Achtergrond

interview René Kahn

Erik Hardeman

Ik heb dit boek geschreven omdat ik wil laten zien dat de psychiatrie een medisch specialisme is, dat psychiaters artsen zijn die zich bezig houden met mensen die ziek zijn als gevolg van stoornissen in het brein. Je hoeft dus niet bang voor de psychiatrie te zijn, het is niet griezelig, het is niet vaag. Het is een vak waarin op rationele gronden een diagnose wordt gesteld en vervolgens wordt gekozen voor een behandeling, die betrekkelijk vaak succes heeft.

Helaas wordt in de media nog vaak een heel stereotiep beeld van de psychiatrie gegeven. Pas zat ik bij Pauw en Witteman en ook zij lieten de twee meest bekende karikaturen zien, een filmpje van Woody Allen waarin een psychiater met zijn patiënt over levensvraagstukken praat, en een fragment uit 'One flew over the cuckoo's nest', met een psychiater als een soort gemankeerde kampbeul. Vooral het beeld van de psychiater als man met een baard die de zieleroerselen van zijn op een sofa liggende patiënt probeert te doorgronden, is hardnekkig. Dat beeld is ontleend aan de psychoanalyse van Freud, maar psychoanalyse heeft niets met psychiatrie te maken, het is psychologie. Het verschil is dat psychiatrie over ziekte gaat en psychologie over normaal menselijk gedrag. Natuurlijk, de boeken van Freud zijn fantastisch geschreven en als verklaringsmodel voor hoe mensen met hun emoties omgaan is de psychoanalyse een boeiende theorie, maar voor de psychiatrie is de praktische waarde nul, want niemand heeft ooit kunnen aantonen dat psychoanalyse zieke mensen beter maakt.

In dit boek schrijf ik over psychiatrische ziekten aan de hand van verhalen van patiënten. In mijn vorige boek, over de hersenen, had ik hier en daar al kleine patiëntenverhaaltjes geschreven en mijn oudste dochter zei op een gegeven moment: waarom schrijf je niet meer van die verhaaltjes, die vinden de mensen het leukst. Vandaar mijn keuze om in dit boek te beginnen bij concrete patiënten en op basis van hun verhaal de diepte in te gaan. In de media is mij verweten dat ik er te veel een successtory van heb gemaakt, maar volgens mij valt dat wel mee, want in drie van de negen verhalen heeft de behandeling maar beperkt resultaat gehad. Bovendien vraag ik me af waar die journalisten hun deskundigheid vandaan halen. In sommige kranten las ik: zo succesvol als Kahn het voorstelt is de psychiatrie helemaal niet. Dan denk ik: hallo, werk jij in dit vak of werk ik in dit vak?

Ik denk echt dat de werkelijkheid veel positiever is dan wordt gedacht. Er wordt altijd weer gekeken naar die kleine groep moeilijk behandelbare patiënten, zoals bijvoorbeeld sommige tbs'ers, maar in de psychiatrie als geheel is de kans op succes van een behandeling minstens even groot als in de rest van de geneeskunde en dat vind ik een belangrijke boodschap, want veel mensen denken: als ik bij de psychiater kom, is het afgelopen, dan ben ik opgegeven, dan ben ik gek. Ik draag al jaren de boodschap uit dat dat onzin is. In het begin werd mij dat niet overal in dank afgenomen. In 1997 zei ik in een interview met Paul Witteman dat zeventig procent van de patiënten met een depressie binnen drie maanden sterk verbetert en dat negen van de tien depressies te behandelen is. Nou nou, dat heb ik geweten, want dat was toen nog vloeken in de kerk, maar ik heb er nooit spijt van gehad. Ach ja, een beetje provoceren past wel bij me, maar de boodschap was serieus.

In mijn studietijd werd de rol van de hersenen bij psychiatrische stoornissen nog vrijwel geheel genegeerd. Tegenwoordig weten we dat een depressie een hersenziekte is die tot ernstige invaliditeit kan leiden, maar ik had een supervisor die het bestond te zeggen: ik ken geen depressies, somberheid hoort bij het leven. Ik was geneeskunde gaan studeren om mensen beter te maken, dus daar schrok ik wel van. Wat doen we hier dan nog, dacht ik. Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar elke psychose kreeg het etiket 'psychose nao' -niet anders omschreven- wat in feite wilde zeggen: we doen ons best niet om een goede diagnose te stellen. Daar heb ik me nogal over opgewonden. In plaats van tijd te nemen om eerst tot een goede diagnose te komen, werd geprobeerd een 'oorzaak' voor de klachten te vinden. Een depressie was het gevolg van de gezinssituatie of van de problemen uit de jeugd van de patiënt. Kinderen zouden autistisch worden van een afstandelijke moeder. En op basis van dat soort misvattingen werden dan behandelingen gebaseerd. De gedachte dat de problemen in het gezin wel eens het gevólg van een psychiatrische ziekte bij een van de gezinsleden zou kunnen zijn in plaats van de oorzaak kwam bij niemand op. Zelfs toen ik het in 1994 in mijn oratie over de biologische achtergronden van schizofrenie had, werden er nog aardig wat schampere opmerkingen gemaakt.

Op dit moment twijfelt gelukkig niemand er meer aan dat psychiatrische stoornissen ziektes van de hersenen zijn. Ik denk wel dat wij daar in Utrecht ons steentje aan hebben bijgedragen. Wij zijn bijvoorbeeld als een van de eersten in Nederland met MRI-apparatuur gaan zoeken naar afwijkingen in de hersenen van patiënten met schizofrenie. Wij hebben onder meer gevonden dat schizofrenie wordt veroorzaakt door hersenafwijkingen die in de puberteit ontstaan en geleidelijk erger worden. De vraag die we nu willen beantwoorden is: hoe komt dat? Mijn voornaamste ambitie voor de komende jaren is om beter te leren begrijpen wat schizofrenie nou precies is, want dat is echt een vreselijke ziekte.

Ik ben overigens erg optimistisch over de toekomst van dit vak. We weten inmiddels zoveel van het brein dat we mensen met een psychiatrische ziekte kunnen behandelen door elektroden in een bepaald deel van de hersenen te implanteren en zo de activiteit in dat gebied te stimuleren of juist te dempen. Bovendien zijn er wereldwijd tientallen studies aan de gang waarin wordt gekeken naar de genen die betrokken zijn bij het ontstaan van psychiatrische ziekten. Geef ons nog een aantal jaar de tijd en ik weet zeker dat die kennis zal leiden tot heel nieuwe behandelingen en zelfs tot de preventie van psychiatrische stoornissen. Voor de Ziekte van Parkinson is recent stamceltherapie ontwikkeld. Ik zie niet in waarom dat voor sommige psychiatrische aandoeningen niet ook een goede optie zou kunnen zijn?

CV

René Kahn (1954) studeerde van 1972 tot 1979 Geneeskunde in Groningen en promoveerde in Utrecht op onderzoek naar de biologische achtergronden van paniekstoornis. In 1985 vertrok hij voor een verblijf van acht jaar naar New York. Sinds 1993 is hij hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Utrecht en hoofd van de afdeling Psychiatrie van het UMC Utrecht. Van 2003 tot 2006 was hij voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Eerder publiceerde hij het boek 'Onze hersenen'.

Hoe groen wil de UU nu eigenlijk zijn?

De universiteit heeft als instelling die jonge mensen opleidt een voorbeeldfunctie in de maatschappij. Vandaar dat de UU zich een duurzaam imago moet aanmeten, vinden studenten van de Universiteitsraad. Bovendien is een sociaal en groen beleid helemaal hot sinds Al Gore zijn ongemakkelijke waarheid de wereld instuurde. Zo heeft de gemeente Utrecht zich voorgenomen om in 2030 een CO2 neutrale stad zijn. Dat kan toch niet zonder gevolgen blijven voor de UU?

"Hoeveel kost het?" Het is het vaste antwoord dat collegelid Hans Amman geeft als iemand hem een sociaal en groen voorstel doet. De verantwoordelijke voor zowel het universitaire milieubeleid als de financiën snapt de idealen van vele UU'ers best, maar het moet liever niks kosten. "Ik zit hier voor de centjes, voor mij gaan milieu en financiële doelstellingen hand in hand. Ons energieverbruik wordt een steeds grotere kostenpost en als energiebesparing een win-winsituatie oplevert, zal ik niet schromen om maatregelen te nemen. We letten daar natuurlijk al op, maar ik hou niet van symboolpolitiek zoals het terugplanten van bomen. Het kan je wel een hip en leuk imago geven, maar je vermindert er je uitstoot niet mee. Ik ga liever voor de inhoud."

Toch zal het college van bestuur in zijn nieuwe strategische visie minimaal enkele alinea's aan het milieu moeten wijden, alleen al omdat nieuwe regelgeving de universiteit dwingt om maatregelen te nemen. Maar óók omdat de roep om een groener en socialer beleid vanuit het personeel en de studenten steeds luider en hardnekkiger wordt. Dit wellicht mede ingegeven door het zwaartepunt milieuonderzoek aan de UU. "Ja, als het gaat om onderzoekthema's", zegt Hans Amman, "speelt het milieu een zware rol. Het zijn hot topics. Maar er gelden andere regels voor het primaire proces. Ik volg andere spelregels dan mijn collega's van onderwijs en onderzoek. Op dat gebied willen we de beste zijn. En natuurlijk is het leuk om zonnepanelen op het dak te hebben waarvan de zonnecellen door ons zijn ontwikkeld, maar als het financieel niets oplevert, zeg ik nee. Het zijn gescheiden werelden."

Het milieu speelt zeker een rol aan de UU, maar heeft nooit topprioriteit gehad. Niet onlogisch, met de vele beleidspunten die vechten om aandacht en geld. Van de circa 8000 medewerkers zijn er aan de UU twee milieumedewerkers die sinds de reorganisatie van huisvesting en de arbodienst bij Vastgoed & Campusontwikkeling zijn ondergebracht. Eén van hen is Marc Bergkotte. Hij zegt dat er nog veel, heel veel moet gebeuren als de universiteit CO2-neutraal wil zijn. "Het wordt moeilijk met een eigen warmtekrachtcentrale. We zouden onze kooldioxideproductie misschien wel kunnen afkopen, maar hoeveel bomen we dan zouden moeten laten planten, weet ik echt niet."

De laatste jaren, zo zegt hij, is het milieu steeds belangrijker geworden. Nieuwe regelgeving dwingt de universiteit maatregelen te nemen, en die alleen geven al heel veel werk op zeer diverse terreinen zoals nieuwbouw, renovatie, restauratie, transport, afval, energie- en waterverbruik. "En als we dan nog meer willen doen, bijvoorbeeld door niet alleen duurzame maar ook sociaal verantwoorde producten te gebruiken, snap je dat we prioriteiten moeten stellen."

Gasmeters

In stilte wordt hard gewerkt aan de basisvoorzieningen voor het besparen van energie, zo vertelt Bergkotte. Zelf zou hij op het laagste niveau nog wel willen werken aan het besparen van energie en water, maar "we moeten eerst op het centrale niveau waar we het meeste kunnen besparen, de zaken op orde hebben. Want" zo zegt hij, "het werkt niet om mensen te wijzen op hun water- of energieverbruik als de universiteit haar zaakjes niet op orde heeft. Ga maar eens tegen iemand zeggen dat hij zijn computerscherm moet uitzetten, als bekend is dat de universiteit kraanwater gebruikt om een heel gebouw te koelen. Dat kan niet, dan krijg je verwijten en die zijn nog terecht ook."

Bergkotte en zijn collega hebben op het moment de handen vol aan het nakomen van de wettelijke verplichtingen. Het belangrijkste item is het voldoen aan de regels opgelegd in de CO2 en NOx emissievergunning. Beide gassen komen vrij bij het verbranden van het aardgas waar de universiteit in haar centrales energie mee opwekt. CO2 is natuurlijk het bekende broeikasgas en NOx verbindingen - ofwel stikstofoxideverbindingen - vervuilen de lucht. "Voor de uitstoot van CO2 krijg je van Europa zogenoemde emissierechten. Dat betekent dat we niet meer dan een bepaald volume CO2 mogen uitstoten. Bovendien moet je vertellen waar je aardgas aan verbruikt. Overschrijden we die grens dan moeten we 'op de markt' rechten kopen die een ander bedrijf over heeft. Op die manier komt er een Europese handel in emissierechten en de schaarste zal - zo hoopt de overheid - de prijs opdrijven. Als de prijzen op den duur zo hoog worden, zal het meer lonen te investeren in maatregelen die de CO2-uitstoot tegengaan. Op die manier draagt de overheid dan bij aan het beperken van de CO2-uitstoot." Zelf is Bergkotte geen fan van het afkopen van milieubelasting. "De UU heeft dat gelukkig ook nog niet hoeven doen. Voor de periode 2008-2012 hebben we al weer nieuwe emissierechten gekregen, maar dat zijn er minder dan in de vorige periode. We moeten daar dus mee zien uit te komen."

