Achtergrond

Studenten, je zal er maar naast wonen

Met een volmondig "ja" beantwoordt wethouder Rinda den Besten de vraag of er veel wordt geklaagd over studentenhuizen. Den Besten heeft zelf de wijken Zuilen en Ondiep in haar portefeuille. "Maar in Overvecht zijn er nog meer klachten."

Wat vinden niet-studenten zo vervelend aan studerende buren? "De bewoners vinden een paar studentenhuizen in hun wijk niet erg. Maar als het een meerderheid dreigt te worden, is dat simpelweg niet leuk. De sociale cohesie wordt minder."

Daar kan mevrouw Ritsma, woonachtig aan de Amsterdamsestraatweg, over mee praten. "Deze straat is achteruit gegaan. Ik woon hier sinds 1982. Eerst woonde er nog allemaal gezinnetjes aan de Amsterdamsestraatweg, maar er kwamen steeds meer studentenhuizen. Mijn oude buurvrouw is uit de straat vertrokken mede door de toename aan studentenhuizen. En dan woonde ze er niet eens direct naast. Ze stoorde zich aan de studenten iets verderop in de straat, die hadden lege melkflessen voor het raam staan. Dat vond ze vreselijk."

Nadat de buurvrouw van mevrouw Ritsma vertrokken was, werd haar huis verkocht aan een makelaar en een bouwondernemer. Zij splitsten het huis op in acht kamers voor evenzoveel studenten. Daar was Ritsma weinig gelukkig mee. "Ik heb de gemeente destijds opgebeld of zoiets zomaar kan. Ja, dat kon zomaar."

Draken

Mevrouw Bliekendaal woont ook aan de Amsterdamsestraatweg. Haar mening over haar studerende buren is duidelijk: "Het zijn draken." Bliekendaal is niet gecharmeerd van de lawaaiige studenten. Ze wijst op haar pantoffels: "Mij hoor je niet als ik de trap oploop, maar die jongens van hiernaast stampen continu de trap op en af."

Achter in de tuin koekeloert ze over de schutting. De tuin van de buren is rommelig, misschien zelfs smerig te noemen. Er staat een groot opblaasbad in het midden. "Als het warm is, liggen die jongens daarin bier te drinken." Het hoeft geen betoog dat dat niet geheel geluidloos gaat. Als het haar te gek wordt, klopt ze aan. Maar tot nog toe heeft dat kennelijk weinig effect. Bliekendaal zou maar wat graag willen verhuizen: "Maar wie koopt dit huis nou van mij?" Ze heeft zoveel overlast dat ze geregeld vlucht naar een huisje buiten Utrecht, vooral tijdens de zomermaanden, wanneer de buren tot laat buiten vertoeven.

Puppies

Adri Brands uit Hoograven woont met zijn vrouw en twee kinderen eveneens naast een studentenhuis. Terwijl zijn partner vanaf de zwartlederen bank naar GTST kijkt, vertelt hij dat hij de maatregel van de gemeente helemaal niet zo verkeerd vindt: "Twee studentenhuizen in de straat is leuk, maar als het er dertig zijn wordt het wat minder."

Toch heeft Adri naar eigen zeggen weinig last van het studentenhuis naast hem: "Ja, als er nieuwe mensen in komen effe. Die slaan helemaal door natuurlijk: eindelijk op zichzelf wonen. Springen ze van halverwege de trap, slaan ze met deuren en staan ze buiten hard te praten. Dan bel ik aan en waarschuw ik ze. Is het meteen afgelopen." Het huis van zijn buren ziet er, in tegenstelling tot menig ander studentenhuis in Utrecht, van buiten aardig onderhouden uit. Dat is te danken aan de huisbaas met wie Adri op goede voet staat. "Die houdt het huis gelukkig netjes bij. En hij houdt de studenten kort: als ik een klacht bij hem neerleg, is het zo verholpen."

Maar als Adri mocht kiezen had ie toch liever een gezinnetje naast zich wonen: "Ja, dat vind ik ook de normale woonsituatie in een straat. Studenten moet je een beetje bij elkaar houden, het is toch een apart soort volk. Als je ze een beetje op een eigen terrein bij elkaar laat wonen, kunnen ze lekker zooi maken zonder dat iemand er last van heeft. Iemand van een woonwagenkamp zet je toch ook niet midden in deze buurt? Dat werkt gewoon niet."

De 'echte Utrechter' uit Hoograven zou het nooit laten komen tot een situatie waarin mevrouw Bliekendaal verkeert: "Nee kom nou. Ik ga me niet zitten opvreten in mijn eigen huis voor een stel puppies. Ook niet voor andere buurtbewoners hoor. Laatst had de buurvrouw aan de andere kant naast mij visite. Die maakte haar fiets vast aan mijn hek bij de voortuin. Dan loop ik er gewoon heen en vraag ik of ze die fiets ergens anders wil neerzetten."

Stoep schoonvegen

Wethouder Den Besten weet als geen ander hoe studenten in studentenhuizen met hun wijk omgaan; ze studeerde Nederlands in Utrecht en woonde tussen 1996 en 2000 in een studentenhuis in Zuilen. "Wij deden meestal wel een briefje in de bus van de buren als we een feestje gaven. Maar verder trok ik me als student weinig aan van de buurt. We hielden elkaar niet in de gaten, checkten bijvoorbeeld niet bij de buurvrouw of de gordijnen niet al wat lang gesloten waren."

Den Besten waarschuwt dat de regel die de gemeente neemt geen overlastwerende maatregel is. "Het gaat ons vooral om de sociale cohesie in de wijken en de leefbaarheid. De mensen die in deze buurten hun beklag komen doen hebben geen hekel aan studenten. De studenten zijn eenvoudigweg niet actief in de wijk, niet betrokken. Buurtbewoners proberen bijvoorbeeld hun wijk schoon te houden. Ik heb nog nooit een student zijn stoepje zien schoonvegen."

Daarnaast kan de maatregel volgens de wethouder juist nu genomen worden, omdat de wachtlijsten voor studentenhuisvesting fors teruglopen. Dit is te danken aan de diverse studentenhuisvestingprojecten in onder andere De Uithof. "Door geen omzetvergunningen meer af te geven voor de vijf wijken wil het stadsbestuur het woningbezit van gewone bewoners in die wijken stimuleren."

Gesloten gordijnen

De maatregel van de gemeente komt een paar jaar te laat voor mevrouw Ritsma, ze woont sinds twee jaar naast niet minder dan acht studenten. Wat haar vooral stoort is dat de gemeente destijds nogal eenvoudig aan haar probleem voorbij is gegaan. "Ik heb mijn hele leven gespaard voor dit huis. Nu er een studentenhuis naast me is gekomen, is mijn huis in waarde gedaald. De gemeente zei me dat het heus geen waardevermindering zou geven, maar dat is onzin." Naast de waardevermindering van haar huis constateert ze een sfeerverandering in haar straat. "Vroeger waren overal altijd de gordijnen open. Hiernaast heb ik nog nooit naar binnen kunnen kijken; de gordijnen zijn dag en nacht gesloten. Niet dat ik naar binnen wil gluren hoor, maar het is zo ongezellig."

Vanuit haar slaapkamer kijkt ze neer op de tuin van de buren. "Wat een troep heh?" Starend naar een aantal fietswrakken en een wildgroei aan planten verzucht ze: "Tja, het is jammer dat het is gebeurd."

essay

De Nacht van Descartes

In de 'Nacht van Descartes' wordt op die vraag ingegaan. Die nacht is vanaf nu een jaarlijks terugkerend evenement, georganiseerd door het Descartes Centre voor wetenschapsgeschiedenis en -filosofie en door Studium Generale. Aan de eerste nacht, te houden op 2 oktober, wordt vanuit de Universiteit Utrecht onder meer medewerking verleend door de hoogleraren Floris Cohen, Theo Verbeek, Maarten van Buuren, Wijnand Mijnhardt en Herman Philipse.

De laatste zat ook in de jury die de inzendingen op een -prijsvraag beoordeelde. Die prijsvraag is door de organisatoren, in samenwerking met het Ublad, uitgeschreven als opmaat tot de Nacht van Descartes. De jury - voorts bestaande uit Yvonne van Rooy, voorzitter college van bestuur, Melanie Peters, directeur Studium Generale en Armand Heijnen, hoofdredacteur Ublad - constateerde dat de meeste auteurs bleven hangen in filosofische bespiegeling over Descartes, zonder tot de actuele maatschappelijke implicaties van die filosofie door te dringen. Niettemin kon de jury unaniem één winnaar aanwijzen: derdejaars geschiedenisstudent Coen Brummer. Diens bijdrage staat hierbij afgedrukt. Op de Avond van Descartes ontvangt hij uit handen van Yvonne van Rooy een boekenbon van 250 euro.

De Gedenksteen

De gedenksteen op het plein herinnert aan het drama dat zich in de zeventiende eeuw op deze plaats voltrok. Onder het toeziend oog van Jan van Nassau en in de schaduw van de Domtoren, staat de steen symbool voor de dood van zeven inwoners van Utrecht, die hier werden opgepakt en vervolgd vanwege hun homoseksualiteit. Uit angst voor de wrake God's, die de begane zonden over de stad zou afroepen, werd besloten de mannen ter dood te veroordelen. Waarschijnlijk zullen de burgers hebben gemeend dat zij juist handelden. Utrecht werd namelijk geen tweede Sodom of Gomorra, de stad bleef gespaard.

De universiteitsstad heeft zich in de afgelopen vierhonderd jaar volop ontwikkeld en homo-vervolgingen zijn, gelukkig, niet meer van deze tijd. In de afgelopen eeuwen zijn er ontelbare ontdekkingen gedaan. De wetenschap heeft ons laten zien dat homoseksualiteit geen geestesziekte is. Dat onze planeet om de zon draait en het leven op aarde evolueert. De ongeboren mens blijkt in de baarmoeder zelfs in het bezit te zijn van een heuse staart! Vraagstukken waar vooralsnog metafysische verklaringen voor werden gegeven, blijken oplosbaar. De vraag die door deze ontwikkelingen rijst is, welke rol er voor religie nog is weggelegd in de hedendaagse maatschappij.

Zowel religie als wetenschap streven oorspronkelijk namelijk hetzelfde doel na: het verklaren en begrijpen van de wereld om ons heen. Lange tijd vormden zij dan ook geen bedreiging voor elkaar. De oude dialectische wetenschap, de scholastiek, werkte nauw samen met de religieuze instellingen van de Middeleeuwen. De scholastici probeerden God te vinden door middel van wetenschap. Pas tijdens de beweging die wij nu aanduiden als de Verlichting, raakten geleerden als Galilei, Copernicus en Descartes ervan overtuigd dat zij tot conclusies kwamen die niet strookten met de officiële leer van Rooms-Katholieke kerk. Het was René Descartes die de uitkomsten van zijn gedachte-experimenten wist te bundelen tot de grondslagen van de moderne wetenschap. Descartes stelde dat het denken zelf de laatste rechter moest zijn in het proces van waarheidsvinding en geloofde in de analytische methode van een rationeel empirisme.

De Verlichting markeerde het punt waar religieuze en wetenschappelijke wegen zich scheiden. Vanzelfsprekend betekende dit niet dat Christenen niet aan wetenschap deden, of dat wetenschappers per definitie atheïst waren, maar nu er eenmaal een solide wetenschappelijke methode ontwikkeld was, waren de geleerden minder snel geneigd de tekst van de Bijbel boven hun eigen bevindingen te stellen. Wetenschap, en daarmee het menselijk intellect, leerden op eigen benen staan.

Sinds de Verlichting is er veel veranderd in de wereld. Sommige dingen echter zijn onveranderd gebleven sinds het verschijnen van Descartes' Discours de la méthode. Er zijn nog talloze levensvragen onbeantwoord en het wetenschappelijk debat duurt over vele onderwerpen nog immer voort. Het antwoord op de vraag welke van beide instituten de mens het best in staat stelt haar omgeving te begrijpen, is inmiddels wél overduidelijk. Religie lijkt op dit vlak de slag te hebben verloren.

Er zijn diverse redenen waarom miljoenen mensen nog altijd de voorkeur geven aan religie boven wetenschap. Voor sommigen is de gedachte van een scheppingsverhaal aantrekkelijker dan dat van de droge en kille wetenschap. Niet alleen mensheid en universum worden immers verklaard, ook voorziet zij in moraal, troost en zingeving. Indoctrinatie vanaf jonge leeftijd is een andere factor van belang. Gehoorzaamheid en blind geloof worden gestimuleerd door gezaghebbende figuren uit de gemeenschap en afvalligheid staat gelijk aan eindeloos lijden in het vagevuur. Hoewel er over de bovenstaande redenen gediscussieerd kan worden, zijn er ontegenzeggelijk groepen in de maatschappij die religie waarderen om haar moraliserende of culturele rol. Is een dergelijke rol misschien geschikter voor religie?

Helaas zijn er voorbeelden te over om aan te tonen wat er kan gebeuren wanneer waarden en normen niet tot stand komen op basis van gezond verstand, maar geïnspireerd zijn door tweeduizend jaar oude heilige geschriften. Het onthouden van levensreddende vaccinaties aan kinderen en het stenigen van overspelige vrouwen. Het gebruik van voorbehoedsmiddelen ontmoedigen in landen die zwaar lijden onder AIDS-epidemieën. De lijst is helaas even weerzinwekkend als zij lang is. Vanzelfsprekend wijzen vele gematigde gelovigen deze daden af, wat echter al aangeeft dat zij hun eigen denken tot laatste rechter hebben gemaakt. Desondanks lijkt het baseren van morele oordelen op statische, geschreven denkbeelden van duizenden jaren geleden, ontegenzeggelijk dogma's op te leveren.

