Achtergrond

Van barricade naar bestuurskamer

Ana van Es (Hoger Onderwijs Persbureau)

Twee weken geleden werd minister Plasterk rechts ingehaald door de Landelijke Studentenvakbond (LSVb). De lidbonden van de LSVb verwierpen een motie dat bestuurders in het hoger onderwijs niet méér mogen verdienen dan premier Balkenende. LSVb-voorzitter Lisa Westerveld: "Sommige lidbonden zeggen: 'iemand die goed presteert, verdient gewoon meer'." Minister Plasterk noemt de topsalarissen daarentegen "ongelooflijk" en wil een harde aanpak.

De LSVb, die deze maand haar 25-jarig bestaan viert, was ooit een linkse actiegroep. Maar dat is veranderd. De bond wil nu vooral in gesprek blijven, met de minister, maar ook met politieke partijen van allerlei pluimage. Gijs van Dijk, drie jaar geleden bestuurslid en nu werkzaam bij de Algemene Onderwijsbond, noemt de LSVb een lobbyclub. "Continu druk in Den Haag uitoefenen, daar gaat het om. Dat de studiefinanciering blijft bestaan, het collegegeld niet verhoogd wordt."

Overigens doet de LSVb het beter dan een aantal jaar geleden. "Ze waren toen een beetje saai," vindt René Danen, voorzitter in 1991-'92 en nu voorman van de actiegroep 'Nederland bekent Kleur'. "Tegenwoordig reageren ze snel en met de juiste toon op standpunten." De bond krijgt meer leden: vorig jaar nog trad een nieuwe lidbond toe, van hbo-studenten uit Zwolle.

Maar de koers van de LSVb zorgt ook voor problemen. Wie lobbyt, kan door de regering worden ingepakt, tussen de lokale bonden botert het niet altijd, en waar de LSVb vroeger een duidelijke politieke visie had, heeft de bond nu, als gesprekspartner voor onderwijszaken, niet automatisch een grote aantrekkingskracht op studenten.

Toen de LSVb in 1983 werd opgericht, leek de bond zo weggelopen uit de revolutionaire jaren zestig. "Wij hadden één middel en dat was actievoeren," zegt Mariëtte Hamer, toen medeoprichter van de LSVb, nu fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid. Hamer liep in Indiajurken rond en sprak de minister van Onderwijs welgeteld één keer.

Demonstraties en bezettingen waren in de jaren tachtig en vroege jaren negentig het communicatiemiddel bij uitstek. Maarten van Poelgeest, nu wethouder voor GroenLinks in Amsterdam, leidde als voorzitter van de LSVb in 1988 een demonstratie van 35000 studenten. Maar waren zulke acties op termijn effectief? Veel bezuinigingen werden alsnog doorgevoerd. "Dat is moeilijk te zeggen," vindt Van Poelgeest. "Ik ben zelf niet van de school die pas vindt dat je iets moet doen als je zeker weet dat het effectief is."

De actiebeweging kalfde geleidelijk af. In 1992 ging minister van Onderwijs Jo Ritzen na langdurige protesten met René Danen in debat. Het contact met de minister werd daarna intensiever. Bij studenten vervloog de bereidheid tot demonstreren. Bezuinigingen golden pas voor de volgende studentengeneratie en voor eeuwig studeren was toch geen geld meer.

Demonstraties halen de televisie, maar lobbywerk is onzichtbaar. "Als iets goed gaat, krijgen we daarvoor niet altijd de credits," zegt Lisa Westerveld, die mag meepraten over de wetsvoorstellen van minister Plasterk. Maarten van Poelgeest denkt dat de invloed van de LSVb is vergroot als het gaat om onderwijshervormingen. "Dan is het belangrijk dat je in een vroegtijdig stadium een ingang hebt om te praten." Mariëtte Hamer maakt een kanttekening. "Als je inspraak hebt in conceptplannen, bind je je aan de uitkomst van de besluitvorming. Je kunt nooit meer zeggen: hier had ik niets mee van doen."

Dat is een probleem, erkent Lisa Westerveld. "Maar we zullen nooit onze handtekening zetten onder iets wat slecht is voor studenten. De kans op actie bestaat altijd."