Om goed te kunnen meten wat de universiteit precies verbruikt, moesten er nieuwe en meer gasmeters worden geplaatst in De Uithof. "Het Facilitair Bedrijf Utrecht (FBU) is daar een jaar lang mee bezig geweest." Een belangrijke stap om energie- en waterbesparingen te realiseren, is volgens Bergkotte, dat je precieze meetgegevens hebt. "Nu meten we centraal hoeveel water en energie we verbruiken. Als een faculteit ergens op weet te bezuinigen - en ik weet dat dat gebeurt - vloeit het bespaarde geld terug in de grote pot en weet de faculteit niet hoeveel er is bespaard. Het zou natuurlijk veel eerlijker zijn om degenen die bezuinigen daar ook letterlijk krediet voor te geven. Net zo goed is het terecht dat je de grootverbruikers ook op hun gedrag kan wijzen en wellicht in overleg maatregelingen kan nemen om te bezuinigen."

Vleeswaren

Op dit moment let de directie vastgoed en campusontwikkeling op de 'natuurlijke momenten' waar en wanneer er milieubesparende maatregelen genomen kunnen worden. "Dat is bij nieuwbouw, verbouw of groot onderhoud en dat gebeurt op zich al jaren. Het Minnaert en het iets oudere Educatorium zijn bijvoorbeeld duurzaam gebouwd. En het nieuwe Bètagebouw en het gebouw dat voor Geowetenschappen, het RIVM en TNO wordt gebouwd ook. Maar als je over duurzaam praat, kun je verschillende criteria toepassen. Soms gaat het om materiaalkeuze of om foefjes om energie te besparen door op een bepaalde manier te bouwen of zoals in het Minnaert de wc's door te spoelen met regenwater. Wij moeten natuurlijk ook alles financieel verantwoorden. Het college van bestuur vraagt altijd naar de kosten", aldus Bergkotte.

Dezelfde vraag krijgt ook Ineke van Oosten, directeur van het Facilitair Bedrijf Utrecht (FBU) keer op keer. Het FBU is een serviceverlenende dienst die onder meer het universitaire wagenpark beheert, auto's verhuurt, zorgdraagt voor de catering, schoonmaak, beveiliging, het verwijderen van het afval en de post rondbrengt. Op elk vlak heeft het FBU te maken met milieunormeringen. Maar behalve dat de dienst moet voldoen aan de wettelijke eisen, wil de dienst, net als huisvesting, méér. Vandaar dat in de bedrijfsrestaurants verschillende EKO-producten zijn te vinden, hoewel daar meestal wel een wat hoger prijskaartje aanhangt. Maar aan het verminderen van verpakkingsmaterialen in de kantines wordt bijvoorbeeld niet meer gedacht.

Van Oosten: "Jaren geleden werd uit oogpunt van het milieu de kaas en de vleeswaren op een schaal gepresenteerd in de bedrijfsrestaurants. Al die plastic soloverpakkingen waren slecht voor het milieu. Maar hierdoor werd wel weer een ander probleem geschapen. Want hoe hygiënisch is dat? Wij moeten voldoen aan eisen ten aanzien van voedselveiligheid. En wat doe je met de producten die overblijven? Die kun je niet terug in de koelkast zetten. Als ze verpakt en gekoeld zijn gepresenteerd kan dat wel. " Het FBU wil voldoen aan alle wettelijke eisen en waar het kan wordt er een schepje bovenop gedaan, maar "op het niveau van common sense". "Wat we doen moet financieel en praktisch haalbaar zijn."

Uitstraling

Wie alles weet van de queste naar EKO-producten is hoofd catering Harmen Strikwerda. "Zo'n vijf jaar geleden zijn wij vol overgave begonnen met het verkopen van EKO-producten, maar veel van die producten zijn inmiddels weer uit de verkoop genomen. Vaak waren er problemen met leveranciers, soms wilden de klanten bepaalde producten echt niet op hun dienblad laden. "Op een gegeven moment gingen we helemaal over op EKO-zuivel, maar nu verkopen we alleen nog de melk en de karnemelk. De drinkyoghurtverkoop liep enorm terug met wel duizend stuks per maand. Toen ik uiteindelijk overstapte op Vifit, schoot de verkoop weer omhoog. EKO-fruit is duur, mensen willen de prijs er niet voor betalen en als het om brood gaat.... brood kun je alleen krijgen als afbakbrood en we hebben niet de capaciteit om het af te bakken. Voor de broodjes geld min of meer hetzelfde. Die moeten vlak voor consumptie worden gebakken, maar net op dat moment heb ik mijn medewerkers nodig voor de lunch."

Alleen de sociaal verantwoorde koffie heeft een opmars gemaakt en beklijft. "Negentig tot 95 procent van onze koffie - in de automaten, restaurants en onze zogenoemde vergaderkoffie - is op de een of andere wijze sociale koffie. Een deel is Max Havelaar, maar ook Douwe Egberts heeft sinds kort een sociale koffievariant die nu ook in onze automaten zit. Er zijn ook nog medewerkers die zelf hun koffie kopen en die bepalen natuurlijk zelf wat voor soort ze drinken."

Waar binnen het FBU aan wordt gewerkt en wat ook wordt aangemoedigd door de werkgroep Duurzaamheid is een centraal inkoopbeleid en een afdeling voor gecoördineerde inkoop. "Je kunt dan bij de inkoop bijvoorbeeld in de contractvoorwaarden met de leverancier opnemen dat de diensten met een minimaal aantal vervoersbewegingen worden geleverd. " Wat dat betreft, zegt Van Oosten, zou het ook leuk zijn om eens te kijken naar het woon-werkverkeer van de medewerkers. "Vroeger moest je als werknemer van de UU in de buurt wonen, dat hoeft tegenwoordig niet meer. Dat is natuurlijk niet meer van deze tijd, maar heeft wel als gevolg dat er veel meer wordt gereden."

Volgens Van Oosten gaat het de goede kant op met de UU als het gaat om het milieuvraagstuk. "In de bouw en verbouw waar wij als dienst ook altijd bij betrokken zijn, wordt er veel aandacht aan het milieu besteed. En dit college van bestuur heeft - in vergelijking met voorgaande cvb's - ook veel beter in de gaten dat er heel veel geld omgaat in facilitaire zaken. Vandaar dat er vanuit het college ook meer aandacht voor kostenreductie is. Wij willen gezamenlijk onze kosten terugdringen, wij willen dat op een goede manier bereiken met oog voor het milieu. Maar ik besluit met de woorden van Hans Amman: 'Wij hoeven niet heiliger dan de paus te zijn'."

Vandaar ook dat de werkgroep Duurzaamheid van de Universiteitsraad weet bij wie ze het beste kunnen aankloppen: het college van bestuur. En nu is een goed moment, nu het cvb een nieuw Strategisch Plan moet schrijven voor de jaren 2009-2013. Student Arne Jeninga van de werkgroep heeft zich met zijn collega's al laten informeren over hetgeen er op het duurzame vlak gebeurt. Zij zijn druk bezig met het schrijven van een adviesnota die in april aan het college wordt overhandigd. "We richten ons onder meer op de maatschappelijke rol van de UU. Wij vinden dat een universiteit een voorloper moet zijn. Dat wil ze sowieso zijn op het vlak van onderwijs en onderzoek. Maar wij vinden dat de UU ook op het maatschappelijke vlak als een change agent moet fungeren. Met een groen imago geef je aan dat je gericht bent op de toekomst en wij denken dat nieuwe studenten dat aantrekkelijk vinden, zij zijn tenslotte ook toekomstgericht."

Op praktisch gebied zien Jeninga & co graag dat het college van bestuur in het Strategisch Plan vastlegt dat ze duurzaam zullen gaan inkopen. "We willen dat de universiteit de voornemens van het rijk en de gemeente volgt. De rijksoverheid wil in 2010 honderd procent duurzaam inkopen, de gemeente Utrecht houdt het op 75 procent in 2010. Wij willen dat de universiteit minimaal dezelfde ambitie toont als de gemeente. Wij denken dat als grote instellingen duurzame producten afnemen, het bedrijfsleven deze meer zal aanbieden. Als de vraag groeit, ziet het bedrijfsleven er handel in en worden deze producten goedkoper en financieel voor meer mensen bereikbaar. Er zijn dus trekkers nodig en wij hopen dat de UU er één van wil zijn. Vele wetenschappelijke disciplines aan deze universiteit hebben raakvlakken met milieu en duurzaamheid. Het zou leuk zijn als het college van bestuur dat meeneemt in zijn overwegingen. Daarnaast hopen we op kleine aanpassingen in de bedrijfsvoering. We denken bijvoorbeeld aan dubbelzijdig printen, dunner papier en een sleeppulse op verlichting. Op deze manier proberen we de milieubelasting te verminderen. Ik heb gehoord dat dertig procent bespaard kan worden door je gedrag als verbruiker te veranderen."

Groentetas

In de strijd van de U-raad kan het MUS zich helemaal vinden. MUS staat voor Milieuplatform Utrechtse Studenten en is de nieuwe naam voor het UMPU (Universitair Milieuplatform Utrecht) dat niet heel actief meer was. Suzanne Maas en Suzanne de la Fonteijne zitten in het bestuur van het negen leden tellende MUS. Zij zijn al langer actief en bekend vanwege de verkoop van de groentetas in De Uithof. Ze zijn drie jaar geleden door het landelijke studentennetwerk voor duurzame ontwikkeling LHUMP gevraagd de Utrechtse tak nieuw leven in te blazen.

Hun eerste activiteit was het oprichten van Groentetas. Het bedenken van een nieuwe naam en het verzinnen van allerlei activiteiten die gericht zijn op de levensstijl van studenten is vanaf september 2007 van start gegaan. "We willen niet in het vaarwater komen van de duurzaamheidsgroep van de U-raad en richten ons meer op de levensstijl van studenten. We zoeken samenwerking met groepen die al bestaan. Zo hebben we vorige week in samenwerking met twee studieverenigingen en Uit in de Uithof de documentaire Mine your own business vertoond en daarna werd een lezing gegeven. Elke laatste woensdag van de maand zullen wij iets dergelijks organiseren."

De beide Suzannes volgen de studie Milieuwetenschappen, Maas doet Milieu en Maatschappijwetenschappen en De la Fonteijne Milieu en Natuurwetenschappen. Vanuit die interesse zijn ze enkele jaren geleden begonnen met de Groentetas. Voor vijf euro krijg je een tas vol biologische groenten met recepten. Toen ze werden benaderd door het LHUMP waren ze meteen enthousiast. "Aan de universiteit werken en studeren allemaal slimme mensen en je kunt van hen toch verwachten dat ze over het milieu nadenken en daar ook iets aan willen doen. Wij willen in elk geval een bijdrage leveren en studenten bewust maken van bijvoorbeeld hun energieverbruik."

MUS gaat ook proberen een globale analyse te maken van het energieverbruik van de universiteit met behulp van een quickscan. Deze vragenlijst is opgesteld door het LHUMP en ook andere lokale milieuplatforms aan andere universiteiten zullen die uit gaan voeren. "Hopelijk kunnen we zo in kaart brengen welke universiteit en hogeschool nu echt zuinig met energie omgaat en waar er verbeteringen te behalen zijn."

De vraag blijft wat het college zich aantrekt van alle wensen en verzoeken. Hans Amman kan zich wel vinden in het voorstel van Marc Bergkotte: wie zuinig doet met water en energie mag het bespaarde geld zelf houden, maar extra uitgaven doen ten behoeve van het groene imago vindt hij niet echt nodig. Het tropische bos Trésor in Frans Guyana, waar wetenschappers van de Universiteit Utrecht onderzoek doen, mag dan ook van geluk spreken dat voorzitter Van Rooy en oud-rector Gispen warme pleitbezorgers zijn voor het overzeese stukje UU. "Ik vroeg nog aan de rector en de voorzitter of het wel echt nodig was om daar geld aan uit te geven, maar de rector zei 'ach het is zo'n leuk en inhoudelijk goed project'. Dus toen zei ik maar oké. Emotie kreeg hier de overhand."

Hoe groen zijn de geïnterviewden?

Hans Amman: "Ik ben niet zo groen. We rijden wel eens samen in een busje naar een afspraak in plaats dat we elk afzonderlijk met de auto gaan. En van de vorige studenten uit de Universiteitsraad kreeg ik bij het afscheid een duurzaamheidsplantje, maar dat staat nu bij de dames van de griffie. Zij zorgen er veel beter voor dan ik."

Marc Bergkotte: "Uit zakelijke overwegingen doe ik niet veel meer dan afvalscheiden, zo veel mogelijk spaarlampen gebruiken en de auto laten staan. Ik heb ook een groene creditcard. Elke keer als ik die gebruik dan gaat er een klein bedrag naar een groen doel." En hij verspreid graag groen nieuws: "Wat veel mensen niet weten is dat tl-buizen als een normale lamp uit gezet mogen worden. Veel mensen denken nog dat je deze lampen beter kan aanlaten als je voor enige tijd de ruimte verlaat omdat die veel energie verbruiken als je ze aanzet. Maar bij de nieuwe generatie werkt het anders. Als je langer dan 20 seconden de ruimte verlaat, kun je een tl-buis beter uit doen."

