Achtergrond

Interview

Ronnie van Veen

"Iedereen kent die e-mails wel waarin wordt gevraagd of je mee wilt doen aan een testje. Zo'n mail had ik in mijn mailbox; of ik een IQ- en een EQ-test wilde invullen. Leek me best leuk, dus dat heb ik gedaan. Niet veel later kreeg ik een reactie en werd me duidelijk gemaakt dat ik de testen best goed had gedaan. Of ik mijn cv wilde opsturen. Ik dacht: ach, wat heb ik te verliezen. Twee weken later kreeg ik te horen dat ik in de halve finale zat. Halve finale? Van wat? Ik had me er niet zo in verdiept, maar het bleek dus een wedstrijd te zijn. Een wedstrijd van Nobiles, een onderneming die zich richt op de beginnende carrière van hoogopgeleiden. Die halve finale was in de Jaarbeurs, tijdens de Carrièrebeurs, en ik moest vrijblijvende gesprekken voeren met allerlei bedrijven. Ja, toen werd het interessant. Ik ben namelijk bezig met afstuderen en dus toch al een beetje aan het zoeken welke bedrijven bij me passen. Nu kon ik in de Jaarbeurs op bedrijven afstappen en simpel zeggen: dit ben ik, wat vind je van me?

Blijkbaar had ik het goed gedaan, want weer wat later werd ik uitgenodigd op Nyenrode waar de finale plaatsvond. Van de 23000 studenten die hadden meegedaan aan de testen, waren er nu nog maar zo'n 200 over. Een van de opdrachten tijdens de finale was de elevator pitch. De kandidaten moesten een voor een op een rode stip gaan staan, waarna ze een minuut kregen om zichzelf te presenteren. Ik heb toen iets laten vallen over mijn reizen. De juryleden vroegen me later daar iets meer over te vertellen. Ze waren onder de indruk van de reis die ik met mijn ouders en vier broers in 2001 heb gemaakt. We hadden twee oude Duitse legervrachtwagens omgebouwd tot campers en zijn daarmee in zeven maanden van Nederland naar Kaapstad gereden. Reizen betekent veel voor mij; je ziet de wereld van een andere kant en, nog belangrijker, je leert heel erg relativeren. Jezelf, maar ook je studie, je werk en je land; neem het allemaal niet te serieus. In Afrika bijvoorbeeld zag ik dat er weinig mensen aan het werk waren. Is dat dan slecht? Dat hoeft lang niet altijd. Het is mooi weer, de bananen groeien aan de boom, dus waarom zouden ze werken? Als je zoiets ervaren hebt, maakt dat je wereld groter. Toen de jury mij vroeg om een tegeltjeswijsheid, kwam ik uiteindelijk met de leus: 'het is beter een mijl te reizen dan duizend boeken te lezen'. Natuurlijk is studeren niet onbelangrijk. Zeker in Nederland wordt er veel waarde aan gehecht. Het is prima om ambities te hebben, maar vergeet nooit te relativeren.

Het EQ van de kandidaat speelde ook een rol, maar minder dan het IQ. Het EQ is ook moeilijk te meten. Waarschijnlijk deden ze dat tijdens de finale vooral aan de hand van de gesprekken die de jury voerde met de finalisten. Uit zo'n gesprek kun je wel opmaken of je gesprekspartner een sociaal begaafd persoon is.

Sociale vaardigheden heb ik vooral aangeleerd tijdens mijn bestuursjaar bij NSU. Ik was een echte bèta-gast. Als je in het bestuur van een studentenvereniging plaatsneemt, word je geacht een jaarlang de vereniging te trekken. Ik heb toen geleerd hoe ik mensen moet enthousiasmeren voor mijn plannen, hoe ik alle neuzen dezelfde kant op krijg en hoe ik moet delegeren.

Dat alles heeft de jury van de wedstrijd doen besluiten om mij te verkiezen tot multitalent van het jaar. Dat deed me toch wel wat; ik won immers van mensen die net als ik binnenkort de arbeidsmarkt op gaan. Directe concurrentie dus.

De prijs bestaat uit een reis naar Zuid-Afrika voor twee personen en een Nyenrode Scholarship. Van de zomer zal ik dus naar Zuid-Afrika vliegen om er vier weken te relaxen. Ik ben er nog niet uit of ik het scholarship aanneem. Het is een master van anderhalf jaar aan de Nyenrode Business Universiteit. Dat betekent dat ik al die tijd intern moet zitten, achttien maanden op de campus. Het is een mooi aanbod, maar dit stond totaal niet in mijn planning. Als je net je bachelor hebt afgerond is zo'n prijs een unieke kans. Maar ik ben al 27 en bezig met het afronden van mijn master. Voor mijn cv heb ik het ook niet zo nodig, dus misschien dat ik na mijn afstuderen liever meteen ga werken. Bijvoorbeeld bij Deloitte, het bedrijf waar ik nu aan het afstuderen ben. Het bevalt me daar bijzonder goed, ook omdat iedereen heel flexibel is. Ik hoef niet elke dag van negen tot vijf aanwezig te zijn, ze zijn meer geïnteresseerd in het resultaat dat ik boek. Dat gaat goed.

Omdat ik zelf mijn tijd mag indelen, kan ik soms overdag bezig zijn met mijn eigen bedrijf: Indigo.Promotie. Samen met twee vrienden heb ik dat zo'n twee jaar geleden opgezet. We begonnen met het bedrukken van studentenkleding. Dikke kans dat er hier studenten rondlopen in kleding die door ons is bedrukt. In de twee jaar zijn we behoorlijk gegroeid. Nu leveren we allerlei gadgets. Duizend usb-sticks met een logo erop bijvoorbeeld. Of tasjes voor een beurs. Eigenlijk bedrukken we nu alles. En we beperken ons niet langer tot studenten; iedereen kan bij ons terecht. Het gaat de goede kant op. Tot voor kort werkten we voornamelijk thuis, nu zijn we bezig met het vinden van een geschikt kantoorpand. Over drie jaar hoop ik dat we kunnen leven van Indigo. Dat we goed kunnen leven van Indigo.

CV

Peter Knol, geboren in 1980 in Haaksbergen, studeert Informatiekunde en is bezig met het afronden van de tweejarige master Business Informatics. Knol werd begin februari van dit jaar uitgeroepen tot het multitalent van Nederland 2008.

Een goudmijn aan mogelijke antwoorden

Databases leiden Utrechtse epidemiologen naar nieuwe inzichten

Erik Hardeman

Utrechts onderzoek naar MRSA-variant van groot belang voor veehouderij

In vlees is de antibioticaresistente bacterie MRSA aangetroffen. Hoewel die mededeling van de Voedsel- en Waren Autoriteit vorige week even 'hot news' was, deed zij in het Utrechtse Institute for Risk Assessment IRAS weinig stof opwaaien. Al ruim een half jaar doet promovenda Haitske Graveland onder leiding van hoogleraar gezondheidsrisicoanalyse Dick Heederik bij kalverhouders onderzoek naar dit 'zusje' van de gelijknamige ziekenhuisbacterie.

Meer dan honderd vleeskalverhouderijen verspreid door heel Nederland. Haitske Graveland heeft de afgelopen maanden heel wat kilometers moeten maken om gegevens te verzamelen voor haar promotieonderzoek, dat zij uitvoert in samenwerking met het Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum en de afdeling Landbouwhuisdieren van de faculteit Diergeneeskunde. "Ik heb alle uithoeken van het land gezien", zegt zij lachend, "maar het leuke was dat de boeren bij wie ik kwam, stuk voor stuk heel blij waren met mijn komst. En dat ondanks het feit dat ik ze lang niet altijd goed nieuws kon brengen, omdat sommigen drager van de bacterie bleken te zijn."

Doel van de bezoeken van Graveland was om meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid van NT-MRSA bij bijna vierhonderd vleeskalverhouders en hun medewerkers en gezinsleden. "Een paar jaar geleden werd die bacterie in Nijmegen aangetroffen bij de dochter van een varkenshouder", vertelt Heederik. "Toen ook familieleden en buren op andere bedrijven drager bleken te zijn, werd besloten om de varkens te onderzoeken. Die waren inderdaad besmet en daarmee was voor het eerst een relatie gelegd tussen MRSA en het houden van dieren. Die voor antibiotica resistente bacterie, die bij één tot twee procent van de Nederlanders voorkomt, is vooral bekend in de vorm van de beruchte ziekenhuisbacterie, maar dit was een stam die nog nooit in ziekenhuizen was aangetroffen. Het heeft dan ook even geduurd voordat hij kon worden getypeerd. In de tussentijd werd hij NT-MRSA, dat wil zeggen 'niet-typeerbaar MRSA', genoemd, en die naam heeft hij gehouden."

Besmettelijk

Terwijl de ziekenhuisbacterie razendbesmettelijk is, lijkt NT-MRSA veel minder makkelijk overdraagbaar. Lang niet alle bewoners op een bedrijf zijn drager, terwijl er ook bedrijven zijn, waar de bacterie helemaal niet wordt aangetroffen. Alle ogen richtten zich dan ook op de epidemiologen met de vraag hoe dat nu eigenlijk zit met NT-MRSA en welke factoren van invloed zijn op zijn verspreiding van dier naar mens. Doel van het promotieonderzoek van Haitske Graveland is om daarin meer inzicht te krijgen, waarbij zij heeft gekozen voor kalverhouders. Het blijkt namelijk dat de bacterie behalve bij varkens, waarnaar het RIVM momenteel onderzoek doet, ook frequent voorkomt bij vleeskalveren.

Op de bedrijven die zij bezocht deed zij twee dingen, vertelt zij. "Allereerst heb ik zowel de kalveren als de mensen getest op de aanwezigheid van de bacterie, terwijl ik bovendien monsters van de lucht en van stof in de stallen heb genomen. Daarnaast heb ik via interviews en vragenlijsten informatie verzameld over het bedrijf en over de gezondheidstoestand van de boeren en hun familieleden. Alles bij elkaar heeft dat een onvoorstelbare hoeveelheid gegevens opgeleverd, die we de komende tijd gaan analyseren. Zo hopen we er achter te komen hoe besmettelijk de bacterie is, in hoeverre de manier van ophokken van de dieren invloed heeft op de verspreiding, wat de rol is van hygiënische maatregelen, van het soort voer, van het gebruik van antibiotica, en ga zo maar door. Dat kan boeren helpen bij het nemen van preventieve maatregelen en verdere verspreiding door de voedselketen tegengaan of hopelijk zelfs terugdringen."

Verwaarloosbaar gevaar

Een tweede doel van het onderzoek is om op basis van de gegevens wiskundige modellen te ontwikkelen, waarmee de verspreiding van de bacterie kan worden beschreven. Heederik: "Met behulp van zo'n model hopen we risicoanalyses te kunnen gaan uitvoeren die ons inzicht moeten geven in vragen zoals: wat is onder bepaalde omstandigheden de kans op besmetting van mensen die op een besmet bedrijf wonen, of van mensen die vlees afkomstig van zo'n bedrijf eten? Dat zijn onmisbare gegevens om beleid op te baseren en om preventieve maatregelen te kunnen nemen."