Om alle lidbonden en Haagse gesprekspartners tevreden te houden, profileert de LSVb zich als belangenorgaan voor het hoger onderwijs. Vroeger bemoeide de LSVb zich met van alles, van milieukwesties tot kraken. Engagement was belangrijk. Mariëtte Hamer: "Wij waren van de bredere maatschappelijke functie. Maar dat heeft ook met de tijdgeest te maken. Nu is het allemaal resultaatgerichter."

René Danen merkte dat toen hij Lisa Westerveld vroeg mee te doen aan een actie tegen Geert Wilders. Ze weigerde: het ging niet over onderwijs. Als de LSVb studenten wil binden, moeten ze niet bang zijn en juist een politieke koers kiezen, denkt Danen. Anders springen andere studentenorganisaties in dat gat. "Ik vind het bovendien bijna een morele verplichting voor een studentenvakbond om je uit te spreken tegen onrecht."

De keerzijde van het feestcoschap in exotische oorden

"Wat doen jullie hier?", vroeg de arts in 's Lands Hospitaal in Paramaribo aan Twink van den Berg en twee studiegenoten. Een paar dagen later zou hun coschap Gynaecologie in dat ziekenhuis beginnen en de drie geneeskundestudenten wilden vast kennismaken met hun begeleider. Daar wist de arts niets van. Twink: "Hij pakte een schoolschriftje, dat helemaal leeg was en zei: 'Hier staat ook niets in.' Toen schrok ik wel even. Daarna zei hij: 'Maar jullie kunnen volgende week gewoon beginnen'."

"Een buitenlands coschap, waar dan ook, is echt een verrijking", zegt Cees de Winter, coschapcoördinator van de universiteit. "Niet alleen omdat je in een ziekenhuis dààr vaak meer kunt doen dan hier, maar ook vanwege de additionele levenservaring die je opdoet. Studenten zien een andere levensstandaard en het daarmee samenhangende zorgstelsel: pas dan zie je hoe pietepeuterig Nederland eigenlijk is."

Van de driehonderd geneeskunde studenten die jaarlijks in het buitenland een coschap lopen, gaan er ruim vijftig naar Suriname, Aruba of Curaçao. De Nederlandstalige gebieden staan bekend als stageparadijzen. Het weer is er mooi en de sfeer is er over het algemeen relaxed. Ook daar moet je gewoon je werk doen, maar naast je stage kun je er vooral goed feesten en op het strand liggen, of natuurlijk als toerist het (ei)land bezichtigen.

Dat was precies hoe het leven van de inmiddels afgestudeerde Kim de Rooij er naast haar coschap sociale geneeskunde uitzag. "Elke dag ging ik met mijn huisgenoten alle happy hours langs. Mijn coschap was niet heel druk, dus dat ging prima." Het zijn de beelden en verhalen die de thuisblijvers voorgeschoteld krijgen op reisweblogs als waarbenjij.nu.

Vooropgesteld: de vier geneeskundestudenten die het Ublad sprak, hebben inderdaad allemaal een fantastische tijd gehad in de Nederlandstalige gebieden. Spijt van hun reis hebben ze dan ook allerminst. Toch klopt het beeld dat we vanuit de zonnige gebieden in foto's en verhalen toegestopt krijgen niet altijd.

Voor zijn coschap sociale geneeskunde wilde Bart de Boer, inmiddels zesdejaars, naar Aruba. Niet omdat hij daar een mooie werkplek had gezien, maar omdat het een van de beste plaatsen ter wereld is om te windsurfen. Bart: "Dit coschap staat toch bekend als het feestcoschap, waarbij iedereen iets doet dat hij leuk vindt: als het maar buiten het ziekenhuis is. Ik heb in 2007 voor het Arubaanse Ministerie van Volksgezondheid het drugsbeleid in kaart gebracht en daarnaast heel veel gewindsurft." Kim vond eind 2005 op Curaçao een coschapplek bij een arts in een privékliniek die zich vooral bezig hield met palliatieve zorg bij de mensen thuis.

Bart kon helemaal zelfstandig te werk gaan tijdens zijn coschap. Dat was een goede leerschool. "Ik moest alles zelf doen en als ik tegen een probleem aanliep, moest ik dat zelf oplossen. Ik had geen vrienden om me heen die ik om advies kon vragen. Ik zocht ook bewust weinig contact met Nederlanders daar." Kim kon juist weer heel weinig zelf doen. "De arts die mij begeleidde hielp de mensen thuis bij pijnbestrijding in de laatste fase van hun leven. Dat is natuurlijk heel gevoelig werk. Ik heb wel infusen aangelegd, maar verder vooral veel geobserveerd."