Arne Jeninga: "Ik ben onlangs verhuisd naar een oud klooster. Beneden in de kelder staat een enorme cv uit de jaren zestig, die bijzonder onzuinig is. Dat vind ik vervelend; in mijn vorige huis zette ik bijvoorbeeld tot ergernis van mijn huisgenoten de verwarming altijd laag. Ik zou wat meer op het milieu kunnen letten als ik spullen koop, maar de prijs wint het vaak van het milieu op dat gebied. Ik koop een aantal goede producten zoals fair trade koffie en biologische groenten. Verder eet ik vegetarisch, dat ben ik geworden omdat ik tegen de bio-industrie ben, maar het blijkt ook heel groen te zijn. Verder reis ik met de fiets of het OV, maar afgelopen maand heb ik wel weer een keer gevlogen en ik moet zeggen: dat was heerlijk."

Suzanne Maas: "Ik ben veganist, ik reis met het openbaar vervoer en de fiets, ik probeer in eerste instantie tweedehands spullen te kopen en ik eet - als mijn budget dat toelaat - biologisch."

Suzanne de la Fonteijne: "Ik heb mijn ecologische voetafdruk op internet laten meten en dat viel tegen. Je moest daarvoor veel vragen beantwoorden en veel van die vragen gingen over levensstijl. Ik scoorde bijvoorbeeld heel slecht op verpakkingsmaterialen. Wat weet je bijvoorbeeld van de herkomst van supermarktproducten? Ik koop wat er in de aanbieding is. Maar er wordt ook gevraagd of je vlees eet. En dat doe ik niet of heel erg weinig. Het programma meet ook je indirecte energieverbruik en ik moet zeggen dat mijn gedrag me erg tegenviel. Zo liet ik mijn computer te lang aanstaan en had ik geen spaarlampen. Nu probeer ik daar veel meer op te letten. Wat ik wel bewust doe is geen rijbewijs halen, dan hoef ik ook geen auto te rijden. En vliegen, dat doe ik niet meer zo snel."

Ineke van Oosten: "Ik rij in een Toyota Prius. Het was één van de eerste hybride-auto's die je in Nederland kon krijgen. De eerste serie was alleen te koop in Japan, maar zodra ze hier te koop waren, heb ik er één aangeschaft. En van de schoonmakers heb ik geleerd dat je zonder schoonmaakmiddel heel goed kunt poetsen met microvezeldoeken. Je hebt dan alleen water nodig."

Dag van de Duurzame Student

Earth Day krijgt op dinsdag 22 april ook een universitaire invulling. Dan wordt aan de Universiteit Utrecht de Dag van de Duurzame student georganiseerd. Op deze dinsdag zullen er workshops worden gehouden, zijn er lezingen, is er een informatiemarkt en wordt de site Duurzamestudent.nl gelanceerd. Op deze dag moeten de studenten een praktisch antwoord vinden op de vraag: "wat kan ik zelf met duurzame ontwikkeling?' Thema's die aan bod komen zijn eerlijk consumeren, energiebesparing en duurzaamheid in stages, vrijwilligerswerk, carrière en onderwijs. Met de verschillende activiteiten wil het MUS en de duurzaamheidswerkgroep van de U-raad studenten aanzetten tot een bewuste levensstijl. Het programma is nog niet helemaal rond maar diverse studievereningen en maatschappelijke organisaties zullen een bijdrage leveren aan De Dag van de Duurzame Student.

'Onderwijs is een feestje, maar je moet zelf de slingers ophangen'

Tot op zekere hoogte een rake analyse, vinden verschillende docenten die het Ublad naar hun mening vroeg, maar de zwarte Piet wordt wel heel eenzijdig bij het onderwijs gelegd.

Marjolein Versteeg en Erik Hardeman

"De massaliteit in de zogeheten studentrijke faculteiten is zeker een ongunstige factor", erkent hoogleraar geschiedenis Josine Blok. "De maatschappelijke vraag naar hoger onderwijs voor velen is - niet alleen in Nederland, maar in heel West-Europa - niet gepaard gegaan met een bijbehorende financiering. Daarmee is de kleinschaligheid, die vanouds een pijler was onder het academische onderwijs, grotendeels verloren gegaan en lijkt het hoger onderwijs, dat die 'velen' nu volgen, niet erg meer op wat men er oorspronkelijk onder verstond."

Toch is het maar de vraag of massale hoorcolleges wel onder alle omstandigheden zo verwerpelijk zijn als de auteurs van het essay betogen. "Een hoorcollege gegeven door een goede, inspirerende docent en door studenten daadwerkelijk voorbereid en verwerkt kan een succesvolle onderwijsvorm zijn en intellectueel bevredigender dan het zesde werkstukje van eigen hand of de zoveelste voordracht van een medestudent", vindt Blok.

"Je zou de massale hoorcolleges wel kunnen afschaffen", zegt hoogleraar dierpsychologie en psychofarmacologie Leon Kenemans, "maar daarvoor wordt de toegevoegde waarde ervan - door opleiding en studenten - als te groot beschouwd." Dat de massaliteit het persoonlijk contact tussen studenten en docenten belemmert, waagt Kenemans trouwens te betwijfelen. "Er zijn in al die massaliteit toch in elke cursus weer tientallen studenten die in de pauze of na afloop de weg naar de docent weten te vinden, voor concrete vragen over de stof, dan wel voor gerelateerde onderwerpen."

Een andere vraag is of het onderwijs wel zo massaal en ontdaan van passie is als de auteurs van het essay beweren. "Eerlijk gezegd beschrijven deze studenten een situatie die bij ons niet meer voorkomt", zegt docent-onderzoeker Ed Moret van Farmacie. "Wij hebben het oude hoorcollege/tentamen-model al in 2001 afgeschaft en proberen veel nieuwe onderwijsvormen uit. We hebben kleine groepen en veel projecten, soms met prijswinnaars."

Ook docent-onderzoeker Debbie Jaarsma ziet bij haar studenten Diergeneeskunde geen afwezigheid van passie maar juist een enorme gedrevenheid om naast de veertigurige 'werkweek' die ze al maken op de faculteit ook nog eens actief te zijn binnen de studie of het latere beroepsveld. "Het eventueel ontbreken van betekenisgeving wordt bij Diergeneeskunde opgevangen door al in een vroeg stadium van de studie context en relevantie met zicht op de latere beroepsuitoefening toe te voegen. De klacht die ik van mijn studenten hoor is eerder dat ze te veel tijd bezig zijn met de studie!"

Rumoerig

Met de term 'afvinkcultuur' leggen de auteurs van het essay de schuld nogal eenzijdig bij de docenten, lezen we in veel reacties. "Het is erg gemakkelijk om naar de docenten te wijzen", schrijft docent-onderzoeker Jacomine Nortier van Nederlands. "Ik, en met mij heel wat collega's, ben niet blij met de cultuur waarin alleen nog maar gepresteerd - gelezen, ingeleverd, etcetera - wordt in ruil voor beloning of straf. Maar is die cultuur ontstaan door inspiratieloos onderwijs? Wij zijn daar niet van overtuigd."

"Zelfs bij de meest briljante docent is het in de achterste helft van de Theatron-zaal zeer rumoerig", constateert Kenemans. "Dit heeft verschillende oorzaken: de massaliteit en het daaruit voortvloeiende indirecte contact met de docent, maar ook de houding van de studenten zelf: velen zien het college vooral als een goede gelegenheid om weer even bij te praten."

Het is dus maar helemaal de vraag of meer inspirerende onderwijsvormen erin zullen slagen om studenten meer intrinsieke motivatie te bezorgen. Blok: "Naar mijn ervaring - met onder andere een leesgroepje voor studenten, excursies in binnen- en buitenland en lezingen door gerenommeerde vakgenoten - komt daar precies dezelfde, in aantal bescheiden, groep studenten op af die al gemotiveerd is."

Docent-onderzoeker Vincent Duindam van Algemene Sociale Wetenschappen is nog stelliger: "Intrinsieke motivatie kun je als student niet aan docenten ontlenen, maar per definitie alleen aan jezelf. Veel studenten starten vooral vanuit een extrinsieke motivatie: 'Met deze studie kun je veel kanten op', 'je legt je nog niet vast', 'er zijn allerlei beroepsmogelijkheden', etc. Extrinsiek gemotiveerde studenten zijn vaak minstens evenveel geïnteresseerd in de stad, het uitgaansleven, en in de berichten van hun mobieltje als in de inhoud van de studie."

"Als studenten ervoor kiezen om de eerste weken te missen en een reis te maken, dan heeft dat niets te maken met het onderwijsaanbod op zich", beaamt docent-onderzoeker Liesbeth Woertman van Psychologie en een van de kandidaten voor de prijs 'docent van het jaar'. "Wij kunnen als docenten het onderwijs nog zo aantrekkelijk maken, als studenten geen inzet tonen, sterker nog, niet eens komen, dan houdt het op."

Tolerant

Een beetje meer motivatie van de kant van studenten, kan dus geen kwaad. Om die reden ziet onderwijscoördinator Susan te Pas van Psychologie in tegenstelling tot de auteurs van het essay wel brood in maatregelen om die 'extrinsieke' motivatie te bevorderen. "Volgens mij is het probleem dat de auteurs schetsen op zich niet nieuw. Ook toen alle studies nog kleinschalig waren was het 'studentenleven' een begrip, en dit hield zeker niet alleen maar de studie in. Wat denk ik relatief nieuw is, is dat er door het financieringssysteem veel minder ruimte is voor 'buitenschoolse activiteiten', waardoor studenten nu veel vaker moeten kiezen of ze activiteiten ondernemen binnen de studie, of daarbuiten. De universiteiten hebben dat in de gaten, en zijn, onder meer om de studenten voor persoonlijke en financiële ellende te behoeden, maatregelen gaan nemen om de extrinsieke motivatie van de studenten te bevorderen, bijvoorbeeld het GPA en het BSA. Daarmee worden overigens, in ieder geval bij de opleiding Psychologie, goede resultaten bereikt."

Ook onderwijshoogleraar Gerda Croiset van Geneeskunde denkt dat enige externe dwang geen kwaad kan, al poneert zij haar stelling vooralsnog in de vorm van een vraag. "Moeten we er misschien als docenten toch wat steviger tegen aan en zijn we te tolerant voor sommige studenten?"

Inspirerende momenten

Ondanks hun vaak tegenstrijdige meningen zijn alle betrokkenen het erover eens dat waar mogelijk gestreefd moet worden naar meer activerend onderwijs. Te Pas: "Binnen de opleiding Psychologie en ook daar buiten, komen gelukkig steeds meer initiatieven om studenten in ieder geval de mogelijkheid te bieden wat extra's met hun studie te doen, door middel van de eerstejaars 'colleges', meer activerende colleges, honoursprogramma's voor hogerejaars, etcetera. Deze initiatieven laten zien dat je ook bij massastudies het contact tussen studenten en docenten kunt vergroten, iets wat van groot belang is voor de intrinsieke motivatie van studenten, en ook van docenten, want dat wordt nog wel eens onderschat."

Dat je studenten via activerend onderwijs meer bij de stof kunt betrekken, staat ook voor andere inzenders als een paal boven water. Docent-onderzoeker binnen Genderstudies Iris van der Tuin vertelt hoe zij bij het samenstellen van een nieuw tekstboek voor de cursus 'Gender, etniciteit en cultuurkritiek,' de concepthoofdstukken liet lezen aan een groep van 125 studenten. "Sommige studenten werden zo enthousiast dat zij niet één hoofdstuk wilden becommentariëren, maar het hele boek in conceptvorm hebben doorgenomen om dit van kritisch commentaar te voorzien. Het gezamenlijke doel van docent en studenten was het maken van een boek dat goed aansloot bij de stand van zaken in het vakgebied èn bij de belevingswereld en interessesfeer van de tweedejaarsstudent. Dit hebben de redacteuren ervaren als één van de meest inspirerende momenten uit hun onderwijscarrières."

Noch Van der Tuin noch haar collega Willemijn van der Linden van Taal- en Cultuurstudies zeggen zich dan ook te herkennen in het door Van Hoof en Woensdregt beschreven 'demotiverende studieklimaat' van de UU. "De docent én de student zijn allebei evenzeer verantwoordelijk voor een inspirerende leeromgeving. Zoals de docent tussentijds informeren moet naar de mate waarin het college wordt gewaardeerd, moeten studenten niet schromen feedback te geven aan de docent: wat werkt wel en wat werkt niet?"

Duindam zegt hetzelfde in andere woorden: "Met studeren is het net als met het leven in het algemeen: het is een feestje, maar je moet wel zelf de slingers ophangen. Mijn stelling is: 'It takes two to tango'."

Waarheen? Waarvoor?

Utrechtse studenten naar het buitenland:

Ronnie van Veen

De redenen om in het buitenland te gaan studeren zijn zo divers als de bieren in België. De een kiest vooral voor de vakken die aangeboden worden aan een specifieke universiteit, de ander hoopt op feestende medestudenten.

Froukje Zumbrink (22), derdejaars student Taal- en Cultuurstudies, studeerde een jaar lang in het Australische Perth. Zij liet in haar keuze de zon een rol van betekenis spelen: "Ik wilde graag naar een Engelstalig land, dat is gewoon een stuk eenvoudiger. En ik wilde mooi weer. Dan is de keuze snel gemaakt." En als het wat minder mooi weer was vertrok ze even voor een vakantie naar het relatief nabijgelegen Thailand, zo voegt de studente TCS er fijntjes aan toe.