Op de vraag of hij ongerust is over de vondst van NT-MRSA in vlees, reageert Heederik laconiek. "Gegeven wat we inmiddels over deze bacterie weten, lopen consumenten een verwaarloosbaar gevaar, maar zekerheid over de risico's hebben we pas als we over uitgebreider onderzoekresultaten beschikken en dat kan nog wel twee jaar duren. Laat er geen misverstand over bestaan: op een bepaald moment moeten we de balans opmaken en als dat nodig is, harde maatregelen durven nemen. Maar publiciteit voordat we inzicht in oorzaken van verspreiding hebben, helpt ons het probleem niet oplossen."

Een arts heeft een individu in de spreekkamer, geen gemiddelde patiënt

Onlangs werd zij door CNN benaderd. Klopte het dat je kinderen met vocht achter het trommelvlies geen antibiotica moest geven? En wat moet je dan wel doen? Heel leuk, zo'n mail, zegt Maroeska Rovers, vooral omdat het duidelijk maakt hoe relevant haar onderzoek is.

"Acute middenoorontsteking is de meest voorkomende kwaal bij kinderen tot drie jaar", begint zij haar verhaal. "In veel westerse landen krijgen kinderen met middenoorontsteking van jonger dan twee jaar antibiotica om eventuele complicaties te voorkomen. In Nederland voeren we een meer afwachtend beleid en krijgen de meeste kinderen, als ze althans ouder zijn dan zes maanden, alleen pijnstillers. De laatste tijd zijn ook in Nederland echter steeds meer huisartsen geneigd om antibiotica voor te schrijven, want zeggen ze, er zijn echt kinderen voor wie dat beter is. Maar welke kinderen dat waren? Niemand die het wist."

Om een antwoord op die vraag te vinden maakte Rovers met een ZONMw/VENI-subsidie een analyse van zes recente studies uit Canada, Engeland en Nederland van in totaal 1643 kinderen met middenoorontsteking. Bewerking van die data met statistische technieken leverde een schat aan informatie op, zegt zij enthousiast. "Het belangrijkste resultaat was dat de koorts en de oorpijn het langst aanhielden bij kinderen jonger dan twee jaar met aan beide oren een ontsteking. Bij die groep (ongeveer dertig procent van het totaal) en bij kinderen met acute pijnklachten en een loopoor bleek het voorschrijven van antibiotica zin te hebben. Omgekeerd bleek het niet zinnig om kinderen met alleen vocht achter het trommelvlies antibiotica te geven, terwijl dat in Amerika juist heel veel gebeurt."

Vorig jaar publiceerde Rovers haar bevindingen in The Lancet en de gevolgen waren groot. De Nederlandse standaard voor huisartsen is inmiddels al aangepast en in Engeland en Amerika gaat dat waarschijnlijk binnenkort gebeuren. "Het grappige is dat uit ons onderzoek bleek dat zowel de Nederlandse als de buitenlandse richtlijn ernaast zat. De buitenlandse was te streng, de Nederlandse te soepel."

Cruciaal voor haar aanpak was dat ze de totale onderzoekspopulatie verdeelde in subgroepen, zegt Rovers. "Een belangrijk doel van mijn VENI-onderzoek was het ontwikkelen van een methodologie voor dit soort meta-analyses. Je ziet wel vaker meta-analyses van eerdere studies, maar meestal worden die dan domweg bij elkaar opgeteld om zo een effect voor de gemiddelde patiënt te berekenen. Daar schiet je natuurlijk weinig mee op, want een arts heeft een individu in de spreekkamer en geen gemiddelde patiënt.

"Een meta-analyse met individuele data heeft alleen zin als je de grote aantallen data gebruikt om subgroepen te vormen. Ik heb bijvoorbeeld een onderverdeling gemaakt in kinderen van onder en boven de twee jaar, in kinderen met een enkel- of dubbelzijdige ontsteking, en in kinderen met of zonder loopoor. Dankzij het grote aantal beschikbare data hadden al die subgroepen toch nog voldoende omvang voor het aantonen van verbanden. Daardoor krijgt zo'n meta-analyse meerwaarde. Paradoxaal genoeg kon ik dus juist door het grote aantal onderzochte kinderen dichter bij de individuele patiënt komen dan in een kleinere studie mogelijk was geweest."

Het focusgebied: Epidemology

Baarmoederhalskanker komt het meest voor bij vrouwen met een lagere sociaal economische status.

Dochters van moeders met brede heupen hebben meer kans om borstkanker te krijgen.

De behandeling van vrouwen met eierstokkanker door gespecialiseerde gynaecologen komt hun levensverwachting ten goede.

Zelfs wie het nieuws maar oppervlakkig volgt, krijgt met grote regelmaat dit soort berichten onder ogen. Niet zelden gaat het om Utrechts onderzoek, want hoewel ook andere academische centra afdelingen epidemiologie kennen, neemt de UU op dit gebied een vooraanstaande positie in. Een van de redenen hiervoor is de breedte van de universiteit, want behalve in het Julius Centrum van het UMC Utrecht - waar epidemiologie een van de zeven onderzoeksspeerpunten is - wordt ook bij Diergeneeskunde, Farmacie, Wiskunde en het Instituut voor Risicoanalyse (IRAS) epidemiologisch onderzoek gedaan. Bovendien wordt nauw samengewerkt met epidemiologen van het RIVM. Maar de reputatie van de Utrechtse epidemiologie is vooral te danken aan twee specifieke kenmerken, zeggen Carl Moons en Hans Heesterbeek, de twee trekkers van het focusgebied: de speciale aandacht voor patiënten en de nadruk op het (verder) ontwikkelen van geavanceerde kwantitatieve onderzoeksmethoden of -modellen.

Vogelgriep

Een echt Utrechtse specialiteit is het mathematisch modelleren van de verspreiding van ziektes, zegt Heesterbeek, hoogleraar theoretische epidemiologie aan de faculteit Diergeneeskunde, maar van huis uit plantenziektekundige en wiskundige. "Er zijn in Nederland geen andere kernen waar zoveel onderzoek wordt gedaan naar wiskundige methoden om de verspreiding en bestrijding van infectieziekten beter te begrijpen. Het kan daarbij zowel gaan om de manier waarop de vogelgriep zich tijdens een epidemie over het land uitbreidt, als om de vraag hoe de verspreiding van de resistente ziekenhuisbacterie MRSA te stoppen."

Naast deze nadruk op het modelleren van processen is ook de klinische epidemiologie, zeg maar het patiëntgebonden onderzoek, een Utrechts specialisme, aldus hoogleraar klinische epidemiologie Carl Moons. "Ons doel is om via onderzoek bij soms grote groepen patiënten te komen tot een zo goed mogelijk op de individuele patiënt afgestemde diagnose, prognose en behandeling. Daartoe proberen we factoren (zoals genetische, omgevings- en levensstijlfactoren) binnen patiëntgroepen te detecteren die het risico op het hebben of krijgen van ziektes beïnvloeden. Ook hiervoor is het nodig dat wij effectieve onderzoekmethodes verder ontwikkelen. In feite kun je zeggen dat de epidemiologie kwantitatieve methodes gebruikt om uit populatiegegevens informatie op en voor het niveau van het individu te destilleren." "Ja", vult Heesterbeek aan, "en als het om infectieziekten gaat proberen we vaak andersom populatieverschijnselen, zoals het verloop van een epidemie, te verklaren uit informatie over individuen."

Unicum

De gebieden waarop het klinische onderzoek zich in Utrecht concentreert zijn kanker, hart- en vaatziekten, allergie, infectieziekten en psychiatrische aandoeningen. Maar ook op veel andere terreinen zijn de epidemiologen van het Julius Centrum actief en Moons zegt dan ook niet zonder trots: "Niet alleen binnen Nederland, maar zelfs Europees gezien is zo'n grote epidemiologische afdeling binnen een universitair medisch centrum een unicum."

De nadruk op patiëntgebonden onderzoek wil overigens niet zeggen dat in Utrecht niet ook cohortonderzoeken in de algemene bevolking worden uitgevoerd. Moons: "Wij zijn al enige tijd bezig om in Leidsche Rijn via de daar gevestigde huisartsen een groot databestand op te bouwen van bewoners, waarvan we regelmatig de gezondheidstoestand in kaart brengen. Dat bestand moet een schat aan data gaan opleveren, die ons inzicht kunnen geven in de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van ziektes en die ons kunnen helpen de diagnose, de behandeling en de prognose te verbeteren. Ook onze collega's bij Farmacie werken trouwens met grote databestanden, bijvoorbeeld om aan de hand van het genetisch profiel van patiënten te kunnen voorspellen hoe zij zullen reageren op cholesterol- of bloeddrukverlagers. Dat is een gebied dat 'booming' is en waarop het Julius Instituut en Farmacie de handen ineen hebben geslagen."

Stevige impuls

Moons en Heesterbeek zijn om meerdere redenen blij met de uitverkiezing van Epidemiologie tot focusgebied. "We zien het allereerst als een erkenning van de kwaliteit van ons onderzoek. Hoewel wij met maar zeventien hoogleraren vergeleken bij andere focusgebieden relatief klein zijn, vond men ons kennelijk interessant genoeg om tot de club te worden toegelaten." Ondanks het feit dat de Utrechtse epidemiologen al ruim vijf jaar gezamenlijk een (inmiddels prestige-)master verzorgen, verwachten de twee trekkers dat Focus en Massa een stevige impuls voor de samenwerking zal betekenen "Er bestaan al veel contacten", zegt Heesterbeek, "maar die zijn tot op heden veelal bilateraal of binnen een deelgebied. Van een overkoepelende onderzoekssamenwerking is nog minder sprake, maar ik verwacht dat dat snel gaat veranderen, zeker nu het college van bestuur ons geld in het vooruitzicht heeft gesteld. Dat is een prima stimulans om na te gaan denken over een gezamenlijk onderzoeksproject dat alle groepen bij elkaar kan brengen."

Maar ook nu al ervaren de trekkers de positieve invloed van Focus en Massa. "We zijn tot nu toe tweemaal met onderzoeksleiders bij elkaar geweest, en ik heb nu al veel beter zicht op wat we in Utrecht allemaal doen", zegt Moons. "Ik ben er vooral achter gekomen hoe complementair we zijn. Wat wij bijvoorbeeld veel minder in huis hebben dan onze collega's bij Diergeneeskunde en Wiskunde is het modelleren van de verspreiding van ziektes over populaties. Met die kennis kunnen wij zeker ons voordeel doen."

Heesterbeek: "Wat wij weer kunnen leren is het beheren van grote patiëntenbestanden zoals dat in Leidsche Rijn. Als wij dergelijke bestanden kunnen gaan aanleggen van onze dierlijke patiënten of van bedrijven waar dieren worden gehouden, dan ligt daar een goudmijn aan mogelijke antwoorden op onze vragen."