Zolang religie een rol binnen onze maatschappij vervult, zal zij gepaard gaan met dergelijke dogma's. Het is de taak van de wetenschap hiertegen in verzet te komen. Wetenschap stelt niet gerust in tijden van wanhoop. Zij predikt geen hemel waarin geliefden elkaar terug zullen zien en claimt niet de waarheid in pacht te hebben. Maar dankzij deze door Descartes gepropageerde wetenschap en rede, leven we nu in een tijd waarin we over het Domplein kunnen wandelen en, denkend aan de misstanden uit voorbije eeuwen, meewarig ons hoofd kunnen schudden.

Interview

Jerry Windhouwer

Ik ben op 1 oktober 1971 bij Pedagogiek gaan werken, dus volgende week heb ik er precies 37 jaar bij de universiteit opzitten. Zo'n twintig daarvan heb ik in medezeggenschapsraden gezeten en daarnaast ben ik twaalf jaar vakbondsconsulent geweest. De belangrijkste drijfveer om raads- en vakbondswerk te gaan doen, was mijn rechtvaardigheidsgevoel, maar ik ben ook een beetje een bemoeial. Ik praat graag over van alles en nog wat mee en zodra ik merkte dat daar op de universiteit ruimte voor was, ben ik lid geworden van de subfaculteitsraad.

Ik viel met mijn neus in de boter, want bij Pedagogiek heerste in die tijd een heftige methodenstrijd. De studenten en een paar jonge medewerkers wilden dat ook de marxistische methode in het onderwijs aan bod zou komen, maar de staf voelde daar niets voor. Ik stemde op dat punt met de studenten mee. Ik had zelf dan wel niet gestudeerd, maar ik vond wel dat zij gelijk hadden. Natuurlijk vond de staf mijn stemgedrag maar niks, maar ik heb er nooit problemen door gekregen.

Op een gegeven moment was het gebouw weer bezet en geen medewerker mocht er in, ook de hoogleraar Ton Beekman niet. Maar voor mij maakten de studenten een uitzondering. Ze wisten hoe ik erover dacht, maar bovendien vulde ik de automaten bij, ha ha. Gevolg was dat Beekman kwaad werd: jij praat altijd met de studenten mee. Maar ik voelde me veilig, want ik wist dat hij mijn inzet voor het dagelijkse werk waardeerde.

Ik ben ook snel actief geworden in de bond en toen hier in de jaren negentig de functie van vakbondsconsulent werd gecreëerd, dacht ik: die baan is mij op het lijf geschreven. Ik zat toen in de Universiteitsraad, maar daar ging het - anders dan in de 'oude' U-Raad die ik ook meegemaakt heb - meestal over vrij abstracte dingen, en ik wilde meer concreet bezig zijn. Waar je als vakbondsconsulent vooral mee te maken krijgt, zijn wat ik binnenbrandjes noem, conflicten tussen medewerkers en leidinggevenden over slechte beoordelingen en wat er allemaal nog meer op de werkvloer fout kan gaan. Zaken, waar je door rustig praten meestal wel uitkomt.

Op een aantal bezwaarprocedures na heb ik in die twaalf jaar maar weinig ernstige problemen op mijn bord gekregen. Dat is ook wel begrijpelijk, want ik vind de universiteit een goede werkgever. Ik ben vooral blij met het feit dat er steeds strakker wordt vastgehouden aan de regelmaat van R&O-gesprekken. Op universitair niveau maken we als bonden goede afspraken met het college van bestuur en met name mevrouw Van Rooy ziet er op toe dat men zich daar in de faculteiten en diensten ook aan houdt. Daar ontbrak het onder het vorige college nog wel eens aan. Toen gingen de directeuren erg hun eigen gang, met als gevolg veel klachten over wantrouwen in de leiding. Zulke klachten zijn er de laatste tijd duidelijk minder.

Ook de recente reorganisaties zijn door het college netjes afgerond. Soms vind ik alleen dat men wel erg formeel redeneert. Neem het outsourcen van de receptionisten. Er waren dames bij die hier al jaren werkten. Die moesten opeens weg omdat zij niet alle vereiste diploma's hadden. Dat zal allemaal wel, maar denk ik dan: had je nou niet iets kunnen verzinnen waardoor die paar dames de laatste jaren tot hun pensioen gewoon hun werk hadden kunnen blijven doen? Misschien kost dat een klein beetje extra, maar dat heeft de universiteit toch wel over voor mensen die al zo lang in dienst zijn?

Soms krijg ik de vraag of de vakbond zichzelf niet heeft overleefd, maar dat vind ik niet. We hebben aan de universiteit ongeveer achthonderd leden en dat aantal is al jaren redelijk stabiel. Inderdaad: de organisatiegraad is niet hoog, maar dat komt omdat veel mensen het nut van een lidmaatschap niet inzien. Met name de rol van de bond bij de CAO-afspraken en de medezeggenschap wordt te weinig op waarde geschat. We hebben toch een goede CAO, zeggen ze dan. Maar ze vergeten dat die mede aan de inzet van de bonden te danken is. Ik vind het nogal onredelijk dat zoveel mensen geen lid zijn, terwijl ze wel van die inzet profiteren. Het lijkt me daarom tijd voor een andere, rechtvaardiger financieringsstructuur.

Ik vind dat wij de universiteiten zouden moeten vragen van elke werknemer één promille van het salaris in te houden als CAO-bijdrage voor de bonden, meestal dus een kleine twee euro per maand. Wat voor bezwaar kan iemand daar nu tegen hebben? Daarnaast kun je, als je dat wilt, lid worden voor pakweg zes euro, voor invloed op de collectieve belangenbehartiging, profijt van individuele belangenbehartiging en de nodige onderlinge solidariteit. Maar helaas ontbreekt het daar bij veel medewerkers aan. Ik heb meegemaakt dat mensen lid werden op het moment dat er een reorganisatie werd afgekondigd, maar zodra de zaak rond was, waren ze weer lid af. O, dacht ik, die zijn kennelijk vertrokken. Maar in de Solis-gids zag ik dat ze nog gewoon bij de universiteit werkten. Ik vind dat zo kleinzielig.

Al met al heb ik het hier in Utrecht enorm naar mijn zin gehad. Mijn grootste wapenfeit? Ik heb het gedwongen vertrek van een hoogleraar in gang gezet. Ik kon totaal niet met die man overweg, omdat hij me voortdurend op de vingers keek. Het was nooit goed wat ik deed. Op een gegeven moment ben ik naar de faculteitsdirecteur gegaan: als hij niet weggaat, wil ik een andere baan. Denken de onderzoekers er ook zo over, vroeg hij. Ik zeg: dat denk ik wel, want wetenschappelijk is hij niet erg sterk. Goed, zegt hij, als je de vakgroep meekrijgt, zal ik je steunen. Ik kreeg vrijwel iedereen mee en het bestuur heeft hem daarop met een regeling laten vertrekken.

Uiteindelijk heeft die actie van ons de hele vakgroep de das omgedaan. Het lag voor de hand dat onze andere, part-time hoogleraar de zaak zou overnemen, maar dat is door het faculteitsbestuur geblokkeerd. Daardoor is de hele groep uit elkaar gevallen en het zou best wel eens kunnen dat dat precies is wat het bestuur wilde. In feite ben ik dus gewoon gebruikt, maar dat had ik toen uiteraard niet in de gaten. Toch ben ik er trots op dat ik de zaak als niet-wetenschappelijk medewerker heb aangezwengeld. Uit zichzelf hadden de wetenschappers die stap nooit gezet.

CV

Jerry Windhouwer (62), geboren in het voormalige Nederlands-Indië, woont vanaf zijn elfde in Nederland. Na drie jaar HBS en een periode als slaggitarist in de 'Indorock'-groep The Spirits werd hij in 1971 administratief medewerker van de latere 'adoptiehoogleraar' René Hoksbergen. Hij was achtereenvolgens lid van de subfaculteitsraad Pedagogiek, de faculteitsraad Sociale Wetenschappen en - namens de fractie NWP - de Universiteitsraad.

'Musical? Ik was meer bezig met serieus theater'

Neerlandica is ster in Dirty Dancing

In het halletje bij de artiesteningang van het Beatrixtheater in Utrecht zitten twee jonge mensen op de bank: een mollig meisje en een bebrilde jongen met stekeltjeshaar. Wanneer Jette Carolijn binnenstapt, veren ze op en overhandigen haar een cadeau. Terwijl de actrice het geschenk van het cadeaupapier ontdoet, vraagt ze hun of ze weer komen kijken naar de voorstelling. De 'musicalgroupies' antwoorden bevestigend. Als duidelijk wordt wat het cadeau is, moet ze lachen. "Een stokpaard! Dat krijgt een mooi plekje in mijn kleedkamer."

Waar sommige acteurs van Dirty Dancing een kleedkamer delen met anderen, heeft de 29-jarige musicalster een kamer voor zichzelf. Een kamer zo groot als een gemiddelde studentenkamer. "En dan heb ik ook nog eens een eigen douche en toilet!" klinkt het verheugd. Ze heeft de ruimte gezellig proberen te maken: in het midden staat een zwarte bank en de muren hangen vol privé-kiekjes. De spiegels aan de achterwand worden geflankeerd door een rits lampjes, de rand boven de spiegels heeft ze afgeplakt met een strook paars behang. Jette Carolijn draalt even in haar kleedkamer: ze twijfelt waar ze het presentje van zojuist laten zal. "Die stok is wat onhandig", besluit ze en trekt het hoofd van de stok. Het paardenhoofd krijgt een plekje op het richeltje boven de spiegels.

Literatuur en toneel

In 1999 verruilde Jette Carolijn Dordrecht voor Utrecht om aan de universiteit Nederlands te studeren. "Dat was een topstudie", herinnert ze zich. "Het huiswerk bestond uit het lezen van romans. Dat is toch fantastisch! Ik heb zo genoten van boeken lezen." Haar scriptie had auteur Gerard Reve tot onderwerp. "Ik heb zo'n beetje het hele oeuvre van Reve bestudeerd. Daarin heb ik de ontwikkeling van het steeds weer terugkerende personage 'U', Reves alter ego, geanalyseerd."

Haar liefde voor lezen is nooit geslonken. "Ik lees nog altijd veel. Laatst heb ik ontzettend genoten van het boek waarin de correspondentie tussen Hermans en Reve bijeen is gebracht. Hermans is eigenlijk mijn lievelingsschrijver. En Reve mijn afstudeerschrijver, dus die briefwisseling vond ik echt te gek."

Naast het lezen van literaire romans heeft Jette Carolijn zich altijd beziggehouden met toneel. "Van jongs af aan werd ik door mijn moeder meegenomen naar theatervoorstellingen en op school speelde ik in toneelgroepjes. Het was eigenlijk logisch dat ik daar nog iets mee ging doen." Ze schreef zelf enige toneelstukken om zich later meer toe te leggen op het acteren.

Niet alleen aan de studie Nederlands beleeft Jette Carolijn goede herinneringen, ook aan haar toenmalige huisgenoten denkt ze met veel plezier terug. "Ik woonde in een heel leuk huis in een zijstraatje van de Amsterdamsestraatweg met vrienden uit Dordrecht die ik al heel mijn leven kende. Het waren allemaal kunstenaars. Ze hadden ook een atelier, ergens in een anti-kraakpandje, waar we geregeld hele weekenden doorhaalden. Dan zat ik maandagmorgen met een kater en stinkend naar de alcohol in de collegezaal. Maar ik was er wel altijd!"

De omgang met de Dordtse kunstenaars deed haar na enige jaren besluiten om Utrecht te verlaten. "Ik ging dus om met mensen die bezig waren met schilderen, beeldhouwen, met dingen in elkaar lassen, enzovoort. Dat was mijn sociale sfeer. Utrecht blijkt dan best beperkt: er is de kunstacademie en dan houdt het op." In Amsterdam was er meer ruimte voor kunstzinnigheid, dus verhuisde ze naar de hoofdstad. Eigenlijk was ze Utrecht ook wel een beetje zat: "Ik vond het zo klein. Er waren naar mijn mening ook te veel dezelfde mensen: studenten. Het voelde benauwd."

Kleedkamerterreur

Als de kleedster van Jette Carolijn de kleedkamer binnenkomt met een wasmand vol kostuums, introduceert de musicalster haar als haar partner in crime. Samen blijken ze een heus terrorteam te vormen. "Met zeven voorstellingen in de week kan verveling op de loer liggen. Dan is het fijn als ik wat lol kan trappen met collega's. Ja, ik heb leuke collega's. Eerst dacht ik dat musicalmensen verschrikkelijke mensen waren, maar dat is niet zo."

Het terrorteam haalt geregeld practical jokes uit met de rest van de crew: "We hebben bijvoorbeeld een keer de mouwen van het kostuum van een collegaatje dichtgenaaid. Dat was erg grappig." Haar collega liet het er niet bij zitten. Achter de coulissen heeft Jette een stoeltje staan waar al haar razendsnelle verkleedpartijen plaatsvinden. Naast het stoeltje staat altijd een blauw flesje gevuld met water waarvan zij tussen de scènes door wat drinken kan: "Ik ren bezweet naar mijn stoeltje. Snel omkleden. Slokje. Bah! Sinaasappelsap in plaats van water." Zoete wraak van haar collega.