Een meer filosofische inslag kan evengoed de reden zijn om een ander land of continent te bezoeken. Elwyn Davies (21), derdejaars Liberal Arts & Sciences, die naar de VS afreisde, stelt: "Ik denk dat het goed is om eens in de zoveel tijd in een totaal andere omgeving te zitten, daardoor krijg je een andere blik op je wereld." Dat Californië, net als Perth, een bijzonder aangenaam klimaat kent, kan hij onmogelijk als een straf opvatten. Het kwam maar zelden voor dat hij zonder zonnebril over straat ging. Elwyn: "Op 10 december heb ik nog aan het zwembad zitten leren."

Papierwerk

Dat klinkt allemaal bijzonder uitnodigend. Waarom zou niet iedere student zo'n buitenlandse trip ondernemen? Elwyn noemt het gebrek aan informatie als mogelijke oorzaak: "Ik hoor vaak van studenten dat ze graag naar het buitenland willen, maar dat ze er te laat achtergekomen zijn dat dat ook echt mogelijk is."

Daarnaast worden studenten misschien afgeschrikt door de uitgebreide voorbereidingen die een uitwisseling vergt. Studenten die een deel van de studie buiten Nederland willen volgen, wordt geadviseerd om al een jaar van tevoren stappen te ondernemen. Vooral de hoeveelheid in te vullen formulieren wordt door menigeen als een last ervaren. Elwyn kan daarover meepraten: "Je moet er echt veel tijd en moeite insteken om het rond te krijgen. Het is gewoon veel papierwerk."

Desondanks verlaten jaarlijks vele studenten van de UU de Domstad voor een verblijf aan een universiteit buiten Nederland. Zij volgen waarschijnlijk het advies van de ervaringsdeskundigen op: "Laat je niet afschrikken door allerlei bureaucratische procedures, bijvoorbeeld het regelen van een visum. Als je naar het buitenland wilt, moet je het gewoon doen."

Neus in de boeken

Natuurlijk betekent studeren in het buitenland niet alleen bakken in de zon, er moet ook gestudeerd worden. Wat betreft de hoogte van de studielast zijn de verhalen zeer divers. Deze verschilt duidelijk per land en per universiteit.

Inmiddels afgestudeerd Neerlandica Marieke Winkler (24) had, toen zij ervoor koos om vijf maanden in Engeland te gaan studeren, verwacht dat de studielast hoger zou zijn dan later bleek: "Ik moest wel heel veel lezen, maar niet meer dan ik al gewend was." Elwyn Davies zegt flink met de neus in de boeken te zijn gedrukt. "Ik moest niet minder dan zo'n driehonderd pagina's per week lezen en de stof was ook nog eens op een hoog niveau."

Daarentegen hoefde Froukje in Perth niet bang te zijn dat ze met een onvoldoende opgezadeld zou worden: "Om niet te slagen moet je echt helemaal niets doen. In principe haalt iedereen gewoon alles." Evelien de Hoop (20) die in Tsjechië studeerde heeft dezelfde ervaringen: "De lat voor een voldoende lag soms bijzonder laag." Ze heeft wel een idee waarom voldoendes scoren niet al te moeilijk was: "Ik volgde colleges met internationale studenten. Daar zitten bijvoorbeeld ook Amerikanen tussen. In de VS is er een heel ander universiteitssysteem; sommige Amerikanen die in de VS op een universiteit zitten, zouden hier niet verder komen dan mbo of hbo. Om hen toch te laten slagen op een Tsjechische universiteit, moet het gemiddelde naar beneden bijgesteld worden."

Relaxt

Een ander land betekent andere docenten. De ervaring met de buitenlandse docenten is veelal positief. Wat Marieke Winkler in Sheffield vooral opviel was de open sfeer: "De relatie tussen studenten en docenten was heel goed. De docenten waren allemaal erg informeel. Je kon altijd langskomen; het is in Engeland laagdrempelig om docenten iets te vragen." Datzelfde is volgens Froukje in Australië het geval. "Hier in Utrecht heb ik soms het gevoel dat ik tijd van de docent in beslag neem, dat ik te veel aandacht vraag . Dat had ik daar in Perth helemaal niet."

De verhouding student-docent was volgens Froukje soms zo relaxt dat er sprake was van een doorgeslagen democratisering binnen de universiteit. De studente vertelt dat een van haar docenten zei dat hij vooral wilde dat zijn studenten een goede tijd hadden. "We moesten het maar zeggen als we een opdracht niet leuk vonden. Dan zorgde die docent voor een opdracht die wel leuk was."

Plastic

Wat studenten die in het buitenland zijn geweest zich altijd zullen blijven herinneren, is de plek waar zij gewoond hebben en de huisgenoten met wie zij daar samenleefden. Elwyn: "Mijn Amerikaanse huisgenoten aten altijd met plastic bestek van plastic borden omdat ze afwassen te veel werk vonden. Op een gegeven moment kwam ik er achter dat we een perfect functionerende afwasmachine in de keuken hadden staan..."

Marieke is zeer te spreken over de tijdelijke huisvesting in Sheffield: "Ik zat in een geheel opgeknapte en gepimpte brandweerkazerne met een mooie oprijlaan en een tennisbaan ervoor, en overal zaten eekhoorntjes."

Evelien had haar huisvesting graag anders gezien. "Wat ik jammer vond is dat alle Erasmusstudenten in een groot flatgebouw werden gestopt. Zo'n grote kliek kan het heel gezellig met elkaar hebben, maar het heeft vrij weinig van doen met het land waarin je verblijft."

Collegezaal

Wie eenmaal het buitenland heeft ervaren, wordt aangestoken door het reisvirus. Elwyn, Froukje, Marieke en Evelien denken dan ook binnen afzienbare tijd de grens over te steken om een vervolg te geven aan hun studie in het buitenland. Maar heeft het hen nu iets waardevols opgeleverd, dat studeren in den vreemde?

Froukje denkt, ondanks de vrijblijvendheid van de universiteit in Perth, van wel: "Het is heel wat waard om te beseffen dat je jezelf weet te redden aan de andere kant van de wereld." Ook Eveliens buitenlandse verblijf is zeker niet voor niets geweest: "Ik ben in Tsjechië in contact gekomen met iemand die onderzoek doet naar iets wat mij heel erg interesseert. Daar ga ik nu mijn bachelorscriptie over schrijven, bij haar! Dus aankomende zomer zit ik weer in Tsjechië."

Het resultaat van de uitwisseling is bij Marieke zelfs al zichtbaar. Zij doceert sinds enige tijd aan de UU. Dat lesgeven iets voor haar is, bleek pas tijdens de stage die ze in Sheffield liep: "Als ik in Sheffield niet de mogelijkheid had gekregen om les te geven, had ik waarschijnlijk nooit ervaren hoe het was om voor een collegezaal te staan."

*Op woensdag 5 maart vindt de vierde editie van de Onderwijsparade van de Universiteit Utrecht plaats. Het thema van deze middag zal zijn: Zin en onzin van internationalisering. Meer informatie op www.uu.nl/onderwijsparade

In kader:

Elwyn Davies, 21, derdejaars Liberal Arts & Sciences in combinatie met Natuur- en Sterrenkunde.

Verblijf: Santa Barbara, Californië, VS.

Duur: drie maanden. University of California, Santa Barbara

'Op 10 december heb ik nog aan het zwembad zitten leren'

Froukje Zumbrink, 22, derdejaars Taal- en Cultuurstudies.

Verblijf: Perth, Australië.

Duur: een jaar. Edith Cowan university.

'Het is heel wat waard om te beseffen dat je jezelf weet te redden aan de andere kant van de wereld'

Marieke Winkler, 24, Afgestudeerd (researchmaster Dutch language & literature). Geeft nu les aan tweede en derdejaars studenten Taal- en Cultuurstudies

Verblijf: Sheffield, Engeland.

Duur: vijf maanden. University of Sheffield.

'Ik kreeg de mogelijkheid om les te geven'

Evelien de Hoop, 20, derdejaars University College

Verblijf: Brno, Tsjechië.

Duur: 4,5 maanden. Masaryk universiteit.

'Aankomende zomer zit ik weer in Tsjechië'

Verliefdheid is een vreemde ziekte

Fleur Baxmeier

"Verliefde mensen idealiseren hun geliefde, zijn blind voor de negatieve kanten van diezelfde geliefde, negeren hun sociale omgeving compleet, zijn totaal gefocust op de persoon op wie ze verliefd zijn en houden er irrationale denkpatronen op na", aldus dr. Jack van Honk, als experimenteel psycholoog verbonden aan de Universiteit Utrecht. "Ze kunnen alleen nog maar praten over het object van hun verliefdheid en hoe geweldig die persoon is, terwijl jij als je hem of haar ziet denkt: is dít degene over wie ik al die verhalen heb gehoord?"

De Dikke van Dale omschrijft verliefd zijn als "een sterk verlangend, onrustig makend gevoel voor iemand". Psycholoog Carl Jung houdt het op een "ingewikkelde scheikundige reactie die je verandert en iets doet met je lichaam". Volgens Van Honk, die regelmatig lezingen geeft over het onderscheid tussen verliefdheid en liefde, is échte verliefdheid een "ontzettend egoïstische houding die helemaal niks te maken heeft met de persoon op wie je verliefd bent, maar veel weg heeft van een psychische stoornis of psychose".

"De termen verliefdheid en liefde worden vaak door elkaar gebruikt, terwijl uit biologisch onderzoek is gebleken dat ze vaak lijnrecht tegenover elkaar staan", legt Van Honk uit. "Verliefde mensen maken bijvoorbeeld heel veel stresshormonen aan, terwijl je in echte liefde, zoals de liefde tussen moeder en kind, juist een verhoogde activiteit ziet van oxytocine: een 'knuffelstof' die de aanmaak van stresshormonen remt. Verliefdheid gaat bijna altijd gepaard met onzekere gevoelens en bezitsdrang, terwijl je dat niet of veel minder hebt als je van iemand houdt. Het zijn daarom twee totaal verschillende gevoelens."

Van Honk durft te beweren dat "zwaar verliefde mensen nooit van het object van hun verliefdheid kunnen houden": "Het stresshormoon cortisol dat tijdens verliefdheid wordt aangemaakt en de peptide oxytocin die tijdens liefde om de hoek komt kijken, werken antagonisch. Dat wil zeggen dat of de één of de ander wordt aangemaakt, maar nooit beide tegelijkertijd. Ebt de verliefdheid na een jaar of anderhalf weg, dan kan het natuurlijk wel overgaan in liefde. Maar het is een veelgemaakte fout van mensen om gedurende de verliefdheidsfase al 'ik hou van jou' te zeggen. Dat kán gewoon niet."

Om te begrijpen wat er zich bij verliefde mensen precies afspeelt onder hun hersenpan, is een korte scheikundeles noodzakelijk. Het verliefdheidsvirus wordt namelijk veroorzaakt door een aantal hormonen die in je hersenen worden aangemaakt: fenylethylamine (een zogenaamde oppepper waardoor je actief wordt), endorfine (zorgt voor een blij en opgewekt gevoel en heeft een verslavende werking), amfetamine (vergelijkbaar met de drug speed) en dopamine (genotopwekkend).

De vlinders die fladderen in je buik, de irrationele bezitterige gedachtes en bizarre acties waaraan verliefde mensen zich veelal schuldig maken, zijn dus allemaal het gevolg van een chemische molotovcocktail in je bovenkamer. En alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is, zijn sommige hormonen die tijdens een verliefdheid worden aangemaakt ook nog eens verslavend. Van Honk: "Mensen die verslaafd zijn aan het verliefdheidsgevoel kunnen geen langere relaties hebben omdat ze continu op zoek bent naar een volgende love shot."

Wat ons terugbrengt bij de opmerking van Van Honk dat verliefdheid 'een ontzettende egoïstische houding is die helemaal niks te maken heeft met de persoon op wie je verliefd bent': "Als iemand een enorme drang naar verliefdheid heeft, dan kan hij of zij dat op elk willekeurig persoon worden", legt Van Honk uit. "Gaat dat op een gegeven moment mis, dan zal hij of zij binnen een mum van tijd weer verliefd worden op een ander persoon. De verliefdheid zal blijven zoeken naar 'slachtoffers' om de verliefde gevoelens op te projecteren."

Van Honk benadrukt dat hij het hier niet heeft over 'zo maar een beetje verliefd zijn', maar over allesoverheersende, extreme vormen van verliefd zijn: "Iedereen kent wel iemand die totaal opgeslokt wordt door zijn of haar verliefdheid, vooral bij pubers zie je dat vaak. Niet voor niets hebben loverboys veel succes bij jonge meisjes: zij maken er gewoon gebruik van dat die meisjes extreem verliefd op hen zijn en daardoor heel kwetsbaar. Mensen die echt verliefd zijn, kunnen door het object van hun verliefdheid heel gemakkelijk worden gemanipuleerd."

Resteert de vraag waaróm we eigenlijk verliefd worden. "Dat heeft met de voortplanting te maken", lacht Van Honk. "Kijk, het is voor veel mensen een behoorlijke stap om met iemand in bed te duiken: zo'n vertrouwelijke band ga je niet met iedereen aan. Door het menselijk lichaam zodra het klaar is voor de voortplanting verliefde gevoelens te laten aanmaken, wordt die drempel minder hoog. Je zou kunnen stellen dat verliefde gevoelens in het leven zijn geroepen om de voortplanting van de mens te stimuleren."

