Achtergrond

Op weg naar Beijing

Alette Sijbring (waterpolo) Leeftijd: 26, Lengte: 1.73, Gewicht: 68 kg. Studie: Geneeskunde, vijfdejaars Positie in het water: mid-achter. Mooiste sportmoment tot nu toe: kwalificatie halen voor de Olympische Spelen Denkend aan China zie ik... de kans om mijn droom te verwezenlijken. Favoriet Chinees gerecht: Loempia

Geert Cirkel (roeien) Leeftijd: 29, Lengte: 1.99, Gewicht: 93 kg. Studie: Geneeskunde, afgestudeerd in 2006, nu in opleiding tot internist. Positie in de boot: boeg. Mooiste sportmoment tot nu toe: het winnen van de World Cup Luzern in 2007. Denkend aan China zie ik... heel veel mensen. Favoriet Chinees gerecht: gebraden eendensnaveltjes

Michelle van der Pols (hockey)Leeftijd: 19, Lengte: 1.72, Gewicht: 62 kilo. Studie: Geneeskunde, tweedejaars, Positie op het veld: Voornamelijk op het middenveld. Bij het Nederlands elftal speel ik ook wel voorin Mooiste sportmoment tot nu toe: Goud op de Champions Trophy in 2007. Denkend aan China zie ik... drukte! Favoriet Chinees gerecht: Gebakken banaan. Of is dat niet Chinees? Dan maar Babi Pangang

Rob Derikx (hockey). Leeftijd: 25. Lengte: 1.79. Gewicht: 84 kg. Studie: Rechten, vierdejaars, bijna klaar met mijn master Positie op het veld: mid-mid. Mooiste sportmoment tot nu toe: het winnen van de halve finale van Duitsland op de Olympische Spelen van 2004 Denkend aan China zie ik... een vol stadion tijdens de finale Nederland-Australië . Favoriet Chinees gerecht: Babi Pangang met zoetzure saus

Roderick Weusthof (hockey). Leeftijd: 26, Lengte: 1.83, Gewicht: 85 kilo. Studie: rechten, zesdejaars. Ik heb net mijn bachelor af, in september begin ik aan de master 'Recht en onderneming' Positie op het veld: spits Mooiste sportmoment tot nu toe: Winnen van het EK in Manchester in september 2007. Denkend aan China zie ik... een waanzinnige ervaring met als bekroning een gouden medaille. Favoriet Chinees gerecht: Ik houd van heel heet eten. Als dat in combinatie kan met gamba's doen ze me een groot plezier

Roline Repelaer van Driel (roeien). Leeftijd: 23, Lengte: 1.89, Gewicht: 82 kg. Studie: Diergeneeskunde, vijfdejaars. Maar ik ben gestopt. Volgend jaar begin ik aan de studie Sport, Management en Ondernemen aan de Hogeschool van Amsterdam . Positie in de boot: op vier (vrouwen acht). Mooiste sportmoment tot nu toe: onze kwalificatie voor de Olympisch Spelen afgelopen week. Denkend aan China zie ik... een circus. Een gekkenhuis. Ik ben er nog nooit geweest, maar ik denk dat het er erg druk zal zijn. Favoriet Chinees gerecht: Ik eet eigenlijk nooit Chinees

Sjoerd Hamburger (roeien). Leeftijd: 25, Lengte: 2.05, Gewicht: 100 kg. Studie: Algemene Sociale Wetenschappen, studie afgerond in 2007. Positie in de boot: Ik roei in de skiff, dus ik ben alleen Mooiste sportmoment tot nu toe: Toen ik in 2005 wereldkampioen werd voor roeiers onder de 23 jaar. Denkend aan China zie ik.een prachtige kans om alles eruit te halen waar ik zolang voor getraind heb. Favoriet Chinees gerecht: Dumplings

Wieke Dijkstra (hockey). Leeftijd: 24, Lengte: 1.62,Gewicht: 56 kilo. Studie: bijna klaar met mijn master bij Bestuurs & Organisatiewetenschap . Positie op het veld: bij Laren speel ik op het middenveld. Bij het Nederlands elftal links- of rechtsachter. Mooiste sportmoment tot nu toe: de gewonnen WK-finale in 2006 in Madrid. Zo gaaf. Denkend aan China zie ik een mooi toernooi waar we met goud weglopen, Ik heb er wel vertrouwen in dat we iets moois gaan neerzetten. Favoriet Chinees gerecht: Ik ben vorig jaar in Peking geweest. Daar vond ik de Pekingeend wel lekker. Eerlijk gezegd ben ik meer fan van Japans eten.

Goodwill voor Nederland

Tentoonstellingen in het Uffizi museum, het Palazzo Pitti en topgaleries voor eigentijdse kunst ; een optreden van Pete Philly & Perquisite; en als klap op de vuurpijl een door burgemeester Leonardo Domenici aangeboden feestelijke bijeenkomst in het eerbiedwaardige Palazzo Vecchio op 19 juni. Het gouden jubileum van het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut (NIKI) gaat niet onopgemerkt aan Florence voorbij.

Dat is ook niet verwonderlijk, want vrijwel vanaf de oprichting in 1958 speelt het instituut met zijn jaarlijkse tentoonstellingen een belangrijke rol in het culturele leven van de Toscaanse hoofdstad. Naast het verzorgen van die exposities (onder meer over Van Gogh, Mondriaan en Appel, maar ook over Italiaanse kunst in Nederlandse musea) is vooral het verrichten en bevorderen van onderwijs en onderzoek een belangrijke doelstelling van het NIKI, met de nadruk op drie terreinen, te weten Italiaanse kunst; Nederlandse kunst en kunstenaars in Italië; en meer in het algemeen de artistieke relaties tussen Italië en de Nederlanden.

De activiteiten van het instituut kregen vanaf 1976 een stevige impuls met de aanstelling van de jeugdige kunsthistoricus Bert Meijer als directeur. Vriend en vijand is het erover eens dat Meijer - in 1991 in Utrecht benoemd tot hoogleraar 'beeldende kunst van de Renaissance in Italië en de Nederlanden' - in de afgelopen 32 jaar een niet te onderschatten rol heeft gespeeld in het leggen van contacten. 'Een soort combinatie van een cultureel ambassadeur en een ontwikkelingswerker' noemde hoogleraar kunstgeschiedenis Peter Hecht de NIKI-directeur elf jaar geleden in het Ublad.

Meijer zelf is met name trots op de fraaie bibliotheek. "Mijn voorgangers, onder wie de dichter Jan Emmens, hebben het fundament gelegd voor een bibliotheek van inmiddels ruim 60.000 banden die op het gebied van de artistieke relaties tussen Italië en Nederland nu echt staat als een huis. Bovendien maken we sinds 1993 deel uit van een netwerk van bibliotheken, waaronder die van het Uffizi museum en van het Kunsthistorisch Instituut van Harvard in Florence, die hun catalogi gezamenlijk on line hebben gezet. Bovendien hebben we onlangs ook onze ruim 45.000 afbeeldingen tellende fototheek met geld van de Nederlandse

I Cinquecento

onderzoekfinancier NWO kunnen digitaliseren."

Met zijn door zes Nederlandse universiteiten gefinancierde budget van rond een half miljoen euro is het NIKI een kleintje onder de buitenlandse instituten in Florence. Naast Meijer telt het instituut met de onlangs in Leiden aangestelde bijzonder hoogleraar Gert Jan van der Sman een tweede wetenschapper, en verder is er een bibliothecaris en een klein secretariaat. Daarnaast financiert vriendenstichting I Cinquecento de aanstelling van tijdelijke onderzoekers voor speciale projecten. "Andere instituten zoals het Duitse en het Amerikaanse instituut hebben een zeker tien maal zo ruim budget", constateert Meijer gelaten. "Daar moet je als Nederlander mee leren leven en gelukkig lukt ons dat tot op zekere hoogte, onder meer omdat we ook hier steeds meer gebruik proberen te maken van de tweede en derde geldstroom, van onderzoeksfinanciers, opdrachten en sponsoren."

Als voorbeeld noemt de NIKI-directeur een recent project rond Vermeer. "Vorig jaar had het museum van Modena een Velazquez aan Londen uitgeleend in ruil voor een Vermeer. Dat was natuurlijk mooi, maar ze wisten eigenlijk niet zo goed wat ze met die Vermeer aan moesten. Toen hebben ze ons met die vraag benaderd en wij hebben vervolgens een bescheiden tentoonstelling over de schilders uit Delft voor ze gemaakt. Via onze contacten in Nederland hebben we gezorgd voor 25 schilderijen van topniveau, maar ook voor muziekinstrumenten, keramiek en andere objecten die de bezoekers een goede indruk gaven van Delft in de zeventiende eeuw. Bovendien hebben we de catalogus voor ze geschreven en gecoördineerd."