Plots vult een stem uit de intercom de kleedkamer: alle acteurs worden verzocht zich te begeven naar een repetitieruimte. "We gaan opwarmen", verduidelijkt de musicalster. Wat later, terwijl ze in de grimekamer haar microfoontje zorgvuldig op haar hoofd geplakt krijgt, vertelt ze dat ze de hoofdrol in de grootse musicalproductie van Joop van den Ende te danken heeft aan haar agente. Die had ze in de arm genomen nadat haar een rol in een nieuwe televisieserie was toegezegd. "Maar door geldgebrek werd die tv-serie afgeblazen. Geen serie, wel een agente. Ik kende haar niet zo heel goed en zij mij evenmin. Zij kwam met het idee om naar de open auditie te gaan voor Dirty Dancing, ze zag mij wel de rol van Baby spelen. Ikzelf zou niet zo snel op dat idee zijn gekomen. Ik had zoiets van: musical? Ik was meer bezig met serieus theater."

Jette liet zich evenwel overreden: "Ik was wel benieuwd hoe dat wereldje eruit zag. En ik ging de auditie doen met het idee dat ik het toch niet zou worden. Er zijn zoveel mensen die een echte musicalopleiding hebben gedaan. Maar ja, blijkbaar was ik het wel... En toen dacht ik: nou ja, tof! Ha, ha. Ook goed!"

Stuntelig dansen

Vanzelfsprekend dient de Revekenner in Dirty Dancing nogal wat danspasjes onder de knie te krijgen. Maar ze hoeft nu ook weer niet zo fabelachtig goed te kunnen dansen als haar tegenspeler Johnny: de rol van papakindje Baby verlangt een beginnende danseres die gaandeweg de kneepjes van het vak leert van haar stoere geliefde. Dat komt goed uit voor Jette Carolijn: ze heeft, voordat ze aan Dirty Dancing begon, geen noemenswaardige dansopleiding genoten. De hoofdrolspeelster lacht: "Mijn understudy, de actrice die mij vervangt als ik bijvoorbeeld ziek ben of met vakantie, zei me in het begin van de repetities eens dat ze het zo knap vond dat ik stuntelig kan dansen. Tja... bedankt. Maar eigenlijk zat daar weinig theater bij."

De voorstelling gaat bijna van start. Het musicalpubliek sijpelt binnen en neemt plaats in de rode pluche stoeltjes van het Beatrixtheater. Tweeënhalf uur lang zal het vermaakt worden door de voormalig studente Nederlands en haar dansende, zingende en acterende collega's. De toeschouwers zien hoe het onschuldige, ietwat verlegen meisje door Johnny wordt klaargestoomd voor liefde en dans. Kenners weten dat de grand finale van het verhaal bestaat uit de lift: een dans waarbij Baby na een forse aanloop in de armen springt van haar leermeester die haar vervolgens boven zijn hoofd tilt. Wanneer Jette Carolijn horizontaal in de lucht hangt, kijkt ze met een brede lach naar het uitzinnige publiek. Na afloop laat ze weten dat de lift geen enkel probleem is. "Maar de dans die er aan voorafgaat, daar ben ik nog wel eens nerveus voor. Ik ben eigenlijk geen danseres. Ik heb Nederlands gestudeerd!"

Voor meer informatie over de theaterproductie Dirty Dancing kijk op www.dirtydancingholland.nl

KADER

The making of Jette Carolijn musicalster

Na het behalen van haar havo-diploma, volgde Jette Carolijn een jaar lang de lerarenopleiding Nederlands aan de Hogeschool Utrecht. De propedeuse verleende haar toegang tot de universitaire studie Nederlandse taal- en letterkunde. Vier jaar na zich te hebben ingeschreven aan de UU mocht ze zich Neerlandica noemen. Niet zonder trots laat ze weten dat ze in die vier jaar slechts één hertentamen heeft gehad.

Met de doctorandustitel op zak heeft ze een jaar Nederlandse les gegeven aan oudkomers: Turkse en Marokkaanse vrouwen die langer dan zes jaar in Nederland wonen, maar vaak niet voldoende, of in het geheel geen, Nederlands spreken. "Na een jaar was ik het zat. Ik ben niet geschikt voor het onderwijs, ik heb er het geduld gewoon niet voor."

Ze heeft zich vervolgens ingeschreven voor de studie 'Dramaschrijven' aan de HKU: "Ik mocht in het tweede jaar van die studie beginnen. Ik heb het een jaar volgehouden, toen trok ik het niet meer. Ik vond de opleiding niet goed. We zaten in het gebouw met acteurs, decorbouwers, noem maar op. Maar de samenwerking tussen die disciplines, wat in mijn ogen cruciaal is om te zien of een theatertekst werkt of niet, was minimaal. In plaats daarvan zaten wij, de dramaschrijvers, in een klaslokaaltje onze teksten aan elkaar voor te lezen. Daar werd ik niet gelukkig van."

Ze brak met de studie en ging theaterteksten en filmscripts schrijven. Ook legde ze zich toe op acteren. Dat bleek bijzonder rendabel. Ze speelde gastrollen in onder meer Goede Tijden Slechte Tijden, Onderweg naar morgen en Lieve Lust. Daarnaast was ze te zien in commercials van Pepsi, Lays en De Landmacht (Welke vrouw kan de landmacht aan? Jette Carolijn bleek geschikt). Verder speelde ze in verscheidene theaterproducties, zoals in het toneelstuk Het Koude Kind van gezelschap De Theatercompagnie.

Na deze acteerervaringen doorstond ze, tot haar eigen verbazing, al de audities van Dirty Dancing. Zo kwam het dat ze begin maart van dit jaar voor het eerst als Baby in het Beatrixtheater stond. En voorlopig zal ze haar handen vol hebben aan deze rol. Als ze toch in de glazen bol kijken moet, hoopt ze in ieder geval uiteenlopende rollen te mogen vertolken: "Ik zou bijvoorbeeld wel in een 16de-eeuws kostuumdrama willen spelen. En een volgende keer opgaan als hoertje of zo, een crackhoertje. Heb ik al eens gedaan trouwens: in een videoclip van de Nederlandse band Alamo Race Track. Erg leuk."

Wiljan van den Akker wil "een trotse faculteit"

De faculteit Geesteswetenschappen is klaar met mokken. De vechtlust lijkt in de persoon van decaan Wiljan van den Akker teruggekeerd bij de alfa's. De komende jaren zullen zij met opgeheven hoofd een aanval met een aanval pareren. "Laat ze maar bewijzen dat geesteswetenschappers geen bestaansrecht hebben. Kom maar op."

Toen Wiljan van den Akker op 1 mei 2006 decaan werd, lag er een duidelijke taak voor hem klaar. De faculteiten Letteren, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid waren op papier samengevoegd tot de faculteit Geesteswetenschappen, maar bestonden nog steeds als zelfstandige eenheden. Aan Van den Akker om er een bestuurlijk en organisatorisch geheel van te maken. Maar hij wilde meer dan dat.

Twee zaken kregen prioriteit. Ten eerste moest er een nieuwe identiteit komen voor de drie faculteiten die nu Geesteswetenschappen heetten. Ten tweede moest het vuur worden opgestookt, met name bij Letteren, de faculteit die een depressie nabij was.

"Bij Letteren was de stemming bedrukt", zegt Van den Akker. "Er was de laatste zeven jaar alleen maar bezuinigd; de mensen werkten tegen de klippen op, maar hadden niet het idee dat het nog ergens toe leidde. Iedereen werkte hard, maar het élan was zoek. Daarbij was Letteren in een Calimerostand geraakt: ze voelden zich ten opzichte van andere wetenschappen tekort gedaan en hadden niet het idee daar zelf verandering in te kunnen brengen. Dat klopte niet, vond ik. Ik wilde een trotse faculteit: toon maar eens aan dat we niet goed genoeg zijn; de internationale peer-reviews bewijzen het tegendeel." Maar hoe zorg je er voor dat de stemming omslaat? "Ja, daar heb ik toch wel even over moeten nadenken."

Op een zondagmiddag zat Van den Akker te mijmeren over wat hij als decaan kon betekenen voor de faculteit en wat zijn ambities voor de geesteswetenschappen zijn. Hij ging achter zijn bureau in zijn huis in het Museumkwartier zitten en maakte een lijstje voor de toekomst. "De centrale vraag was waar de faculteit over vijf jaar moest zijn. Los van of het lukt en of we er geld voor krijgen. Puur een lijstje met wensen." Het werd de basis waarop de strategische visie van vijftig punten werd gebouwd. Een visie "waar ik op mag worden afgerekend."

Punt 1: We zijn een brede researchfaculteit Geesteswetenschappen, herkenbaar binnen en buiten Nederland door de hoge kwaliteit van ons onderzoek, onderwijs en onze rol in de maatschappelijke kennisvalorisatie. [...] De faculteit heeft een uitstekend werkklimaat en personeelsbeleid, waarin onder meer het waarderen en stimuleren van kwaliteit op het gebied van onderzoek en onderwijs belangrijke pijlers zijn.

Van den Akker koos na het gymnasium in Den Bosch voor de studie Nederlands in Utrecht. Hij ging het onderzoek in, promoveerde in Utrecht, werd op 32-jarige leeftijd hoogleraar en enkele jaren later directeur van het onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur. Naast docent en onderzoeker was hij nu ook bestuurder. Even daarna werd hij voorzitter van het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en later ook nog directeur van onderzoeksinstituten bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, de KNAW. Nu als decaan komen alle kennis, ervaringen en contacten goed van pas. "Als decaan moet je continue schakelen. Ik vertegenwoordig de faculteit op universitair niveau, geesteswetenschappen op landelijk en internationaal niveau en de hele dag loop ik van overleg naar overleg en moet ik steeds op een ander abstractieniveau de geesteswetenschappen behartigen en vaak verdedigen."

Zijn agenda laat zien hoe een weekje decaan die ook nog onderzoek doet er uit ziet. De vroege ochtend is gereserveerd voor zijn poëzie-onderzoek, de vroege avond voor zijn gezin. De rest van de dag loopt hij van de ene afspraak naar de andere met hier en daar wat tijd ingepland om van A naar B te komen. Hij verdeelt zijn aandacht tussen zijn bestuur, de faculteitsraad, directeuren en hoofden van departementen in de faculteit, collega-decanen van zowel de Universiteit Utrecht als van zusterinstellingen, landelijke overlegorganen van Geesteswetenschappen, minister Plasterk en bezoeken aan onder meer Amerikaanse instellingen voor de broodnodige internationalisering. "Het maakt de baan wel interessant", zegt hij onderkoeld. Maar één van zijn belangrijkste taken als decaan vindt hij die van faculteit-watcher. "Ik moet de windvaan in de gaten houden. Waait die met het oog op onze doelen, nog de goede kant op?"

Punt 7: De faculteit erkent en beloont topkwaliteit [...]

Anno 2008 is hij niet ontevreden over de manier waarop de nieuwe faculteit meer identiteit en trots krijgt. "Ik vind dat de mensen in de faculteit hard aan het werk zijn gegaan om allerlei veranderingen door te voeren." En dat gebeurt op diverse niveaus. Zo werden eerst de ondersteunende diensten gereorganiseerd, omdat een nieuwe faculteit niet zomaar de optelsom is van drie oude. Tegelijk moest het wetenschappelijk personeel meer 'adem' krijgen en niet steeds het gevoel hebben dat het onderzoek de sluitpost van de werkweek was. Van den Akker zon op manieren om de medewerkers die goed presteerden meer onderzoekstijd te geven. Gelukkig bleek er binnen het budget ruimte voor te zijn. Van den Akker: "Om naar buiten toe ambitie uit te dragen moet je naar binnen toe wel zuiver zijn. Daarom hebben we een sterkte-zwakte analyse gehouden in de vorm van een onderzoeksassessment. Het werk van alle medewerkers over de laatste zes jaar is bekeken en de maat genomen. Hun onderzoek moest goed of excellent zijn. Wie aan de norm voldeed, kreeg er tien procent onderzoekstijd bij. Maar er zat ook een andere kant aan. Wie niet voldoende output had, kreeg die ophoging niet. Met hen zijn gesprekken gevoerd en heldere afspraken gemaakt. Als er de komende tijd onvoldoende vooruitgang is, moet je je afvragen: 'Heb je überhaupt wel recht op onderzoekstijd?'."

Punt 20: De begeleiding van studenten is afgestemd op de inzet en studiehouding die van hen wordt verwacht [...] Voor studenten die desondanks onvoldoende presteren kan in onze faculteit in geen enkele fase van de studie een plaats zijn; studenten die bovengemiddeld presteren, krijgen de extra aandacht die ze verdienen [...]