Wat betreft de zogenaamde 'vlinders' in de buik wil Van Honk nog kwijt dat die "echt niet bestaan": "Er zitten heus geen vlinders in je buik. Of je het nu hebt over niet kunnen eten omdat je verliefd bent, onbeperkte energie of die vlinders: het komt allemaal voort uit de grote hoeveelheid stresshormonen die worden aangemaakt tijdens een verliefdheid. Als jij nerveus bent voor een tentamen, kun je ook best een beetje pijn in je buik hebben. Alleen relateer je dat als stress aan je tentamen. Bij verliefdheid heet het opeens 'vlinders'."

Echt romantisch klinkt het allemaal niet. Kan Van Honk de verliefde zielen onder ons ook nog een blije Valentijnsboodschap meegeven? "Gevoelens van verliefdheid zijn bijna altijd tijdelijk. Hun plaats wordt na verloop van tijd ingenomen door andere dingen zoals steun en geborgenheid. Naarmate de leeftijd van mannen en vrouwen toeneemt, worden ze trouwens ook minder makkelijk verliefd. Niet alleen omdat de aanmaak van hormonen met de jaren daalt, maar ook doordat ze al meer ervaring hebben en zich minder snel gek laten maken dan jonge mensen."

Valentijnsdag in den vreemde

Hoe wordt Valentijnsdag over de landsgrenzen gevierd? Vijf verliefde buitenlandse studenten vertellen over Valentijnsdag in hún land en verklappen hun snode plannen voor dit jaar.

Mia Korhonen (20) uit Finland: "In Finland is Valentijnsdag meer een dag van vriendschap dan van liefde. Ik heb daar in ieder geval nooit iets romantisch gekregen of gedaan. Vorig jaar studeerde ik tijdens Valentijnsdag al aan het University College in Utrecht en kreeg ik wél een kaart. De titel was: 'Vredesoffer' en hij was afkomstig van mijn huidige vriendje! Dit jaar hoop ik met Valentijnsdag op een heleboel liefde en een geweldig grote geïmproviseerde verrassing van mijn geliefde."

Geert Benjamin Sillevis (20) uit Portugal: "Valentijnsdag is een goed excuus om iets leuks te doen voor je vriendinnetje. In Portugal is het gebruikelijk om op Valentijnsdag uit eten te gaan, bloemen te geven of cadeautjes - en in tegenstelling tot veel Nederlandse mannen betalen Portugese mannen altijd alles voor de vrouw. Verder verschilt het volgens mij weinig van de manier waarop Valentijnsdag in Nederland wordt gevierd. Ik heb in Portugal ooit wel eens een meisje een cd gegeven en ook een keer een boeket bloemen. Dit jaar ga ik mijn vriendinnetje Mia trakteren op een geweldig diner in Utrecht."

Rasielle Gonzales (25) uit Australië: "In Australië vieren ze Valentijnsdag net als in elk ander land op de wereld met kaarten, chocolade, een heleboel hartjes en teddyberen. Veel Australische mensen doen een heleboel moeite om van Valentijnsdag een speciale dag te maken. Onzin natuurlijk. Ik persoonlijk vind Valentijnsdag een bijzonder commerciële en betekenisloze dag. Ik word liever verrast op een willekeurige moment dan op een dag die is gekenmerkt als de 'dag van de liefde'. Maar als ik dit jaar een Valentijnskaart van mijn moeder krijg, vind ik dat stiekem best leuk hoor..."

Marvin Mborja (20) uit Albanië: "In Albanië is Valentijnsdag veel conservatiever en minder avontuurlijk dan hier. Waarom kan ik niet goed uitleggen, er gebeurt daar gewoon niet zo heel veel. Wat mijn meest memorabele Valentijnsdag ooit was? Dat is duidelijk de keer geweest dat ik wakker werd en een striptease van twee meisjes tegelijk kreeg! Maar dat zal dit jaar wel niet weer gebeuren, want inmiddels heb ik al vier maanden verkering met hetzelfde meisje. Waar ik dit jaar dan wel op hoop met Valentijnsdag? Ongelofelijk goede seks natuurlijk!"

Diana Simone Warren (20) uit Canada: "In Canada werd ik op Valentijnsdag altijd dronken met mijn andere single vriendinnen. We noemden het 'bitter singles day', haha. In Noord-Amerika puilen de winkels voor Valentijnsdag uit van de bloemen, chocolade, romantische dineraanbiedingen en lieve kaartjes. Hier in Nederland gaat het er veel minder commercieel aan toe: het is niet echt een belangrijke dag voor mensen. Prima, vind ik. Je kunt beter het hele jaar door spontaan speciale dingen doen dan verplicht slechts op één dag van het jaar."

'Stel je voor: Jezus die danst en af en toe een liedje zingt'

"Ik weet nog goed dat Jesus Christ Superstar in 1974 diepe indruk op mij maakte. Ik was toen 22 en die film heeft grote invloed gehad op mijn beeld van Jezus. Een leeftijdgenoot van mij hier op de universiteit zei een keer: 'Ach Freek, dat is toch allemaal onzin? Wat heeft film nou voor invloed op je geloof?' Ik zei: weet je nog, en zong: I don't know how to love you. 'Jaaaa', zei hij meteen, Jesus Christ Superstar. Dat liedje bracht indertijd voor onze generatie heel goed onder woorden wat onze twijfels waren over wat wij met Jezus aan moesten."

Film heeft een veel grotere invloed op de religieuze identiteit van mensen dan vaak wordt gedacht, stelt theoloog en godsdienstwetenschapper Freek Bakker. Hij publiceert regelmatig over film en werkt aan een boek over het beeld van Jezus, Mohammed, Boeddha en Rama in de film. "Het idee voor dat boek kreeg ik toen ik voor onderzoek in het Caraïbisch gebied was. Een hindoe uit Guyana zei me dat hij waarschijnlijk christen zou zijn geworden als de film niet had bestaan. Ik vroeg wat hij bedoelde en toen vertelde hij dat op zijn eiland veel Indiase films werden gedraaid. Nu staat de Indiase cinema bol van de films met verhalen uit de godenwereld en zo kregen hij en zijn familieleden het hindoeïsme met de paplepel ingegoten. Anders hadden ze waarschijnlijk geen weerwoord gehad tegen de kracht van de missie en de zending. Toen dacht ik: vreemd eigenlijk dat er in de godsdienstwetenschap zo weinig aandacht is voor film."

Voor zijn boek bekeek Bakker ruim dertig Jezusfilms en dat was niet altijd een onverdeeld genoegen. "Er zijn nogal wat van die films gemaakt met de bedoeling om het geloof te propageren. Die zijn meestal heel keurig, maar daardoor ook heel vlak. Maar daar staan prachtige films tegenover van een regisseur als Pasolini, die een eigen visie op Jezus geeft. En dan zijn er nog films, zoals The Last Temptation of Christ van Martin Scorcese, of The Passion of the Christ van Mel Gibson, die vooral gemaakt lijken te zijn om veel geld te verdienen."

Interessant is dat film godsdiensten dwingt om na te denken over hun verhouding tot het beeld, zegt Bakker. "In de eerste jaren van de film zijn er vooral stichtelijke Jezusfilms gemaakt, die dan ook vaak in kerken werden vertoond. Toen was er geen probleem, maar naarmate de beelden realistischer werden, nam de kritiek van de kerk op het uitbeelden van Jezus toe. Onder meer om die reden zijn er in Hollywood tussen 1927 en 1961 geen nieuwe Jezusfilms geproduceerd.

"Pas in de jaren zestig vindt er een omslag plaats en begint de kerk het medium film te accepteren. In de islam en het boeddhisme is men nog niet zo ver. Daar is het beeldverbod nog springlevend. De Dalai Lama geeft weliswaar met grote regelmaat zijn zegen aan een film over Boeddha, maar als puntje bij paaltje komt, gebeurt er niets. Want hoe vreemd het gezien alle Boeddhabeelden ook mag klinken, dat een acteur in een film Boeddha zou spelen, is voor veel boeddhisten ondenkbaar."

Curieus is de situatie in India, vertelt Bakker. "De eerste religieuze film in India was een westerse film die ging over het leven van Jezus. Later gingen ze zelf Jezusfilms maken, maar dan op de Bollywood manier, met veel zang en dans. Moet je voorstellen, Jezus die danst en af en toe een liedje zingt. Dat zou hier ondenkbaar zijn. Ze zijn ook veel realistischer. Je ziet Jezus bijvoorbeeld het kruis dragen met bloedende voeten. Ook dat zul je in westerse films niet snel zien. De eerste film, die was betaald door een ondernemer die zelf de rol van Jezus speelde, werd een groot succes. Een tweede poging was minder succesvol, vooral omdat de regisseur die een communist was, de liedjes in de film had getoonzet op melodieën van communistische strijdliederen. Dat vonden de christenen in India maar niks."

"De westerse Jezusfilms van de begintijd hebben Indiase regisseurs indertijd geïnspireerd om ook hun eigen godenverhalen te gaan verfilmen", vervolgt Bakker. "Van een taboe was geen sprake omdat het hindoeïsme een sterke beeldcultuur heeft. Naar een film over de goden kijken is geen heiligschennis maar een religieuze belevenis. Vandaar dat men soms offers voor het scherm neerlegt of in bad gaat voordat men naar de bioscoop gaat, want je moet je reinigen voordat je aan een religieus ritueel begint.

"Vooral in het begin waren die films een gigantisch succes, maar ook een televisieserie over de god Rama in de jaren tachtig sloeg enorm aan. Die serie heeft anderhalf jaar geduurd en elke zondagochtend waren de straten uitgestorven op het tijdstip waarop hij werd uitgezonden. In Nederland is hij niet vertoond, maar in Suriname wel. Ook daar zag je weer de kracht van het medium film, want de serie heeft ertoe geleid dat christenen er veel meer respect voor hindoes hebben gekregen. Ze hadden het hindoeïsme altijd voor een nogal domme godsdienst gehouden, maar nu zagen ze dat die verhalen vol wijsheid zaten."

Dat de kracht van film ook het beeldverbod in de islam zal overwinnen, lijkt Bakker voorlopig niet waarschijnlijk. "Er bestaat in de wereld maar één Mohammedfilm, The Message. Dat is een heel merkwaardige film omdat Mohammed er zelf niet in voorkomt. Je ziet het verhaal door zijn ogen, maar zonder dat hij in beeld komt. Het is een spectaculaire en ook heel mooie film, die trouwens heel boeiend de dilemma's rond het beeldverbod in religies blootlegt. Want aan de ene kant is de film in verschillende Arabische landen verboden, maar tegelijkertijd wordt hij ijverig gebruikt om ongelovigen te bekeren. Hij is zelfs speciaal voor dat doel in twee versies gemaakt, een versie voor de westerse markt met onder meer Anthony Quinn en Irene Pappas in de hoofdrollen, en een Arabische met Egyptische acteurs, die bijna een half uur langer duurt omdat het Arabisch zo'n omslachtige taal is."

Tijdens de studiedag op 21 februari verzorgt Bakker een inleiding bij de film Color of the Cross, een Afrikaans-Amerikaanse versie van het bijbelverhaal. "Het is het Bijbelverhaal, maar vertaald naar het hier en nu en met kritiek op de politieke situatie. Net als in India komt er ook in andere niet-westerse culturen steeds meer behoefte aan eigen Jezusfilms. Een interessante observatie voor de missie en de zending is dus dat het bijbelverhaal mensen kennelijk pas echt wat zegt als het zich binnen hun eigen context afspeelt. Dat was in de jaren zeventig het geval met Jesus Christ Superstar en met de musical Godspell. En voor zwarte mensen is dat het geval met Color of the Cross, waarin Jezus een zwarte man is en waarin de Romeinse soldaten worden voorgesteld als een soort racistische blanke politieagenten die zich uiterst discriminerend gedragen. Je kunt je voorstellen dat het bijbelverhaal voor zwarte Amerikanen zo opeens heel dichtbij komt."

Zie voor meer informatie: www.lava-jeugdwerk.nl

De top drie van Freek Bakker

1) Il Vangelo secondo Matteo - Pier Paolo Pasolini (1964)

Een respectvolle verfilming van het evangelie met sobere zwart-wit beelden, geschoten in een leeggelopen dorpje in Zuid-Italië. Wat ik vooral knap vind is dat Jezus in de film wonderen verricht zonder dat het spektakel wordt. Wat mij ook aanspreekt is dat Pasolini bewust heeft gekozen voor één van de vier evangelies en niet voor de hutspot die veel regisseurs van het verhaal maken. Ook paus Paulus VI was er trouwens enthousiast over.

2) Jesus of Nazareth - Franco Zefirelli (1977)

Veel Jezusfilms negeren, vaak uit commerciële motieven, dat het Bijbelverhaal een door-en-door joods verhaal is. In één van die films heeft Jezus zelfs helderblauwe ogen. Zefirelli maakt van Jezus een duidelijk joodse man. Dat maakt de ruim zes uur durende 'Jesus of Nazareth' voor mij tot een heel authentieke Jezusfilm. Overigens, Monty Python's The Life of Brian is gedraaid op de set van Jezus of Nazareth.