Epidemiologie

De naam epidemiologie suggereert dat het onderzoek binnen het focusgebied zich vooral richt op ziekten die zich manifesteren in de vorm van epidemieën, door bacteriën of virussen overgebrachte infectieziekten met andere woorden. Dat is echter een misverstand. Het vak richt zich op alle soorten ziekten of aandoeningen, inclusief syndromen als bijvoorbeeld chronische pijn. Het woord 'epidemiologie' is afgeleid van de Griekse woorden 'epi' (=op), 'demos' (=mens) en 'logos' (=leer). Het betekent dus: de leer van ziekten die bij de mens voorkomen. Omdat de meeste mensen vroeger niet oud genoeg werden om kanker of hart- en vaatziekten te krijgen, waren infectieziektes toen de voornaamste doodsoorzaak. Bij dieren vormen infecties nog steeds een belangrijke doodsoorzaak, maar de humane epidemiologie heeft inmiddels voor 95 procent betrekking op niet-infectieziektes.

Sporten, hoe hou je het vol?

Spinnen, hardlopen, yoga, fitness of rope skipping. Met de zomer in aantocht is het de hoogste tijd om af te komen van die overhangende vetrolletjes, beginnende bierbuiken en flubberdijen. Maar wat moet je daar allemaal voor doen? Welke sporten zijn populair onder studenten? En misschien wel de belangrijkste vraag: hoe hou je het vol?

Fleur Baxmeier

"Houd je rechterhand bij je kaak en je linkerhand ter hoogte van je gezicht iets verder van je af. We gaan beginnen met een linkse directe. Daarmee kun je iemand finaal op zijn neus slaan, maar dat doen we natuurlijk niet echt. Zijn jullie er klaar voor?" Zeven koppels knikken en verkopen hun tegenstander met alle kracht die ze hebben een stomp. "Nee, de klap moet niet alleen vanuit je arm komen, je héle lichaam doet mee", corrigeert de instructeur een blonde geschiedenisstudente. "Probeer het nog maar eens. Iets sneller stoten en niet duwen!"

Het is op deze dinsdagavond een drukte van belang in de David Lloyd Sports & Health Club in Overvecht. Behalve mannen die zich ontdaan van hun verstikkende werkoutfit op de fitnessapparatuur hebben gestort en groepjes vrouwen die massaal de les poweryoga komen volgen, zijn er opvallend veel studenten in het gebouw aanwezig. Zes van hen doen mee aan de les Fighting Fit die in de uiterste hoek van het gebouw wordt gegeven. "Kom op, we stappen over op de rechtse directe! Vergeet niet in de beginpositie terug te keren en dóórgaan."

"Dat was heftig!", zegt een blonde geschiedenisstudente na afloop van de les tegen haar mannelijke metgezel die filosofie blijkt te studeren in Utrecht. Terwijl ze het zweet van hun voorhoofd vegen, vertellen ze dat Fighting Fit één van de leukste groepslessen is die ze ooit hebben gevolgd. "Het is een geweldige manier om alle stress, frustraties en andere negatieve gevoelens die je gedurende de week hebt opgebouwd kwijt te raken", legt de filosoof uit. "Daarvoor in de plaats krijg je positieve energie terug. Na afloop van de les zit ik altijd veel lekkerder in mijn vel."

Fighting Fit is binnen David Lloyd een relatief nieuwe les waarin technieken uit diverse vechtsporten zijn gemixt tot een intensieve work-out op muziek. Conditietraining en spieruithoudingsvermogen staan centraal, maar het is ook een goede manier om binnen een uurtje van een enorme hoeveelheid calorieën af te komen. "Met de zomer in aantocht is dat natuurlijk niet geheel onbelangrijk", lacht de blonde studente. "Sowieso sport ik het hele jaar door, maar voorafgaand aan het bikiniseizoen doe ik er nog een extra schepje bovenop."

Schuldgevoelens en dipmomenten

Weg met overhangende vetrolletjes, beginnende of gevorderde bierbuiken en flubberdijen. Dat houdt in: trainen totdat je erbij neervalt en een streng dieet van slablaadjes en wortels. Toch? "Nou, dat is misschien wat overdreven. Maar ik probeer wel zo gezond mogelijk te eten en vind het zonde om na de training een zak chips leeg te eten", zegt Annique Louwerse (21), derdejaars kinder- en jeugdpsychologie. "Dan had je net zo goed niet kunnen gaan sporten, bij wijze van spreken."

Annique speelt in de musical Chicago en repeteert daarvoor iedere woensdagavond twee uur lang en doet op donderdagavond aan aquapilates. "Ik sport omdat ik dat belangrijk vind voor mijn gezondheid, maar ook omdat ik als de dood ben om net als zoveel andere studenten kilo's aan te komen tijdens mijn studententijd", zegt ze eerlijk. "Als ik een keertje oversla, heb ik ook echt last van een schuldgevoel. Daarom sport ik altijd samen met een vriendin met wie ik heb afgesproken dat we alleen niet gaan als er écht een noodsituatie is."

"Slim", knikt Manon Snijders goedkeurend. Zij is sportcoördinator en sportdocent bij sportcentrum Olympos op De Uithof. "Op die manier motiveer je elkaar om te blijven gaan." En dat is volgens Snijders geen overbodige luxe: "Tijdens elke les in Olympos is er wel een aantal uitvallers. In principe is de wil er bij de meeste studenten wel, maar de sportlessen moeten voor veel dingen wijken. Te druk met tentamens, feestjes, werken en ga zo maar door. Spreek je af om samen met een vriend of vriendin te sporten, dan is de drempel om af te zeggen nét iets hoger."

En dat is belangrijk, want consequent zijn in je trainingsmomenten is volgens Snijders de enige manier om door het zogenaamde 'dipmoment' te komen. "Als je maandenlang niets aan sport hebt gedaan, lijkt het een grote stap om plotseling twee keer per week te gaan trainen. Na verloop van tijd raak je daar echter aan gewend en wordt het een automatisme. Daarom zeg ik altijd tegen mensen: twee keer per week is twee keer per week. Gewoon komen! Anders zie je ook geen resultaat. En dat is toch waar de meeste studenten het voor doen."

Met in je achterhoofd de wens om in vorm te komen, is bedenken welke soort activiteiten je leuk vindt om te doen de eerste stap die je moet nemen. "Als je de sport die je beoefent niet leuk vindt, zul je het niet lang volhouden", zegt Snijders. "Bij Olympos hebben we daarom gedurende het jaar vier workshopweken. Studenten kunnen dan allerlei proeflessen volgen zoals Nordic Walking, Kick & Punch en Rope Skipping, maar ook fitness, buikdansen en voetbal. Op die manier kunnen ze zelf ervaren welke sport het beste bij hen past."

De populairste sporten onder studenten zijn volgens Snijders op dit moment fitness, spinning en vechtsporten, maar ook yoga en pilates doen het goed. "We merken dat er door studenten steeds meer tijd wordt besteed aan het mentale gedeelte", zegt Snijders. Sowieso valt het haar op dat studenten meer dan ooit bezig zijn met hun gezondheid. "Ze staan er meer voor open. Vroeger hielden studenten zich vooral bezig met bier zuipen, terwijl het nu heel normaal is om na je college te gaan trainen in plaats van de kroeg in te duiken."

Lekker knallen in de fitnesszaal

Matthijs Westera (20), derdejaars CKI, is een schoolvoorbeeld van de student die sporten als vast onderdeel in zijn leven heeft geïntegreerd. "Ik loop zo'n drie keer per week hard en wielren in de zomervakantie en soms in de weekenden in Zuid-Limburg. Dat voelt niet als een verplichting. Juist doordat ik het regelmatig doe, is het vanzelfsprekend geworden om te gaan hardlopen of wielrennen. Soms merk ik wel dat ik bij vrienden of tijdens borrels een biertje afsla omdat ik nog wil hardlopen, maar dat ervaar ik niet als een zware last."

De reden dat Matthijs sport is omdat hij zich graag fit voelt, maar ook omdat het een fijne uitlaatklep is. "Als mijn hoofd vol zit met studiegerelateerde zaken, ga ik gewoon een eind hardlopen. Veel discipline kost dat niet. Als ik een paar dagen achter elkaar niet sport, krijg ik vanzelf de behoefte om een stuk te rennen. De drempel om te gaan is ook heel laag. Je bent niet afhankelijk van anderen, niet van vaste tijden, niet eens echt van het weer. Je trekt je schoenen aan en bent weg. Het is niet echt 'gezellig', maar je kunt niet alles hebben."

Tijdens zijn hardlooptochten langs de Utrechtse singels, komt Matthijs regelmatig andere joggende studenten tegen. Riëtte Engelen (22), vierdejaars bestuurs- en organisatiewetenschap bijvoorbeeld, die net als Matthijs zo'n drie keer per week hardloopt. "Als het slecht weer is of als ik druk ben, dan kost dat me wel eens moeite", geeft ze toe. "Maar door tegen mezelf te zeggen dat ik me na het sporten heel goed voel of door met vrienden te gaan, weet ik mezelf elke keer weer op te peppen om tóch mijn sportschoenen aan te trekken."

Naast 'buitensporters' zoals Riëtte en Matthijs is er ook een grote groep studenten die voor hun trainingsessies het comfort van de sportschool opzoekt. "In je eentje een rondje hardlopen vereist veel meer discipline dan in een sportschool een fitnessles volgen", zegt Michael Scheepstra, manager van sportschool De Workout aan de Oudegracht. "Fitness is een heel gemakkelijke manier om aan je gezondheid te werken. Je wordt geënthousiasmeerd door de mensen om je heen, krijgt positieve feedback en wordt intensief begeleid door de instructeurs."

Daarnaast heeft een sportschool als voordeel dat je er zowel cardio- als krachttraining kunt beoefenen. Scheepstra: "Als je in vorm wilt komen, is een combinatie van beiden het beste. Cardiotraining zoals spinning of hardlopen zorgt ervoor dat je calorieën verbrandt en uithoudingsvermogen opbouwt, met krachttraining zoals fitness of gewichtheffen bouw je spiermassa op en wordt je stofwisseling bevorderd. Voor een optimaal resultaat raad ik mensen aan om minimaal twee keer per week een uur bij ons te komen sporten."

Dat klinkt als een behoorlijke aanslag op je vrije tijd, maar volgens Scheepstra valt dat in de praktijk best mee. "Sinds vorig jaar hebben wij allemaal nieuwe toestellen met ingebouwde tv-schermpjes en de mogelijkheid om je eigen iPod in te pluggen. We merken dat studenten dat heerlijk vinden. Een uurtje op de crosstrainer is zo voorbij als je kunt verdrinken in je favoriete soap of een documentaire. Ik merk zelden dat studenten er tegen opzien om naar onze lessen of fitnesszaal te komen. Ze zijn juist heel enthousiast en willen vooral lekker knallen."