Betweterige studenten

Bij een coschap in een niet-academisch ziekenhuis in het buitenland kun je vaak meer doen dan in Nederland, denkt coschapcoördinator De Winter: "In academische ziekenhuizen heb je als coassistent vaak nog artsen in opleiding boven je, of promovendi. In de perifere ziekenhuizen staat er niemand tussen jou en de arts."

Heleen Hellinga, die net terug is uit Paramaribo, had het geluk dat ze op haar afdeling in's Lands Hospitaal vrijwel de enige coassistent was. Daardoor kon ze veel doen. De geneeskundestudent moest wel wennen aan de manier waarop de artsen omgaan met hun patiënten. "Alles gaat op de gebiedende wijs en totaal onvoorbereid. Wij leggen patiënten precies uit wat we gaan doen en waarom en stellen ze gerust. Daar zeggen ze: 'Doe je benen uit elkaar' en stoppen ze meteen een eendenbek naar binnen. Ik zei er niets van tegen de arts. Ze zullen heus niets veranderen als een klein blond meisje van 22 jaar zegt dat het anders moet."

Van betweterige studenten houden ze in Suriname ook niet. Een zwangere vrouw met een te hoge bloeddruk kreeg van Heleens begeleider een zoutarm dieet voorgeschreven. "Terwijl helemaal niet wetenschappelijk is bewezen dat dat helpt. Toen ik dat zei kreeg ik een snauw: 'Hier helpt het wel', zei de arts."

Voor Twink en haar twee huisgenoten was er juist weinig werk op de afdeling Gynaecologie waar ze de eerste vier weken zaten. "Later kwamen er zelfs nog twee coassistenten bij, dus toen had ik helemaal niets meer te doen. En we werden constant afgeblaft door onze begeleider als we een vraag stelden. Dan ging ik het maar opzoeken in het boek dat ik bij me had. Ik heb daar heel veel gelezen."

Bij verloskunde, waar zowel Twink als Heleen vier weken meeliepen, hebben beiden wél veel geleerd. Twink: "Ik heb daar bij veel bevallingen geholpen. Daar zou je in Nederland minder gelegenheid voor krijgen, omdat je daar ook nog met arts-assistenten te maken hebt. Maar daar hadden we dan weer nauwelijks echte begeleiding. Eén bevalling heb ik helemaal zelfstandig gedaan. Dat was natuurlijk mooi, omdat het goed ging. Maar eigenlijk is het belachelijk dat ik dat alleen mocht doen. In Nederlands mag zelfs een vierdejaars verloskunde dat nog niet eens."

Heleen ging in februari naar Suriname omdat ze graag in een "min of meer ontwikkelingsland" haar coschap wilde doen. Afrika zag ze niet zo zitten in haar eentje, dus werd het Paramaribo. "Dat voelde toch iets veiliger, met al die Nederlanders om me heen."

Eenmaal daar vond Heleen het maar niets: al die tralies voor haar ramen en de luiken daar weer voor. "Ik had expres geen dure spullen meegenomen, maar omdat ons huis zo goed beveiligd was, had ik wel van andere mensen paspoorten en laptops op mijn kamer liggen." Twink had op een nacht haar fototoestel op het bureau voor haar raam laten liggen. De volgende ochtend was haar camera weg. "Dat vond ik wel een eng idee." Ook later werd er nog een keer ingebroken. Bij haar huisgenoot waren de tralies doorgezaagd en werd een laptop meegenomen.

Vuurgevecht

Twink ging alleen overdag in haar eentje de straat op, omdat na vijf uur de sfeer wat grimmiger werd. "Maar ook overdag word je constant nageroepen of nagefloten. 'Hey Bakra', wat 'blanke' betekent, hoor je dan, of 'schatje' of 'pssssst'. Zelfs mannen die gewoon naast hun vrouw lopen doen daar aan mee. We hebben weleens gevraagd aan een man waarom ze dat doen. 'Omdat jullie zoveel lachen zei hij, onze vrouwen doen dat niet.'

Ook Kim ging in Willemstad niet alleen de straat op. De eerste nacht na aankomst was ze met haar twee nieuwe huisgenoten even de stad in. Een van hen ging alleen wat eerder naar huis. Kim: "Hij werd overvallen: zelfs z'n Armanibroek werd van zijn lijf getrokken." Andere huisgenoten van Kim kwamen op een dag geschokt thuis: ze hadden in hun auto in een vuurgevecht gezeten tussen twee rivaliserende groepen.