Zorgen

Hoe feestelijk het vijftigjarig bestaan van zijn instituut ook gevierd mag worden, Meijer kan niet verhelen dat hij zich af en toe zorgen maakt over de continuïteit van de onderwijsfunctie nu hij in september met emeritaat gaat. "Ik was indertijd erg blij met mijn benoeming tot hoogleraar, niet alleen omdat ik daardoor promovendi effectiever kon begeleiden, maar vooral ook omdat dat een erkenning inhield van de functie van het NIKI als onderwijsfaciliteit voor Nederlandse studenten kunstgeschiedenis. Eigenlijk zouden alle Nederlandse universiteiten met een opleiding kunstgeschiedenis hier een medewerker als deeltijdhoogleraar moeten aanstellen. Door Gert Jan van der Sman tot hoogleraar te benoemen heeft de Universiteit Leiden nu duidelijk gemaakt zich bij ons werk betrokken te voelen, maar als ik straks weg ben, is hij nog de enige hoogleraar. Ik ben blij met de aanstelling van Michael Kwakkelstein als mijn opvolger, want daaruit blijkt duidelijk dat men dit instituut in Utrecht zeer op prijs telt. Over de toekomst van het NIKI maak ik me dan ook geen zorgen. Ik hoop alleen wel dat de UU zich realiseert hoe belangrijk het is dat hier na mijn afscheid straks ook weer een Utrechtse hoogleraar zit."

Ook in de Italiaanse pers is het NIKI al sinds jaar en dag een bekende naam:

* Van alle buitenlandse instituten in Florence is het Istituto Olandese di Storia dell' Arte op dit moment ongetwijfeld het meest bekende en het meest vaak genoemde. (La nazione, 10-11-'81)

* Liefhebbers van kunst weten dat in de heuvels van Florence in de Viale Torricelli - ver van overstromingsgevaar en verder nog van publicitaire hypes - die verborgen oase is te vinden van studie en hoffelijke gastvrijheid, het Istituto Olandese di Storia dell' Arte. En dat daar elk jaar een reeks kleine maar waardevolle exposities plaats vindt, die altijd weer de moeite van het wachten waard blijken te zijn. (La Stampa, 25-11-'96)

interview met Thomas Peitzman

Thomas Peitzmann

Jop de Vrieze

"Ja, hoe word je hottest researcher? Eerlijk gezegd is mijn persoonlijke bijdrage aan het onderzoek erg moeilijk te omschrijven. Er wordt in de experimentele deeltjesfysica zoveel samengewerkt dat je vaak niet één iemand kunt loven voor één resultaat. De laatste tijd heb ik bijvoorbeeld veel belangrijke publicaties behaald, omdat ik bij heel veel onderzoek met de deeltjesversneller in Brookhaven (VS) betrokken ben.

We kunnen bijna niet wachten tot oktober wanneer de deeltjesversneller in het CERN-instituut in werking wordt gesteld en we daar aan de slag mogen. Met de deeltjesversnellers proberen wij onder hoge temperatuur en druk een situatie na te botsen die hetzelfde is als vlak na de oerknal. Dit is op zich al razendinteressant, maar ons gaat het nog meer om de materie die hierbij ontstaat: het quark-gluon plasma. Deze is zo samengeperst dat de quarks niet meer opgesloten zitten in de atoomkernen, maar vrij kunnen bewegen. Die toestand heeft allerlei bijzondere eigenschappen, die ons veel leren over de fundamentele wetten van de natuurkunde.

Binnen de wetenschap is dit onderzoek hot, maar voor buitenstaanders is het vaak moeilijk te begrijpen. Er komen ook niet direct nieuwe technologieën uit voort. Toch heeft het niet minder nut. Ik vind dat wetenschap niet per se direct toepasbaar hoeft te zijn. Bepaalde kennis waar we nu de vruchten van plukken, danken we aan het feit dat iemand honderd jaar geleden iets heel fundamenteels heeft gedaan. Dit soort onderzoek doe je op een manier die gedreven is door nieuwsgierigheid alleen - niet door de wil om te winnen. Dat komt er vaak later bij, maar eigenlijk gaat het er echt om dat je iets verbetert. Die pure manier van werken zie je bijna nergens anders in de maatschappij nog.

Toch is er ook in mijn onderzoeksgebied druk van buitenaf. In de deeltjesfysica speelt prestige een grote rol. Zo klein als de deeltjes zijn, zo groot zijn de projecten. Hierdoor is heel goed zichtbaar waar welk resultaat is behaald. Daar komt bij dat Europa in mijn onderzoeksgebied heel aardig kan concurreren met de VS. Zelf vind ik die concurrentie niet zo belangrijk, zolang ik mijn onderzoek kan blijven doen. Toch ontkom je niet aan die concurrentiegevoelens. Je moet immers fondsen binnenhalen en politici willen zien waar ze hun geld aan uitgeven, en terecht. Je moet dus laten zien dat je goed werk levert. En dan werkt een benoeming tot hottest researcher natuurlijk niet tegen je.

Ook inhoudelijk wordt er strijd geleverd. Het onderzoek in Brookhaven begon met het idee de nieuwe materietoestand, het quark-gluon plasma, te ontdekken. Amerikaanse onderzoekers deden experimenten en claimden meteen dé ontdekking. Bij nader inzien bleek dat ze wel iets nieuws hadden gemeten, maar dat er ook nog andere mogelijkheden waren. In Genève zullen we naar sterkere aanwijzingen zoeken, al zullen we de absolute waarheid niet vinden.

Ik geloof niet dat de wetenschap alles kan verklaren, of dat ooit zal kunnen. Voor mij toont wetenschap ook helemaal niet aan dat er geen plaats voor een god is. Naast mijn werk aan de oersoep is er ook nog plaats voor een soort religiositeit. Ik zie wonderen in de natuur. In mijn geval zijn dat vaak dingen die alleen voor een fysicus prettig zijn, zoals een heel mooie wiskundige structuur. Die fenomenen, die boven de wetten van de fysica uitstijgen, zijn voor mij tekenen dat er iets groters achter het geheel moet zitten. Maar dat blijft abstract: ik heb geen beeld van een persoonlijke god met een baard.

Dat er nog zoveel open is, maakt mijn vakgebied fascinerend. Alsof je een nieuw land betreedt waar nog geen kaart van is. De mooiste uitdaging is iets nieuws te ontdekken, om het vervolgens een plekje te geven in het geheel. Maar ik neem de fysica te serieus om het mijn hobby te noemen. Ik ben altijd fysicus. Ik denk altijd als fysicus. Die gedrevenheid is volgens mij noodzakelijk om iets te bereiken in de harde wetenschap. Ik laat mijn werk niet hier op kantoor liggen als ik vertrek.

Die gedrevenheid is wel eens een probleem in mijn relatie. Soms betrap ik me erop dat ik op zaterdag of zondag toch nog even iets moet doen. Daar is mijn vrouw dan niet blij mee, want ik zie haar alleen in het weekend. Zij woont nog in Münster, waar ze een eigen psychotherapeutische praktijk heeft.

Onze situatie is overigens vrij uitzonderlijk. In de wetenschap is het gebruikelijk dat je gezin meegaat als je carrière wilt maken. Wij hebben door omstandigheden geen kinderen, anders was het op deze manier ook niet mogelijk geweest. Dan had ik niet die volharding kunnen tonen in mijn werk.

De natuurkunde is bij uitstek een gebied waarin je een grote frustratietolerantie moet hebben. De positieve feedback waar iedereen naar zoekt, moet je als fysicus heel lang kunnen uitstellen. Vaak moet je gewoon doorwerken, doorwerken, doorwerken en uiteindelijk... Zelfs als het lukt hoor je niet snel 'ach wat heb je dat goed gedaan'. En je vergelijkingen geven al helemaal geen feedback als je ze oplost.

Zelf zou ik in een ander vakgebied lang niet zo ver gekomen zijn als in de experimentele fysica. Toch heb ik er best serieus over nagedacht iets anders te gaan doen. Zo overwoog ik een studie Psychologie nadat ik tijdens mijn vervangende dienstplicht in een kindertehuis met moeilijk opvoedbare kinderen had gewerkt. Dat zou dan misschien meer direct nut hebben gehad, maar ik kwam er achter dat ik de psychologie vooral wetenschappelijk interessant vond. Waarom doen mensen iets? En die manier van werken, puur gedreven door nieuwsgierigheid, is nergens zo sterk vertegenwoordigd als in de experimentele fysica."

CV

Thomas Peitzmann (47) studeerde Natuurkunde in het Duitse Münster, waar hij ook lange tijd werkte. Hij specialiseerde zich in de experimentele fysica. Peitzmann werkte voor verschillende instellingen in de VS en in Genève. In 2002 betrok hij de hoogleraarspositie subatomaire fysica in Utrecht.

'Ik ben altijd fysicus. Ik denk altijd als fysicus.'

Vuurvliegjes, wijn, maar vooral hard werken

Vijftig jaar NIKI

"Hoe vaak ik zo al ben gearriveerd? Zo vaak dat ik niet meer spreek van aankomen, maar van thuiskomen", zegt universitair hoofddocent kunstgeschiedenis Ghislain Kieft. "Ik kom hier al sinds 1981 en ik beschouw het NIKI inmiddels als 'mijn instituut'. Ik ga altijd eerst even bij Bert Meijer en de andere medewerkers langs, en dan naar mijn kamer. Erg luxe is het woongedeelte niet, maar dat vind ik eigenlijk wel goed. Ik ben ook heel blij dat er geen TV is. Het is hier tenslotte geen vakantieverblijf."