De plannen laten zien dat Van den Akker dezelfde koers vaart als dit college van bestuur. Ook in zijn woordenboek zijn toponderzoek en toponderwijs het dikst onderstreept. Geldt voor de docenten dat zij toponderzoek moeten afleveren, studenten moeten voldoendes halen en niet lanterfanten. "Onze opleidingen zijn nog steeds populair. Jongeren kiezen tegenwoordig niet een vak voor het leven, ze kiezen een studie die hen nu interessant lijkt. En dat vind ik een goede ontwikkeling." Maar als ze met het idee binnenkomen, dat ze rustig aan kunnen doen bij de alfa's en hun tijd vooral besteden aan werken in de horeca en uitgaan, zijn ze bij Van den Akker aan het verkeerde adres. "Het moet helder zijn wat we van eerstejaars verwachten. Op dit moment weet ik eerlijk gezegd niet of die communicatie goed genoeg is. Het is een zwakke schakel in mijn functioneren: ik heb veel te weinig contact met studenten. Dat is jammer, want ik vind het belangrijk om te weten wat er onder studenten leeft." Ditzelfde verhaal gaat eigenlijk op voor alle andere medewerkers die niet regelmatig een overleg met de decaan hebben. "Voelen de UD's en de aio's zich wel senang? Hebben ze het wel naar de zin bij ons. Ik ontmoet ze te weinig."

Het groeiende gevoel van eigenwaarde van de faculteit is heel belangrijk voor Van den Akker, zeker wanneer hij de belangen van de faculteit moet verdedigen naar zijn collega-decanen van de UU of van de geesteswetenschappen in het algemeen. "De afgelopen jaren heb ik gemerkt dat de vechtlust is teruggekeerd. Dat merkte ik bijvoorbeeld toen Plasterk meedeelde dat hij veel geld bij de universiteiten ging weghalen, terwijl we als faculteit net wat meer toegezegd hadden gekregen. We zijn niet bij de pakken gaan neerzitten. Er is meteen een taskforce geformeerd om het geld via andere wegen binnen te halen." En dat is de mentaliteit die Van den Akker graag ziet en hij hoopt met alle geesteswetenschappen op nationaal en internationaal niveau dezelfde daadkracht en hetzelfde zelfvertrouwen uit te stralen.

Op universitair niveau heeft hij echter nooit het gevoel gehad minder mee te tellen dan de andere faculteiten. "Nee, ik heb niet het idee dat het college van bestuur als het ons bezoekt zegt: 'Jongens, trek de korte broek maar aan, we gaan naar Madurodam'. Wij zijn een volwaardig onderdeel van de universiteit, maar ons bestaansrecht verantwoorden ten opzichte van de maatschappij... ja dat is een ander verhaal."

Punt 29: Medewerkers zijn bereid de resultaten van hun onderzoek ook voor een breder publiek toegankelijk te maken; de faculteit is zich er van bewust dat het leeuwendeel van haar middelen gemeenschapsgeld is en dat zij bestaat binnen de gemeente en provincie Utrecht. [...]

"Wij ontwikkelen geen medicijnen en onze wetenschap heeft niet altijd een direct praktisch nut. We horen niet tot het economisch kapitaal in engere zin. Wij vertegenwoordigen voor een belangrijk deel cultureel kapitaal en wie dat niet ziet als eveneens een factor van economisch belang, heeft een hele beperkte opvatting van economie, eentje die leidt tot een uiterst schrale samenleving."

Het imago van een geesteswetenschappelijke studie is met de jaren wel veranderd, denkt Van den Akker. Hij vertelt nog maar eens hoe zijn omgeving reageerde toen hij - een goede bètaleerling en zoon van een bankier - vertelde dat hij Nederlands ging studeren. "In die tijd kozen de meeste leerlingen voor een studie met uitzicht op werk. Ik was goed in wiskunde en kon uitstekend opschieten met mijn wiskundeleraar, maar toen ik vertelde dat ik Nederlands ging studeren, keek hij me niet meer aan. Een letterenstudie, zo vonden velen, was voor losers. Die tijd is al lang voorbij."

Ook op landelijk niveau hebben de geesteswetenschappen de krachten gebundeld. Er wordt gezocht naar een betrouwbaar meetinstrument waarmee de waarde van het alfa-onderzoek in kaart kan worden gebracht zoals dat bij de bèta's bestaat. Ook maken de wetenschappers samen een vuist om hun landelijke financiering veilig te stellen en het belang van het bestaan van de geesteswetenschappen te onderstrepen. Van den Akker zit met smart te wachten op het rapport van de commissie Cohen. "Het gaat 'Duurzame Geesteswetenschappen' heten en het moet Plasterk ervan overtuigen dat er toch echt iets scheef is gegroeid toen de studentenaantallen enorm toenamen en de staf niet. Paul Schnabel heeft daar in zijn rede bij de opening van ons jaar onlangs fraaie voorbeelden van gegeven."

Nog genoeg te doen voor Van den Akker die over zo'n kleine drie jaar zijn resultaten naast de punten van zijn strategische visie moet leggen. "Ik ben eigenlijk heel tevreden tot nog toe, maar ik vraag me wel af of we voldoende tempo hebben. Bereiken we het niveau dat we nastreven? Voelt iedereen zich wel op zijn plaats? Dat soort gegevens probeer ik nu boven tafel te krijgen, want je moet niet stilstaan. Ik vind het een mooie baan, die van decaan. Zwaar, maar de zwaarte ervaar ik niet in de functie op zich maar in de verantwoordelijkheid die ik heb voor de mensen die hier werken en studeren. Er zijn bijna 1000 medewerkers, meer dan 7000 studenten. Wijsgeren zijn andere mensen dan cultuurwetenschappers en voor al die verschillen moet je oog hebben. Het komende jaar wil ik proberen dwars door de departementen met allerlei mensen te praten, medewerkers en studenten, want ik wil waken voor zelfgenoegzaamheid."

Wiljan in 11 vragen

'Ik ben veel te schijterig...'

Wiljan van den Akker is geboren in 1954, is getrouwd en heeft vijf kinderen

1) Voor wie heb je bewondering?

Voor Job Cohen: zo'n metropool besturen en altijd die intelligente kalmte behouden; benijdenswaardig.

2) Welke cd zet je op voor een romantisch diner?

Het Quintet in C van Schubert, hoewel ik er dan vast bij ga vertellen dat ik hoop dit na mijn dood voortdurend te mogen horen. Weg romantiek. Dus maar snel Speak no Evil van jazzlegende Wayne Shorter opzetten.

3) Wat is je favoriete drank?

Whisky, maar omdat ik geen alcohol drink Coca Cola.

4) Waar kan je niet zonder?

Mijn vrouw Esther, muziek, poëzie, mijn kinderen en Coca Cola.

5) Zou je iets aan jezelf willen veranderen?

Geduldiger zijn of op zijn minst de kunst leren om geduldig te lijken.

6) Wat is de leukste vakantieplek?

Californië: je hebt er steden, een oceaan, bergen (waar ik een hekel aan heb), woestijn en vooral helder licht en aardige mensen.

7) Heb je wel eens iets illegaals gedaan?

Niet echt, nee, daar ben ik veel te schijterig voor; in mijn hoofd heb ik mezelf al duizend maal vervolgd, veroordeeld en in de bak gestopt.

8) Wat is de beste herinnering aan je studententijd?

De sensatie in mijn eentje een totaal nieuw leven te beginnen: de nooit vermoede werelden die steeds maar weer opengingen.

9) Wat zou je nog wel eens willen doen wat je nog nooit hebt gedaan?

Samen met Esther het boek schrijven dat alle boeken overbodig maakt.

10) Zijn letterenstudenten gemankeerde schrijvers en dichters, kunsthistorici gemankeerde schilders en muziekwetenschappers gemankeerde componisten?

Ik kan alleen voor mezelf spreken en dan ferm "nee" antwoorden. Net zomin als chirurgen gemankeerde seriemoordenaars zijn, juristen verkapte criminelen, wiskundigen vermomde nullen.

11) Wie is jouw favoriete dichter?

Tonnus Oosterhoff, Leopold, Mark Strand, Nijhoff, Stephen Dunn, Gerrit Komrij, Paul Valéry, Lucebert, Charles Simic, Kees Ouwens en... en... en...

Wiljan de dichter

'Alles komt uit dat ene hoofd;

Wiljan van den Akker publiceerde dit voorjaar zijn eerste dichtbundel 'De Afstand'. Hij won er de C.Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandstalige poëzie mee van de Stichting Poetry International om dichterlijk talent te stimuleren.

Wat is de relatie tussen Van den Akker de onderzoeker en Van den Akker de dichter?

"Het lijkt zo voor de hand liggend: je houdt je een professioneel leven lang wetenschappelijk met poëzie bezig en dan verschijnt er een dichtbundel van je. Hoe gek het ook klinkt: het heeft veel minder relatie met elkaar dan je zou denken en ook weer veel meer dan je zou vermoeden. Het schrijven van literatuur vereist voor mij een ander gebruik van hetzelfde hoofd. Ik denk, hoor, ruik en voel anders wanneer ik gedichten schrijf dan wanneer ik met mijn beroep bezig ben.

"Maar uiteindelijk komt alles uit dat ene hoofd, waarin alles wat ik ooit heb meegemaakt, ligt opgeslagen, waar regelmatig - mag ik hopen - nog van alles ingaat en waaruit ik voortdurend van alles weer tevoorschijn peuter. Dat ene hoofd waarvan ik denk dat het een 'ik' is; mijn 'ik'. Het wetenschappers-ik en het dichters-ik zijn beide onderzoekend, vragend, nieuwsgierig, ongeduldig, verlangend, ontevreden en soms onverklaarbaar gelukkig, maar om verschillende redenen en op andere momenten.

"Ze zijn voor mij volkomen identiek en totaal verschillend. Je zult ze nooit samen tegenkomen. Een beetje als die psychologische test waarbij je een en hetzelfde plaatje op twee manieren kunt zien, maar nooit allebei tegelijk."

Als toetje een nog niet gepubliceerd gedicht van Van den Akker dat de werktitel Zelfportret heeft meegekregen.

ZELFPORTRET

Er is inmiddels wel de nodige haast bij

nu het weer in de spiegels gaat slaan.

Had je onderhand niet al enige tijd

de vanzelfsprekend levende man

moeten zijn die je vroeger zou worden

als je later volgroeid aan dit tafeltje

recht tegenover plaats hebt genomen?

Zie hoe beheerst hij de kaart bestudeert

aandachtig antwoord kan geven

op de vraag van zijn vrouw en kiest

wat hij smaakvol wil hebben gegeten.

Kijk naar de zoons en de dochters

die altijd mooi jong zullen zijn en nooit

oud genoeg om zijn stem niet te horen

als de uitgang moet worden gekozen.

Met een blik in zijn hoofd vol verrijkte

gedachten verdwijnt hij. Dan draait hij

zich om, loopt terug, buigt langzaam

voorover, plant waardig zijn handen plat

voor mijn bord op de tafel en buldert:

'Weet jij eigenlijk wel hoe laat het is?'

Pam Hufman

Het klinkt zo negatief om te zeggen dat er een last van mijn schouders is afgevallen nu de nieuwe rector mijn taken heeft overgenomen, maar toch is het wel een opluchting. Het is fijn om nu alleen voor mijn eigen dingen te hoeven zorgen en alleen voor mezelf verantwoordelijk te zijn. Want het is hard werken, zo'n bestuursjaar. Je bent de hele dag bezig: met vergaderen, het bezoeken van instanties en bedrijven en het aansturen van commissies. Als je 's avonds dan nog lang blijft hangen op de borrelvloer, maak je al snel werkdagen van vijftien uur.

Zeker in het begin wil je eigenlijk niets missen, maar de volgende morgen word je wel weer op tijd op de sociëteit verwacht. Die verantwoordelijkheid vond ik wel eens moeilijk. Als ik een tentamen niet haalde of als ik een college had gemist omdat ik mijn bed niet uit kon komen, was er niemand die zich daar druk over maakte. Maar wanneer ik het afgelopen jaar een uurtje later kwam, zaten er mensen op me te wachten. Soms dacht ik: 'ik wil ook een keertje uitslapen'.

Ondanks die lange, drukke dagen is het jaar me absoluut niet tegengevallen. Ik heb een fantastische tijd gehad. Ik heb nooit gedacht dat het een makkie zou worden, al wist ik niet goed wat ik ervan moest verwachten. Dat merk je pas als je erin zit. Ik hoefde ook niet lang na te denken om in het bestuur te gaan. Ik had er wel eens over nagedacht en geconcludeerd dat als ik gevraagd zou worden, ik er voor zou gaan. Niet dat ik dat verwacht had hoor! Ik was helemaal overdonderd. Mijn jaarclub maakte er wel eens grapjes over en rond de tijd dat de nieuwe rector gevraagd werd door de senaat bleef mijn club maar vragen of ik al gevraagd was. Uiteindelijk kregen ze dus nog gelijk ook!

Ik vond het een enorme eer en ik wist dus al snel dat ik het wilde doen. Het leek me een uitdaging. Ik liep qua studie goed en mijn ouders waren enthousiast. Dus zei ik ja en mocht ik het aan de hele vereniging gaan vertellen. Dat was een gaaf moment, al was ik super zenuwachtig. De hele zaal stond vol met leden en ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen. Gelukkig kwam er veel gejuich toen ik werd voorgesteld als de nieuwe rector. Het gaf een goed gevoel om op de bar te staan en iedereen zo enthousiast te zien.