Boterham met kaas

"Een beetje aan de positieve kant", vindt Nancy Deltimple (25), tweedejaars biomedical sciences, de woorden van de manager van De Workout. "Ik doe twee keer per week een uur aan fitness en jog één keer in de week met een groepje, maar daar kijk ik echt niet altijd naar uit. Sterker nog: heel vaak heb ik helemaal geen zin!" Haar truc om tóch te gaan: op vaste dagen trainen of met een groepje. "Dan hoef ik niet te bedenken of ik zin heb, ik ga gewoon. Het scheelt trouwens ook dat ik vanuit mijn werk naar huis lángs de fitnessruimte loop."

De motivatie voor Nancy om te sporten is dat ze er energie van krijgt en zich na afloop heel ontspannen en trots op zichzelf voelt. "Dat herken ik wel", zegt Frank van der Meulen (24), vijfdejaars wijsbegeerte. Vier avonden in de week is hij in de weer met judo, jiu jitsu, boksen en krachttraining en op de dagen dat hij niet sport, gaat hij voor het ontbijt een stukje joggen. "Sporten geeft me een bevredigend gevoel en hoe meer ik sport, hoe meer energie ik heb. Daarnaast doe ik het natuurlijk voor de gezondheid en de slanke lijn."

Enige moeite kost hem het niet om zich dag in dag uit naar de sportschool te begeven. Frank: "Ik vind het heerlijk! Ik ga voor mijn lol en als ik thuiskom van de ene training, kijk ik alweer uit naar de volgende. Al helpt het natuurlijk wel om met iemand samen te gaan." Dat lijkt dé gouden tip te zijn om sporten vol te houden, want ook Taco Struijk, algemeen medewerker van sportcentrum Bodysports aan de Kanaalweg, komt met die wijze raad aanzetten. "Samen sporten is gewoon altijd leuker dan alleen", legt hij zijn keuze uit.

Groepslessen zijn volgens Struijk ook een goed idee. "Daarbij train je altijd een uur voluit, is er altijd een instructeur die de groep motiveert én je moet jezelf van tevoren opgeven voor de lessen. Op die manier leg je jezelf ergens aan vast en zul je minder snel verstek laten gaan." Zijn laatste tip om te zorgen dat je voor de zomer van je flubberdijen of vetrolletjes afkomt: "Train divers en laat de instructeurs in de sportschool je helpen om elke maand een nieuw, uitdagend trainingsschema op te stellen. Elke dag een boterham met kaas gaat op en duur ook vervelen."

Ook sporten bij één van de genoemde sportscholen? Kijk op www.olympos.nl, www.bodysports.nl of www.deworkout.nl.

10 x sporten: zo houd je het vol

- Kies een vaste dag en tijd, zodat bewegen een gewoonte wordt

- Draag comfortabele kleding en schoenen

- Begin rustig en put jezelf niet helemaal uit: overdaad schaadt

- Drink voldoende vóór, tijdens en na het oefenen

- Betrek je familie bij je goede voornemens zodat zij je kunnen stimuleren

- Met iemand anders samen sporten kan motiveren

- Maak er geen wedstrijd van als je met anderen samen sport

- Span je niet zoveel in dat je tijdens de oefeningen niet meer kunt praten met medesporters

- Ga niet 'dubbel' oefenen als je een dag overslaat

- Breng variatie aan in het soort beweging of oefeningen dat je doet

Wat is nieuw in sportland?

* ROM-machine: Fit in acht minuten. Kan dat? Volgens de makers van de ROM-machine wel. Twee keer vier minuten trainen op dit mysterieuze fitnessapparaat zou gelijkstaan aan anderhalf uur 'gewoon' trainen. Het geheim zou zijn dat de ROM-machine het enige apparaat is waarbij je al je spiergroepen tegelijkertijd gebruikt. Info: www.exerciseworkx.eu.

* Xco Walking: Dat je met hardlopen alleen je onderlijf traint, is verleden tijd dankzij Xco walking & running. Xco staat voor eXtreme Coretraining, ofwel, je traint je hele rompgebied. Tijdens het wandelen of rennen houd je twee buizen gevuld met grit in je handen die ervoor zorgen dat de spieren in je bovenlijf extra hard moeten werken. Info: www.xco.nl.

* Gyrotonic: Gebaseerd op de basistechnieken van yoga, zwemmen, dansen en gymnastiek leer je jouw lichaam tijdens gyrotonic zo efficiënt mogelijk gebruiken. Op verschillende houten toestellen voer je oefeningen uit die je reactievermogen, coördinatie en uithoudingsvermogen vergroten. Daarnaast ontwikkel je een perfecte houding. Info: www.whitecloud.nl.

Het Protosgevoel? Veel bier én toch presteren

Mirjam Streefkerk

"Welkom in de hel van Protos", schreeuwt het zwartrode spandoek in sportcentrum Olympos, waar op zeven velden druk wordt gevolleybald. Vandaag heeft de Utrechtse Studenten Volleybalvereniging Protos een zogenaamde thuisdag: alle zestien teams spelen hun wedstrijd deze zaterdag in een van de twee grote zalen van het sportcomplex in De Uithof.

Het spandoek, met niet alleen tekst, maar ook vlammetjes, verwijst naar de 'achtste man': het Protospubliek bij de wedstrijden van Heren 1. Dat team sluit om vier uur de thuisdag af. Met hun gezang en lawaai zijn de supporters berucht bij alle tegenstanders uit de eerste divisie. Vorige week nog had Protos naar een uitwedstrijd meer supporters meegenomen dan er voor de thuisploeg waren: ze wonnen.

"Het Protosgevoel? Dat is veel bier na wedstrijden en trainingen", zegt student Bedrijfseconomie Nathan van Doorn die al zes jaar in het eerste van Protos volleybalt. "Daardoor is er tussen alle teams een hechte band."

Vrijwel iedereen die voorbij komt lopen, zegt Van Doorn gedag, of andersom. Heren 1 staat midden in de vereniging, horen we van veel Protosleden, iets dat bij andere clubs vaak niet het geval is. De selectieleden zijn trainer van andere teams, zitten in commissies en drinken net als alle andere Protosleden biertjes in het sportcafé, "zolang het niet de avond voor de wedstrijd is, kan dat gewoon". Op een thuisdag komen ze vaak wat eerder om voorafgaand aan de wedstrijd nog een uurtje te trainen en om andere teams aan te moedigen.

Zware kluif

In de zaal die grenst aan het sportcafé zal Heren 1 straks tegen Cito uit Zeist spelen. De Utrechtse volleyballers hebben alle punten nodig, want ze strijden tegen degradatie uit de eerste divisie. Aan Cito zullen ze een zware kluif hebben: dat team staat tweede in de competitie.

Pieter Glerum, vijfdejaars Biomedische Wetenschappen en Alex Boss, zesdejaars Natuurwetenschap- en Innovatiemanagement staan bij de wedstrijd van Dames 1 te kijken. Beiden waren tot dit seizoen lid van Protos. Glerum ging weg omdat hij in Barneveld in de B-league van de eredivisie kon gaan volleyballen, Boss ging naar de Utrechtse club Switch, omdat hij bij Protos niet geselecteerd werd voor het team waarin hij wilde spelen. Ondanks hun vertrek behielden ze het Protosgevoel.

"Ik kom nog steeds bij Protos, daar zitten toch veel van mijn vrienden", zegt Glerum. "En mijn vriendin speelt hier in het eerste, dus dat helpt ook." Boss is bij Protos trainer van Dames 2 en verwoordt het als volgt: "Switch is mijn team, Protos blijft mijn vereniging."

De verschillen tussen Protos en de burgervereniging waar de twee nu spelen, zijn groot. "Zo'n thuisdag is uniek", zegt Glerum. "Vrijwel geen andere club heeft zaalruimte genoeg om alle teams op een dag thuis te laten spelen." Boss: "En hier zit na elke trainingsavond het sportcafé vol met Protosleden uit alle teams. Bij mijn club wordt er misschien een drankje gedronken, maar daarna gaat iedereen naar huis."

Publiekstrekker

Het bier na de training en wedstrijden wordt door veel Protosleden genoemd als bindmiddel van de club. Soms wordt het ook al eerder genuttigd, blijkt als Dames 9, dat op het veld naast Dames 1 speelt, een time-out neemt. Bij de bank worden een paar flesjes bier opengetrokken. "Ze zijn al kampioen", licht Boss toe. Na een paar slokken en een toast gaan de dames het veld weer op.

Dames 1 wint haar wedstrijd in de promotieklasse met 3-1. De mannelijke collega's zijn ondertussen aan de warming-up begonnen. De tribune stroomt langzaam vol met gedouchte Protos-leden die hun wedstrijd achter de rug hebben. Lisanne van de Koevering en Gwen Boon hebben net met Dames 10 gewonnen en staan met een frisje in hun hand te wachten op de wedstrijd. Echt meezingen zullen ze niet, denken ze. "Maar we zullen wel af en toe 'hup' roepen." Ze blijven vooral kijken vanwege de gezelligheid.

Ook het niveau van Heren 1 is een publiekstrekker. Dat het team op een voor een studentenclub hoog niveau speelt, is niet het gevolg van bewust beleid geweest, vertelt voorzitter Marieke Spijker. De ploeg promoveerde twee jaar op rij, en "dat is vooral de verdienste van de trainer geweest en van het team dat goed op elkaar is ingespeeld. Het ging eigenlijk heel soepel allemaal."

Hesjes

Continuïteit is bij studentensportverenigingen een probleem. Door de jaarlijks wisselende besturen is het moeilijk een langetermijnbeleid te handhaven. Bovendien zijn de spelers uit de hogere teams vaak wat ouder. Het behouden van die oudere en betere spelers is lastig, aangezien verenigingen zich gedwongen zien afgestudeerden na een of twee jaar weg te sturen. Om in aanmerking te blijven komen voor subsidie van de universiteit, moet immers 80 procent van de leden student zijn.

Een rondgang langs andere verenigingen leert dat er geen uitzonderingen worden gemaakt voor spelers uit de eerste teams. Toch hebben ook die clubs de ambitie om zo hoog mogelijk te spelen.

Willem van Zant, hogeschoolstudent in Haarlem, werkt als voorzitter van de technische commissie van USHC aan een beleidsplan. De hockeyclub heeft meer last van het gebrek aan financiële middelen dan van het hoge verloop, zegt Van Zant: "Wij hebben geen eigen clubhuis en niet enorm veel sponsors, bij andere hockeyclubs zie je dat wel vaak." Met het beleidsplan wil USHC ervoor zorgen dat de randvoorwaarden voor hockey op een hoger niveau in orde zijn. "Als er genoeg hesjes zijn, voldoende oefenwedstrijden en goede trainers, ook voor de tweede teams, kunnen we in elk geval al een paar stappen in de goede richting zetten."