In de begintijd kwam Kieft vooral naar Florence om onderzoek te doen, de laatste tijd is hij er ook vaak als begeleider van excursies. "Het is fantastisch dat we hier een eigen instituut hebben. Om te beginnen heeft het NIKI een uitstekende bibliotheek, maar nog belangrijker is dat Bert Meijer in zijn dertig jaar als directeur voor veel goodwill heeft gezorgd. Je hebt in Florence van die kleine collecties die alleen in bijzondere gevallen op afspraak toegankelijk zijn. Dan helpt het geweldig als je kunt zeggen dat je van het Istituto Olandese komt."

Ook de aanwezigheid van een groot aantal instituten en bibliotheken van andere landen en universiteiten maakt Florence voor Kieft 'the place to be'. "Met veel van die instituten heeft het NIKI een samenwerkingsverband en ook dat werkt in ons voordeel. Ik vergelijk Florence op kunstgeschiedenisgebied wel eens met het CERN in Genève. Daar gaan fysici van allerlei nationaliteiten gezamenlijk experimenten uit voeren. Zo werkt het hier ook."

Hoewel de villa de afgelopen tijd een paar maal is verbouwd, is het woongedeelte niet echt het toppunt van comfort, zegt Kieft lachend. "Als ik na aankomst merk dat de afvoer van de douche nog steeds niet goed werkt, vraag ik me af of ik de volgende keer toch niet beter een appartement in de stad kan huren. Maar ja, in het instituut logeren heeft ook zo zijn voordelen. Als je op een mooie dag eens wat minder zin hebt om te werken, dan kun je daar gemakkelijk aan toegeven omdat je weet dat je de verloren tijd moeiteloos kunt inhalen. De bibliotheek en de andere ruimtes zijn dag en nacht open.

"Bovendien vormt dit instituut een beetje een ontmoetingsplek voor de 'Florentijnen' van de Nederlandse departementen kunstgeschiedenis. In Nederland zie ik mijn collega's ook regelmatig, maar hier heb je tijd om even rustig met elkaar te praten. Als op een mooie avond de vuurvliegjes en de vleermuizen door de tuin vliegen, komt soms de wijn op tafel; heel goed voor de sfeer en uit de hand loopt het eigenlijk nooit, want iedereen weet dat er de volgende dag weer gewerkt moet worden."

Trips

Dat er in het NIKI hard gewerkt wordt, kunnen Eefje Zalm en Lisette Fühler beamen. De twee bachelorstudenten die er in november een maand logeerden, werden in veel opzichten vrijgelaten, maar er was één ijzeren regel, vertellen ze: op weekdagen moest je 's ochtends om negen uur je kamer uit zijn omdat dan de schoonmaakster kwam, een lief oud mevrouwtje die de bedden opmaakte en zelfs je pijama opvouwde."

Maar in andere opzichten ging het er in het NIKI vaak ook heel Italiaans relaxed aan toe, vertellen de studenten. "Toen we aankwamen, stonden er deuren open van kamers met twee of vier bedden: kijk maar waar en met wie je gaat slapen. Ook wat we met eten deden, moesten we zelf maar uitzoeken, dus elke ochtend ging een ploegje boodschappen doen en 's avonds kookten we dan in de grote eetkeuken." Niet alle studenten sliepen in het instituut, want onder de twintig deelnemers waren negen senioren. "Zij hadden een paar appartementjes in de stad gehuurd", lacht Lisette. "Niet onverstandig, want een maand lang op die bedden, dat hadden ze niet overleefd."

Doel van de 'werkgroep Florence' was om onder leiding van Kieft onderzoek te doen naar beeldhouwers uit de school van Giambologna. "Eens in de week kregen we college of hielden we presentaties en een paar keer zijn we naar musea en speciale collecties geweest, maar verder werden we erg vrij gelaten. Meneer Kieft zei: 'als je maar zorgt dat je je werkstuk op tijd inlevert'.

Eefje: "Met de andere aanwezigen hadden we weinig contact. In de bieb staan maar vier computers met internetaansluiting dus wij zaten meestal in de collegeruimtes, waar je met je laptop draadloos kon internetten. De staf was heel vriendelijk, maar de sfeer was er duidelijk een van: werken en niet ouwehoeren. Natuurlijk hebben we leuke trips gemaakt en gingen we in het weekend vaak uit, maar voor ons was het vooral bijzonder dat je een maand lang ongestoord met één onderwerp bezig was. Die kans krijg je in Utrecht niet. In dat opzicht was het echt een geweldige onderzoekstage."

Een van de hoogtepunten van het verblijf was de gezamenlijke Sinterklaasviering, mét gedichten. Maar ook de keer dat Kieft voor ze kookte, staat de studenten nog helder voor de geest. "Dat deed hij heel goed." Kieft glimlacht: "Ik doe dat altijd op een van de eerste avonden, ook een beetje om een soort standaard neer te zetten en ze te laten zien dat je relatief gemakkelijk een goede maaltijd kunt klaarmaken. Anders eten ze zo'n hele week alleen hamburgers en pizza's. Deze keer vroeg ik in de groep: wat zullen we vanavond eten? 'Meloen met ham' was het antwoord. Oké, dacht ik, daar kan niks mis mee gaan. Ga maar boodschappen doen. Maar waarmee kwamen ze terug? Met een watermeloen in plaats van een suikermeloen, met spek in plaats van ham en ze serveerden het als nagerecht in plaats van als voorgerecht. Tja, wat moet je dan nog zeggen?"

Een retourtje Bern

Xander Bronkhorst

Nieuwe therapie in Juventas-studie

Beenmergcellen inspuiten om amputaties te voorkomen

Erik Hardeman

Een groot gezondheidsprobleem in de westelijke wereld is atherosclerose ofwel schade aan de wand van bloedvaten. Dankzij dotteren en bypassoperaties kan een aantal problemen worden aangepakt, maar nog steeds overlijden jaarlijks duizenden patiënten aan de fatale gevolgen van slecht functionerende bloedvaten.

Verhaar: "Een belangrijke oorzaak van atherosclerose is het niet goed functioneren van het herstelmechanisme van het endotheel, de dunne laag cellen die de wand van bloedvaten aan de binnenkant bekleedt. Een jaar of tien geleden werd ontdekt dat bij het herstel van een beschadigde vaatwand niet alleen de endotheelcellen zelf een rol spelen. Er bleken ook stamcellen uit het beenmerg bij betrokken zijn, zogenoemde voorlopercellen die nog endotheelcel moeten worden. Dat was natuurlijk geweldig, want als je die voorlopercellen in het laboratorium zou kunnen kweken, dan zou je als het ware een herstelmechanisme bij de hand hebben. Maar voordat dat een mogelijkheid is, moet je eerst weten hoe dat mechanisme precies werkt. Daar proberen we in ons lab (zie kader) meer zicht op te krijgen."

Tegelijkertijd voeren Verhaar en haar medewerkers, in samenwerking met hoogleraar vaatchirurgie Frans Moll, echter ook al experimenten uit met het inspuiten van beenmergcellen bij patiënten om te zien of die aanpak bijdraagt aan het herstel van de vaatwand. "We doen dat bij patiënten met een zo ernstige vaatafsluiting in de benen, dat de enige andere oplossing voor hen amputatie is. We nemen beenmergcellen bij de patiënt af en spuiten die in het aangedane been in. In studies door andere onderzoeksgroepen had die aanpak gunstige effecten, maar die studies waren klein en niet optimaal opgezet. Daarom zijn wij onlangs gestart met een grote studie bij in totaal zo'n 150 patiënten, die aan alle wetenschappelijke vereisten voldoet. Omdat het doel regeneratie - min of meer het verjongen - van de vaatwand is, is de studie de Juventas-studie genoemd, naar de Latijnse godin van de jeugd. Een studie in Amsterdam naar het gebruik van beenmergcellen bij patiënten met hartproblemen heet om diezelfde reden de Hebe-studie, naar de Griekse godin van de jeugd."

Placebo

In de Juventas-studie wordt door loting bepaald welke patiënten het beenmerg krijgen ingespoten en wie een placebo krijgt toegediend. Ook bij die laatste groep patiënten wordt de beenmergpunctie gedaan, want in een goed gecontroleerde studie mag noch de patiënt noch de arts-onderzoeker weten wie het middel en wie de placebo heeft gekregen. Maar als de studie uitwijst dat de behandeling gunstige resultaten oplevert, kunnen de patiënten uit de placebogroep de opgeslagen beenmergcellen eventueel later alsnog toegediend krijgen. Na anderhalf jaar zijn inmiddels dertig patiënten behandeld. Het zal dus nog enige tijd duren voordat iets kan worden gezegd over het effect van de behandeling. "Maar", zegt Verhaar, "ik heb goede hoop dat dit een behandeling is die amputaties kan helpen voorkomen."