Na die avond wisten bijna alle leden mijn naam. Dat is gek, maar je went eraan. Als ik op straat loop zeggen veel meer mensen me gedag, ook wel eens mensen die ik niet direct herken. Maar dan zeg ik wel vrolijk 'hoi' terug natuurlijk. Al heb ik vaak muziek op waardoor ik iemand niet hoor. Die zullen wel denken dat ik heel sacherijnig ben, ha, ha. Enorm bekend ben je als rector van een vereniging ook weer niet, ik kan nog rustig mijn boodschappen doen. En ik ben ook nooit aangevallen door leden van andere verenigingen. Zo is de sfeer in Utrecht niet, vind ik. Er heerst wel rivaliteit en elke vereniging heeft natuurlijk wat tegen de andere verenigingen, maar over het algemeen vind ik dat iedereen elkaar erg in zijn waarde laat.

Je kiest tenslotte gewoon voor een vereniging waarbij jij je het beste thuis voelt. Voor mij was dat Unitas, daar vond ik de sfeer het leukst en de mensen het relaxed. Ik was er al eens geweest, omdat mijn broer ook lid is bij Unitas. Door hem kende ik al wat mensen, dat maakte het makkelijker om vaker naar Unitas te gaan. Maar hij heeft de keuze voor een vereniging echt aan mij gelaten. Na alle verenigingen tijdens de UIT te hebben gezien, kwam ik dus wel bij van mijn broer terecht. En dat was een goede keuze, want ik heb het ontzettend naar mijn zin en het is een hele mooie vereniging!

Dat gevoel kreeg ik helemaal tijdens het benefietconcert, dat afgelopen jaar voor het eerst door ons is georganiseerd. Het was begin april en best koud en het zou ook nog eens gaan regenen. Toch waren er een heleboel leden gekomen. Het was fantastisch om iedereen daar te zien staan, zo enthousiast. Dat is mijn vereniging, dacht ik toen. Ik was echt ontzettend trots. Dat was absoluut één van de hoogtepunten in mijn bestuursjaar.

Een jaar bestuur doen is super leuk, je maakt veel dingen mee en leert heel veel. Maar een jaar is ook echt lang genoeg. Ik had zin om weer te gaan studeren, vooral omdat ik nu nog lekker een jaartje rustig aan kan doen. Mijn studie zelf vind ik niet bijzonder leuk. Ik ben rechten gaan doen, omdat ik niet wist wat ik wilde en met rechten kan je nog alle kanten op. Naast rechten heb ik in mijn eerste jaar ook psychologie gestudeerd, maar dat bleek uiteindelijk niets voor mij te zijn. Ik zag mezelf toch niet als hulpverlener of therapeut. Ik heb nooit een vaste droombaan gehad, vroeger wisselde het van balletdanseres tot dokter. Nu weet ik wel dat ik het bedrijfsleven in wil en dat ik besturen erg leuk vind, maar we zien wel hoe het loopt. Ik sluit niets uit in elk geval.

Ik ben nu eerst aan het genieten van de dagen dat ik lekker op de bank kan hangen en niets hoef te doen. Ik ben goed in stilzitten, dus dat wordt geen probleem. Maar ik heb nog wel heimwee naar het afgelopen jaar, hoor. Het was zo leuk en ik zag mijn bestuurleden elke dag. Ik mis hen vooral, maar ik denk dat we nog wel regelmatig met elkaar zullen afspreken. In ieder geval de komende jaren. Dat hoop ik, tenminste. Of ik ze over tien jaar nog vaak zal zien weet ik niet. Het is afwachten wat ik ga doen natuurlijk, misschien ga ik wel naar het buitenland. Alles kan, ik heb nog geen idee waar ik tegen die tijd ben. Nu eerst maar eens mijn studie afmaken en dan zie ik wel verder!

CV: (1985) startte in 2004 met de studie Rechten aan de Universiteit Utrecht en werd direct lid van Unitas. Ze zat in verschillende commissies zoals die van het verenigingsblad. In 2006 maakte zij het lustrumboek van de Landelijke Kamer van Verenigingen. Het afgelopen verenigingsjaar was zij de hoogste baas van het 1159 leden tellende Unitas. Dit collegejaar moet ze haar studie privaatrecht afmaken.

'Het is hard werken, zo'n bestuursjaar'

Van scholier tot student

Mooie jongens en meisjes lokken scholieren naar Utrecht

Groeten uit... Beilen

In de winkelstraat van Beilen, een dorp in het midden van Drenthe, vraagt een vrouw waar ze de handarbeidwinkel kan vinden. Joline Heusinkveld, zojuist begonnen met Taal- en Cultuurstudies aan de UU, wijst haar de weg. "Is dat na de viswinkel?", wil de vrouw voor de zekerheid weten. "Nee, die is aan de andere kant", weet Joline.

I just called, to say...

De achttienjarige Beilense heeft haar hele leven in Drenthe gewoond. De eerste vier jaar in het kleine, bosrijke Diever, de andere veertien jaar in het iets grotere Beilen. Sinds kort heeft ze een kamer aan de Oudenoord in Utrecht. Ze is de eerste die het ouderlijke huis verlaat. "Ik denk dat mijn moeder me best zal gaan missen. De eerste dagen dat ik op mijn kamer in Utrecht zat, belde ze op. Zomaar, om mijn stem te horen."

Waarom dan niet dichter bij huis gebleven? Groningen is maar een half uurtje met de trein en deze stad biedt dezelfde studie aan. Joline: "Ik zat in Assen op school. Iedereen gaat naar Groningen. Ik wil gewoon weg. Vrijheid, heerlijk! Bovendien is Taal- en cultuurstudies in Utrecht veel breder dan in Groningen."

Boeren met hun getoeter

Beilen heeft bijna tienduizend inwoners, een treinstation en een grote discotheek. "Beilen is heus niet een of ander gat of gehucht", verdedigt Joline haar voormalige habitat. "De discotheek, Skopje, trekt zelfs mensen van buiten Beilen."

Skopje, een rechthoekig groen-blauw gevaarte, is gelegen aan de rand van het dorp, tegen de snelweg aan. Elk weekend kunnen jongeren uit de omgeving in één van de zes zalen van deze disco dansen en drinken tot diep in de nacht. Joline was tot voor kort één van hen: "Het is lekker dicht bij huis. Ik ben er dan ook vaak genoeg geweest, maar ik heb het nu wel gezien." Vooral de zaal die ze omschrijft als 'de boerenzaal' kan haar weinig bekoren. "De naam zegt het al: in die ruimte stonden boeren te hossen op liedjes als 'ik heb een toe toe toeter op mijn waterscooter'." Joline heeft daar overduidelijk weinig mee op. Het is tijd voor een stad met meerdere mogelijkheden tot uitgaan. Een stad ook met andere mensen. "Weet je, ik heb het idee dat de mensen in Utrecht knapper zijn, mooier. Vooral de jongens. Ik weet niet hoe dat komt."

Rotzooi tijdens TT

De winkelstraat in Beilen, waar aan gevels boxjes hangen die de hele straat voorzien van dezelfde achtergrondmuziek, telt een of twee terrasjes. "Nee, daar zit ik nooit", zegt Joline. "Ik pakte eerder, na school, terrasjes in Assen." Zes jaar lang is de kersverse studente twee uur per dag kwijt geweest met het fietsen van en naar haar middelbare school. "In de winter pakte ik nog wel eens de bus. Het is best een leuk stukje fietsen. Zeker rond de tijd van de TT in Assen. Wat een troep kwam ik dan tegen! Overal plastic bekers, lege bierblikjes, pornoboekjes. Wat een rotzooi! De TT nacht van Assen heb ik wel eens bezocht. Dan is het zo ontzettend druk in de stad, zo gezellig: een geweldige sfeer, echt nergens mee te vergelijken."

Volleybalvriendinnen

Niet ver van de winkelstraat ligt de sporthal waar Joline jarenlang heeft gevolleybald. "Volleybalclub 'Smash', ja heel origineel. Ik ben wel erg gehecht geraakt aan die club. Ik denk ook wel dat ik mijn teamgenootjes zal missen." En Beilen zelf? "Nee, dat niet. Ik ben niet zo gebonden aan de plaats zelf, wel aan het sociale leven dat ik hier had. En dan met name dus mijn mede-volleybalsters. Ach, misschien ga ik in Utrecht ook wel weer volleyballen." Nieuwe vrienden zou ze ook via een studentenvereniging kunnen maken. "Nee, ik ga niet bij een studentenvereniging. Ik zoek zelf wel mijn vrienden uit."

Suffe bijlen

Op weg naar het heideveld, nagenoeg in de achtertuin van Joline's huis, wijst ze op het kunstwerk midden op een rotonde. "Zie je dat? Typisch een Beilens kunstwerk", lacht Joline. De voorbij puffende auto's rijden rondjes om drie grote bijlen. "Bijlen, Beilen. Beetje suf toch?"

Het uitgestrekte natuurgebied achter het huis van de familie Heusinkveld deed voor Joline voornamelijk dienst als hardloopparcours. De weidsheid, de rust, het groen. Allemaal dingen die ze in Utrecht nauwelijks zal tegenkomen. "Mocht ik daar toch behoefte aan hebben, dan zoek ik wel een park op," is haar nuchtere commentaar.

Beilen, Drenthe

Aantal inwoners: ± 9700

Bekendste inwoner: Bas Roorda (voormalig doelman van onder andere FC Groningen en Roda JC)

Reistijd naar Utrecht Centraal met openbaar vervoer: 1 uur en 43 minuten

Groeten uit... Horn

Wie vanaf Roermond Centraal bus 77 richting Venlo neemt, passeert het Limburgse dorpje Horn. Eén van de ongeveer vierduizend inwoners is de 18-jarige Dorus van Bree. De eerstejaars student Theater-, Film-, en Televisiewetenschap legt uit hoe zijn huis vanaf de bushalte gevonden kan worden: "Als je met je gezicht naar partycentrum 'De Postkoets' staat, moet je naar links. Na de apotheek ga je rechts, volgende straat links en dan weer rechts. In die straat woon ik. Het is vlak bij de molen."

Centrum

Als Dorus in huize Van Bree zijn moeder meedeelt dat ie een rondje Horn gaat doen, glimlacht ze. "Dat hoeft niet zo heel lang te duren", luidt haar reactie. Het Limburgse dorp is inderdaad niet groot. Toch is het niet verstoken van toeristen. Dorus: "Mensen op straat vroegen mij eens: 'waar kunnen we het centrum van Horn vinden?' Ik nam aan dat ze wat wilden drinken, dus heb ik ze naar een kroeg op het pleintje bij de kerk gestuurd. Dat moet dan maar het centrum zijn." Horn telt wel meer cafeetjes, maar die zijn aan Dorus niet besteed. "Nee, dat hoef je niet te proberen. Het zijn cafés voor stamgasten uit het dorp." Hij bezocht liever uitgaansgelegenheden in de naburige dorpen Heythuysen en Neer.

Jezus aan het kruis

Wandelend door het dorp vallen allereerst de perfect verzorgde voortuintjes op. Daarnaast hangt hier en daar op de hoek van de straat een lijdende Jezus aan een kruis. "Ik merk die kruisen met Jezus eraan eerlijk gezegd niet eens op", bekent Dorus. "Ik ben ook niet religieus opgevoed. Nee, ik voldoe dus niet aan het stereotiepe beeld van de katholieke Limburger. Ik had laatst zelfs een discussie met voormalige klasgenootjes: als we alle spullen van de dorpskerk nu eens verkopen, kunnen we wellicht het hongerprobleem in Afrika oplossen."

Theatraal afscheid

Op weg naar de toeristische trekpleister van Horn, Kasteel Horn, een burcht uit de Middeleeuwen, vraagt Dorus zich hardop af of er in Utrecht wel vlaaien te krijgen zijn. "Om toch even een cliché over Limburg te bevestigen", grapt hij. Een eventueel gebrek aan de ongetwijfeld superieure Limburgse vlaaien is overkomelijk. Waar Dorus meer moeite mee heeft is het gedwongen afscheid van gezelschap 'Broodje toneel', de toneelvereniging van zijn middelbare school in het dorp. "Daar zal ik natuurlijk niet meer voor kunnen spelen. Ik heb wel beloofd om hen geregeld op te zoeken. Kijken bij repetities enzo."

Dansen buiten Horn

Horn had Dorus verder weinig te bieden. Hij heeft weliswaar van zijn negende tot zijn veertiende de trompet geblazen in een plaatselijk harmonieorkest, voor allerlei andere activiteiten zocht hij zijn heil buiten zijn woonplaats. "Voor sporten, zwemmen en judoën, was ik aangewezen op nabijgelegen dorpen. Tweeënhalf jaar geleden ben ik begonnen met stijldansen, dat was ook niet hier. Overigens wel jammer dat ik daar mee moet stoppen nu ik in Utrecht ga studeren."

Vmbo-kader

Horn achterlaten is voor Dorus geen groot probleem. En een kijkje in de toekomst leert dat Dorus zichzelf, na het Utrechtse avontuur, ook niet ziet terugkeren in het dorp. "Achttien jaar in Horn is lang genoeg: ik denk dat ik ergens anders ga wonen. Misschien wel weer in Limburg, of in Brabant." Zijn voorkeur voor deze provincies is vooral gelegen in de sociale sfeer van de zuidelijke oorden: "Het is me opgevallen dat veel mensen boven de rivieren denken dat een zachte 'g' gelijk staat aan een niet te hoog intelligentiequotiënt. Ze gaan er meteen vanuit dat je niet meer hebt gedaan dan vmbo-kader." Ook mist hij de warmte die mensen in het zuiden meer in zich dragen dan in noordelijkere provincies. "Als ik hier iemand aanspreek, kun je direct een gezellig praatje maken. Volgens mij is dat minder gangbaar in de rest van Nederland."