Bundesliga

USHC streeft ernaar om met het eerste heren- en damesteam een middenmoter in de eerste klasse te worden. Promotie naar die klasse kan dit jaar door beide teams nog bereikt worden. Van Zant: "Met hoger spelende teams trek je ook weer nieuwe spelers aan."

De prestaties van Protos oefenen inderdaad een aantrekkingskracht uit. Dit jaar zijn er voor het eerste team vijf jonge spelers van buiten bijgekomen. Maar mogelijk de belangrijkste speler van Protos is de 31-jarige Jarno Timmerman. Hij volleybalde eerder in de Duitse Bundesliga en in de Nederlandse eredivisie én kan, doordat hij nog een master Treasury Management aan de Vrije Universiteit volgt, zijn sportieve carrière bij Protos afbouwen. Als prof zag hij regelmatig duizenden supporters op de tribune zitten, maar volleyballen voor het Protospubliek is ook mooi, vindt hij. Hoewel de aanvoerder van het eerste niet altijd meetraint en ook lang niet bij alle stapavonden aanwezig is, voelt hij zich wel verbonden met de club: "Ik pik de krenten uit de pap er wel uit: vanavond ga ik lekker mee een biertje drinken."

Enkelsokken

De 'achtste man' is nog redelijk kalm als Protos de eerste set weet te winnen. Pas als de eerste kannen bier leeg zijn en Heren 6 zich met de trommels heeft geïnstalleerd barst de hel van Protos echt los. Nummer zes van Cito is de eerste die het moet ontgelden. Hij draagt enkelsokken, reden genoeg voor Natuurkundestudent Ruben Maas en Economiestudent Geert-Jan van Dijken om "hij is een held zonder sokken" te gaan zingen. Een andere speler van Cito die met de scheids in discussie gaat, wordt uitgejoeld: "Dat wordt janken in de rust." En als de bal in het net wordt geslagen zingen ze: "Wat is dat netje hoog."

"Licht provoceren", is de tactiek van de twee. "Volleyballen kunnen we niet", zegt Maas. "Maar bier drinken en zingen des te beter." Van Dijken schreeuwt ondertussen verder: "We gaan winnen van de nummer twee." Hij krijgt gelijk. Protos verslaat Cito uiteindelijk met 3-1. De club heeft met twaalf gewonnen wedstrijden vandaag een goede dag gehad: reden genoeg dus om in de kantine nog een biertje te drinken. Mét de zojuist nog uitgejouwde tegenstander.

Eredoctoraten 2008

'Een econoom in de traditie van Smith, Marx en Keynes'

Erik Hardeman

Daron Acemoglu

Hoe komt het dat elites die in een land al eeuwenlang aan de macht zijn, soms bereid zijn om de komst van een democratisch stelsel te accepteren, terwijl ze daar ogenschijnlijk alleen maar bij te verliezen hebben? Volgens hoogleraar economie Harry Garretsen is dit een schoolvoorbeeld van het soort brede onderzoeksvragen waar Daron Acemoglu een voorkeur voor heeft.

"Een klassieke econoom zou op die vraag waarschijnlijk meteen een kwantitatieve analyse loslaten, maar Acemoglu kijkt ook naar de historische ontwikkeling en naar de politieke constellatie van een land. In dit concrete geval heeft hij laten zien dat dit verschijnsel zich met name voordoet in maatschappijen waar de verdeling van de economische koek onder druk staat. In zo'n geval kan invoering van een democratisch stelsel voor de elite een manier zijn om de druk van de ketel te halen en zo de havenots in het gareel te houden."

Voor historici en politicologen is zo'n verklaring misschien gesneden koek, maar economen hebben lang de neiging gehad om die politieke en institutionele dimensie in hun modellen te negeren, constateert Garretsen. "De politieke economie is een paar decennia weggeweest uit de hoofdstroom van de economie en dat heeft geleid tot een kloof met de andere maatschappijwetenschappen. Acemoglu is een van de mensen die dat gat proberen te dichten, maar het bijzondere is dat hij dat doet zonder concessies aan het economisch begrippenapparaat en zonder water bij de wijn van de strakke spelregels die in de economie gelden voor goed modelmatig onderzoek."

In 2005 won de man die zowel een Turks als een Amerikaans paspoort bezit de John Bates Clark Medaille voor de beste Amerikaanse econoom jonger dan 40. Bij die gelegenheid werd vooral zijn veelzijdigheid geprezen. Terecht, vindt Garretsen, voor iemand die analyses van maatschappelijke ontwikkelingen aan de hand van grote datasets schijnbaar moeiteloos afwisselt met abstracte wiskundige papers. Toch is het vooral de neiging van Acemoglu om de grenzen van het vak op te zoeken die de Utrechtse economen aanspreekt.

Garretsen: "Het is niet voor niets dat hij volgend jaar in Utrecht op een congres van economisch historici een van de hoofdsprekers is. Hij ziet als geen ander dat de laatste twintig jaar juist aan de grenzen van de economie met andere wetenschappen het interessantste onderzoek gebeurt, en dat past natuurlijk prima bij wat we in Utrecht met de economie beogen. Als je vraagt: wat willen we met Focus en Massa, dan is het antwoord: kijk naar Acemoglu, die - met zijn benen stevig in de discipline - onderzoek doet dat de grenzen van de discipline overstijgt en juist daardoor nieuwe inzichten ontwikkelt."

De waan van de dag kan de nieuwe eredoctor niet erg boeien, denkt Garretsen. "Hij houdt zich bezig met langetermijnvragen. Hij onderzoekt hoe maatschappelijke structuren veranderen onder invloed van economische ontwikkelingen en hoe ze op hun beurt de economische ontwikkeling bepalen. De titel Origins of dictatorship and democracy van een van zijn recente boeken spreekt wat dat betreft voor zich. Hij bedrijft het soort politieke economie waarmee ook klassieke economen als Adam Smith, Marx en Keynes zich bezig hielden. Acemoglu past prima in die traditie en dat slaat kennelijk aan, want juist veel jonge economen voelen zich aangesproken door zijn werk."

Net als zijn collega-erepromotor Ron Boschma verbaast Garretsen zich over het toeval waardoor beide eredoctoraten dit jaar terecht komen bij representanten van een 'brede' visie op de economie. "Je hoort nog steeds de kritiek dat de economie een simplistische wetenschap is, maar dat is een karikatuur en dit soort onderzoek laat dat gelukkig zien. Neem een paper van Acemoglu uit 2005 waarin beschrijft hoe bepaalde regio's in Nederland en Engeland hun economische bloei te danken hebben aan de opkomst van Atlantische handel in de achttiende en negentiende eeuw. Dat artikel is voor een breed publiek toegankelijk, terwijl er tegelijkertijd kwantitatief en econometrisch heel interessante dingen in gebeuren. Die combinatie kom je in de wetenschap niet veel tegen."

Michael Storper

Een inspiratiebron voor Utrechtse economisch geografen

"Ik weet nog dat ik tijdens het schrijven van mijn proefschrift op een gegeven moment vreselijk zat te worstelen om mijn ideeën goed op papier te krijgen", herinnert erepromotor Ron Boschma zich. "Net op dat moment zag ik op een tweedehandsmarkt een boek liggen van een zekere Michael Storper. Ik had nog nooit van hem gehoord, maar de titel sprak me aan, dus ik kocht het voor een paar gulden. Wie schetst mijn verbazing toen het precies over mijn onderwerp bleek te gaan. Bingo, ik wist opeens hoe ik verder moest."

We moeten niet denken dat het eredoctoraat voor Storper een verlaat bedankje is voor dit onverwachte stukje inspiratie, haast Boschma zich te zeggen. Het is een eerbetoon aan een man die voor de inmiddels bijna dertig economisch geografen in de groep van Boschma een belangrijke inspiratiebron vormt. "Wij doen hier onderzoek naar de ruimtelijke aspecten van economische verschijnselen. We proberen bijvoorbeeld antwoorden te vinden op de vraag waarom bepaalde bedrijfstakken op bepaalde plekken zijn gevestigd. Klassieke economen zoeken de verklaring voornamelijk in statische locatiefactoren zoals de prijs van de grond en de aanwezigheid van goede verbindingen, maar als je wat beter kijkt, zie je dat die verklaringen maar gedeeltelijk voldoen."

Wat aan een dergelijke analyse ontbreekt is volgens evolutionair economen de historische en de sociale dimensie. Boschma: "Een van de verdiensten van Storper is dat hij rekening houdt met de historische ontwikkeling van een gebied. In het begin ligt alles volgens hem open. Waar een nieuwe bedrijfstak ontstaat, wordt vaak sterk bepaald door het toeval. Maar als de eerste bedrijven in een nieuwe sector zich ergens hebben gevestigd, dan ontstaat al snel een gunstig klimaat zowel voor verwante bedrijven als voor leveranciers. Storper heeft daarvoor de inmiddels wijd en zijd gebruikte term windows of locational opportunity geïntroduceerd. Het eerste bedrijf zet als het ware het 'venster' open voor collega-ondernemers."

Maar is het niet onlogisch dat ondernemers zich zo dicht bij hun concurrenten vestigen, ben je geneigd te vragen. Die vraag duidt volgens Boschma echter op een gebrek aan inzicht in de evolutionaire economie. "In de eerste plaats is er het simpele feit dat de korte afstand tussen bedrijven kostenbesparend werkt. Maar veel belangrijker is de rol die het sociale netwerk van ondernemers speelt. Natuurlijk, het zijn elkaar concurrenten, maar ze onderhouden vaak ook goede relaties en ze kunnen elkaar vertrouwen. Met name in een globaliserende wereld, waar grenzen steeds meer wegvallen, neemt het belang van dit soort relaties toe. Dat heeft Storper als geen ander ingezien."

De nieuwe Utrechtse eredoctor is volgens Boschma in de eerste plaats een conceptueel denker, iemand die theorieën over economische relaties opstelt en die vervolgens empirisch probeert te toetsen. Bekend is bijvoorbeeld de studie van zijn hand over de economische ontwikkeling van het zogeheten 'derde Italië', het gebied tussen het industriële noorden en het rurale zuiden. "Je vindt daar verschillende districten met veelal kleinschalige bedrijven in verwante sectoren, die hun concurrentiekracht juist ontlenen aan elkaars nabijheid, en die hun krachten bundelen op basis van het locaal aanwezige sociaal kapitaal. Denk aan Sassuolo bij Bologna met zijn keramiekindustrie, denk aan Treviso met Benetton en andere kledingbedrijven. Maar ook ons Westland vormt een goede illustratie van zijn theorie."