Duwtje

Verhaar verwacht dat de behandeling verder verbeterd zal kunnen worden als de mechanismen beter begrepen worden. Zo worden op dit moment nog ongeselecteerde beenmergcellen gebruikt. "Je kunt je voorstellen dat deze therapie waarschijnlijk nog veel beter zal aanslaan als we specifiek gunstige cellen kunnen selecteren, of als we de cellen in het laboratorium vast een klein duwtje in de richting van endotheelvoorlopercel kunnen geven. Dat zijn dingen die we op dit moment onderzoeken.

"Bovendien hebben patiënten niet voor niets vaatproblemen. Zij hebben kennelijk voorlopercellen, die er op eigen kracht niet in slagen om de plek des onheils te bereiken. De gunstige resultaten van eerdere studies lijken erop te wijzen dat dat wel lukt als we die cellen een handje helpen, maar waarschijnlijk is het nog effectiever om ze eerst sterker te maken, bijvoorbeeld door ze in een kweekbakje te behandelen met geneesmiddelen, en pas daarna bij de patiënt in te spuiten. Als ze zo betere eigenschappen krijgen dan ze van zichzelf hebben, moet dat voor de patiënt winst opleveren. Er is nog een lange weg te gaan, maar de vooruitzichten zijn hoopvol."

Het toekomstig powerhouse van Nederland

Toen de operatie Focus en Massa bijna twee jaar geleden van start ging met 'Hart en Vaten' als een van de hoofdlijnen, werden in het UMC de nodige wenkbrauwen opgetrokken. Men was toch al een zwaartepunt? Maar met scepsis hoef je bij de twee enthousiaste trekkers van het focusgebied Cardiovascular Research niet aan te komen. "De communicatie verloopt nu echt veel soepeler."

Het is een willekeurige doordeweekse dag in het UMC Utrecht. Terwijl in een operatiekamer een patiënt een bypassoperatie krijgt en elders voorbereidingen worden getroffen voor het implanteren van een interne defibrillator, doen internisten onderzoek naar het herstel van vaatweefsel, experimenteren celbiologen met kunstmatig gekweekte hartcellen, kijken imaging-specialisten naar een MRI-scan van een verwijde kransslagader, zoeken genetici naar genen die samenhangen met hartfalen en brengen epidemiologen de risicofactoren voor een hartaanval in kaart.

"En dat", zeggen hoogleraar medische fysiologie Marc Vos en hoogleraar experimentele cardiologie Gerard Pasterkamp, "is nog lang niet alles wat er in Utrecht op cardiovasculair gebied gebeurt. 'Hart en Vaten' is in Utrecht echt heel groot en veelzijdig, maar het gekke was dat we tot voor een paar jaar ook volstrekt onzichtbaar waren. In 2005 omvatte het domein van de onderzoeksgroepen in het cluster 'Vaten' welgeteld drie divisies. Ook in de andere negen divisies werd onderzoek op hart- en vaatgebied gedaan, maar dat viel onder interne geneeskunde of imaging of epidemiologie. Als de Nederlandse Hartstichting of een bedrijf naar Utrecht kwam, vond men nergens een UMC-breed loket 'Hart en Vaten'. Met elke vraag moest men ergens anders aankloppen, met als gevolg dat men niet meer kwam of veel minder vaak dan wenselijk. Dat was echt een probleem."

Razendsnel hoppen

Voor Vos, Pasterkamp en andere jonge onderzoekers was duidelijk dat alleen één herkenbaar onderzoekszwaartepunt soelaas zou bieden. Maar de daarvoor onvermijdelijke aantasting van de 'heilige' divisiegrenzen lag gevoelig. Er werd wel over gepraat, maar veel vaart werd er niet gemaakt. Dat begon te veranderen toen de universiteit in het najaar van 2006 begon met Focus en Massa. Vos: "Daarmee kregen we de wind in de rug, want nu grepen de rector en de decaan zelf in. Hun boodschap was helder: dit zijn de hoogleraren die in dit focusgebied werken en jullie zijn de trekkers. Toen was duidelijk wie binnen de focus hart en vaatziekten vielen en inmiddels maken onderzoekers uit acht van de twaalf UMC-divisies deel uit van ons focusgebied, terwijl divisies negen en tien al aan de deur hebben geklopt."

Dat is niet verwonderlijk want de clustering heeft gewerkt. 'Jullie zijn bezig het powerhouse van Nederland te worden', kreeg Pasterkamp laatst zelfs van collega's te horen. "Kijk, dacht ik, als men dat van ons UMC zegt, gaan we de goede kant op. Natuurlijk is Focus en Massa tot op zekere hoogte window-dressing, maar ten eerste is dat tegenwoordig uiterst belangrijk bij het verkrijgen van subsidies. En bovendien biedt dit focusgebied wel degelijk kansen op nieuwe samenwerkingsverbanden en op intensivering van bestaande contacten. Er is een platform gecreëerd, waarop informatiestromen sneller gaan en de communicatie veel soepeler verloopt."

Als voorbeeld noemen de twee onderzoekers het recente Utrechtse succes bij de verdeling van 150 miljoen euro aan geld voor translational molecular medicine. "Het ging daarbij om grootschalige projecten waarbij onderzoeksgroepen uit universiteiten en bedrijven samen een aanvraag moeten doen. Vroeger zouden we niet in staat zijn geweest om adequaat op zo'n call te reageren. Nu zag je dat er razendsnel tussen alle deelnemers aan dit focusgebied werd gehopt om elkaar te informeren en om samen een voorstel in elkaar te draaien. En dat heeft gewerkt, want van twee van de vier gehonoreerde projecten zijn we penvoerder en bij de andere twee zijn we nauw betrokken. We hebben echt onwaarschijnlijk goed gescoord."

Onderzoekscampus

Binnen het UMC Utrecht heeft Focus en Massa zijn vruchten dus al afgeworpen, maar de ambitie van de twee trekkers reikt verder, zegt Vos. "We willen nu ook de samenwerking versterken met wat wij in het ziekenhuis de 'campus' noemen. We willen vooral graag een aantal groepen uit Diergeneeskunde en Bètawetenschappen binnen dit focusgebied halen. Laatst hadden we een gesprek met directeur Albert Heck van het National Proteomics Centre in De Uithof. Hoe kunnen we het voor jou en je collega's aantrekkelijk maken om nadrukkelijker in ons focusgebied te participeren, was onze vraag.

Een uitkomst van dat gesprek was dat de toegang tot patiëntenmateriaal voor het onderzoek van veel groepen in De Uithof een meerwaarde kan zijn. Daar hadden we eigenlijk nooit zo bij stilgestaan. Tot nu toe maken universitaire onderzoekers hoofdzakelijk gebruik van dierlijk materiaal of van eiwitten uit gekweekte cellen. Maar in samenwerking met groepen in het UMC is het voor hen nu ook mogelijk om onderzoek uit te voeren met materiaal van patiënten. Die samenwerking biedt trouwens ook grote voordelen voor ons in het UMC: wij kunnen nu een beroep doen op de kennis die beschikbaar is in andere faculteiten. Een duidelijker voorbeeld van de meerwaarde van Focus en Massa is denk ik moeilijk te geven."

Octopus

Een van de grootste wetenschappelijke successen uit het recente verleden is de ontwikkeling van de Octopus door hoogleraar experimentele cardiologie Cees Borst. Dit instrument om bypassoperaties mogelijk te maken zonder dat de patiënt aan een hart-longmachine hoeft te worden gelegd, heeft de afgelopen jaren de medische wereld veroverd en wordt op dit moment gebruikt bij twintig procent van alle openhartoperaties die waar ook ter wereld worden uitgevoerd.

Een medicijn tegen aderverkalking

Het fundamentele onderzoek van Marianne Verhaar is gericht op een beter begrip van de werking van endotheelvoorlopercellen op cellulair, moleculair en genetisch niveau. Dit gebeurt binnen het programma Regenerative Medicine in nauwe samenwerking met andere afdelingen in het UMC. Dat zij daarnaast ook patiëntgebonden onderzoek doet heeft voor het fundamentele werk duidelijk meerwaarde, aldus Verhaar. "Daardoor hebben we toestemming om een klein deel van de beenmergcellen die we bij de deelnemers aan het onderzoek afnemen, te gebruiken voor analyse in het lab. Dat is een unieke kans om te beoordelen of de cellen van deze patiënten inderdaad minder goed functioneren, wat daarvan de oorzaak is en of ze het beter gaan doen als we de cellen in een kweekbakje op verschillende manieren 'behandelen'.

"In de eerste plaats kan die kennis mogelijk bijdragen aan een betere preventie van hart- en vaatproblemen. Op basis van het inzicht dat we nu over endotheelvoorlopercellen opdoen, kunnen we wellicht in de toekomst al bij jonge mensen vaststellen of ze tot de hoogrisicogroep voor het krijgen van atherosclerose behoren. Bij die groep zouden we dan al vroeg kunnen beginnen met preventieve maatregelen of behandeling."