Maar eerst zal Dorus zeker vier jaar in de binnenstad van Utrecht studeren. En wonen, zo hoopt hij. "Utrecht is een leuke stad. Ik ben nog op zoek naar een kamer; elke dag vier uur met het openbaar vervoer om colleges te volgen is uiteraard geen optie."

Horn, Limburg

Aantal inwoners: ± 4000

Bekendste inwoner: gemeente had geen idee

Reistijd naar Utrecht Centraal met openbaar vervoer: 1 uur 43 minuten

Groeten uit... Menaldum

In het hoge noorden, tussen Leeuwarden en Franeker, ligt het dorpje Menaldum. Menaam genoemd door de Friezen. De 18-jarige, eerstejaarsstudent Filosofie Niels Vos is er opgegroeid. Hij reageert verbaasd op de vraag of hij een rondleiding door zijn woonplaats kan geven. "Een rondleiding door Menaldum?! Er is hier niets te zien!"

Sneeuwpopporno

Dat is niet helemaal waar. In de winter van 2005 verscheen er op televisie en op diverse internetsites een foto van twee zeer intieme sneeuwpoppen. Plaats van delict: Menaldum. Niels: "O ja. Die seksende sneeuwpoppen stonden zelfs naast ons huis, voor het gemeentehuis. Maar ik was toen op vakantie in Liverpool. Gebeurt er eens wat... "

Weg weg weg

De straten in Menaldum zijn zo schoon dat het lijkt of ze elke dag geveegd en opgepoetst worden. De paar mensen die Niels tijdens de rondgang door het dorp tegenkomt, groeten vriendelijk. Aan de rand van het dorp, nog geen vijfhonderd meter van zijn ouderlijk huis vandaan, zijn er weilanden zo ver het oog reikt. Niels tekent de route uit die hij met zijn hond loopt. "De hond zal ik vast een beetje gaan missen als ik in Utrecht zit. Maar Menaldum niet: ik heb niet zoveel met dit dorp. Eigenlijk heb ik altijd al gezegd dat ik uit Friesland weg wilde."

Twijfelende filosoof

Terwijl Niels de enige supermarkt van Menaldum aanwijst, legt hij uit dat hij lange tijd heeft gedacht dat ie een echte bètaman was. Maar diverse bezoeken aan universitaire voorlichtingsdagen, onder meer van Aardwetenschappen, hebben hem van dat idee afgeholpen. Niels: "Toen ik zag hoe ze daar opgingen in het bestuderen van een gesteente, wist ik dat dit niets voor mij was. Ik wil daar niet op fixeren. Van mij mag een studie ook wel wat breder." Zoals het een aanstaande filosoof betaamt, heeft de Menaldumer lang getwijfeld welke studie het best bij hem paste. "Uiteindelijk heb ik dus voor filosofie gekozen. Ik vond het het leukste vak op school en ik was er goed in: op mijn eindexamen scoorde ik een 9,4 voor dit vak."

Feintsje

Het stille dorp heeft Niels ogenschijnlijk niets te bieden. Er is welgeteld één uitgaansgelegenheid, een kroeg, praktisch naast zijn ouderlijk huis. Maar Niels zul je daar nooit aantreffen. "Het is er in het weekend best druk, dan zit het vol jonge Menaldumers. Niets voor mij. Als ik uit wil gaan, ga ik naar Leeuwarden." Op de vraag wat de hotspot van Menaldum is, blijft het even stil. "Dat kleine standbeeld aan de overkant misschien?", lacht Niels. Tegenover zijn huis zwaait een gebeeldhouwd jongetje vanaf zijn fiets naar eventuele passanten. "Het is het feintsje fan Menaam, het ventje van Menaldum. Hij is ook bekend buiten Menaldum. Hij komt voor in een oud Fries folkloristisch liedje."

Iets verderop in de straat toont Niels een heus kaatsveld. Net als vele andere dorpelingen heeft hij hier het oude Friese balspel gespeeld. "Ik heb twee weken op die club gezeten. Ik vond er niet veel aan. Als je een uur speelt, sta je 55 minuten niets te doen."

Mooie meisjes

Het overgrote deel van Niels' klasgenoten gaat studeren in Groningen. De filosofiestudent heeft daar eveneens een kijkje genomen, maar het stond hem weinig aan: "Buiten dat iedereen er al heen gaat, vond ik het onderkomen van de faculteit Filosofie in Groningen niet plezierig: het is gevestigd in een soort woonhuis, althans zo zag het gebouw er van buiten uit. Het was me allemaal wat te klein, te kleinschalig ook: het voelde beklemmend. In Utrecht zit je nagenoeg met alle Utrechtse studenten op een groot terrein: De Uithof. Groter, drukker, mensen die allemaal iets anders studeren. Ja, dat vind ik veel fijner."

Wat hij verder in Utrecht denkt te vinden? Meer ruimte in ieder geval. Andere mensen ook. "Mooie meisjes bijvoorbeeld, die zie ik hier ook te weinig." Geen mooie meisjes in Menaldum. Dat, ondanks een praktiserende schoonheidsspecialiste naast het huis van zijn ouders. "Die salon is meestal gesloten", verklaart Niels.

Menaldum, Friesland

Aantal inwoners: ± 2600

Bekendste inwoner: Feintsje van Menaem, ventje uit folkloristisch liedje

Reistijd naar Utrecht Centraal met openbaar vervoer: 2 uur 22 minuten

Groeten uit... Utrecht

De vlag bij Yael Schleijpen (18) hangt begin juli nog altijd uit. Aan de vlag haar schooltas. "Toen ik 'm ging ophangen, regende het heel erg. Ik heb mijn schoolboek Duits in de tas gedaan en de rits opengelaten. Nooit meer Duits! Haha."

Depressief

Yael woont met haar ouders en broertje en zusje in de Utrechtse wijk Overvecht. Utrecht is voor haar gesneden koek; ze heeft nooit ergens anders gewoond. Ze heeft er de basisschool en de middelbare school doorlopen, heeft een bijbaantje bij een verzorgingstehuis in dezelfde wijk en sport bij een Utrechtse atletiekvereniging. En nu gaat ze er studeren: Taal- en cultuurstudies. Heeft ze niet genoeg van Utrecht? "Nee hoor. Ik ben nog wel naar een voorlichtingsdag geweest in Nijmegen. Ook een leuke stad. Maar dat universiteitsgebouw... ik werd zowat depressief van al die grijze muren daar."

Weg van ouders

Ze mag dan al in Utrecht wonen, toch hoopt ze binnen afzienbare tijd op kamers te gaan: "Ik heb het wel gehad. Ik heb achttien jaar bij mijn ouders gewoond, dan mag je wel weg. Als je gaat studeren is dat het ultieme moment om op eigen benen te gaan staan." De jonge studente is evenwel nog niet actief op zoek naar een studentenwoning. "Nee, dat komt wel. Ik heb het natuurlijk makkelijker dan al die mensen die van ver moeten komen en per se een woning moeten hebben in Utrecht. Laat al die mensen uit Groningen enzo eerst maar een kamer vinden."

Blauwe pakjes

Lange tijd heeft het er naar uitgezien dat Yael helemaal niet ging studeren. "Ik wilde eigenlijk na mijn middelbare school stewardess worden. En dan alleen bij KLM, vanwege die mooie, blauwe pakjes." Geen greintje ironie; Yael is bloedserieus. Om er vervolgens lachend aan toe te voegen: "Had ik al gezegd dat ik niet helemaal spoor?"

Haar ouders hebben haar op andere gedachten proberen te brengen. Maar dat ze definitief afzag van het stewardessenplan heeft een andere reden: "Ik begreep dat je een spoedcursus van vier weken moest volgen. Die werd betaald door de KLM, mits je vijf jaar voor hen bleef werken. Vijf jaar vond ik wel erg lang, dus besloot ik uiteindelijk om het niet te doen." Tot grote opluchting van haar ouders.

Exit vrienden

Tijdens de voorlichtingsdagen kwam ze in contact met Taal- & Cultuurstudies. "Volgens mij is de studie lekker breed. Dat is wel iets voor mij; ik wil liever niets uitsluiten. Maar of het echt iets voor mij is, zal natuurlijk pas blijken als ik de colleges volg. Misschien ben ik er na een jaar alweer mee gestopt."

Wat in ieder geval tot een einde komt, is de, naar eigen zeggen, hechte vriendenclub die ze op de middelbare school had. Dat alles is in goed overleg gegaan: "We hebben er met elkaar over gesproken. Veel van mijn schoolvrienden gaan reizen of studeren in een andere stad. Dat gaat dus verwateren. Iedereen wil eigenlijk ook wel nieuwe vrienden maken. We zullen elkaar vast nog wel verjaardagskaartjes sturen, maar daar blijft het dan ook wel bij."

Atletiek

Van iets anders kan ze zich minder goed voorstellen dat het wegvalt: haar activiteiten bij en vrienden van atletiekvereniging U-track. "Naast dat ik er zelf sport, geef ik er atletiektraining aan tien- en elfjarigen. Dat is wel een voordeel dat ik gewoon in Utrecht blijf: ik moet er niet aan denken dat ik die club en die mensen moet missen."

Is het niet wat saai om te gaan studeren in de stad waar je al je hele leven woont? Yael vindt van niet. "Ik denk dat ik, als student, de stad van een heel andere kant te zien krijg."

Kan ze als ervaringsdeskundige de eerstejaars alvast tips geven wat ze in Utrecht absoluut moeten gaan doen? "De terrasjes op De Neude bezoeken, daar zit ikzelf ook geregeld. En als ze zin hebben om wat actiever bezig te zijn, kan ik kanoën op de Kromme Rijn aanbevelen."

Utrecht, Utrecht

Aantal inwoners: ± 295.000

Bekendste inwoner: o.a. Henk Westbroek, Dick Bruna, Ronald Giphart

Reistijd naar Utrecht Centraal met openbaar vervoer: n.v.t.

Interview

Chantal Boonacker

>gaat voor goud op de Paralympische Spelen in Peking. De zwemster is promovendus bij het Julius Centrum.

Op de Paralympische Spelen in Athene kon ik nog staand duiken. Dat kan ik nu niet meer. Ook kon ik toen nog goed in startpositie aan de rugslagbeugel gaan hangen. Nu heb ik daarbij hulp nodig van mijn trainer.

Wat ik heb, lijkt het meest op een progressieve spierziekte. Artsen hebben er nooit meer over kunnen vaststellen dan dat het achteruit gaat met m'n spieren. Maar dat had ik zelf ook al gemerkt.

Al vanaf mijn zesde roepen mijn zwemtrainers dat ik mijn benen meer moet gebruiken. Toen ik rond mijn twaalfde steeds meer last kreeg van mijn gewrichten, dachten ze dat ik een kraakbeenprobleem had. Eerst werd ik geopereerd aan mijn ene knie, toen aan mijn andere knie en later ook nog aan mijn ellebogen. Na elke operatie werd mijn spierkracht minder. Ik kon dan fysiotherapie krijgen wat ik wilde: mijn kracht kwam nooit helemaal terug. Dat werd steeds erger.

Toen ik rond mijn achttiende voor de derde keer mijn pols had gebroken, omdat ik steeds viel, kreeg ik een rolstoel. Er ging een wereld voor me open. Ik had opeens veel meer energie om andere dingen te doen. Nu kan ik niet meer zonder. Ik heb toen het zwemmen ook weer opgepakt. Eerst gewoon voor de lol een halfuurtje, maar dat groeide al snel uit naar twintig uur per week.

Zolang ze geen etiket op mijn ziekte kunnen plakken, weet ik niet wat mijn toekomstperspectief is. Ik kijk daarom niet te ver vooruit. Nu weet ik dat mijn lichaam steeds meer achteruit gaat, maar wat er straks gebeurt als ik stop met wedstrijdzwemmen is onbekend. Misschien gaat dat proces dan ineens veel sneller.

Net als bij veel valide sporters zijn in het zwemmen ook bij ons de Spelen het belangrijkst. Het Paralympisch dorp met zoveel verschillende sporters uit zoveel verschillende landen: dat maakt het bijzonder. Het worden mijn derde Spelen, dus ik ken ook steeds meer mensen. Tijdens een WK zitten er misschien honderd supporters op de tribune. In Peking zijn dat er duizenden.

Op de Paralympics in Peking doe ik mee op vier afstanden. Op de 100 meter rugslag ben ik medaillekandidaat. Ik ga natuurlijk voor goud, maar daarvoor ben ik afhankelijk van anderen. Ik moet waarschijnlijk een wereldrecord zwemmen om een medaille in de wacht te slepen, dus daarom heb ik me dat ten doel gesteld. Voor mij is de definitie van topsport het beste uit jezelf halen en daar alles voor over hebben. Ik vind dus dat ik aan topsport doe.