Kim zelf werd ook nog geconfronteerd met de criminaliteit op het eiland. Bij een feestje tijdens een van de laatste weekeinden, zag ze opeens allemaal mensen bij haar gehuurde jeep staan. Ze dacht dat die haar auto probeerden te stelen, maar al snel zag ze dat het om beveiligers ging die een brandje aan blussen waren. "Gelukkig was alleen de bijrijderstoel verbrand en reed de auto nog prima." En de verhuurder van de auto? "Ik belde hem en hij vroeg alleen of hij nog reed. Dat deed de jeep, dus hoefde ik verder niets te vergoeden. Dat is dan wel weer typisch voor daar."

Alleen Bart heeft op Aruba eigenlijk geen noemenswaardige vervelende dingen meegemaakt. "De taal was soms wel lastig, het merendeel daar spreekt Papiamento, maar ook daar leer je mee omgaan. En de afspraken die je hier maakt, staan niet zo vast als in Nederland. Maar als je daar aan went, is het eigenlijk alleen maar heel relaxed."

Orca knutselt in Hoograven

Ronnie van Veen

Sinds minister Vogelaar veertig wijken in Nederland als zorgenkindjes bestempelde, is het pimpen van stadswijken in trek. De Utrechtse wijk Hoograven staat niet op Vogelaars lijstje maar mocht best wat extra aandacht krijgen, zo oordeelde het bestuur van Orca, de vereniging die aan de rand van de wijk gehuisvest is aan het Merwedekanaal.

Samen met woningcorporatie Mitros gingen de roeiers rond de tafel zitten om te zien wat ze voor de wijk konden betekenen. Ze kwamen tot een wijkverbeteringsproject. Om dit project uit te voeren werden acht Orcaleden verenigd in de commissie SOS (Sport Op School). Vier van de commissieleden bezoeken vandaag de Ariënsschool om samen met de leerlingen ontwerpen voor speeltoestellen te bouwen. Een van de ontwerpen zal daadwerkelijk in de wijk worden gerealiseerd.

De kinderen van groep 8 luisteren in het handarbeidlokaal aandachtig naar Michel de Graaf, de afgevaardigde van woningcorporatie Mitros. Hij vertelt de kinderen dat de directeuren van de woningcorporatie erg onder de indruk waren van de eerste ontwerpen. Wel laat hij weten dat sommige plannen moeilijk te verwezenlijken zijn. Zo had een groep het idee opgevat om een heus spookhuis in de wijk neer te zetten. "Dat gaat niet", moet hij de ontwerpers tot zijn spijt mededelen. "Ook was er een plan om trampolines te bouwen. Hartstikke mooi, heeft met bewegen te maken, net als Orca. Maar wat zou er met trampolines in de wijk kunnen gebeuren?"

Een van de jonge ontwerpers steekt zijn hand op; hij weet het antwoord: "Iemand kan het kapotmaken."

"Ja", reageert Michel, "het wordt bijvoorbeeld in de fik gestoken. Er zal altijd een toezichthouder bij moeten zijn. Dat is lastig."

Ook deze groep wordt gevraagd over een ander ontwerp na te denken.

Deuren openen

Mede vanwege dit project is het bestuur van Orca begin april door het vakblad SPORT Bestuur & Management gekroond tot sportbestuur van het jaar 2007. Eerder riep de stad Utrecht de roeiers vooral vanwege hun maatschappelijke betrokkenheid al uit tot de Utrechtse sportvereniging van het jaar. Opmerkelijke feiten. Orca wisselt immers, zoals bijna alle studentensportverenigingen, elk jaar van bestuur. "Dat een eenjarig bestuur zoiets uit de grond weet te stampen, wist de jury bijzonder te waarderen", aldus Thekla Teunis, voorzitter van Orca.

Dat Orca meer dan voorheen contact legt met de buurt, blijkt ook uit een spontane, kleinschalige samenwerking met een voetbalvereniging uit de buurt. In overleg met VV Hoograven mogen voetballustige Orcaleden zo nu en dan het veld tegenover de loods gebruiken. "In ruil hiervoor krijgt een aantal voetballers roeiles van ons", licht Thekla toe.