Een nog ambitieuzer doel van de onderzoekers is het vinden van een mogelijk medicijn tegen atherosclerose. "We weten dat stikstofoxide - dat bijdraagt aan het goed functioneren van de bloedvaten - belangrijk is voor zowel het vrijmaken van endotheelvoorlopercellen uit het beenmerg als voor de kwaliteit van deze cellen. Interessant is nu dat wij in een studie waarin we diabetespatiënten behandelden met foliumzuur - een vitamine dat de beschikbaarheid van stikstofoxide gunstig beïnvloedt - een positief effect zagen op de activiteit van endotheelvoorlopercellen.

"Iets anders is dat het herstel van de vaatwand door de voorlopercellen deels wordt veroorzaakt door bepaalde stoffen die die cellen uitscheiden. Dat is onlangs ontdekt en het is natuurlijk superinteressant. Als we er achter kunnen komen welke stoffen dat gunstige effect veroorzaken, kunnen we die stoffen op een gegeven moment misschien synthetisch gaan maken. Dan hebben we de voorlopercellen zelf niet meer nodig. Beide ontdekkingen zouden een grote stap kunnen zijn op weg naar een medicijn tegen aderverkalking."

Twee hoofdrichtingen

Met negentien hoogleraren behoort Cardiovascular Research in Utrecht tot de kleinere focusgebieden. Het onderzoek strekt zich echter uit over een breed terrein, variërend van nieuwe behandelmethoden tot de vroegtijdige diagnose en preventie van hart- en vaatproblemen. In dat onderzoek kunnen ruwweg twee hoofdrichtingen worden onderscheiden.

Regeneratieve geneeskunde: Onderzoek naar de mogelijkheid om stamcellen te gebruiken voor het kweken van nieuw cardiovasculair weefsel ten bate van patiënten met een levensbedreigende hart- en vaatziekte. Van groot belang voor dit onderzoek is de aanwezigheid van geavanceerde beeldvormende technieken in het UMC en de mogelijkheid om nieuwe vindingen uit te testen op grote proefdieren (met name varkens) in het GDL.

Een bijzonder succes boekte het team van hoogleraar cardiologie Pieter Doevendans, die er dit voorjaar als eerste ter wereld in slaagde om stamcellen uit menselijke harten in het laboratorium te laten uitgroeien tot volwaardige hartspiercellen. Tot nu toe was dit slechts mogelijk met embryonale stamcellen. Deze vinding biedt zowel perspectief op de ontwikkeling van een behandeling voor patiënten met beschadigd hartweefsel als op verder wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld naar het effect van bepaalde medicijnen op de gekweekte cellen.

Biomarkers: Onderzoek in patiëntencohorten met behulp van moleculaire en beeldvormende technieken om genen of eiwitten (biomarkers) te vinden die wijzen op een verhoogd risico voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Dit voorjaar kende het technologisch nationaal topinstituut CTMM (Center for Translational Molecular Medicine) 150 miljoen toe aan negen grootschalige medische onderzoeksprojecten in Nederland. Twee daarvan, ter waarde van een kleine 40 miljoen euro gingen naar projecten van Marc Vos en Gerard Pasterkamp. Vos gaat proberen vast te stellen welke factoren bepalend zijn voor het feit dat speciale pacemakers de hartfunctie van patiënten met hartfalen in zeventig procent van de gevallen wel en in dertig procent niet verbeteren. Pasterkamp gaat onderzoeken welke eigenschappen van bloedcellen bijdragen aan het ontstaan van atherosclerose of aderverkalking. De hoop is dat die kennis het mogelijk zal maken om bij mensen al in een vroeg stadium te kunnen voorspellen hoe groot het risico is op het krijgen van een hart- of herseninfarct.

Op ditzelfde gebied is deze week nog eens twaalf miljoen dollar beschikbaar gesteld door de Franse Fondation Leducq. Met dit geld gaan onderzoekers uit Duitsland, België, Zwitserland, Italië, Amerika en Nederland gezamenlijk onderzoek doen naar de moleculaire en genetische achtergronden van hartfalen. "We hopen dat meer internationale samenwerking zal bijdragen aan het sneller ontwikkelen van nieuwe therapieën", aldus Marc Vos. Hij wijst op het feit dat voor Nederland naast onderzoekers van het UMC ook Edwin Cuppen van het Hubrecht Laboratorium voor ontwikkelingsbiologie en eiwitonderzoeker Albert Heck van de faculteit Bètawetenschappen bij het project zijn betrokken. "Dat onderstreept mijn stelling dat dit focusgebied bezig is zich van een UMC-zwaartepunt te ontwikkelen tot een universiteitsbreed speerpunt van onderzoek."

Loopbaanbeleid

Stelling:

In 2013 worden alle onderzoekers aan de UU aangesteld op basis van tenure track.

Herman Philipse

Universiteitshoogleraar

"In Nederland wordt al langere tijd gesproken over het aanstellen van onderzoekers op basis van tenure track. Hier en daar wordt zelfs al geëxperimenteerd met dat systeem, dat inhoudt dat veelbelovende jonge onderzoekers een tijdelijke aanstelling krijgen van doorgaans vijf of zes jaar. In die tijd moeten ze zich als onderzoeker waarmaken, bijvoorbeeld door middel van publicaties of door het verwerven van extern geld. Lukt dat, dan kunnen ze rekenen op een vaste aanstelling. Voor wie niet aan de verwachtingen voldoet, is de kans op een academische loopbaan na de tenure track verkeken.

"Als belangrijk voordeel van dit van oorsprong Amerikaanse systeem geldt dat het pas gepromoveerde onderzoekers meer kans geeft op een academische loopbaan dan het huidige systeem, waarin ze moeten wachten op een vacature. In de Verenigde Staten leidt een tenure track bij succes al snel tot een hoogleraarschap met het daarbij behorende promotierecht. Maar daar hanteert men een veel minder strikt systeem van leerstoelen dan wij in Nederland doen. Ik vraag me af of je een onderdeel van het Angelsaksische systeem naar ons land kunt overplaatsen zonder ons hele systeem van vaste aanstellingen op zijn kop te zetten.

"Gezien de bezuinigingen op het Nederlandse hoger onderwijs geloof ik bovendien dat invoering van tenure track alleen betaalbaar zal zijn als de onderzoekers in kwestie hun eigen salaris meebrengen, bijvoorbeeld in de vorm van een Veni- of Vici-subsidie van NWO. Maar daarmee doemt meteen al het volgende probleem op, want bij de medici en de bèta's is de slaagkans bij het aanvragen van een NWO-subsidie aanzienlijk groter dan in de alfa-gamma faculteiten. Door tenure track universiteitsbreed in te voeren, zou het college van bestuur die laatste faculteiten dan ook ernstig benadelen.

"Er zitten al met al behoorlijk wat haken en ogen aan de invoering van tenure track. Desondanks denk ik zeker dat het college van bestuur er over moet nadenken en in het Strategisch Plan zijn ambitie in die richting moet uitspreken. Maar wat mij betreft wel met de kanttekening dat er vooraf goed wordt nagedacht over hoe om te gaan met de genoemde onevenwichtigheid. Op sommige plekken binnen de universiteit kan het invoeren van een vorm van tenure track en het loslaten van ons rigide formatiebeginsel doelmatig en nuttig zijn. Maar laten we niet de fout maken zo'n systeem dogmatisch aan alle faculteiten op te leggen."

De gesprekspartners

Ann Rigney, hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap

Sjef Smeekens, directeur onderwijsinstituut Biologie

Rens van der schoot: aio Methoden & Technieken en bestuurslid promovendiplatform PROUT

René vazn Weeren: hoogleraar biologie van het spier-skeletstelsel van het paard

'Kiezen op basis van bewezen kwaliteiten'

Ann: Als met tenure track wordt bedoeld dat je als jonge medewerker niet meteen in vaste dienst komt, maar na een tijdelijke aanstelling van een jaar of zes een rigoureuze toetsing moet doorstaan, dan vind ik dat een goede zaak, zeker als je daarna kunt worden aangesteld als associate professor met het recht om als promotor te mogen optreden. Het huidige systeem, waarin een bevordering tot hoogleraar afhankelijk is van de vraag wanneer iemand met pensioen gaat, is wel heel statisch. Een nadeel is wel dat die toetsing na zes jaar voor vrouwen vaak op een heel ongelukkig moment komt. Ze voelen zich daardoor gedwongen om het krijgen van kinderen uit te stellen.

Sjef: Dat doen ze inderdaad op grote schaal, weet ik uit de Verenigde Staten. Eerst de vaste baan, dan kinderen. Dat is ook logisch, want die toetsing is heel zwaar: wat heb je gepubliceerd en hoeveel geld heb je binnengehaald? Dat is waar het om gaat."

Ann: Maar aan de andere kant kan het natuurlijk niet zo zijn dat je al op jonge leeftijd voor het leven wordt aangesteld, alleen omdat je na een paar jaar als post-doc een veelbelovend onderzoeker lijkt te zijn.