Mijn grootste concurrenten op de 100 meter rugslag zijn een meisje uit Australië met twee volledig stijve benen en een Duitse met een incomplete dwarslaesie. Op de Paralympische Spelen zijn er verschillende klassen. Hoe zwaarder je handicap, hoe lager je klasse. Ze kijken bij het bepalen van je klasse vooral naar wat je wel kunt. In Athene kwam ik nog uit in S8, maar na de WK in 2006 ben ik naar S7 gegaan. Dan word je wel even met je neus op de feiten gedrukt. Het bewijst dat ik dus echt achteruit ben gegaan en dat is niet leuk. Mensen denken vaak dat het niet kunnen lopen het meest vervelend is aan mijn handicap, maar daar heb ik mijn rolstoel voor. Die verminderende handfunctie is lastiger. Mijn wedstrijdpak dat heel strak zit, kan ik bijvoorbeeld niet meer zelf aantrekken. En in mijn auto kostte het steeds meer moeite om de hendel in te knijpen waarmee ik gas moest geven. Nu heb ik een schuif, waardoor ik zelfs als ik helemaal geen vingerfunctie meer zou hebben toch kan blijven autorijden.

Sinds januari werk ik twintig uur per week in het Julius Centrum van het UMC. Ook daar word ik geconfronteerd met dingen die ik niet kan. Het is niet leuk om in een bespreking te merken dat ik het meeschrijven niet kan bijhouden.

Ik doe onderzoek naar het optimaliseren van de toepasbaarheid en overdraagbaarheid van resultaat van medisch wetenschappelijk onderzoek naar het buitenland. Nu is het vaak zo dat bij een onderzoek wordt gezegd: ja dat onderzoek is in Amerika gedaan, maar Nederlandse kindjes zijn heel anders. Mijn doel is om te komen tot een soort protocol: zo kun je onderzoek vertalen.

Er staat drie jaar voor mijn onderzoek, maar ik heb mijn eerste halfjaar natuurlijk maar twintig uur gewerkt en nu heb ik twaalf weken onbetaald verlof, dus uiteindelijk zal ik wel ongeveer vier jaar bezig zijn.

Door mijn onderzoek werk ik toch nog in een ziekenhuis. Dat is wat ik wilde. Het is alleen jammer dat ik geen patiëntencontact heb. Ik wilde altijd oogarts of kinderarts worden. Maar met mijn handfunctie is oogarts niet heel handig. Kinderarts is ook niet praktisch. Je moet die kinderen kunnen optillen om ze te onderzoeken en dat is fysiek onmogelijk.

In 1998 ben ik begonnen aan een studie Biomedische Gezondheidswetenschappen in Nijmegen. Ik kon het niet laten om af en toe een blok bij geneeskunde te volgen. Het was weleens frustrerend als docenten daar vroegen: 'zou je niet helemaal overstappen? We kunnen heus wel wat aan het studieprogramma aanpassen en voor je verpleegstage kun je ook vervangende dingen doen'. Maar ik kan natuurlijk uiteindelijk geen vervangende dingen voor mijn beroep gaan doen.

Ik praat heel luchtig over mijn beperking, maar ik ben heus niet altijd vrolijk. Ik probeer te kijken naar de dingen die ik wel kan, en wat ik wel bereik. En dat gaat me goed af. Of het alleen door mijn beperking komt, of ook door het zwemmen op hoog niveau: ik ben een doorzetter. Ik kan goed focussen en doelen stellen en dat kan ik doortrekken naar mijn werk.

In 2010 zijn in Eindhoven de wereldkampioenschappen. Ik zal die weken zeker vrij nemen, maar ik ga daarheen als toeschouwer of vrijwilliger. Na Peking is het zwemmen op paralympisch niveau voor mij echt klaar. De afgelopen maanden bestonden voor mij uit werken, trainen, werken, eten en slapen. Ik ben toe aan een volgende fase in mijn leven en ga iets verder kijken dan alleen een zwembad of bureau.

CV

Chantal Boonacker (31) heeft al een mooie sportcarrière om op terug te kijken. Op de Paralympische Spelen in Athene van 2004 won ze brons op de 100 meter rug, op het WK in Zuid Afrika won ze in 2006 zilver op datzelfde onderdeel en in 2002 in Argentinië won ze zilver op de 100 meter rug en brons op de 400 meter vrij. De uitslag van haar races in Peking zijn te vinden op onze site www.ublad.uu.nl.

Een genenpaspoort voor duizend dollar

"Kijk", zegt Cuppen lachend tegen het einde van het gesprek terwijl hij naar zijn computerscherm wijst waar zijn genetisch profiel te zien is. "Hier zie je dat ik een iets meer dan gemiddelde kans heb om dik te worden. Nou, dat klopt, maar dat wist ik al. En je ziet hier ook dat mijn kans om de ziekte van Crohn te krijgen 0,12 procent is bijvoorbeeld. Dat betekent dus dat ik 99,88 procent kans heb om de ziekte níet te krijgen. Dat was een ding dat ik nog niet wist."

"Ik heb mijn genetisch profiel onlangs door een Amerikaans bedrijf laten opstellen. Dat gaat heel simpel. Je krijgt een doosje thuisgestuurd, doet er wat wangslijm in, betaalt duizend dollar, en een paar weken later krijg je een code waarmee je de uitslag op internet kunt bekijken. Het menselijk genoom bestaat uit ongeveer drie miljard 'letters' en de Amerikanen zoeken in je DNA op een half miljoen plaatsen naar afwijkingen van het gemiddelde, het zogeheten referentiegenoom. Het is heel grappig, zo'n persoonlijk profiel, maar je kunt er in de praktijk weinig mee."

Junk-DNA

Een opvallende uitspraak voor een genoombioloog, zeker in het licht van de euforie die ontstond toen in 2001 de rond 25.000 genen van de mens in kaart waren gebracht. Daarmee dacht men immers te beschikken over alle informatie die nodig is om te begrijpen hoe een mens functioneert. Maar al snel werd duidelijk dat die gedachte veel te optimistisch was en dat in feite pas een eerste stap op een lange weg was gezet. Een veel gebruikte beeldspraak was dat we nu weliswaar alle letters van het alfabet van de 'genoomtaal' kenden, maar dat we niet wisten wat de woorden betekenden, laat staan dat we iets begrepen van de grammatica.

"Onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd in chromosomen, dat zijn strengen die zijn opgebouwd uit zogeheten nucleotiden", legt Cuppen uit, "chemische verbindingen waarvan slechts vier soorten bestaan en die de letters G, A, T en C hebben gekregen. Twee strengen samen vormen de in 1953 door Watson en Crick beschreven dubbele helix, waarbij elke G in de ene streng is verbonden met een C in de andere streng en elke A met een T. Bij een celdeling wordt de ene streng doorgegeven aan de ene dochtercel en de andere streng aan de andere. De complementaire streng in iedere cel wordt vervolgens opnieuw aangemaakt met de ouderstreng als voorbeeld. Hoewel dit proces met grote precisie plaatsvindt, laat de machinerie bij één op de miljard letters een steekje vallen. Dat is het mechanisme achter de evolutie."

De 24 chromosomen vormen samen ons DNA, een reeks letters. Slechts anderhalf tot twee procent van het DNA bevat genen, informatie-eenheden van vele honderden letters waarvan de volgorde de code vormt voor het aanmaken van de eiwitten die de processen in ons lichaam aansturen. Voor een zo gecompliceerd organisme als het menselijk lichaam is het aantal van rond 25.000 genen opmerkelijk klein. Vandaar dat genoombiologen denken dat de resterende 98 procent van het DNA, dat vroeger wel junk-DNA werd genoemd, veel meer informatie bevat dan aanvankelijk werd aangenomen. "Voor het maken van een schuurtje heb je in principe hetzelfde gereedschap (de genen) nodig als voor het bouwen van een wolkenkrabber, maar er komt wel veel meer planning bij kijken", aldus Cuppen, die in zijn lab het functioneren van zowel de genen als het andere DNA onderzoekt.

Tien miljard letters

Als hij de huidige stand van de wetenschap moet beschrijven, is de Hubrecht-hoogleraar duidelijk: "We kennen inmiddels 99 procent van het genoom, maar van de manier waarop het functioneert, weten we pas hooguit tien procent. Er is dus nog werk aan de winkel, maar dat de genetische kennis razendsnel zal toenemen, lijdt geen twijfel. Toen ik begon, was je blij als je op een dag 2.000 DNA-letters had gelezen. Op dit moment gebruiken we sequencers, waarmee we vijf tot tien miljard letters in een enkele analyse kunnen behappen. Je genenpaspoort terwijl je een kopje koffie drinkt? Dat duurt geen tien jaar meer."

In zijn oratie pleitte Cuppen dit voorjaar voor een ethische discussie op dit punt. Toch is hij niet bang voor Big Brother-achtige toestanden zoals ons vaak in sciencefiction films wordt getoond. "Uit het genetisch profiel dat ik van mezelf heb laten opstellen, blijkt dat je eigenlijk heel weinig met genetische informatie kunt. Ik verwacht persoonlijk dat we ook uit het volledige genoom veel minder kunnen aflezen dan we denken, zeker omdat ook de omgeving een belangrijke invloed heeft. Kijk maar naar de soms grote verschillen tussen genetisch vrijwel identieke tweelingen.

"Dat wil niet zeggen dat ik geen heil zie in personal genomics, maar dan vooral voor medische doeleinden, bijvoorbeeld voor het vinden van een antwoord op de vraag bij welke patiënten bepaalde medicijnen zullen werken. Sommige behandelingen van kanker kosten meer dan 100.000 euro, terwijl ze maar bij één op de tien patiënten aanslaan. Als je met genetische screeningsmethoden kunt bepalen bij wie zo'n behandeling succes zal hebben, kun je dus op elke miljoen euro negen ton besparen. En je bespaart negen van de tien patiënten een overbodige en soms pijnlijke behandeling. Ik verwacht dat deze toepassing van de genoombiologie over pakweg 25 jaar gemeengoed zal zijn. Dat zou echt een buitengewoon belangrijke bijdrage van dit vak aan de medische wetenschap zijn."

Knock-out in het lab

In zijn Utrechtse lab concentreert Edwin Cuppen zich voor een belangrijk deel op de functie van genen via de zogeheten knock-out techniek. "De gedachte is simpel", zegt Cuppen. "Schakel op chemische manier een gen uit, waardoor een bepaald eiwit niet meer wordt gemaakt, en kijk wat er in de eigenschappen van een proefdier verandert. Dan weet je wat de functie van dat eiwit is."

Omdat genen en eiwitten in dieren en mensen vaak identieke functies hebben, kom je zo ook veel te weten over de functie van dat gen bij mensen. In de jaren tachtig werd een knock-out methode ontwikkeld. Deze bleek echter alleen te werken bij muizen. "Maar voor tal van ziekten, zoals bijvoorbeeld hersenziekten is de rat een veel geschikter proefdier, terwijl voor grootschalig DNA-onderzoek vooral de fruitvlieg, de zebravis en de worm C.elegans worden gebruikt. Vandaar dat wij de afgelopen jaren een uitschakeltechniek hebben ontwikkeld die ook bij andere dieren dan muizen werkt. In 2003 hebben we met onze techniek één van de eerste knock-out ratten ter wereld gemaakt."

Een geweldige doorbraak zegt Cuppen. "Wat we doen is met een chemisch stofje willekeurige fouten of mutaties aanbrengen in het DNA. Bij C.elegans wordt zo om de 200.000 DNA-letters één letter veranderd, bij de rat om de 600.000. We weten niet welke letters dat zijn, of ze wel of niet in een gen liggen en wat hun functie is. Maar hoe meer dieren we zo behandelen, des te groter is de kans dat bij één van die dieren een gen wordt uitgeschakeld dat wij willen onderzoeken.

"Wij zijn inmiddels zo efficiënt dat we maar een paar duizend wormpjes hoeven te behandelen om er zeker van te zijn dat in al die dieren samen meer dan de helft van de genen is uitgeschakeld. Als we een gen willen onderzoeken, waarvan we vermoeden dat daar een erfelijke eigenschap gecodeerd ligt, zoeken we bij alle door ons behandelde dieren met behulp van bioinformatica naar een mutatie in dat gen. Vervolgens halen we de worm met die betreffende mutatie uit de vriezer, ontdooien hem en kijken in zijn nakomelingen wat voor biologische consequenties de verandering heeft."

Een heel nieuw terrein van onderzoek vormen de zogeheten micro-RNA's, kopieën van kleine stukjes DNA van maar twintig letters, die niet in een gen liggen, maar die naar wordt vermoed een belangrijke regulerende rol spelen bij het proces van celdeling. Cuppen: "Dat betekent dat ze dus ook bijdragen aan de ongeremde celdeling waardoor tumoren ontstaan. Via meer inzicht in het functioneren van micro-RNA's hopen we te kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van geneesmiddelen om hun werking te remmen en zo tumorvorming tegen te gaan.

"Anderzijds zien we ook goede diagnostische mogelijkheden, omdat micro-RNA's vaak specifiek zijn voor één bepaald type weefsel. Nu komt het regelmatig voor dat bij patiënten een uitgezaaide tumor wordt ontdekt zonder dat duidelijk is waar hij vandaan komt. Wij hopen dat actieve micro-RNA's in de tumorcellen ons daar inzicht in kunnen verschaffen.

"Voor beide doeleinden zijn we bezig met het in kaart brengen van micro-RNA's en hoewel men een paar jaar geleden nog dacht dat er maximaal 300 gevonden zouden worden, zijn er nu al meer dan 600 bekend, waarvan wij er zo'n negentig hebben ontdekt. Daarvoor hebben we inmiddels een start-up bedrijf binnen dit instituut opgericht. Heel leerzaam voor beleidsmakers om te zien hoe zuiver op kennis gericht fundamenteel onderzoek kan leiden tot uiterst toepasbare resultaten."