Hoezeer het denken van Storper en de evolutionaire economie inmiddels school heeft gemaakt, blijkt uit de grote interesse van Daron Acemoglu, de andere eredoctor van dit jaar, voor de historische en institutionele dimensie van economische ontwikkelingen. Toch moeten we volgens Boschma niet de vergissing maken om economisch geografen en economen over één kam te scheren. "Het verschil is dat economisch geografen vooral theoretisch en conceptueel bezig zijn, en veelal beschrijvend empirisch onderzoek doen, terwijl de kracht van economen ligt in het wiskundig modelleren van economische verschijnselen. Vroeger zeiden economen dat sociale en historische factoren niet van economisch belang waren, omdat ze niet of zeer moeilijk te modelleren of te kwantificeren zouden zijn. Mede dankzij mensen als Storper en Acemoglu begint dat gelukkig te veranderen. We hebben de twee eredoctoren van dit jaar onafhankelijk van elkaar uitgekozen, maar de combinatie had niet gelukkiger kunnen zijn."

interview

Majid Hassanizadeh

Ik ben geboren in het westen van Iran. Mijn vader was onderwijzer en we hadden het niet breed, maar omdat leren in Iran in hoog aanzien staat, was het geen vraag of ik zou gaan studeren. Ik koos voor civiele techniek aan de Engelstalige universiteit van Shiraz met als keuzevakken vooral watervakken, waarschijnlijk vanwege de boeken die ik als jongen las. In Iran is water iets heel bijzonders. In de poëzie bijvoorbeeld wordt veel gedicht over het geluid van stromend water. Dat is voor mensen in een droog land als Iran zo iets heerlijks, dat kun je je hier niet voorstellen.

Na mijn studie kreeg ik een promotiebeurs van de universiteit van Princeton. Maar ik wilde eerst trouwen, want ik had zoveel verhalen gehoord over relaties van Iraanse mannen met buitenlandse vrouwen die misliepen, dat ik vastbesloten was om getrouwd naar Amerika te gaan. Maar met wie? Ik had wel vriendinnen, maar ik had niet echt iemand op het oog. In Iran is dat echter geen probleem, want zodra men weet dat je een vrouw zoekt, begint iedereen je te helpen. Dus na een tijdje zei mijn moeder: wat vind je van de dochter van mijn nicht? Ik kende haar niet goed, maar de familie stond in hoog aanzien, dus ik dacht: dat lijkt me wel wat. Ik heb haar ontmoet en korte tijd later zijn we haar een aanzoek gaan doen en daarop zei ze 'ja'. Wat zij er zelf van vond? Nou, ze was jong en had in ieder geval nog niemand anders en na ruim dertig jaar huwelijk heeft ze er nog steeds geen spijt van.

Ik kon dus veilig met haar naar Amerika vertrekken, met in mijn achterhoofd: hè gelukkig, ik hoef geen tijd te besteden aan het zoeken van een vriendin, ik kan lekker werken. Maar dat viel tegen, want de oppositie tegen de sjah werd steeds heviger en ik ben toen ook actief geworden, erg actief zelfs, want als ik iets doe, doe ik het goed. In mijn vierde jaar werd ik zelfs the phantom genoemd, omdat ik bijna nooit aan mijn bureau werd gezien, maar wel sporen van studie achter liet. Ik zat bij actievergaderingen of ik liep in demonstraties, met zo'n papieren masker met drie gaten want de geheime dienst hield ons in de gaten.

Na mijn promotie vroeg mijn supervisor of ik in Princeton wilde blijven, maar inmiddels was de Iraanse revolutie uitgebroken en ik zei: ik moet terug. Ik was niet religieus, maar net als 95 procent van de Iraniërs steunde ik Khomeini en ik moest erbij zijn, ik wilde de revolutie helpen. Maar al snel volgde de teleurstelling, omdat de islamisten steeds meer de overhand kregen. Al na een half jaar werden de universiteiten gesloten. De studenten moesten naar huis en de docenten moesten in de industrie of de landbouw gaan werken, een beetje naar Chinees model. Dat was voor mij een grote schok, want mijn hart lag bij de wetenschap. Mijn hele toekomst stortte in. Juist in die tijd waren drie artikelen van mij in Amerikaanse tijdschriften verschenen, maar pas vijf jaar later heb ik die, in Nederland, voor het eerst gezien.

Ik ben toen in Teheran gaan werken bij een adviesbureau voor het ontwerpen van irrigatie- en drainageprojecten, en daar hoorde ik van een post-graduate opleiding Hydraulic Engineering in Delft. Het was toen nog niet voor iedereen mogelijk om een paspoort te krijgen, maar omdat mijn werkgever veel voor het ministerie van Landbouw deed, kon ik een uitreisvisum krijgen en zo ben ik in 1984 in Delft terechtgekomen. In het begin was het zwaar, want ik had onbetaald verlof en een beurs had ik ook niet. Wij hadden in Iran zelfs onze auto en veel andere spullen moeten verkopen om alles te kunnen betalen. Ik weet nog dat ik hier met 19.000 gulden aankwam. Van dat geld moesten we een jaar lang rondkomen inclusief duizend gulden per maand huur voor de flat die voor ons was geregeld.

We zouden na een jaar terug gaan, maar tegen het eind van dat jaar kreeg ik via via een onderzoeksbaan bij het RIVM aangeboden. Dat was een moeilijk moment, want mijn vrouw en ik wilden graag terug, maar ik kon eindelijk weer als onderzoeker aan de slag. Dat was zo'n dilemma dat ik een tijdlang forse maagproblemen heb gehad, maar uiteindelijk hebben we besloten om hier te blijven.

Na tien jaar bij het RIVM ben ik in 1995 naar de TU Delft gegaan waar ik in 2001 Antonie van Leeuwenhoek-hoogleraar werd. Sinds 2003 ben ik hoogleraar hydrogeologie in Utrecht met als onderzoeksterrein: transport van stoffen in poreuze media. Mijn onderzoek gaat over de processen die de verspreiding van stoffen in grondwater beïnvloeden en hoe je die processen zelf weer kunt beïnvloeden. Neem het saneren van bodemvervuiling. Als je wilt weten hoe de vervuiling zich verspreidt, maar ook als je bacteriën wilt gebruiken om de afbraak van de vervuilende stoffen te versnellen, moet je weten hoe water door de bodem loopt, hoe vluchtig de verschillende stoffen zijn, hoe gemakkelijk ze geadsorbeerd worden en ga zo maar door.

Het aardige is dat de hydrologische modellen die wij hebben ontwikkeld ook toepasbaar blijken te zijn in de industrie. We doen voor Opel bijvoorbeeld onderzoek naar brandstofcellen, want ook daar is sprake van stoffen - water en gas - in een poreus systeem. Nou, dat kunnen wij goed modelleren, want wij zijn op dit gebied een van dé experts in de wereld. Heel grappig is dat Proctor & Gamble met onze hulp betere luiers wil gaan maken. In luiers stroomt vloeistof met zo grote snelheid door poreus materiaal dat de bestaande modellen er niet bruikbaar zijn. Wij ontwikkelen daarom speciaal voor hen heel nieuwe theorieën.

Na bijna 25 jaar beschouw ik mezelf inmiddels volledig als Nederlander. Ik ben bijvoorbeeld supporter van het Nederlands elftal geworden, maar dat is niet zo verwonderlijk, want in de jaren zeventig wist ik al alles van het Nederlandse voetbal, vooral van Ajax. Toch voel ik me in mijn hart nog steeds Iraniër. Ik vier Sinterklaas en oud en nieuw, maar hét feest is voor mij Iraans Nieuwjaar op 21 maart. Net als in Iran versieren we thuis dan een tafel die wordt gedekt met dingen die allemaal betekenis hebben, een schaaltje azijn, een schaaltje suiker, een schaaltje met groente, en dan komen we met de hele familie bij elkaar. Op het instituut nemen alle Iraniërs op die dag koekjes mee. Maar ja, de sfeer ontbreekt toch een beetje. Het is hier een gewone, vaak een beetje grijze dag. Ook na al die jaren voelt het nog steeds als een gemis om op 21 maart niet in Iran te zijn.

'In Iran wist ik al alles van Ajax'

CV

Majid Hassanizadeh (1952) studeerde civiele techniek aan de Pahlavi-universiteit van Shiraz in Iran en promoveerde in 1979 in Princeton (VS). In 1984 kwam hij naar Nederland voor een post-graduate cursus. In 2001 werd hij benoemd tot hoogleraar hydrologie aan de Technische Universiteit Delft. Twee jaar later stapte hij, samen met zijn hele onderzoeksgroep, over naar de Universiteit Utrecht.

Doorgaan met vernieuwing

Yvonne van Rooy over het Strategisch Plan 2009-2013

Armand Heijnen

Uw eerste termijn overziend, overheerst dan de tevredenheid?

"Je kunt natuurlijk nooit helemaal tevreden zijn. Terugkijkend naar vier jaar geleden en hoe de Universiteit Utrecht er toen voorstond, kun je constateren dat we met zijn allen fikse stappen vooruit gezet hebben. Maar vooruitblikkend naar de toekomst is er nog veel verandering en verbetering mogelijk en noodzakelijk."

Welke stappen vooruit zijn er gezet, de afgelopen vier jaar?

"Om te beginnen: veel meer dan voorheen hebben we de UU op de kaart gezet als een researchuniversiteit met een internationale positie waarop je trots mag zijn. We hebben, vergeleken met andere universiteiten, de afgelopen jaren meer middelen weten te verwerven voor onderzoek, niet alleen van NWO maar vooral ook uit de derdegeldstroom.

"We zijn strategische samenwerkingsverbanden aangegaan, bijvoorbeeld met Wageningen. Ook met de stad en de provincie Utrecht is de relatie intensief. Ik wijs op de stappen die gezet zijn voor de vorming van een Sciencepark in De Uithof. Dit heeft te maken met het toegenomen belang van kennisvalorisatie, zowel maatschappelijk - denk bijvoorbeeld aan de samenwerking van de faculteit Sociale Wetenschappen met GGD-instelling Altrecht -, als economisch. Het aantal 'technostarters' dat in Utrecht een eigen bedrijf begint, is even groot als dat van de technische universiteiten.

"En dan het onderwijs: vier jaar geleden moest de universitaire gemeenschap toch heftig slikken als het woord BSA (bindend studie advies, red.) viel, nu is het aan bijna alle faculteiten ingevoerd. Ambitie, prestatie, differentiatie zijn geen taboes meer in Utrecht, de tijd is er nu rijp voor."

Maar u wilt méér. Waarom niet gezegd: heel mooi wat we hebben bereikt, nu even pas op de plaats? Wat motiveert u om door te gaan?

Wat mij motiveert zijn drie dingen. Ten eerste de studenten. Die krijgen hier geweldig veel kansen om zich te ontplooien, om hun toekomstige loopbaan optimaal voor te bereiden. Het gaat er om dat zij die kansen grijpen en niet na vier jaar zeggen: had ik maar een andere master gekozen, was ik maar naar het buitenland gegaan, was ik maar actief geweest in een vereniging ... .

