook bijzonder verheugd dat het ons gelukt is de virtuoze taalgeleerde Van Reedt te ontlopen. Op zondagmiddag dalen wij bij voorkeur niet tot zijn niveau af."

Om maar even in de corpsregionen te blijven. Een ander lachwekkend stuk is de brief van het Eindhovens Studenten Corps (ESC) aan de Koninklijke Nederlandse Studenten Roeibond (KNSRB). De brief dateert van 14 april 1961. Het ESC, dat tot op heden nog steeds niet wordt erkend als officieus corps, pleit voor toetreding van haar dochter-roeivereniging 'Tachos' tot de KNSRB. De brief besluit met het verzoek van Tachos of dit keer wel gehoor gegeven kan worden aan hun verzoek en de contacten "in de toekomst minder vluchtig zullen zijn". Ze willen zo graag maar mogen er niet bij, arm Tachos.

Uit het jubileumboek blijkt dat de Varsity een rijke geschiedenis kent, met periodes van verwelking en afbraak en van groei en ontwikkeling. Inmiddels is de Varsity al jaren een 'open' wedstrijd; dames mogen alweer decennia lang meedoen en vrijwel al 's lands studentenroeiverenigingen liggen aan de start. De tijd dat de Varsity was voorbehouden aan corpspikken en ander elitair gepeupel behoort, misschien wel gelukkig, tot het verleden.

Steekt u voor NWO uw hand in het vuur?

Wetenschappers hebben niet altijd evenveel vertrouwen in de deskundigheid van de selectiecommissie van NWO. Bij de domeinen Geesteswetenschappen en Maatschappij- & Gedragswetenschappen vindt slechts een derde van alle indieners dat de selectiecommissie van de Vernieuwingsimpuls genoeg expertise had om hun voorstel te beoordelen. De rest durft daar niet de hand voor in het vuur te steken. Dit blijkt uit een recente evaluatie van de Veni-, Vidi- en Vici-subsidies.

Ook het oordeel over de externe <peerreviewers is vernietigend. Dat zijn deskundigen die over een bepaald voorstel anoniem hun mening moeten geven, zodat de commissie een goede afweging kan maken. De indieners lezen de kritiek en mogen weerwoord geven. Bij Geesteswetenschappen antwoordt slechts de helft van de indieners dat de referenten voldoende expertise hadden om het ingediende voorstel te beoordelen. Bij Maatschappij & Gedragswetenschappen is dat aandeel nog lager: 44 procent.

Het vertrouwen is een stuk hoger bij de gebieden Chemie, Exacte Wetenschappen en Natuurkunde. Respectievelijk 62, 51 en 43 procent had vertrouwen in de deskundigheid van de selectiecommissie. De externe beoordelaars kregen nog meer applaus: 66, 80 en 73 procent van de indieners dacht dat het met hun kennis wel goed zat.

Een database van sportdoden

Naar schatting overlijden in Nederland zo'n 150 à 200 sporters per jaar aan 'plotse dood', vertelt promovenda Margriet de Beus. "Ondanks dat een plotse hartstilstand bij sporters zelden voorkomt, is er grote onrust in de sport. Men vraagt zich af of veel van de gevallen niet voorkomen hadden kunnen worden. Helaas is er over sportdoden in Nederland nauwelijks informatie beschikbaar. Vandaar dat de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en de Vereniging van Sportgeneeskunde besloten hebben om onder de naam 'Sportcor' een database van Nederlandse sportdoden op te zetten."

Begin 2007 werd De Beus gevraagd om het project te trekken in het UMC Utrecht (Julius Centrum en Cardiologie). Naast feitelijke gegevens over de plotselinge dood van actieve sporters wil zij in de database ook hun medische gegevens en informatie over hun sportactiviteiten opnemen. Bovendien zal Sportcor in een latere fase behalve de registratie van hartstilstanden bij sporters ook de resultaten van hun medische screening, waaronder een hartfilmpje, gaan registreren.

De Beus: "Vragen waarop wij graag antwoord willen hebben, zijn onder meer of er bij de overledenen sprake was van aangeboren afwijkingen aan het hart en of er in de familie vaker hartproblemen voorkomen. Dat wij in ons onderzoek gegevens over plotse hartstilstand van sporters gaan combineren met hartfilmpjes is uniek. Dat wordt nergens anders in de wereld gedaan."

De Beus verwacht veel van een analyse van de hartfilmpjes die tijdens keuringen van sporters worden gemaakt. "Bekend is dat die filmpjes bij veertig procent van de sporters afwijkingen vertonen en dat sommigen er zelfs op worden afgekeurd. Maar of dat in alle gevallen terecht is en of de risico's wel goed worden ingeschat, is lang niet altijd duidelijk. Voor een antwoord op de vraag wat je eigenlijk uit zo'n hartfilmpje kunt afleiden, zou een analyse van de hartfilmpjes van sportdoden heel verhelderend kunnen zijn."

Na ruim een jaar voorbereiding zal www.sportcor.nl volgende maand officieel worden gelanceerd. De Beus. "We gaan er dan ook actief reclame voor maken, want het zal voor een groot deel van de naamsbekendheid van de website afhangen hoe compleet de registratie zal worden. We willen naast overlijdensgevallen ook gevallen gaan registreren waarin een acute hartstilstand dankzij tijdig ingrijpen geen fatale gevolgen heeft gehad. Gelukkig komt dat steeds vaker voor."