Die interactie met de buurt, vrij ongewoon voor een studentensportvereniging, zal volgens de voorzitter van Orca alleen maar toenemen. De verwachting is namelijk dat de roeivereniging in de nabije toekomst samen met die andere studentenroeivereniging, Triton, en de 'burgers' van Viking een nieuw pand zal betrekken aan het Merwedekanaal. Het nog te bouwen onderkomen zal er niet alleen voor studerende roeiers zijn, ook voor mensen uit de wijk Hoograven moet het gebouw een functie gaan vervullen. Thekla: "Er zijn plannen om in het gebouw andere faciliteiten aan te bieden. Denk bijvoorbeeld aan een fitnessruimte, een kinderdagverblijf, horeca. Zodoende zal het gebouw ook overdag gebruikt worden. Roeiers zullen er vooral 's avonds actief zijn."

De sociale functie van een dergelijk gebouw is ongetwijfeld te prijzen, maar er mag niet vergeten worden dat de roeivereniging eenvoudigweg toe is aan een nieuw clubhuis. Orca heeft al jarenlang een ledenstop. Met een nieuw pand zou de vereniging wellicht wat kunnen uitbreiden. De cijfers spreken voor zich, aldus Thekla: "Van de vierhonderd aanmeldingen per jaar kunnen we er nu maar tweehonderd toelaten." Ook om andere redenen is een nieuw verenigingshuis wenselijk: "De huidige huisvesting vertoont achterstallig onderhoud en de huur is te hoog."

Overleven

Nog geen kilometer van de loods in het Liesbospark helpen in de Ariënsschool Orcaleden de leerlingen met het vervaardigen van maquettes. De vier aanwezige commissieleden, Carolien van Tellingen, Inge Savelkoul, Jasper Dijk en Leoni Vlutters, schuiven telkens bij een ander groepje aan om te assisteren. Alyssa en Zaineb hebben vooralsnog weinig hulp nodig: ze zijn druk in de weer met het kleuren van het houten plankje. De ondergrond wordt geheel groen. "Wij hebben een zweefmolen ontworpen. Als je er per ongeluk uitvalt, val je in ieder geval zacht op het gras", licht Alyssa toe.

Terwijl Zaineb driftig met een schaar de bodem uit een plastic flesje probeert te verwijderen, vraagt meester Maarten Goossens aan een wat sip kijkende leerling of het gaat lukken.

"Nee", luidt het teleurgesteld.

"Waarom niet?", vraagt de meester verbaasd.

Terwijl de leerling met zijn handen over het nog gave plankje strijkt, antwoordt hij: "Moet je kijken hoe mooi dit nu nog is!"

De vier studenten zijn niet zomaar voor de SOS-commissie gevraagd. Jasper: "De voorzitter van de commissie heeft bij het vormen van de commissie de studie van de leden mee laten wegen. Carolien doet bijvoorbeeld de Pabo en ik word opgeleid tot biologieleraar." Leoni, vierdejaars psychologie, heeft veel plezier in de interactie met de kinderen. "Sommige hebben grappige vragen. Bij mij vroegen ze: 'Kom je uit België ofzo?!' Ze kunnen mijn Twents accent kennelijk niet thuisbrengen."

Een groepje van drie jongens is niet geheel tevreden met het materiaal dat Orca heeft aangeleverd. Met een wc-rol in de hand laat een van hen zijn collega's bijdehand weten: "Hier moeten we het mee doen. Het is overleven."

De drie jongens bouwen een verkeerstuin waarin kinderen met skelters kunnen spelen. Op de vraag waarom Hoograven een verkeerstuin zou willen, is het antwoord: "Als ze daar gaan spelen gaan ze in ieder geval geen domme dingen doen als ruiten ingooien."

Een ander groepje bouwt een groot groen vliegtuig, een speeltoestel dat ze 'Aeroplay' hebben genoemd. Michel van Mitros is bij het groepje aangeschoven. Met een perforator probeert hij kleine rondjes in het speeltoestel te krijgen. Als Mohammed hem vraagt of hij de maquette soms wil verknallen, lacht Michel en zegt dat hij vooral wil helpen.

De leerlingen die de 'Aeroplay' hebben verzonnen, verduidelijken dat hun ontwerp een zeer geschikt speeltoestel is voor deze wijk: "Veel kinderen uit Hoograven zijn nog nooit in een vliegtuig geweest. Daarom is het leuk om hierin te spelen."