"Dan is er het onderzoek: geen mooiere baan dan te werken voor een organisatie die met de toekomst van de samenleving bezig is. Het is mijn taak als collegevoorzitter om dat naar buiten uit te dragen en duidelijk te maken hoe belangrijk die kennis is voor de samenleving. Tegelijkertijd hebben professionals, onderzoekers, vaak de neiging om zich te richten op hun eigen kring. Ik zie het daarom ook als mijn taak om de wereld van buiten naar binnen te halen.

"Wat mij tenslotte drijft, is de wens om de ondersteuning efficiënter te maken en de financiën op orde te krijgen. Daar is de afgelopen tijd door Hans Amman en veel medewerkers enorm hard aan gewerkt. Het doel is tweeledig: zorgen dat we een kwalitatief hoog niveau van ondersteuning hebben, bijvoorbeeld ICT en administratie. En dat tegen zo laag mogelijke kosten. Wat we besparen komt ten goede aan onderwijs en onderzoek.

"Samengevat: mijn drive als bestuurder is ervoor te zorgen dat deze organisatie op vernieuwing en verandering gericht blijft. Dat is complexer dan het klinkt, want vernieuwing wordt vaak als bedreiging ervaren. Ik zie het als mijn taak mensen daar in mee te krijgen. Gelukkig deel ik dat met mijn collega's in het cvb en met vele anderen in de universiteit."

Met de commissie Dijsselbloem in gedachte: volgen de vernieuwingen elkaar niet op in een te hoog tempo? En wordt er wel naar het veld geluisterd?

"Het is wel wat anders of er weer eens een circulaire uit Den Haag komt die ons dwingt om te veranderen, wat in het vwo veelal het geval was, of dat we zelf initiatieven nemen. We doen dat in nauwe samenwerking met de faculteiten, met ruimte voor eigen inbreng en invulling. Daarbij proberen we steeds de professionals intensief te betrekken. Het onderzoeksbeleid zoals dat eerst onder leiding van Willem Hendrik Gispen en nu door Hans Stoof vorm heeft gekregen in het project 'focus en massa' is vooral gebaseerd op keuzes die in de faculteiten zelf zijn gemaakt.

En wat Den Haag betreft: vergeet niet dat we als universiteiten de afgelopen jaren ons ingespannen hebben om onzalige plannen zoals dat van de leerrechten tegen te houden. Daar heeft de politiek uiteindelijk terecht naar het veld geluisterd."

Maar wat maakt vernieuwing dan zo noodzakelijk?

"De sterke positie die we nu als universiteit hebben is het resultaat van de vernieuwing van de afgelopen tien jaar. Die koers moeten we vasthouden. Bovendien dwingen ook veranderingen in de samenleving, bijvoorbeeld de steeds internationalere arbeidsmarkt, ons tot verdere vernieuwingen. Uit de OESO-review over het Hoger Onderwijs blijkt dat Nederland een veel te eenvormig hoger onderwijs heeft, dat er gedifferentieerd moet worden. Met ons Law College, de honours programma's, ons bama-stelsel of met University College zijn wij bij uitstek in een positie om in die differentiatie een voortrekkersrol te vervullen.

"We doen het niet slecht in het onderwijs, integendeel. In Utrecht halen we met het bachelorcohort 2002 een rendement van 57 procent na vier jaar, tegenover 37 procent landelijk. Dat is substantieel beter en een compliment voor onze docenten en studenten. Maar tegelijk moeten we constateren dat er ook bij ons nog veel ruimte voor verbetering is. Dat betekent bijvoorbeeld dat we ambitieuze en gemotiveerde studenten meer moeten uitdagen door speciale programma's aan te bieden. Een researchuniversiteit moet zich juist onderscheiden door excellentie te stimuleren. Dat is van belang voor onze eigen studenten maar ook voor onze aantrekkingskracht op goede studenten uit het buitenland. Bovendien vraagt de arbeidsmarkt in toenemende mate om hoogwaardige, ambitieuze afgestudeerden.

"Ander voorbeeld van de noodzaak van vernieuwing: internationalisering. Over een jaar of vier lopen alle grote onderzoeksprogramma's die uit de pot aardgasbaten gefinancierd zijn, af. Het is maar zeer de vraag of er opnieuw zo veel Haags geld onze kant op komt. Meer dan tot nu toe zullen we ons daarom moeten richten op Europa en dat betekent dus dat we onderzoeksmiddelen in internationale competitie zullen moeten verwerven. Dat stelt de nodige eisen aan onderzoekers die samenwerkingsverbanden moeten aangaan en daarvoor expertise moeten ontwikkelen. Ook bij het werven van talent zullen we ons meer op het buitenland moeten richten. Daarbij zijn de structurele relaties met buitenlandse universiteiten belangrijk. Bijvoorbeeld onze samenwerking met Californië. Die universiteit heeft maar met vier andere universiteiten op de wereld een samenwerkingsovereenkomst vergelijkbaar met die met de Universiteit Utrecht. Dat betekent dat wij hun ook het nodige te bieden hebben. Dat mogen we best meer uitdragen. We hoeven heus niet zo typisch Utrechts bescheiden te zijn; het wordt in het buitenland totaal niet begrepen als je niet trots bent op je eigen instelling."

We gaan nadenken over een Strategisch Plan en willen dan weer alles: internationaal, breed in onderwijs, goed in onderzoek, maatschappelijk en economisch relevant en liefst ook nog duurzaam... Is dat geen oude wijn in nieuwe zakken?

"We willen ons nadrukkelijk profileren als researchuniversiteit. En binnen het onderzoek hebben we onze focusgebieden aangewezen, keuzes die in de toekomst mogelijk nog verder aangescherpt moeten worden. Dat maakt ons ook een interessantere partner voor het bedrijfsleven en voor Europa. Bij het onderzoek gaat het er om talent te stimuleren door internationale competitie.

"Een researchuniversiteit willen zijn betekent tegelijk dat je heel goed onderwijs moet geven, dat je toptalent extra uitdaagt, zowel undergraduate als graduate, en dat laatste vooral ook internationaal. Toptalent aantrekken en vasthouden betekent selectie, numerus fixus, bsa. Dat is zeker niet geheel nieuw, maar op die ingeslagen weg gaan we zeker door. Utrecht heeft een solide basis, maar die kunnen we nog verder versterken. Bijvoorbeeld verdere specialisatie in de masteropleidingen. Ook dat betekent keuzes maken. Vernieuwen is niet alleen iets nieuws beginnen, maar ook stoppen met masters die onvoldoende studenten trekken. De spirit om permanent te vernieuwen moeten we vasthouden."

We hebben nu onderwijs hoog op de ranglijst, en in het personeelsbeleid moet het mogelijk zijn om langs die lijn carrière te maken. Dat valt dus tegen. Wetenschappelijk personeel wordt nog steeds afgerekend op onderzoek.

"Als je een researchuniversiteit wilt zijn is onderzoek het fundament, Natuurlijk spelen publicaties een wezenlijke rol voor de positie en de loopbaan van wetenschappers. Dat is internationaal zo en dat zal zo blijven. Maar dat neemt niet weg dat op alle fronten aan de UU groot belang wordt gehecht aan onderwijs. Waar nu pas landelijk wordt gesproken van een basis- of seniorkwalificatie onderwijs voor alle docenten, is dat in Utrecht al lang en breed usance. We hebben ook speciale onderwijshoogleraren, zoals bij Geneeskunde, Diergeneeskunde en Rechtsgeleerdheid. We hebben onze jaarlijkse Onderwijsparade met de verkiezing van een docent van het jaar. En het succes van dat alles is af te lezen aan de rendementcijfers. Ik vind dat we in Utrecht echt een goede onderwijsspirit hebben."

Meer dan bij het vorige Strategisch Plan wil het college nu de universitaire gemeenschap bij die vernieuwing betrekken. Hoe?

"Deze maand is er iedere week een lunchbijeenkomst waarbij studenten, onderzoekers, docenten, ondersteunend personeel en internationaliseringsmedewerkers met ons praten over het nieuwe Strategisch Plan. Dus over onderwijs, onderzoek, internationalisering, talentbeleid, de positionering van de UU naar buiten, en over de UU als organisatie. Daarbij komen ook thema's aan de orde als: de leefbaarheid van De Uithof, de ontwikkeling van het Science Park samen met het UMC Utrecht, de samenwerking met de hogeschool, of met de provincie en de gemeente, kennisvalorisatie en het stimuleren van ambities. "Daarnaast organiseert ook de U-raad deze week een conferentie die input voor de nieuwe strategie zal opleveren.

"Het zijn buitengewoon inspirerende bijeenkomsten. Er is veel elan en grote betrokkenheid. De ideeën die worden aangedragen en de positieve instelling van waaruit men met ons meedenkt ervaar ik als heel stimulerend. Dat geeft geweldig veel energie en vertrouwen dat we een ambitieus Strategisch Plan kunnen maken dat ook werkelijk draagvlak heeft."

'Slopen zit Utrechter in het bloed'

Rob van Scheers schrijft cultgeschiedenis van Domstad

Van Scheers woont al zijn hele leven in de Domstad. In die 48 jaar heeft hij de stad in al zijn facetten leren kennen. Op jonge leeftijd nam zijn vader, "een echte voetbalman", hem elk weekend mee naar wedstrijden van de Utrechtse voetbalclubs Elinkwijk, DOS of Velox. Zelf ging hij voetballen bij UVV. Van zijn kunstminnende tante kreeg hij de nodige culturele injecties. "Ze nam me mee naar buurtbioscoop Olympia om The West Side Story te zien. Dat behoorde volgens haar onderdeel uit te maken van de opvoeding."

Naast deze sport- en bioscoopuitstapjes vergaapte kleine Rob zich aan de lichtreclames van de Jaarbeurs op de Neude: "Dat leek eigenlijk wel een beetje op Parijs." Ook de Dom werd in zijn jonge jaren menigmaal bedwongen: "Die heb ik wel een keer of tien beklommen."

Into space

Met Universiteit Utrecht kwam Van Scheers al op tienjarige leeftijd in aanraking. Aanleiding was zijn interesse voor de kosmos. "Ik groeide op in de tijd van de Apollo's en de eerste mens op de maan. Mijn vriendjes en ik liepen met kartonnen dozen op ons hoofd. Voor ons gezicht sneden we een raampje uit het karton. Boven op de doos plantten we een antenne die we van de auto van de buurman hadden afgebroken. En dan in slow motion lopen, alsof je op de maan was."

De nieuwsgierige jongen schreef een brief naar de Utrechtse sterrenwacht. Kees de Jager (tot 1986 hoogleraar Sterrenkunde aan de UU) nodigde hem uit op Sonnenborgh. "Hij was zo aardig, zo beleefd. Een beschaafde man en de kennis straalde ervan af. Ik mocht van hem door de grote kijker kijken. En aan het eind van mijn bezoek kreeg ik foto's mee van de zon, met zonnevlekken en al. Ik was helemaal into space! De professor werd mijn held."