Sjef: Inderdaad, een heel wezenlijk punt. Tenure track kan een heel aardig systeem zijn, maar het staat of valt met de manier waarop we nieuwe mensen in vaste dienst aanstellen. Ik vind dat we in Utrecht voor iedere vrijkomende positie zouden moeten handelen alsof we een topper binnen willen halen. Het gebeurt nog regelmatig dat we mensen via één-tweetjes en andere vaak ondoorzichtige procedures een vaste aanstelling geven, waarbij eigenlijk alleen de zittende hoogleraar ernaar kijkt. En dat terwijl het aanstellen van een onderzoeker een enorm belangrijk moment is voor de universiteit. We zouden voor iedere academische positie een brede commissie moeten samenstellen met daarin bijvoorbeeld leden van buiten het departement. Achteraf blijkt nogal eens dat onvoldoende gekeken is naar op post-doc niveau verkregen kwalificaties. Daaruit moet helder blijken: dit is de man of vrouw die we moeten hebben."

René: Ik wil dat wel onderstrepen. Je ziet het vaak misgaan bij mensen rond de 45, die te lang op één positie zitten. Er zit dan geen vooruitgang meer in. Met tenure track stel je het moment uit, waarop je moet bepalen of iemand een vaste aanstelling waard is. Daardoor kun je die keuze beter maken.

Sjef: Als het maar een keuze is op basis van bewezen kwaliteiten. Laat maar zien wat je gepresteerd hebt.

Rens: Ook voor jonge onderzoekers is dat een veel transparanter systeem. Als je als aio of post-doc excelleert, dan staat er ook iets tegenover, dan krijg je ook zes jaar de kans om je te bewijzen.

Ann: Ik zou zo'n toetsmoment wel willen koppelen aan het idee dat je de kans krijgt om te groeien. Dat is het voordeel van het Amerikaanse systeem, dat er naar de hele persoon gekeken wordt.

Sjef: Zo'n commissie moet ook beoordelen of er een persoonlijkheid voor haar staat die in de toekomst die rol van academische leider aankan. Ik vind dat wij aan de UU en in Nederland een gebrek hebben aan academische leiders met een bredere visie. Misschien is daar met tenure track iets aan te doen.

René: Maar zorg dat er ook later toetsmomenten blijven, want er zijn nog steeds hoogleraren die misschien heel veelbelovend begonnen zijn, maar die inmiddels ergens vijftien of twintig jaar zitten zonder dat ze nog veel presteren. Dat moet niet kunnen.

Sjef: Waar we het trouwens nog niet over gehad hebben, is dat in een systeem met tenure track weliswaar veel meer jonge onderzoekers een kans krijgen om zich te bewijzen, maar dat er na die zes jaar ook heel veel afvallen. In Amerika gaan die mensen naar een universiteit die een trapje lager staat. Dat kan hier in Nederland niet. Dat is een serieus probleem. Maar ondanks dat vind ik het invoeren van een vorm van tenure track zeker het overwegen waard.

Ann: Iets heel anders is dat wij bij Geesteswetenschappen op dit moment veel te weinig plaatsen voor aio's hebben. Wij krijgen voor elke plaats dertig aanmeldingen. Daarom zou ik hier ook willen pleiten voor het invoeren van beurzen voor promovendi in plaats van de huidige arbeidscontracten. Dat is veel goedkoper.

Rens: Je gaat me toch niet vertellen dat je in Utrecht een bursalen stelsel voor aio's wilt invoeren?

Ann: Als het aan mij ligt, gebeurt dat morgen. Als ik zie hoe duur het is om een aio op te leiden en hoe laag het rendement is, dan zie ik een duidelijke koppeling. Een aanstelling voor vier jaar met alleen een toetsing na één jaar bevordert het rendement bepaald niet.

Rens: Maar dan toets je de voortgang van aio's toch voortaan elk jaar? Dat lijkt me geen zinnige reden om een aio zijn secundaire arbeidsvoorwaarden af te nemen en hem als student aan te stellen.

René: Tja, maar in de rest van de wereld gebeurt dat wel.

Rens: Dat kan wel, maar ik denk dat wij hier een unieke situatie hebben die de kwaliteit van de aio's zeer ten goede komt.

Sjef: Dat mag dan zo zijn, maar je kunt niet ontkennen dat één aio aan salaris 180.000 euro kost, tegen een bursaal zo'n 60-80.000 euro. Bovendien krijgen we hier steeds meer promovendi van buiten de Europese zone, die wél als bursaal of met een stipendium worden aangesteld. Er is vaak grote druk om een bursaal aan te stellen.

Rens: Ik geloof niet dat het verschil zo groot is als je zegt. In dat aio-salaris zit ook een bedrag voor de werkplek en andere faciliteiten. Dat zou je dus nog bij de beurs moeten optellen. Bovendien is het bursalenstelsel volgens de Hoge Raad nog steeds in strijd met wettelijke regels.

Ann: Toch blijft overeind staan dat aio's duurder zijn. Dat kunnen we ons niet meer permitteren. De vraag is bovendien of dit in het belang is van de huidige studenten, want wij kunnen nu minder promovendi aanstellen dan in een bursalenstelsel mogelijk zou zijn. Dus wie is dan de verliezer?

Het blinddatediner

"Moeten wij niet eens aan het blinddatediner?", roept één van mijn clubgenootjes op een dinsdagavond tijdens het jaarclubeten. In totaal zijn we met veertien vrouwen en bijna iedereen knikt uitbundig van ja. De lentekriebels zorgen er blijkbaar voor dat ze het tijd vinden om een kerel aan de haak te slaan. Normaal gesproken kan dat natuurlijk geregeld worden door extra met je billen te schudden op de dansvloer in een kroeg of discotheek, maar wanneer je met een hele groep succes wilt hebben is het blinddatediner een prima uitkomst.

Het idee is heel simpel. Met je jaarclub, huis, dispuut of ander gezelschap ongegeneerd aan het 'regelen', terwijl je geniet van een heerlijk stukje vlees en een glas (of zeven, acht) vers getapt bier. Je date is door iemand anders aangedragen, zodat een eventueel blauwtje je wordt bespaard. Nadeel is dat die ander wel eens een heel ander idee kan hebben over een soepele kerel dan jij. Maar daarom is dat diner er ook bijgehaald: mocht je date niets blijken te zijn, heb je toch nog altijd van het eten kunnen genieten.

Een blinddatediner is dan ook de ideale manier van daten, vinden mijn clubgenootjes. Die mening kan ik niet met ze delen. Bij het horen van de combinatie 'daten en diner' krijgt mijn hart het te kwaad en stokt mijn adem. Ik ben namelijk geen charmante eter. Als mijn bord na een etentje wordt weggehaald, is de omtrek ervan steevast af te meten aan de etensresten en geknoeide saus op het tafelkleed. En dan heb ik het nog niet eens over de kruimels aardappel die standaard aan mijn wang blijven plakken. Kortom: een diner is niet het beste moment om kennis te maken met mijn prins op het witte paard. Helaas begrijpt geen van mijn clubgenootjes de ernst van het probleem en moet ik er echt aan geloven. Een aantal weken later stap ik met knikkende knieën een rokerige ruimte op Veritas binnen. Hier moet het gaan gebeuren. Een stinkende bierwalm komt me tegemoet. Er staat een lange tafel met daarop een boel kaarsen, die de anders zo sombere ruimte romantisch verlichten. Op de achtergrond zijn de noten te herkennen van een zoetsappig muziekje, dat de gespannen aanwezigen in de juiste stemming moet brengen. Een clubgenootje loopt langs en duwt me een koud biertje in de handen. Om me moed in te drinken, want mijn date is er nog niet, zegt ze. Alsof ik mijn nagels nog niet ver genoeg heb opgegeten.

Ondertussen bekijk ik het mannelijk schoon dat zich al heeft gemeld. Ze zijn er in alle soorten en maten. Tja, smaken verschillen. Dan voel ik iemand op mijn schouder tikken. Dat moet hem zijn. Ik tel tot drie, neem een flinke hap adem en draai me om. Ik kijk in de donkerbruine ogen van een vrolijk lachende jongen. Hij stelt zich voor en kletst meteen honderduit. Blijkbaar is hij minder gespannen dan ik, of hij weet het goed te verbergen. Ik zet mijn leukste lach op en probeer daarmee mijn zenuwen te verhullen. Zal hij het doorhebben? Vast, want hij trekt mijn biertje uit mijn hand en ik krijg er iets sterkers voor terug.

Gelukkig doet de alcohol waar hij goed in is en worden de zenuwen die eerder door mijn lichaam raasden minder actief. We kletsen over van alles en nog wat, terwijl we aanschuiven aan de tafel waarop het diner wordt geserveerd. Tijd voor het cruciale moment. Ik doe mijn mond open en op het moment dat er een stukje vlees van mijn vork wil ontsnappen, staat mijn clubgenootje op en vraagt om de aandacht. Iedereen kijkt haar kant op. Ze houdt een korte speech en wenst iedereen smakelijk eten. Ondertussen moffel ik het stukje onder tafel en schuif mijn bord over de grote sausvlek op het tafelkleed. Mijn date heeft niets gezien. Nu kan er niets meer misgaan.