Leren terwijl je vakantie viert

De Utrechtse summerschool is helemaal hot. Het instituut waar studenten van over de hele wereld in de zomermaanden cursussen van een aantal dagen tot zo'n twee weken kunnen volgen aan faculteiten van de universiteit, de hogeschool voor de Kunsten (HKU) en de hogeschool Utrecht (HU) is uitgegroeid tot - een van - de grootste van Europa. "Alleen Oxford is misschien groter", aldus directeur Jeroen Torenbeek.

De eerste vraag die zich opdringt, is waarom mensen die al een heel jaar in de schoolbanken hebben gezeten, daar in de zomer weer plaatsnemen. Torenbeek bestrijdt dat sprake is van een verzameling nerds. "Hoewel die er natuurlijk ook zijn. Zo hebben we wel eens de vraag gehad waarom de bibliotheek al om elf uur 's avonds sloot of zoiets. Maar er zit van alles bij. Amerikanen bijvoorbeeld die gedurende het academisch jaar niet genoeg punten halen en een reis combineren met het halen van hun punten. En je hebt natuurlijk ook een enkele feestneus die helemaal niks doet. Het is de academische wereld in het klein."

Volgens Torenbeek, tot drie jaar geleden directeur van Bureau Buitenland, past de summerschool in een trend. "Waar uitwisselingsstudenten eerst een jaar naar het buitenland gingen, werden die periodes in de loop der jaren steeds korter. Het is internationalisering light. De summerschool bestond al lang, maar het was nooit onze corebusiness. Nu zijn we er drie jaar echt mee aan de gang en het swingt de pan uit."

Sinds 2005 is het aantal deelnemers gegroeid van zo'n 300 tot 1300 dit jaar. Hoewel er geen onderzoek is gedaan naar het succes, heeft de directeur vernomen dat Utrecht opvalt door de goedverzorgde folders, brochures en website. "En ik vond het helemaal gaaf te horen dat iemand naar Utrecht kwam omdat hij had gehoord dat het "the place to be" is in de zomer. Als dat gaat rondzingen, ben je natuurlijk op de goede weg".

Ook het Utrechtse sociaal programma met allerlei uitstapjes in Nederland, is volgens Torenbeek een pre. "Dat doet iedere summerschool, maar wij proberen wel een zo mooi mogelijk programma aan te bieden met heel veel activiteiten. Natuurlijk zouden die studenten ook zelf op pad kunnen gaan, maar zo'n programma is aantrekkelijk. De meeste deelnemers zijn tussen de 20 en 25, het is zomer, dus eerlijk gezegd, de hormonen gieren door de lucht. Schrijf dat maar niet op. Nou ja, vooruit. Maar zo'n summerschool moet iets zijn waarvan je denkt, 'goh, wat is dit leuk', maar waar je intussen ook hard studeert. Zoals een deelnemer zei: 'ik kan ook op het strand gaan liggen, maar dat gaat na een week toch vervelen'."

De vorm van de organisatie is volgens Torenbeek een andere pijler van het succes. Gedurende de hoogtijdagen in de zomer wordt het bureau bemand door drie personen, de rest van het jaar is er maar één fulltime plek beschikbaar. "Dat is uit nood geboren, maar het heeft een handige, moderne organisatie opgeleverd", aldus Torenbeek. "Het is een soort franchise-onderneming".

"De faculteiten bepalen of ze cursussen aanbieden, en hoe ze dat doen. Wij bemoeien ons totaal niet met de duur van een cursus, de toelatingseisen of de inhoud. We organiseren alleen de dingen die handig zijn om centraal te doen, zoals de huisvesting en het sociale programma. En wij zorgen voor een uniforme uitstraling naar buiten, bijvoorbeeld via folders, brochures en een website".

"De faculteiten", zegt Torenbeek, "kunnen veel beter dan wij inschatten wat interessant is voor studenten. Bovendien hebben ze allemaal hun eigen redenen om mee te doen. Sommige gebruiken het voor werving, andere voor een uitwisselingsprogramma. Of ze willen hun sterke punten meer bekendheid geven, of geld verdienen met cursussen in het kader van nascholing. Maar in ieder geval doet niemand het omdat dat van mij moet, en dat komt de kwaliteit ten goede".

Bijzonder is de samenwerking met de Hogeschool Utrecht en de HKU. Inez Meurs, manager van het Centre for Business and Management van de FEM, coördineert de summerschoolactiviteiten vanuit die faculteit van de HU. "Aanhaken bij de summerschool is voor ons onder meer een relatief eenvoudige manier om meer te doen op het gebied van internationalisering. Maar het belangrijkst is dat we programma's waar we trots op zijn zo in de etalage zetten", legt zij uit.

Een voorbeeld is de cursus 'European Management Game'. "Daarin leren deelnemers niet alleen iets over managementprocessen in Europa. Ze krijgen ook een mooi voorbeeld van ons HBO-onderwijssysteem: je past de theorie direct toe op de praktijk. En zo'n game nodigt uit om intensief samen te werken, waardoor je je medestudenten goed leert kennen".

Een bezoekje aan de faculteit bevestigt haar verhaal. Door het verder doodstille gebouw verspreid zitten groepjes van drie tot vier studenten geconcentreerd met elkaar te overleggen. De voertaal is Engels. Docent Bart Toering heeft dus even tijd uit te leggen waarom hij meewerkt aan de summerschool. "Het is geen Leger des Heils-werk hoor, ik krijg compensatie in geld en tijd. Ik kan mijn vakantiedagen later opnemen. Het bevalt me uitstekend. Er is minder stress, minder file, het gebouw is heerlijk rustig. En de meeste studenten zijn heel gemotiveerd. Zij zijn hier vrijwillig, terwijl het voor de gewone studenten een verplicht vak is. Ik heb me alweer aangemeld voor volgend jaar".

"Het blijkt voor docenten behoorlijk verslavend te werken", beaamt Torenbeek. "Sommigen doen het voor de compensatie in tijd en geld. Ze kunnen dan in het najaar op vakantie of naar een buitenlandse universiteit. Anderen vinden het leuk weer eens onderwijs te geven, ook om mogelijk nieuwe medewerkers te werven. En het is goed voor je professionele ontwikkeling. Als je een succesvolle cursus organiseert, is het gemakkelijker om grote sprekers voor je cursus te krijgen. En dan bestaat de kans dat zij jou volgend jaar weer uitnodigen. Zo werkt die machinerie."

Ook de SSH spint garen bij de summerschool. "Zij hebben honderden kamers beschikbaar voor uitwisselingsstudenten. Door de summerschool kunnen ze die ook in de zomer verhuren". Zolang de helft van de kamers nog leeg staat, blijft er ruimte voor groei, wat Torenbeek betreft. Ook zijn bureau leert nog steeds bij. De cursus 'Sex, Drugs and Rock 'n Roll' moest dit jaar wegens te geringe belangstelling worden afgelast. Vermoedelijk stuitten geïnteresseerde studenten op een veto van hun ouders. Volgend jaar wordt de cursus met een andere titel op het programma gezet.

<ParaStyle:fotobijschrift>Prins Carlos Hugo de Bourbon-Parma praat tijdens de opening van de Utrechtse Summerschool met collegevoorzitter Yvonne van Rooy. De prins gaf drie seminars over vrede en conflicten, ontwikkelingslanden en economie en politieke systemen.

Summerschoolgetallen:

1300 deelnemers:

50% uit Europa (steeds meer studenten uit Oost-Europa),

20% uit Noord-Amerika

15% uit Azië

10% uit Afrika

5% uit Zuid-Amerika

57% is vrouw

43% is man

De cursisten

Kyoungtae Lee (27), Seoul, Zuid Korea

Volgt: Peace, Human Rights and Justice

Waarom: Ik wilde deze zomer graag naar het buitenland. Op Internet ben ik gaan zoeken naar cursussen die ik zou kunnen doen. Deze leek me interessant. In Korea zijn veel conservatieve mensen, ik hoorde dat Nederland juist heel liberaal is. Zelf ben ik niet zo conservatief. Ik hoop dat ik door deze cursus beter leer omgaan met dat spanningsveld.

Aansluiting op studie: Geen enkele. Ik studeer Aesthetics, de filosofie van de kunst.

Hoe bevalt het: Ik weet het nog niet, want ik ben pas twee dagen in Utrecht.

Woonsituatie: In Seoul woon ik samen met mijn zus. Veel studenten zijn net als wij vanuit hun ouderlijk huis naar Seoul verhuisd voor hun studie. Vanwege de hoge huren wonen ze samen met familieleden of andere studenten. Wat dat betreft is het wel een beetje hetzelfde als hier.

Meest opvallend: Vorige week was ik in Amsterdam, waar de Gay Pride werd gehouden. Zoiets is in Korea ondenkbaar. Er waren veel meer homo's dan ik verwachtte, ze stonden ook gewoon op straat hand in hand.

Fietsen: Dat doe ik hier niet, hoewel ik in Seoul wel een fiets heb. Maar vanwege het agressieve verkeer ga je daar niet zo snel door de stad fietsen. Hier zou ik ook niet zo snel fietsen, ik zou bang zijn een fout te maken.

Deborah Repullo (18) Madrid, Spanje

StudeertMedicijnen

Volgt hier: Dutch Language 2

Waarom: Ik spreek vrij goed Nederlands, mijn moeder komt uit Maastricht. Maar ik heb nooit les gehad. Ik weet niks van grammatica en kan ook geen Nederlands schrijven. Dat wil ik leren, omdat ik erover denk om via Erasmus een uitwisseling voor een jaar te doen. Dan kan ik ook beter met mijn familie praten.

Wat is nieuw: Utrecht kende ik al van trips tijdens vakanties. Maar dit is de eerste keer dat ik alleen in Nederland ben. En ik woon voor het eerst op een kamer. Dat is wel even wennen. Ik moet zelf aan alles denken, ook aan mijn sleutels en zo.

Stappen: Ik woon met een Taiwanees en een Poolse in huis, maar die zijn een stuk ouder dan ik, en een van hen heeft zijn gezin bij zich. Daar ga ik dus niet zo snel mee stappen. Maar ik kom op mijn cursus natuurlijk ook mensen tegen en ik ben van plan ook veel mee te doen aan activiteiten van het Social Programme.

Niet zo leuk: De keuken was niet bepaald schoon toen ik aankwam. Daar heb ik een klacht over ingediend, maar er is nog niemand voor geweest.

Leuk: Die fietspaden hier zijn heel goed, die hebben we niet in Spanje. Ik kon al wel fietsen, maar het is hier wel even wennen aan al het andere verkeer, vooral de andere fietsers!

Kevin Joseph (24) Toronto, Canada

Volgt: Doing Business in Europe

Studeert: Business and Economics. Als ik mijn punten voor deze cursus haal, studeer ik in december af.

Hoe lang hier: Mijn cursus is nu in de zesde week, maar afgelopen week ben ik een weekje met de cursus naar Noord-Italië geweest.

Hoe bevalt het: Ik vind het helemaal geweldig. In Italië lag er een focus op de marketing in de textielindustrie, maar we zijn ook op bezoek geweest in een fabriek. Daarnaast hebben we veel sociale tripjes gemaakt.

Nog ergens anders geweest: In het begin van de cursus hebben we het Europees Parlement in Brussel bezocht.

Iets geleerd: Omdat ik uit Noord-Amerika kom, wist ik eigenlijk helemaal niet eens hoe belangrijk die Europese instituties zijn.

Utrecht: Ik houd van Utrecht, ik wil hiernaartoe verhuizen. Vorig jaar waren we aan het rondreizen en toen ben ik hier al geweest. Ik besloot dat ik terugwilde, vanwege de cultuur en de aardige, vriendelijke mensen.

Niet zo leuk: Als ik dan toch iets moet noemen: ons tripje naar de Tweede Kamer in Den Haag. Het is fijn dat er zoveel geregeld is, maar door al die sociale uitjes heb je niet zo veel vrije tijd. Ik had dat weekend eigenlijk gewoon zelf even hier willen rondkijken.

Anca Ioen (19) Boekarest, Roemenië

Volgt: European Management Game

Studeert: Business Administration

Hoe lang hier: Ik ben hier in totaal een week

Niet zonde want: Ik ga komend jaar in Trier studeren. Ik vind het leuk om zo veel mogelijk Europese universiteiten mee te maken, om te zien hoe ze het overal aanpakken. Bovendien wil ik verschillende culturen leren kennen, dus ik heb er juist heel bewust voor gekozen om deze cursus hier te volgen.

Hoe bevalt het: Zo'n game, dat doen ze niet in Roemenië, het is een groot verschil met wat ik gewend ben. Ik vind het een geweldige vorm van onderwijs. En Utrecht is een lieflijk stadje met aardige mensen.

Niet zo leuk: Het weer. Ze hadden me gezegd dat het wisselvallig kon zijn, maar ik had er niet op gerekend dat het zo nat en koud zou zijn. Ik heb het soms echt koud, ik heb gewoon niet genoeg kleren bij me.

Fietsen: Kan ik niet. Drie weken geleden ben ik begonnen het te leren, maar ik kan het nog steeds niet. Laten we maar zeggen dat ik geen goede trainers had.