3) Son of Man - Dennis Potter (1969)

Dit is de eerste moderne film over Jezus, gemaakt met eigentijdse verteltechnieken zoals flashbacks waarin zijn gedachten en onzekerheden sterk naar voren komen. Dat geldt trouwens ook voor 'Jesus Christ Superstar', die wat mij betreft ex-aequo op de derde plaats mag staan.

Goede organisatie en enthousiaste bedrijven en studenten, maar tegenvallende belangstelling

Hanneke Slotboom

Afgelopen jaar besloot het college van bestuur om het organiseren van bedrijvendagen niet langer over te laten aan de verschillende studieverenigingen. De - al jaren bestaande - bedrijvendagen van de studieverenigingen van Rechten en de Bètaopleidingen werden samengevoegd tot een 'algemene' carrièredag. Vorige week stond een 'pilot' voor de nieuwe opzet op het programma.

Studente Pedagogiek Paulien Verhoeven, een van de drie leden van het Organizing Committee van het algemene deel van de dag, toont zich kort voor de dag enthousiast over de bedrijven die gestrikt zijn. "We hadden, omdat het nieuw is, vijftien plekken voor bedrijven voor het algemene plaza, zoals Google en de Koninklijke Landmacht. Die plekken zijn makkelijk vol gekomen, ondanks het feit dat we pas in september konden starten met de organisatie van deze dag. Veel grote bedrijven willen zo'n uitnodiging al in het voorjaar krijgen om de boel goed voor te kunnen bereiden. Voor het bèta- en rechtendeel waren er al veel meer contacten en dus ook meer plekken, ongeveer 35 per stuk".

Toch tekent zich voor de start van de dag al een domper af. In plaats van de geschatte achthonderd studenten, gaven zich in totaal nog geen vierhonderd studenten op. "Vooral bij Rechten en de Bètavakken meldden zich veel minder mensen dan bij eerdere carrièredagen. We hebben geen idee waar dat aan ligt", aldus Verhoeven. "Misschien dat het uitmaakt dat er de avond tevoren kroeggala is bij het USC, of misschien zijn er veel mensen aan het skiën. We verwachten dat er ook nog studenten zijn die zich op de dag zelf inschrijven."

Matthijs

In De Uithof is vrijdag weinig te merken van een gebrek aan enthousiasme. "Toen ik hier vanochtend binnenkwam, dacht ik, kijk, dit is nou goed voor je cv, als je zoiets hebt georganiseerd", aldus bezoekster Wendy Sohns, masterstudente Biology of Disease. Het is nog vroeg op de dag, toch hebben zij en masterstudente Science of Product Management Susanne Baggerman al het gevoel dat hun inschrijfgeld van 7.50 euro welbesteed is.

"Het forum alleen al was de moeite waard", aldus het tweetal. De drie forumleden - Schipholdirecteur Gerlach Cerfontaine, gamingexpert Joost Raessens en directeur van 'Expertise in Labour Mobility' Nanette Ripmeester - gingen met elkaar in discussie aan de hand van zeven stellingen. De keuze van Matthijs van Nieuwkerk als gespreksleider was volgens de studentes een gouden greep. "Hij hield het gesprek op gang en stelde simpele maar nuttige vragen. Als iemand iets vertelde over zijn of haar studie, dan vroeg hij bijvoorbeeld wat dat nou precies inhield. Eigenlijk wat je jezelf ook afvraagt." Baggerman: "En ik weet nu beter waar bedrijven naar op zoek zijn en waar ze op letten. Dat het goed is om naar het buitenland te gaan en je talen te beheersen, bijvoorbeeld."

Supertof

Volgens derdejaars Rechten Myrthe van Hennevelt waren de verhalen van de forumleden over het verloop van hun eigen carrière erg leerzaam. "Dat zijn dan mooie voorbeelden van hoe het kan lopen." De studente is bovendien zeer te spreken over de bedrijfspresentatie van advocatenkantoor Stibbe. "Ze vertelden daar heel concreet wat er zou gebeuren als je bij hen stage loopt, het was echt supertof. Ze kijken naar je passies. Je krijgt begeleiding, maar je krijgt ook al zelf verantwoordelijkheden. Ik denk echt dat ik het bij hun ga proberen".

Masterstudent Nederlands Recht Bram Bouwman vond het forum niet zo bijzonder. "Het ging te veel over games en over het belang van internationale ervaring. Terwijl er genoeg mensen, zoals ik, alleen op Nederland georiënteerd zijn. En verder vond ik het ook wel voorspelbaar allemaal, veel in de categorie: je moet doen wat je leuk vindt."

Ook over zijn ervaringen bij de workshops na het forum, is hij niet juichend. "Ik ben naar presentaties van twee kantoren geweest. De een hield een vrij algemeen verhaal, de ander was beter want concreter. Maar ik weet nog niet of ik nog contact met ze opneem, want het is niet helemaal mijn rechtsgebied." Toch ziet Bouwman wel het positieve van de carrièredag: "Wat ik goed vind, is dat die bedrijven hun best doen om je binnen te krijgen. Je merkt dat ze stiekem staan te springen om medewerkers en stagiaires, dus wat dat betreft is deze dag wel geslaagd."

Zweetlucht

Ook 'Robert Jan' de leider van de workshop Assessment van Qompas, een softwareontwikkelaar voor studie- en carrièrekeuze, doet zijn best. De vijftien aanwezigen lijken behoorlijk gegrepen door zijn verhaal. Ze hebben zich niet laten afschrikken door de penetrante zweetlucht in lokaaltje 1.38.

Robert Jan start met een elevator pitch. De presentatie met alle positieve punten van de onderneming valt -net als bij meer participerende bedrijven- aanzienlijk langer uit dan het gemiddelde liftbezoekje. Maar daarna brandt de workshopleider, met gebruikmaking van de ervaringen van de deelnemers, los met tips en trucs die sollicitanten kunnen gebruiken tijdens procedures. "Bedenk van tevoren over welke onderwerpen op je cv je het wilt hebben", is een van zijn belangrijkste boodschappen. "En laat je niet in de luren leggen door recruiters. Zij vragen bijvoorbeeld hoe jij denkt dat anderen over je denken. Mensen zijn geneigd dergelijke vragen eerlijk te beantwoorden, en daarmee meer over zichzelf te zeggen dan als je ze rechtstreeks naar zichzelf vraagt".

Golfsimulator

Ondertussen worden ook de stands voorbereid die later op de dag gezamenlijk de zogenaamde 'bedrijvenplaza's' moeten vormen. Vrijwel geen van de standhouders is met lege handen gekomen, en dus kan de verzamelaar zijn hart ophalen aan pennen, blocnotes, sleutelhangers en flessenopeners. Maar er zijn ook bedrijven die het daar niet bij laten. Zo heeft intermediair TTP flesjes Energydrink in de aanbieding, met daarop de tekst 'Boost your Career', en heeft it-bedrijf Sogyo vermoedelijk enkele medewerkers een middagje vrijgesteld om vlaggetjes in hun snoepjes te steken.

Software-ontwikkelaar voor de marine Force Vision pakt het helemaal groots aan. Zij hebben een golfsimulator meegenomen, waarop de richting en de afstand van je 'swing' wordt berekend. Medewerker Peer Tas geeft eerlijk toe dat het om "een lokkertje" gaat. "Wij hebben nu zo'n vijftien mensen nodig, en dat worden er in de toekomst alleen maar meer. Natuurlijk zou het mooi zijn als we hier allerlei aanmeldingen krijgen, maar we proberen zo ook te zorgen dat mensen onze naam kennen, en misschien eens naar onze introductieweken komen."

Ook Kim Bilderbeek, van Docs International, een werving- en selectiebureau voor de healthcare-industrie, zegt dat het Docs vooral te doen is om bekendheid onder studenten. "Ons werkveld is veel breder dan mensen denken, het gaat allang niet meer alleen om artsenbezoekers." Ze staat dan ook op allerlei carrièredagen. "Maar wat me hier opvalt, is dat de mensen die tot nu toe zijn langsgekomen ook echt gemotiveerd zijn. Ze komen met vragen, terwijl het ook vaak genoeg gebeurt dat wij het gesprek een beetje op gang moeten houden."

Al met al dus geen onvertogen woord op de carrièredag. Behalve dan misschien van die ene majoor van de Koninklijke Landmacht. "Het is fantastisch georganiseerd, echt niks op aan te merken. Maar waar zijn de studenten?"

Arend Geels, Liberal Arts and Sciences:

Waarom heb je je opgegeven?

"Ik kom hier om me te oriënteren op de arbeidsmarkt. Ik studeer Filosofie, en dan is een leuke baan vinden niet vanzelfsprekend. Ik hoop hier tips te krijgen over hoe je dat kunt aanpakken. Ik hoor dat bedrijven als Cap Gemini en Berenschot ook filosofen in dienst hebben, die bijvoorbeeld trainingen geven. Ik wil wel weten of dat regel is of uitzondering.

Wat ga je doen?

"Ik ga naar een workshop van Berenschot. Die gaat geloof ik over het nastreven van je dromen. En ik ga naar een assessmenttraining. Ik denk dat we daar wat meer uitgelegd krijgen over dat fenomeen en dat we wat tips krijgen. Misschien zelfs wat voorbeeldgesprekjes."

Wat is je ambitie?

"Ik wil als filosoof aan het werk, het liefst in het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld door advies en trainingen te geven."

Niek van der Voort, organisatiepsychologie:

Waarom heb je je opgegeven?

"Ik kom kennismaken met verschillende bedrijfsculturen. Elk bedrijf heeft een eigen cultuur, daarmee profileren ze zich ook. Ik ben hier eigenlijk om uit te zoeken wat bij mij past."

Wat ga je doen?

"Ik ga naar een workshop van adviesbureau &Samhoud. We gaan geloof ik in een groep een casus bespreken. En ik ga naar Google. De simpele en duidelijke manier van werken van dat bedrijf spreekt me aan. En ik ga nog naar een workshop ondernemen, daar geven ze een visie op hoe je als student je eigen onderneming kunt opzetten."

Wat is je ambitie?

"Ik wil groeien binnen een internationaal bedrijf, daar kennis opdoen, en dan uiteindelijk mijn eigen onderneming opzetten. Daarom zit ik ook in het bestuur van de Student Business Club."

Vivian Kamerling, Organisatie- en Gezondheidspsychologie:

Waarom heb je je opgegeven?

"Ik ben er nog niet uit welke master ik zal doen. Ik vind het interessant dat je hier veel bedrijven kunt spreken. Er zijn meer banen dan je denkt, maar zelf ga je niet zo snel naar het hoofdkantoor van Google of van de Landmacht om een praatje te maken."

Wat ga je doen?

"Ik weet het eerlijk gezegd niet precies, want ik heb me gisteren pas ingeschreven. Ik ga in ieder geval naar een workshop van adviesbureau &Samhoud. Ik geloof dat het daar gaat om de vraag hoe je een visie kunt bedenken en verkopen. En ik ga, dacht ik, naar de workshops 'onderhandelen over je arbeidsvoorwaarden' en 'een Engelse CV schrijven'."

Wat is je ambitie?

"Ik wil in ieder geval graag iets bereiken in mijn werk dat ook van belang is voor anderen. Bovendien wil ik me in mijn werk kunnen ontwikkelen, zodat het echt mijn levensbesteding is en niet zomaar iets wat ik doe van 9 tot 5. Het kan nu nog alle kanten op. Misschien wordt het iets internationaals, maar het zou ook kunnen dat ik voor mezelf begin."

Na de pilot komt het echte werk

De bedrijvendagen van de studieverenigingen zoals die tot vorig jaar bestonden, moesten op de schop. Zo vond althans het college van bestuur. Aanleiding voor de centralisatie tot één groot carrière-evenement waren de tegenvallende beoordelingen in de masterenquête, de Keuzegids voor het Hoger Onderwijs en de Elsevierenquête als het ging om 'het voorbereiden op een loopbaan'.

Afgelopen vrijdag vond een pilot van de eerste Utrechtse Carrièredagen plaats. Een pilot, want nog niet alle studieverenigingen deden aan deze eerste editie mee. Sommige verenigingen hadden al contractafspraken staan met bedrijven voor hun eigen carrièredag, afspraken die moesten worden nagekomen.

Bovendien waren de meningen vorig jaar verdeeld over de noodzaak van één groot evenement en de manier waarop dat georganiseerd moest worden. Diverse verenigingen meenden dat studenten en bedrijven liever heel dicht op de doelgroep zitten, terwijl het college van bestuur aangaf dat een aantal topbedrijven niet naar Utrecht komt, vanwege de versnippering. Collegevoorzitter Van Rooy zei hier afgelopen lente over: "We weten dat ABN-Amro niet naar Utrecht komt, omdat die bank hier niet alle studenten kan bereiken. Het bedrijf wordt bijvoorbeeld uitgenodigd door de economen, terwijl ze ook bètastudenten zoeken. Ze willen alle studenten op één beurs bereiken."