De illustere sterrenkundige van de UU duikt enige malen op in het boek van Van Scheers. De chroniqueur geeft sowieso ruim baan aan de universiteit die al eeuwenlang onlosmakelijk verbonden is aan de stad. "Ze werkt als een magneet. Als de universiteit er niet was geweest, had de stad minder mensen en dus heel wat minder verhalen gehad."

Leven van de pen

Na zijn middelbare schooltijd ging Van Scheers studeren aan de School voor Journalistiek. Zijn stageplek vond hij buiten Utrecht: "In Amsterdam, bij de Haagsche Post. Dat tijdschrift had altijd financiële problemen waardoor ik als stagiair al heel veel mocht doen. Had ik ineens een paar weken het coververhaal! Dat was best een beetje gek; wie rekent daar nou op?"

Sindsdien kan Van Scheers leven van de pen. Naast vele journalistieke bijdragen in diverse dag- en weekbladen heeft hij enige boeken op zijn naam staan, waaronder de biografie van filmregisseur Paul Verhoeven. In 2005 verscheen van zijn hand De Grote Parade waarin "nooit bevroede dwarsverbanden" uit de twintigste eeuw worden uitgelicht. Van Scheers: "Naar aanleiding van De Grote Parade vroegen ze in Utrecht: kun je dat ook niet voor onze stad doen? Ik twijfelde of er wel genoeg verhalen zouden zijn. Maar als je eenmaal gaat spitten stuit je op zoveel dat nog niet bekend is." Het resultaat van zijn onderzoek is De kleine parade, een werk dat belooft om "bijna tweeduizend jaar Utrechtse cultgeschiedenis in ruim 300 pagina's te vangen".

Nieuwe en Oude Utrechters

Naast zijn schrijfcarrière is Van Scheers gastdocent Filmgeschiedenis aan de UU. In die hoedanigheid schotelt hij zijn studenten films voor die zij nog niet eerder hebben gezien. Zijn journalistieke achtergrond laat hij gedurende deze collegereeks een rol van betekenis spelen: "De studenten moeten een aantal papers schrijven. Ze krijgen bij mij een punt extra als er iets van nieuwsgaring inzit. Een goede stijl levert eveneens een bonuspunt op."

Ook in De kleine parade richt hij zich zo nu en dan rechtstreeks tot Utrechtse studenten. Deze 'Nieuwe Utrechters' hebben naar het idee van de auteur vaak geen weet van de stadsgeschiedenis. "Veel studenten komen van buiten Utrecht. Dankzij mijn werk krijgen ze een cultureel besef van de stad, dit boek geeft Utrecht zijn eigen culturele identiteit."

Naast de 'Nieuwe Utrechters' is er natuurlijk aandacht voor de zogenoemde 'Oude Utrechters'. Het motto van laatstgenoemde groep luidt: 'Alles is niets', hetgeen zich volgens Van Scheers vooral uit in de lust tot slopen: "Slopen zit de Utrechter in het bloed." Verder constateert Van Scheers dat "Utrechters lijden aan een soort minderwaardigheidscomplex, een second city syndroom." Een complex dat volgens de stadsauteur niet geheel terecht is. Utrecht en haar inwoners zijn immers bekend tot ver over de landsgrenzen. Geen Italiaan zal beweren dat ie nog nooit van Marco van Basten heeft gehoord, Japanse judoka's buigen nog altijd voor Anton Geesink en in Frankrijk kan de Utrechter pochen op de hoofdrolspeelster uit Emmanuelle: Sylvia Kristel.

Broodje Mario

Van Scheers beschrijft in zijn boek vele oude Utrechtse uitgaansgelegenheden. Een daarvan is stripclub Limburgia die een onderkomen had aan de Lange Elisabethstraat. Meer en minder bevallige dames dansten er op livemuziek. Van Scheers: "Begin jaren zeventig reed een busje, gevuld met vijf Italiaanse musici, deze straat in. De mannen vormden de band I Nuovi Cardinali, de nieuwe kardinalen, en kwamen de stripteaseacts in Limburgia begeleiden met hun muziek. De drummer was Mario."

Van de band is verder weinig vernomen. Maar de de Italiaanse bollen van pizzabakker Mario zijn tot ver buiten Utrecht bekend. Het Broodje Mario is zelfs zo populair dat hiphopformatie De Stropstrikkers er een rapnummer aan heeft gewijd. Ook bestaat er een Broodje Mario-hyves waar liefhebbers van de bol zich kunnen aanmelden.

En dat allemaal dankzij een kraampje aan de Oudegracht, waar goedlachse, besnorde Zuid-Europeanen hun waar aan de man brengen. "Die kraampjes staan er nog altijd, ook al is de bakkerij verhuisd naar de overkant. De kraampjes mogen niet weg van Mario; dat zou ongeluk brengen. Het is immers de bron van alles."

Volgens Van Scheers ontpopte de ex-drummer zich tevens tot de Godfather, in positieve zin, van de grachten: "Voordat Mario in Utrecht arriveerde waren de werven aan de grachten eigenlijk alleen maar goed voor vuilniszakken en andere rotzooi." Na enige tijd kreeg Mario het bij de gemeente gedaan dat hij een terras mocht openen aan de gracht. Zijn idee kreeg navolging van andere uitbaters. "Daarmee heeft Mario Utrecht eigenlijk groot gemaakt. De werven zijn nu het visitekaartje van de stad."

Paus Adrianus VI

De enige paus die Nederland aan het Vaticaan leverde is een Utrechter: Adriaan Florenszoon Boeyens. Zijn pontificaat was van korte duur; een jaar na zijn kroning in 1522 overleed hij. Van Scheers: "Toen ie overleed dansten de Romeinen in de straten. Tja, dat was onze paus. Het verhaal ging zelfs, al is dat niet vol te houden, dat hij vergiftigd was." Het jaar waarin de Utrechter leider werd van de katholieke kerk werkte niet bepaald in zijn voordeel: "Nee, het was niet het goede moment om aan de macht te komen. De kas was leeg, het Vaticaan verkeerde in een crisis, de reformatie klopte op de deur, net als de Turken."

Wat de katholieke Romeinen de Utrechtse paus evenwel het meest verweten, was diens voorkeur voor soberheid. Soberheid die juist gepast was. Zijn voorganger, Leo X, had het namelijk gepresteerd om de schatkist van het Vaticaan tot op de bodem leeg te krijgen. Maar wellicht dat Adriaan zijn liefde voor het sobere leven ietwat overdreef: "Het plafond van de Sixtijnse Kapel was een paar jaar eerder door Michelangelo beschilderd. Die schilderingen waren naar de smaak van onze paus veel te bombastisch, te uitbundig. Hij had daarom het idiote idee opgevat om alles te witten." Dat maakte hem volgens Van Scheers wel tot een echte Utrechter: "Alles is niets. Slopen."

De impopulariteit van deze Utrechter was zo groot dat het Vaticaan 450 jaar lang enkel Italiaanse kardinalen tot paus benoemden. Pas in 1978 durfden de kardinalen weer een niet-Italiaan, de Pool Johannes Paulus II, op het pauselijk podium te plaatsen. De afkeer voor 'onze' paus blijkt tot op de dag van vandaag. Hij ligt niet tussen de andere overleden katholieke leiders in de Sint-Pieterskerk, maar "voor straf in het Nederlands-Duitse kerkje Santa Maria dell'Anima". Van Scheers, wijzend op de beeltenis van zijn graftombe: "Moet je kijken hoe somber hij erbij ligt. Het is hem allemaal zwaar te moede. Misschien moeten we hem terughalen en bijzetten in de Dom of in de Paushuize."

Marco van Basten

Een andere Utrechter deed het een stuk beter bij de Italianen: Marco van Basten. Tussen 1987 en 1993 maakte San Marco furore bij AC Milan. Supporters van deze club hebben in die jaren herhaaldelijk een pelgrimstocht naar de geboortestad van de grootse voetballer gemaakt. Bij een dergelijk bezoek aan Utrecht werd niet zelden het geboortehuis van Van Basten aangedaan. Van Scheers: "Ze kwamen bij de vader van Marco, Joop van Basten, vragen of ze de jongenskamer van hun held mochten bekijken. Die kamer was eigenlijk een klein museumpje."

Vader Van Basten liet de Milan-aanhang niet zomaar binnen: "Ze moesten een briefje van Marco zelf hebben. Ik denk dat die supporters zo'n briefje kregen wanneer ze Marco opzochten bij een training. Ja, en als één fanatieke supporter dat weet, dan weet het hele stadion het."

Van Scheers heeft het bewuste kamertje ook bezocht. "Het was eigenlijk een keldertje in een flat langs het kanaal. Ongelooflijk, het ligt er vol met voetbalshirts die Van Basten gedragen heeft. Nee, ik ben nergens aan gekomen, dat wil Joop niet."

Van Scheers was in zijn jonge jaren maar wat graag door de benen gespeeld door een dribbelende Marco. Zover is het bij zijn weten nooit gekomen, ook al speelden ze allebei in de jeugd van UVV. "Zijn broer Stanley zat wel in mijn team. Dat is eigenlijk een tragisch verhaal. Iedereen, dus ook vader Van Basten, zag dat Marco veel beter voetballen kon. En dus stak die vader al zijn tijd in hém, waardoor Stanley zich altijd een beetje verwaarloosd voelde."

Prince

Een van de meest wonderlijke verhalen in De kleine parade is voorbehouden aan Prince. Van Scheers, groot fan van de kleine popmuzikant, kwam het verhaal op het spoor via een vriend die eind jaren negentig programmeur was van de Tivoli. Op 23 december 1998, laat op de avond, klopte het management van Prince op de deuren van het poppodium. "Prince en zijn band hadden net opgetreden in de Jaarbeurs. Dat was kennelijk niet genoeg: Prince wilde een afterparty in de Tivoli."

De kleine man gaf daar een toegift van ruim twee uur. Die avond was het Tivolipubliek getuige van een spontaan, fenomenaal optreden. Van Scheers was er tot zijn spijt niet bij: "Maar ik heb een bootleg van dat optreden weten te bemachtigen!"

Die bootleg leerde Van Scheers dat het optreden in de Tivoli niet alleen fenomenaal was. Tijdens dit nachtelijke optreden improviseert Prince namelijk hier en daar. Een van zijn improvisaties bestaat uit een rap. Prince zegt daarin: "Get ready 2 bomb - Osama bin Laden" en "America watch out in 2001".* Van Scheers heeft geen verklaring voor deze onheilspellende, profetische woorden: "Ik heb geen idee. Het is krankzinnig, echt krankzinnig. Het is een authentieke opname, hij zingt het echt, in 1998. Hoe het kan; ik weet het niet. Het leukste zou zijn om het Prince zelf te vragen, maar daar kom je natuurlijk niet bij." Mysterieuze (pop-)geschiedenis. En dat allemaal in Utrecht.

*Het audiofragment is te beluisteren op de site van het Ublad: www.ublad.uu.nl/audio/PrinceTivoli1998.mp3