In de komende weken verruilen de leerlingen het handarbeidlokaal voor de roeiboten; tweemaal zullen ze Orca bezoeken om er roeiles te krijgen. Tot slot organiseren verschillende sportverenigingen uit Hoograven op 25 mei een open dag in het Liesbospark. Tijdens deze open dag zal bekend worden gemaakt welk ontwerp gewonnen heeft, waarna Mitros in samenwerking met de gemeente kan beginnen aan het realiseren van het speeltoestel in de wijk.

Sweet Sixteen

Zestien jaar oud, en dan naar de universiteit

Het leven van een doorsnee zestienjarige wordt veelal gedomineerd door school, uitgaan en verkering. Daarnaast ploetert hij of zij misschien boeken met verkeersregels door om het brommercertificaat te halen. Andere zestienjarigen zijn met andere dingen bezig. Die zoeken een universitaire studie uit.

Deze laatste groep is echter niet groot. Uit cijfers van de IB-Groep blijkt dat in 2007 24 studenten van 16 jaar of jonger aan een universitaire studie begonnen. Vijf daarvan studeren in Utrecht. Toch is dat aantal van 24 al aanzienlijk hoger dan in het verleden. In 2004 schreven slechts 12 studenten met die leeftijd zich in bij een Nederlandse universiteit, waaronder de jongste studente ooit: een twaalfjarige studente Wiskunde aan de UvA.

Volgens Lianne Hoogeveen, Gezondheidspsycholoog en coördinator van het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO) van de Radboud Universiteit Nijmegen, zal deze groep alleen maar groter worden. "Er is nu minder angst om een kind een klas te laten overslaan."

Het verbaast haar zelfs dat er dit studiejaar 'slechts' 24 zeer jonge studenten begonnen aan een universitaire studie. "Dat het er niet meer zijn kan verschillende oorzaken hebben. Een ervan is dat sommige versnellers op de middelbare school juist doubleren." Curieus: een hoogbegaafd kind dat tijdens de basisschool versnelt, wordt op de middelbare school weer teruggefloten. Heleen Wientjes coördinator van de stichting Perdix voor voortgezet onderwijs aan hoogbegaafde kinderen en verbonden aan het Utrechtse universitaire instituut IVLOS: "De oorzaak van dat zittenblijven is onbekend. Er is nog nooit systematisch onderzoek gedaan naar de totale schoolcarrière van versnellers."

Wientjes relativeert overigens de aanname dat steeds meer scholieren groepen overslaan. "Er zijn ook scholen die hun uitstekende leerlingen vooral moeilijkere taken geven. Op die manier gaan ze meer de diepte in." De kinderen die deze taken krijgen voorgeschoteld kunnen bij leeftijdsgenoten in de groep blijven. Dit wordt door veel leerkrachten en ouders als een groot voordeel beschouwd. Versnelde kinderen zouden namelijk sociale en emotionele problemen krijgen, zo is de redenatie.

Dat soort problemen is inderdaad niet uitgesloten, weet Lianne Hoogeveen. Docenten van de middelbare school blijken bijvoorbeeld nog wel eens een eenzijdige kijk te hebben op de versnellende leerling in de klas. Er zijn nogal wat definities van hoogbegaafdheid in omloop en het gevaar bestaat dat een docent de definitie kiest die hem of haar het beste uitkomt. Zo kan 'het hoogbegaafde kind heeft uitzonderlijke cognitieve kwaliteiten, maar is sociaal weinig vaardig' snel een self-fulfilling prophecy worden.

Geheel onterecht, zo meent Lianne Hoogeveen: "Hoogbegaafden zijn over het algemeen helemaal niet minder sociaal begaafd, integendeel. Dat hardnekkige gerucht wil ik uit de wereld helpen. Maar door negatieve ervaringen met de omgeving willen ze zich wel eens anders gedragen dan ze zijn." Ook Heleen Wientjes wil af van het vooroordeel: "Hoogbegaafden heb je in soorten en maten. Sommigen zijn sociaal handiger dan anderen, maar gebrek aan sociale vaardigheden is zeker geen kenmerk van hoogbegaafdheid. Onhandigheid in sociale omgang is soms wel een begeleidend verschijnsel van je niet gezien, erkend of herkend voelen."