Interview Wim Turkenburg

Jop de Vrieze

"Ik begon mijn studie Natuur- Wis- en Sterrenkunde in Leiden tijdens de roerige jaren zestig. De tijd van de maagdenhuisbezetting. Ik vond het vanzelfsprekend dat academici nadachten over maatschappelijke onderwerpen. Die konden immers met hun kennis écht iets toevoegen. In de tijd dat ik bestuurslid was bij studentenvereniging Sanctus Augustinus in Leiden praatten we al over de 'kritische universiteit'. Die had destijds een enorme 'ivoren toren'-reputatie. toen al deed ik van alles naast mijn studie. In Leiden was ik bijvoorbeeld actief als jeugdleider in de wijk Zuid-Oost: elke week met die schoffies aan de slag en eens per jaar op kamp in de bossen. Na mijn bestuursjaar wilde ik meer levendigheid en ging ik naar Amsterdam. Daar waren de provo's, daar was de cultuur, daar gebeurde het. Mijn doctoraalonderzoek deed ik bij het FOM-instituut voor Atoom- en Molecuulfysica (AMOLF) van professor Kistemaker in Amsterdam. Ik vroeg hem na een college in Leiden wat voor onderzoek ik bij hem kon doen. Hij zei: "Heb je even tijd?" We stapten in zijn auto en reden naar zijn instituut. Dat was toen al heel gerenommeerd. Na een rondleiding lag mijn contract als studentassistent al klaar. Toen Kistemaker bij mijn afstuderen vroeg of ik niet wilde blijven om te promoveren, heb ik weer ja gezegd. Eigenlijk wilde ik leraar worden. Maar ik vond veel te veel dingen interessant om toen al het onderwijs in te gaan. Dat kon altijd later nog.

Mijn brede maatschappelijke interesse en mijn opportunisme hebben een rode draad gevormd in mijn leven. Zo werd ik in 1971 gevraagd door de milieubeweging om een notitie te schrijven over kernenergie. Die ging naar provo Roel van Duyn ter voorbereiding van zijn deelname aan de eerste wereldconferentie over het milieu, die in Stockholm werd gehouden. Geheel blanco stapte ik daar in. Ik verdiepte me in de literatuur en verbaasde me over de risico's en problemen van kernenergie. De nota die ik schreef was kritisch. Dat lag gevoelig, omdat de toenmalige minister van Economische Zaken Langman in een nota schreef dat Nederland in het jaar 2000 bijna veertig kerncentrales moest tellen, die de helft van onze elektriciteitsbehoefte zouden dekken. Als reactie richtte ik met een clubje gelijkgestemden de Werkgroep Kernenergie op, die een alternatieve Kernenergienota publiceerde. Wij pleitten ook voor een moratorium op de bouw van nieuwe kerncentrales. Ik kwam in die tijd veel in de media.

Mijn promotor Kistemaker, die nauw bij de ontwikkeling van kernernergie was betrokken, was niet blij met mijn houding. Hij was van mening dat je het gewone volk niet met mogelijke problemen en gevaren van kernenergie moest lastig vallen. De bakker op de hoek van de straat zou daar niks van snappen. Kistemaker omschreef ons probleem eens treffend: hij was een technocraat, ik een democraat. Begin 1974 kreeg ik van Kistemaker een brief waarin hij dreigde met ontslag en terugtrekking als promotor als ik mijn kritiek in de media niet zou staken. Twee andere leden van de Werkgroep Kernenergie hadden soortgelijke problemen. Een journalist van het Handelsblad kreeg er lucht van en schreef op de voorpagina 'Kernvorsers onder druk gezet'. Dit leidde tot Kamervragen. Een onafhankelijke commissie moest beslissen of onze vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid was aangetast. Uiteindelijk mocht ik mijn promotie afmaken.

Het had weinig gescheeld, of ik was na mijn promotie natuurkundige geworden in Amerika. Het prestigieuze Bell Labs had me gevraagd mijn AMOLF-onderzoek daar voort te zetten. Ondertussen was er in Utrecht een actieve groep studenten die een groep Natuurkunde, Sterrenkunde en Samenleving (NS&S) wilden oprichten. Zij vroegen mij te solliciteren op de docentplek die hiervoor was gecreëerd. Ik koos voor Bell Labs, maar voelde me er toch niet lekker bij. Ik wilde best naar de VS, maar niet voor de rest van mijn leven. Bovendien zat Vietnam me dwars. Ik heb toen naar Utrecht gebeld en gevraagd of ik niet eerst een jaar naar de VS kon om daarna bij hen te komen werken. Het antwoord was 'nee', wat me deed besluiten met onmiddellijke ingang naar Utrecht te gaan. Ik ging toen onderwijs bij NS&S geven, maar ook onderzoek doen bij Technische Natuurkunde. Vanaf 1981 kwam daar onderzoek op het gebied van het energievraagstuk bij.

Bij Scheikunde en Biologie bestonden soortgelijke groepen. Vanaf 1988 vormden die samen de vakgroep Natuurwetenschap en Samenleving (NW&S). Ik moest daar toen als hoogleraar samenhang in zien aan te brengen en bracht alles onder één noemer: duurzame ontwikkeling. Nu, twintig jaar later, laat ons lustrumboek Verschil maken zien dat we trots mogen zijn op wat we daarin hebben bereikt.

Tegenwoordig wordt duurzame ontwikkeling door bijna iedereen omarmd. Daar moeten we kritisch naar kijken, want vaak gebeurt er precies hetzelfde onderzoek als voorheen, maar dan met een ander strikje eromheen. Ook in het maatschappelijke debat is onze positie lastig. Hoever mag je gaan met het innemen van posities en het verkondigen van meningen? Hierbij moet je twee dingen onderscheiden: communicatie als groep en als persoon. De groep wil zaken bestuderen en informatie verschaffen waar besluitvormers iets aan hebben. Daarnaast is er de persoonlijke opstelling, die best politiek mag zijn, bijvoorbeeld voor of tegen de bouw van nieuwe kolencentrales in Nederland. Ik zie dit als een taak van iedere wetenschapper. Zelf neem ik deze verantwoordelijkheid in allerlei adviesraden, besturen en commissies. Dit aantal is inmiddels opgelopen tot over de honderd, variërend van bestuurslid van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging tot voorzitter van de energiecommissie van de Verenigde Naties. Veel mensen vergeten dat dit de derde rol van de universiteit is: maatschappelijke dienstverlening. Dit hoeft helemaal niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het onderzoek, het is juist een extra stimulans: pas als het onderzoek van topniveau is, heeft het betekenis voor de samenleving.

Ik zit nu twintig jaar bij NW&S en heb geen spijt dat ik geen leraar maar hoogleraar ben geworden en dat ik de harde bèta-wetenschap heb moeten loslaten. Ik was altijd op zoek naar uitdagingen, waarbij je vernieuwend kunt zijn en duurzame ontwikkelingen in gang kunt zetten. Om zo het verschil te kunnen maken."

CV:

Wim Turkenburg, geboren 20 januari 1947 in Hillegom, studeerde Natuur-, Wis- en Sterrenkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden en de UvA. Hij promoveerde in 1976 aan het FOM-instituut voor Atoom- en Molecuulfysica. Hierna werd hij wetenschappelijk medewerker bij Natuurkunde, Sterrenkunde en Samenleving in Utrecht. In 1988 werd hij als hoogleraar verantwoordelijk voor de vakgroep Natuurwetenschap en Samenleving. Turkenburg heeft vele advies-, en nevenfuncties, waaronder het lidmaatschap van de Raad van Toezicht van het energieonderzoekcentrum ECN in Petten.

Internationalisering

Stelling:

In 2013 vindt alle masteronderwijs in Utrecht in het Engels plaats.

Peter van der Veer

Universiteitshoogleraar

"Ik sta volledig achter de ambitie van het college van bestuur om de internationalisering van de UU verder te stimuleren. Voor een topresearchuniversiteit is het een absolute noodzaak om veelbelovende studenten al vroeg in hun opleiding de kans te geven zich internationaal te oriënteren, zowel via stages aan buitenlandse universiteiten als door de eigen opleiding een meer internationaal karakter te geven. Het University College, waar studenten in een Engelstalige omgeving worden klaargestoomd voor een internationale loopbaan of voor een onderzoekmaster, is wat mij betreft een goed voorbeeld. Ik vind niet dat dat model in Utrecht voor alle bacheloropleidingen moet gaan gelden, maar ik vind wel dat elke opleiding ambitieuze studenten een dergelijke Engelstalige mogelijkheid zou moeten bieden.

"Dat bijna alle masteronderwijs vroeg of laat Engelstalig zal worden, is voor mij geen vraag meer, maar ik denk niet dat we in Utrecht naar Engelstalig bacheloronderwijs over de hele linie moeten. Dat zou op gespannen voet staan met onze ambitie om een brede universiteit te blijven zonder selectie aan de poort. Een Nederlandstalige bachelor dus, maar wel graag met wat meer aandacht voor de kwaliteit van het Nederlands.