Eén van de verantwoordelijken voor de nieuwe Carrièredagen is Carla Kuijpers, directeur van Studentenservice. Tevreden is ze over het aantal bedrijven dat zich heeft aangemeld. Minder tevreden is ze over het aantal studenten dat een kijkje is komen nemen. "Hoeveel studenten er precies zijn gekomen, weten we nog niet. Er zijn studenten niet gekomen die zich wel hadden ingeschreven en er zijn studenten wel gekomen die zich niet hadden ingeschreven."

De organisatie gaat de komende weken het evenement evalueren. Zowel de bedrijven als de studenten die afgelopen vrijdag aanwezig waren, kunnen een vragenformulier tegemoet zien. "Daarna bekijken we of, en zo ja wat we kunnen verbeteren aan de organisatie. Rond de zomer zal er waarschijnlijk een nieuw projectplan liggen."

Medeorganisatoren van deze eerste breder georiënteerde beurs waren studievereniging JSVU en de commissie Bètabedrijvendagen. Jan-Maurits Hoijtink, voorzitter van de JSVU bedrijvendagencommissie vindt na deze eerste editie een algemene carrièredag nog steeds een goed idee. "Als Rechtenstudent kun je ook eens bij bedrijven kijken die buiten de gebaande paden liggen. Wat lastig is, is om een goed programma te krijgen doordat je met drie verschillende organisaties te maken hebt. En ik vond het jammer dat De Uithof als locatie was gekozen. Onze banenmarkt was altijd in de Janskerk, en daar hoef je niet veel moeite te doen om sfeer te maken. Hoewel ik al geen grote opkomst had verwacht, viel het aantal bezoekers vrijdag in De Uithof toch wat tegen. Het gala van het USC, de vakantie van de Rechtenfaculteit en het nieuwe concept met de nieuwe naam, kunnen daar oorzaken van zijn geweest." Over de toekomst laat hij zich liever niet uit. "Daar gaat het JSVU-bestuur over."

Thijs Weistra, voorzitter van Studievereniging ECU '92, is vrijdag als belangstellende afgereisd naar De Uithof. De onderhandelingen om als ECU volgend jaar ook mee te doen, zijn in volle gang. "Mijn eerste reactie bij de opening was dat er nog maar weinig studenten aanwezig waren. Uiteindelijk vond ik het een zeer interessante dag. Ik zie natuurlijk de voordelen van een groter initiatief: er komen meer en grotere bedrijven en er is meer budget om bijvoorbeeld een Matthijs van Nieuwkerk in te huren. Een nadeel lijkt me de entreeprijs. Onze eigen bedrijvendagen zijn gratis. Bovendien vond ik het Educatorium en het Ruppertgebouw niet veel uitstraling hebben.

"Wat ik bovendien verwarrend vond, was dat je studenten in pak en studenten in capuchontruien zag. Op onze eigen dagen moet iedereen er altijd netjes uitzien, dan weten de bedrijven met wie ze van doen hebben. Alles bij elkaar opgeteld zou ik zeggen: laat ECU'92 dit voortaan maar organiseren. Met onze ervaring en het budget van de UU moet het een heel mooie dag kunnen worden."

Interview

Melanie Peters

Alette van Doggenaar

Studium Generale is opgericht na de Tweede Wereldoorlog omdat men vond dat de studenten zich te weinig hadden verzet. Ze waren gewoon doorgegaan met feesten. In 1960 is in de wet opgenomen dat het een taak is van universiteiten om het maatschappelijk bewustzijn te bevorderen. Mijn missie is om Studium Generale relevant te maken voor studenten. Dat doen we door aansluiting te zoeken bij de belevingswereld van het publiek. Dat lukt. Vorig jaar moesten we zelfs stoppen met de publiciteit voor lezingen en evenementen, zo druk was het.

Ons doel is een link te leggen tussen de verschillende wetenschappelijke disciplines en de maatschappij. Wat je studenten wilt leren is dat ze zelf eigenaar zijn van de maatschappelijke problemen en van hun vak. Dat is academische vorming. Je moet inzien dat je zelf inbreng hebt in de manier waarop je naar problemen kijkt en in de manier waarop je met je vak omgaat. Ik geef een cursus leiderschap in de bachelor Liberal Arts & Sciences met precies dit thema.

Uiteraard is er een spanningsveld tussen de diepte en de breedte. Hoe diep moet je gaan en hoe breed moet je blijven? Het antwoord is voor mij dat ze allebei belangrijk zijn. Je kunt wel steeds dieper de reageerbuis in gaan, maar vaak komt het toch op beleid of politiek aan om het grotere geheel te zien en iets te kunnen veranderen. Aan de andere kant kunnen beleid en politiek niet zonder kennis.

Tijdens mijn studie Voedseltechnologie in Wageningen was ik al op zoek naar de diepte én de breedte. Je mocht daar alle vakken kiezen omdat het één grote faculteit was. Ik heb bijvoorbeeld kunstgeschiedenis gedaan. Dat werd aangeboden voor de landschapsarchitecten. En daarnaast deed ik een bijvak filosofie waarin het onder meer ging over de ethiek van de hormoontoediening in de veeteelt. In mijn vrije tijd was ik vrijwilliger in het filmhuis.

Ik ging naar Wageningen met het idee dat ik iets wilde met de honger in de wereld. Een van mij proffen adviseerde me echter om niet meteen het beleid in te duiken. Hij zei het zo: je moet eerst sappen vergaren. Anders ben je te snel een uitgeknepen citroentje. Dat vond ik zo'n afschuwelijk beeld. Ik wilde natuurlijk geen uitgeknepen citroentje worden. Ik heb zijn advies opgevolgd en ben het onderzoek ingegaan, ook omdat mijn hoofd het nodig heeft om te puzzelen en dingen uit te zoeken. Dat is bijna een fysiologische behoefte.

In Londen heb ik promotieonderzoek gedaan in het universitaire St. Mary's Hospital. Een indrukwekkende historische plek: vanuit de hele wereld komen onderzoekers daar naar toe. De penicilline is er uitgevonden. En de heroïne als niet verslavend alternatief voor morfine. Dat was dus niet zo'n succes. En lady Di heeft er haar baby's gekregen.

Ik heb daar onderzoek gedaan naar kaneel. Kaneel is een smaakstof die bijna overal inzit. Bij sommige proefdieren veroorzaakt kaneel leverkanker en het onderzoek ging over de effecten bij de mens. Ik keek hoe de stof wordt afgebroken in het lichaam. De mens blijkt dat zeer goed en snel te kunnen dus dat was een geruststellende uitkomst. Maar wat ik mij toen vooral realiseerde is hoe sterk ons dieet veranderd is. Met al die kant-en-klaar-producten krijgen we toch wel erg veel verschillende stoffen binnen. Als consument ontkom je daar ook bijna niet aan. We zijn geneigd om op de vierkante centimeter onderzoek te doen naar geïsoleerde stofjes, maar we zouden ook naar het geheel moeten kijken.

In Austin Texas heb ik vervolgens een postdoc-onderzoek gedaan naar nierkanker. Dat was hard werken. We woonden zo ongeveer in het lab. Mijn motto was: work hard, play hard. Ik wilde niet alleen werken maar hoe dan ook andere dingen ernaast doen. Ik deed cursussen antropologie, toneel, poëzie. En ik heb taalles gegeven aan Mexicanen en Vietnamezen. Dat is een goede kant van Amerika. Het vrijwilligerswerk is echt het kloppend hart van Amerika.

Het is een land van uitersten. Ik vond het een verademing dat je goed mag zijn. Je mag succes hebben en je mag er lol in hebben. Succes wordt gedeeld. Een jonge onderzoekster die een prijs had gewonnen was 'onze Heather'. Dat succes slaat terug op de hele groep, zelfs op het hele land. De keerzijde is dat ongeluk ook terugslaat op anderen. Een collega die langere tijd ziek was, werd enigszins gemeden.

Na dat Amerikaanse onderzoek vond ik het tijd om naar huis te gaan. Mijn ouders werden ouder. Vrienden gingen ook weer terug. Voor Shell ben ik nog wel de hele wereld over gereisd, maar op een gegeven moment dacht ik: dat citroentje heeft nu wel genoeg sap, het is tijd om me op het beleid te richten.

Ik kwam terecht bij het ministerie van Landbouw. Daar moest je vooral de minister in het zadel houden en zorgen dat hij niet te veel vragen kreeg uit de Kamer. Ik kon met die cultuur niet uit de voeten. De Consumentenbond waar ik daarna ging werken was wel mijn club. Ik hield me bezig met verantwoord ondernemen. Overheden kunnen weinig invloed uitoefenen op bedrijven. Dat moeten de consumenten doen, zeggen ze dan. Maar dan moet je consumenten wel voorzien van informatie en een handelingsperspectief. Daar heb ik me zes jaar mee bezig gehouden. Maar het was de Fortuijn-tijd; alle Kamerdiscussies werden gedomineerd door hoofddoekjes. En omdat ik meer behoefte had aan reflectie en een iets rustiger leven koos ik voor Studium Generale. Ik werk nu veel 's avonds en kan mijn dochter van school halen. Het Haagse mis ik wel. Toen het kabinet viel dacht ik: wat moet ik doen, wat moet ik doen? Niks dus. Ik moest echt afkicken van de politiek.

Een van mijn drijfveren is altijd geweest: de democratisering van kennis. Het nuttig maken van kennis ook. Wetenschappelijke kennis mag best gedeeld worden, daar wordt het niet minder belangrijk van. Wat mij betreft roepen universiteiten wat te vaak dat ze academische vrijheid willen. Dat is niet de houding waarmee je begrip kweekt. Bedrijven hebben het allang over hun verantwoordelijkheden. Dat zouden universiteiten ook veel meer moeten doen.

CV

Melanie Peters (1965) studeerde in 1990 af aan de Wageningen Universiteit als voedseltechnoloog. Ze deed promotieonderzoek in Londen en ging vervolgens naar Austin Texas waar ze als postdoc onderzoek deed naar nierkanker. Via Shell, het ministerie van Landbouw en de Consumentenbond werd ze anderhalf jaar geleden directeur van Studium Generale. Een dag in de week is ze als docent verbonden aan de bachelor Liberal Arts and Sciences.

Een taaltoets voor studenten, Ja of Nee?

Mirjam Streefkerk

Nee

Bijzonder hoogleraar Huub van den Bergh: 'Iedereen kan een toets maken waar veel studenten voor zakken'

Een eerstejaarsstudent die de toets aan de VU niet haalt, moet op cursus. Haalt hij de toets daarna nog niet, dan mag hij geen tweedejaarsvakken volgen. Prof.dr. Huub van den Bergh vindt dat "vreemd". "Er zijn niet eens eindtermen voor spelling in het voortgezet onderwijs. Dus na de basisschool moet iemand kunnen spellen, daarna doen we er een aantal jaar niets aan en op de universiteit moet je het opeens weer kunnen.

"Scholen mogen zelf bepalen hoeveel lesuren zij Nederlands geven en sommige doen dat niet meer dan één uur. Je zal op zo'n school gezeten hebben én naar de VU willen. Zo'n toets is raar, want als je je vwo-examen haalt, kwalificeer je je automatisch voor universitair onderwijs. Als wij op de universiteit schrijfvaardigheid zo belangrijk vinden, moet dat dus getoetst worden in het centrale examen en niet pas als een student al op de universiteit zit."

Aanleiding voor het besluit van de VU was het resultaat van een taaltoets onder 1100 studenten van verschillende faculteiten: zestien procent scoorde een ruime onvoldoende. Van den Bergh relativeert: "Iedereen kan een taaltoets maken waarvoor veel mensen zakken. Kijk maar naar het Nationaal Dictee. Als je maar goed genoeg zoekt, vind je uitzonderingen op een regel, waarover deelnemers kunnen struikelen. Een leerling in 3-vwo maakt gemiddeld minder dan één spelfout in honderd zelfgeschreven woorden. Nog niet één!"

Van den Bergh geeft les aan eerstejaars studenten Nederlands en komt ook bij hen teksten tegen met spelfouten en onheldere formuleringen. "Ik zou nu voorbeelden uit een tekst kunnen geven waar helemaal niets van deugt, om aan te tonen hoe slecht studenten spellen. Maar het merendeel van mijn studenten kan goed genoeg schrijven. En als je dat niet kunt, dan kun je het leren. Studenten zijn slim, anders zouden ze niet op de universiteit zitten."

Het probleem is ook dat studenten spelling gewoon niet belangrijk genoeg vinden. Van den Bergh ziet het bij zijn zoon: "Die is eerstejaars student Psychologie en haalt lang niet altijd de spellingscorrector over zijn teksten. Dat is gewoon lamlendigheid. Hoe dat komt? Omdat spelling niet belangrijk wordt gemaakt. Op de middelbare school wordt op z'n allerbest een spelfout onderstreept, maar een leraar geschiedenis vindt niet dat zo'n fout aftrekpunten op moet leveren. Als het toch niets uitmaakt, zullen leerlingen en later studenten ook geen extra aandacht aan hun spelling besteden."

Ook docenten op de universiteit letten nauwelijks op spelling. "Bij Nederlands hanteren we de regel dat wanneer er meer dan drie spelfouten in een ingeleverde opdracht staan de student deze er zelf uit moet halen voordat hij een inhoudelijk oordeel krijgt. Met deze methode zit er een stok achter de deur: als ze hun spelfouten niet herstellen, halen ze de cursus niet. Dat zou bij Geneeskunde ook zo moeten zijn. Maar daar zeggen ze, dat Nederlands vinden we niet zo belangrijk."