"Een voorwaarde voor een werkelijk internationaal georiënteerde universiteit is naar mijn mening internationalisering op het niveau van de staf. Ondanks alle ambities heerst in Utrecht op dit moment nog een tamelijk provinciale sfeer. Er zijn wel buitenlandse studenten, maar die worden - behalve op het UCU - een beetje als vreemde eenden in de bijt beschouwd. Ze komen hier niet in een duidelijke structuur terecht, en datzelfde geldt ook voor veel Utrechtse Erasmusstudenten die zonder al te veel vakinhoudelijke visie voor een buitenlandse universiteit kiezen. Dat kan alleen veranderen als ook op het niveau van de staf vergaand geïnternationaliseerd gaat worden.

"Mijn ideaal zou zijn dat alle opleidingen netwerken met verwante zusterfaculteiten in het buitenland creëren. Via die netwerken kunnen studenten gerichte en dus zinnige buitenlandervaring opdoen. Bovendien biedt zo'n netwerk ook de kans op een uitwisseling van stafleden, en dat is voor mijn gevoel een voorwaarde voor het ontstaan van een meer internationale sfeer in een opleiding. Dat zal voor stafleden misschien de nodige aanpassing vergen, maar voor mij is de keuze helder. Wil de UU een werkelijk internationaal georiënteerde universiteit worden, ga dan ook alles internationaliseren. Doen we dat niet, dan blijven we een regionale instelling, die de aansluiting bij de wereldtop op den duur wel kan vergeten.

"Het initiatief voor het creëren van internationale netwerken ligt bij het college van bestuur, omdat de opleidingen te weinig op dit gebied doen. Wel moeten die initiatieven vervolgens steeds meer door de opleidingen overgenomen worden.

Roy Erkens, universitair docent Biologie

Judith Thissen, universitair docent Media & Cultuurwetenschappen

Manon Kluijtmans, coördinator master en postgraduate-opleiding Epidemiologie

Paul Verweel, Onderwijsdirecteur Bestuur- en Organisatiewetenschap

Internationaliseer ook in je eigen achtertuin

Paul: "Ik denk dat we hier aan tafel allemaal wel voor een meer internationaal georiënteerde universiteit zijn. Er zijn alleen de nodige kanttekeningen te plaatsen bij het beleid dat je daarvoor ontwikkelt. Om te beginnen zou ik het jammer vinden als het debat te veel beheerst gaat worden door de vraag of het onderwijs in het Engels moet worden gegeven. In sommige vakgebieden zou ik mensen aanraden: spreek geen woord Nederlands meer, maar in mijn vakgebied, de organisatiekunde, waar het merendeel van de studenten wordt opgeleid voor de Nederlandse beroepspraktijk, zou het onzinnig zijn om alleen nog maar onderwijs in het Engels te geven."

Manon: "Maar als je dan wel besluit tot Engelstalige researchmasters, zorg dan alsjeblieft ook dat alles Engelstalig is. Onze afstudeersessies bijvoorbeeld - waar ook diverse buitenlandse studenten bij zijn - vinden vanwege de aanwezige familieleden in het Nederlands plaats. Dan denk ik 'Zijn we nou een Engelstalig programma of niet? Ook niet alle informatie is trouwens Engelstalig beschikbaar. Ik vind dat de internationalisering in Utrecht nog vaak heel erg met de mond wordt beleden."

Judith: "Dat blijkt ook wel uit het ontbreken van een goed international office. Het wordt echt hoog tijd dat dat er weer komt. Dat mag ook wel in het Strategisch Plan, want de dienstverlening functioneert hier, ten opzichte van wat ik in het buitenland heb meegemaakt, voor geen meter."

Manon: "Helemaal mee eens. Het is echt een handicap dat er in Utrecht niet een Bureau Buitenland is. Daardoor is er er onvoldoende ondersteuningvoor buitenlandse studenten. Doordat ik geen tijd heb om alles zelf te regelen, verlies ik ontzettend veel buitenlandse instroom."

Judith: "Iets anders is dat ik vind dat de universiteit op dit moment wel erg de neiging heeft om uitsluitend met buitenlandse topuniversiteiten in zee te gaan."

Paul: "Op zich vind ik dat geen bezwaar, mits ook naar de andere kant wordt gekeken. Wij werken samen met de prestigieuze Kennedy School in de Verenigde Staten, maar ook met twee universiteiten in Pakistan en twee in de Caraïben. Dat doen we bewust om onze kennis met hen te delen. Als je echt een goede internationale universiteit bent, streef je naar samenwerking met de besten, maar ook naar de verspreiding van je kennis aan de rest. Dat is zo inspirerend."

Judith: "Ik vind dat er inderdaad heel weinig in die richting wordt gedacht. We verwaarlozen onze maatschappelijke rol als universiteit. Ook ons internationaliseringsbeleid is heel erg gericht op: horen bij de wereldtop, de meest veelbelovende studenten hierheen halen, toponderzoek, internationale carrières, terwijl ik denk: internationalisering vanuit je maatschappelijke verantwoordelijkheid zou je veel breder moeten trekken. We zouden bijvoorbeeld veel meer moeten nadenken over internationaliseren in onze eigen achtertuin. Letteren is een enorm witte faculteit. Ik vind dat de universiteit in een Strategisch Plan zou moeten verwoorden dat ook daar een verantwoordelijkheid ligt. Ga niet alleen een partnership aan met een buitenlandse topuniversiteit, maar ook met een middelbare school in Overvecht. En zorg voor een veel multiculturelere staf in plaats van alleen maar Amerikanen binnen te halen."

Paul: "De Pakistani met wie ik werk, zouden zich graag sterker met mij willen verbinden. Dat zou je als Universiteit Utrecht bij uitstek moeten willen stimuleren. Maar als je ziet aan welke voorwaarden zij moeten voldoen vergeleken met studenten van topuniversiteiten in China en India, dan denk ik: ik begin er niet eens aan. Het is veel te ingewikkeld. Dat ligt mede aan het feit dat in het vorige Strategisch Plan als partners in Azië alleen India en China werden genoemd. Voor het nieuwe Strategisch Plan zou ik graag willen dat men zich minder exclusief vastlegt, zodat samenwerking met andere landen meer kans krijgt."

Manon: "Geef dan ook ruim beurzen voor studenten uit die landen. Nu hebben we een zeer beperkt aantal excellence scholarships, maar daarmee richt je je dus weer exclusief op de toppers, die vaak trouwens ook al een NUFFIC-beurs hebben."

Paul: "Het kan toch niet moeilijk zijn om beurzen te regelen? We werken samen met bedrijven en instellingen die vaak ontzettend veel geld hebben en die ook allemaal praten over maatschappelijk ondernemen. Maar waar is het fonds in de UU dat we met behulp van die relaties hebben gevuld om zulke beurzen te betalen. Waar is het beleid?"

Manon: "Dat vraag ik me ook af. Aan de ene kant willen we meer buitenlandse studenten binnenhalen, maar tegelijkertijd gaan wel de collegegelden voor studenten van buiten de EU omhoog. Dat kan ik niet goed rijmen."

Judith: "Ik wil het graag ook even hebben over de buitenlandse stages van onze eigen studenten, want ook daar is wat mij betreft sprake van een ongewenste tweedeling. Het zijn bijna altijd de studenten met ouders met twee keer modaal of meer die naar het buitenland gaan. Bij internationalisering is nog absoluut geen sprake van gelijke kansen. Voor veel studenten is naar het buitenland gaan financieel niet haalbaar, mede omdat het bijna altijd tot studievertraging leidt. Ik vind dat de universiteit moet zorgen dat de drempel niet te hoog is."

Manon: "Natuurlijk zou een Erasmus-stage voor iedereen bereikbaar moeten zijn. Financieel is dat waarschijnlijk niet zo gemakkelijk te regelen, maar laat de universiteit in ieder geval zorgen voor een vast moment in het curriculum. Wat mij betreft maken we internationale uitwisseling trouwens breder dan alleen studentenuitwisseling. Laat ook docenten eens een tijdje naar het buitenland gaan. Dat zal het onderwijs echt ontzettend ten goede komen en bovendien levert het connecties op die weer nuttig kunnen zijn voor de uitwisseling van studenten."

Roy: "We praten nu wel enthousiast over buitenlandse stages, maar hoe zinnig zijn die eigenlijk? Ik vind het vooral belangrijk dat studenten iets naast hun studie doen. Dat kan zijn: naar het buitenland gaan, maar het kan ook iets heel anders zijn. Ik vind de reflex: je moet naar het buitenland want anders is je studie niet compleet, echt onzin."

Paul: "Dat ben ik niet met je eens. Ik vind het voor studenten heel nuttig om even helemaal los van hun eigen context komen, liefst in een omgeving waar ze met hun Nederlandse vaardigheden niet zo gemakkelijk uit de voeten komen. Ik raad mijn studenten altijd aan om naar Curacao of Suriname te gaan. Ga eens als witte tussen alleen maar zwarte mensen lopen en kijk eens hoe dat voelt. Als je dat een keer meemaakt, daar groei je van."