Geen taaltoets op de universiteit dus, als het aan Van den Bergh ligt. Want als er al een probleem is, moet dat aangepakt worden waar het begint: op de middelbare school. Hoewel hij tegen de toets is, zou Van den Bergh het wel leuk vinden om hem te mogen maken. "Przewalskipaard zou ik er dan niet in stoppen, maar wel woorden als fresia of tompoes. En eczeem." En als rector Hans Stoof toch besluit om de taaltoets ook in Utrecht in te voeren? Van den Bergh: "Ik hoop dat de goden dat verhoeden. "

Ja

Utrechtse studenten: 'Ook de verpakking moet kloppen'

Tentamenvragen met spelfouten: dat verwacht je niet bij de opleiding Nederlands. Toch trof Marjolein van der Horst (20), tweedejaars student dt-fouten in het tentamen Algemene Taalwetenschap. "Ik heb er met verbazing naar zitten kijken. Toen ik een docent daarop aansprak, zei hij dat hij het zelf ook wel een beetje slordig vond. Ik dacht: een beetje?, maar dat zei ik maar niet."

Bij haar opleiding is een digitale cursus spelling verplicht. Omdat er veel klachten over de cursus zijn, is Marjolein met haar bestuursgenoten van studievereniging Awater aan het brainstormen over een andere vorm. "Bij de huidige cursus is nauwelijks begeleiding, studenten die voor het laatst op de basisschool gehoord hebben wat een voltooid deelwoord is, worden echt in het diepe gegooid."

Awater is met de directeur van de sectie Nederlands in gesprek over die eventuele nieuwe cursus. "Het zou mooi zijn als dat een verplicht vak werd voor alle opleidingen, want het is eigenlijk niet normaal dat universitaire studenten niet kunnen spellen", vindt PR-functionaris Marjolein.

Zij haalde overigens precies de norm voor de toets door zestig procent van de meerkeuze vragen goed te beantwoorden. Op haar middelbare school heeft Marjolein nauwelijks spellingsonderwijs gehad. "Nederlands was daar eigenlijk vooral literatuurles. Na de tweede klas heb ik niets meer over 't kofschip gehoord. Eigenlijk moet er daar dus iets veranderen. Maar zolang dat niet gebeurt is die cursus waar we mee bezig zijn, een goed alternatief. Of een taaltoets zoals die aan de VU."

Ook studenten van andere richtingen zijn het eens met de invoering van een taaltoets: "Ik hoor zo vaak mensen zeggen: 'enigste' of 'als ons' en in powerpointpresentaties zie ik vaak genoeg dt-fouten", zegt Oline Rozemeijer (20), derdejaars student Geneeskunde. "De docent zegt daar meestal niets van, maar ik wel. En dat vinden mensen weleens irritant, ja."

Ook de docenten van Axel Schiphof (20) letten nauwelijks op spelling. Hijzelf doet dat wel als hij iets inlevert of als hij verslagen van collega-studenten moet beoordelen. "Werkwoorden worden vaak verkeerd vervoegd of de woorden 'wellicht' en 'misschien' staan in één zin", zegt de derdejaars student Economie. "Bij mijn beoordeling schrijf ik dan dat er nogal wat schoonheidsfoutjes in de tekst zaten. Ik wil niet te veel muggenziften, maar als je pretendeert academisch onderzoek te doen, moet je ook zorgen dat de verpakking ervan klopt." Oline is het daar mee eens. "Als arts schrijf je vaak genoeg brieven aan collega-artsen of aan patiënten. Het staat gewoon niet netjes om een brief met spelfouten af te leveren."

Net als Marjolein kregen Oline en Axel bijna geen grammaticales op de middelbare school, zij kregen van huis uit het belang van goede spelling mee. Myrthe Toppen (19), eerstejaars student Taal- en Cultuurstudies, kreeg wel op school te horen dat stijl en spelling belangrijk was. "Ik merk bij het vak Arabisch dat ik nu volg, dat andere studenten nauwelijks weten wat een naamwoordelijk gezegde is. Dat heb ik gewoon op het vwo geleerd en ik vind dat alle universitaire studenten dat moeten weten."

Docenten zouden strenger moeten zijn, vindt Axel. "Niet per se bij een tentamen, maar bij opdrachten die je moet inleveren mogen ze best wel puntenaftrek geven voor een slechte spelling." Zelf controleert hij een tekst altijd voor hij die inlevert, net als de andere drie studenten. Myrthe: "En als ik twijfel, zoek ik een woord nog even op in de Van Dale op internet."

De vier studenten denken dat ze voor de taaltoets die de VU gaat invoeren wel zouden slagen. Axel: "Ik vraag me af of ik nog thuis mag komen als me dat niet zou lukken."

Filmpje

Op www.ublad.uu.nl kun je zien hoe goed de taalvaardigheid is van Utrechtse studenten. Vanaf deze week brengt Ublad Online in samenwerking met de faculteit Geesteswetenschappen actuele filmpjes. Verder kun je op de site zelf een aantal vragen van de VU-toets proberen te beantwoorden.

Echte studenten studeren niet!

Studenten Liberal Arts & Sciences Ruben van Hoof en Tim Woensdregt maakten een film over het demotiverende studieklimaat op de universiteit. Volgens hen zijn studenten niet lui, maar wordt er te weinig gebruik gemaakt van mogelijkheden om het studeren weer boeiend te maken. Studenten raken daardoor de passie voor het studeren kwijt.

Herinneren we ons die eerste dag op de universiteit nog? Vol goede moed stapten we een zaal binnen met honderden medestudenten, die net als wij de keus hadden moeten maken voor de studie die ze het liefste wilden doen. Een docent in de verte had een powerpointpresentatie nodig om ons te verwelkomen. Te laat komen, of helemaal niet, kon zonder dat iemand daar iets van merkte, maar als echte studenten wilden we nu eindelijk eens serieus aan de slag. Onze verwachtingen waren hooggespannen.

We moesten al direct beginnen met studeren wilden we onze tentamens halen. De avonduren werden steeds drukker, omdat ook commissies, hospiteeravonden en Tivoli aandacht gingen vragen. Maar overdag gebeurde eigenlijk niet zoveel. De zeldzame verplichte contacturen werden alleen gebruikt voor wat extra uitleg. En we hielden middagen en vrijdagen over voor bijbaantjes, vrienden en sportteams. Bovendien waren de eerste weken van de periode nog wel te missen, zodat we eens een reisje konden maken. Van de beste tijd van je leven moet je toch ook kunnen genieten? We konden altijd later nog eens met dat echte studeren beginnen...

Het probleem dat wij onder de aandacht willen brengen is de gedemotiveerde houding van studenten. Die houding wordt vaak bestempeld met de term 'zesjescultuur': een tekort aan prestatiedrang onder studenten, omdat zij genoegen zouden nemen met een 'zesje'. De discussie over de 'zesjescultuur' lijkt uitgedoofd sinds de publicatie van cijfers die dit fenomeen tegenspreken, maar de gedemotiveerde student is er nog steeds.

Volgens ons zou er een ander debat gevoerd moeten worden, niet over de afwezigheid van hoge cijfers, maar over de afwezigheid van passie voor het studeren. Iedereen op de universiteit kent het stereotype van de student die geen interesse kan opbrengen voor wat er geleerd moet worden. Wij beweren dat deze student niet het symptoom is van een 'zesjescultuur', maar van een 'afvinkcultuur'. Degenen die hieraan lijden zien studeerwerk als last. De enige drijfveer is angst om geen diploma te halen. In een afvinkcultuur werken we niet om te leren, maar om opdrachten, inspanningsverplichtingen en vakken afgevinkt te krijgen, zodat we weer aan leukere dingen kunnen beginnen. In dit essay willen we uiteenzetten hoe dit fenomeen volgens ons in stand wordt gehouden en hoe de universiteit er iets aan zou kunnen doen.

Het lijkt erop dat veel studenten zich meer student voelen door 'buitenschoolse activiteiten' dan door het feitelijke studeren. En wie geeft hen ongelijk? Neem bijvoorbeeld het organiseren van een feest. Hierbij wordt je inzet direct gewaardeerd en het is duidelijk welke ervaring je opdoet. Voor veel colleges geldt het omgekeerde. De universiteit delft zo het onderspit in de concurrentieslag om aandacht van de student. Zonde, want kennis en ontwikkeling maken het studentenleven nou juist tot zo'n bijzondere tijd. Waarom lukt het dan vaak niet om studenten bij hun eigen studie te betrekken? Wij ervaren twee problemen.

Ten eerste ontbreekt het bij veel vakken aan betekenisgeving. Het ergste voorbeeld is een vak dat geheel bestaat uit hoorcolleges en wordt afgesloten met een multiplechoicetentamen. Efficiënt is het zeker, maar zo worden we niet echt door de stof gegrepen. En het zijn juist opmerkelijke zaken die we onthouden. Een voorbeeld? Psychologiedocent Verstraten liet ooit tijdens college zijn laptop stelen door een handlanger. Onmiddellijk vroeg hij zijn studenten de juiste dader aan te wijzen. Zijn studenten vergeten nooit meer hoe ontzettend onbetrouwbaar getuigenverklaringen op zo'n moment zijn. Betekenis geven aan kennis, zoals in dit voorbeeld, heeft twee voordelen: Als student blijft de kennis je beter bij en word je geïnspireerd om je ergens in te verdiepen. Docenten moeten niet alleen worden aangesproken op hoe zij stof samenvatten, maar ook op hoe zij de stof tot leven brengen. Natuurlijk kan niet elke les één groot feest zijn, maar er is genoeg ruimte om studenten kennis op een directe manier te laten ervaren.

Het tweede probleem is: massaliteit. Door de grote aantallen studenten wordt contact met docenten ontmoedigd. 'Docent' is vaak een soort administratieve rol, die helaas niet veel interactiever is dan die van 'kassajuffrouw'. Maar wanneer we docenten in het wild spreken of tijdens college een goede vraag stellen, kan opeens een bevlogen spreker verschijnen, die met een aanstekelijke passie over 'zijn onderwerp' vertelt. Dàt is de docent die studenten persoonlijk weet aan te spreken, die hen ertoe beweegt om iets te gaan leren en die hen de passie voor zijn vakgebied overbrengt. Daarom is het belangrijk dat wij docenten en onderzoekers spreken buiten de normale verhouding van 'opdrachtgever' en 'aannemer' om. Natuurlijk ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij studenten zelf, maar de setting zou best wat uitnodigender kunnen. Wie voelt zich geroepen om na een college inhoudelijk na te kletsen wanneer vijfhonderd man voor de uitgang staan te dringen? Of na een werkcollege, wanneer je je niet tot een docent, maar tot een ouderejaars student moet richten?

De 'afvinkcultuur' onder studenten kan niet worden doorbroken door te dreigen met tentamens, studievertraging, het BSA of een GPA. Deze middelen bevestigen juist de gedachte dat studeren enkel dient om cijfers, studiepunten en diploma's te halen. In plaats daarvan moet er aandacht worden besteed aan intrinsieke motivatie. De zaken die we hierboven beschreven: het verbinden van betekenis aan vakken en een andere verstandhouding tussen studenten en docenten, zijn volgens ons de beste manieren om deze motivatie op te krikken.

Wij putten hoop uit de initiatieven die worden genomen om lezingen en science café's te organiseren, musea te bezoeken, excursies te houden en 'verdiepingsklasjes' in te richten. Ook kijken we met bewondering naar vakken waarin studenten, intensief begeleid door docenten, meedoen aan businessplan-wedstrijden, virtuele bedrijvencompetities, filosofische debatten of eigen filmproducties. Niet alleen kunnen dergelijke activiteiten kennis tot leven brengen, ook bieden ze een plek waar studenten, docenten en onderzoekers elkaar iets kunnen leren en elkaar kunnen inspireren. Hoewel 'leuke initiatieven' moeilijk tot beleid kunnen worden gemaakt, kan er wel een hoop in gang gezet worden, bijvoorbeeld via platforms om initiatieven te organiseren (zoals gebeurt in de freshmen colleges van Psychologie, waar groepjes studenten onder begeleiding extra activiteiten verzorgen).

Onze conclusie is eenvoudig maar heeft ingrijpende consequenties: universitaire studenten worden opgeslokt in een afvinkcultuur, waarbinnen angst om 'het niet te halen' als drijfveer dient. Om de aandacht van studenten terug te winnen moet werk worden gemaakt van initiatieven die studenten bij hun studie kunnen betrekken. Bestook studenten van begin af aan met concrete aanvullingen op de stof en breng ze in contact met docenten en onderzoekers. Houdt prijzenswaardige initiatieven niet in de marge als hobby van de docent maar stimuleer ze. Kortom hanteer extra activiteiten als norm, zorg dat mensen aan de slag kunnen om deze te organiseren en zorg dat er geld voor is. Laten we van de universiteit een plek maken waar studenten naartoe willen.

De film van Ruben van Hoof en Tim Woensdregt werd vertoond tijdens het Studium Generale-debat 'Zesjescultuur?' en is inmiddels te zien op www.ublad.uu.nl. Reacties op dit essay ontvangen wij graag via redactie@ublad.uu.nl.