Ook jonge studenten aan een universiteit hoeven dus niet per se problemen te ondervinden. Maar de twee experts durven hier geen verdergaande uitspraken over te doen. Een basis voor aanbevelingen aan universiteiten die moeten omgaan met steeds jongere eerstejaars, is er ook niet, onderzoek ontbreekt.

Dankzij organisaties als CBO en Perdix krijgen zowel hoogbegaafden als ouders en docenten tegenwoordig de juiste begeleiding. Belangrijke bijkomstigheid hiervan is dat misstanden en vooroordelen omtrent hoogbegaafdheid uit de weg worden geruimd. Uiteindelijk zal dit alles leiden tot meer zeer jonge studenten op de universiteit, is de overtuiging van Hoogeveen: "Ja, het zullen er hoe dan ook meer worden."

Annelies van Bemmel

'Ik heb een schild opgebouwd'

"Ik verveelde me ontzettend, zo erg dat ik elke ochtend buikpijn had en eigenlijk niet naar school wilde." Voor Annelies van Bemmel was de basisschool niet altijd prettig.

Haar ouders namen het initiatief om haar groep 2 te laten overslaan, maar toen ze aan groep 3 begon, had ze al een voorsprong op haar klasgenoten: "Ik heb twee zussen die ouder zijn. Zij leerden mij het alfabet en hielpen mij met lezen." In korte tijd liep Annelies zo ver voor op de rest, dat besloten werd ook groep 7 over te slaan. Op tienjarige leeftijd stond Annelies op de stoep van het Gymnasium in Nieuwegein.

De docenten van zowel de basisschool als de middelbare school hebben weinig problemen met Annelies gehad: "Ik werd altijd achter in de klas gezet, omdat ik heel goed zelfstandig kon werken. Er werd eigenlijk weinig naar me omgekeken; ik redde het allemaal wel."

Met klasgenoten lag dat anders. "Sommigen konden het volgens mij niet hebben dat ik jonger was; die behandelden me ook als een klein kind. Ik heb in die tijd een schild opgebouwd om te kunnen negeren wat anderen van mij denken."

Op de middelbare school had ze niet veel klasgenoten die ze tot haar vrienden rekende. Annelies ging buiten school vooral om met kinderen uit haar buurt. Die kinderen waren bij dezelfde kerk aangesloten als zij en, belangrijker, ze waren van dezelfde leeftijd.

Tegenwoordig ziet zij deze vrienden niet meer. "Een jaar geleden heb ik duidelijk gemaakt dat ik niet meer geloofde. Ik ga nu niet meer naar de kerken. Daar ben ik best wel wat vrienden door kwijtgeraakt."

Na de middelbare school koos Marlies voor de studie Pedagogiek. Zestien jaar oud was ze toen. De vraag waarom ze voor deze studie gekozen heeft, vindt ze moeilijk te beantwoorden: "Dat is wel een nadeel van zo vroeg beginnen; ik weet eigenlijk niet zo goed wat ik wil. Misschien doe ik volgend jaar wel weer heel iets anders."

In Utrecht gaat ze buiten haar studie nauwelijks met medestudenten om. Daar heeft ze simpelweg weinig behoefte aan. De stereotiepe interesses van veel studenten zijn niet aan haar besteed: "Ik doe niet aan uitgaan. Dat klinkt misschien heel saai, maar ik ben best wel tegen drank en roken en al die drukte. Ik ga gewoon lekker vroeg naar bed." Haar moeder vraagt zich wel eens hardop af of ze geen vrienden moet maken. Annelies vindt dat dat niet nodig is. Haar sociale leven bestaat voornamelijk uit haar alweer tweeënhalf jaar durende relatie: "De meeste tijd besteed ik aan mijn vriend. Ik heb wel mensen die gewoon af en toe eens langskomen, maar niet echt een beste vriendin met wie ik alles deel. Ik ben gewoon niet zo'n sociaal type."

De omgang met medestudenten blijft dus beperkt tot studiegerelateerde zaken. Zo nu en dan wordt van haar verwacht dat ze werkt aan een paper met een collega-student. Dat gaat meestal prima. "Maar er zijn altijd wel een of twee mensen die je als klein meisje behandelen. Het eerste blok moest ik samenwerken met een jongen van 23. Ik mailde hem wat hij moest doen en wat ik zou doen. Ik hoorde niets van hem, dus heb ik hem nogmaals gemaild. Toen reageerde hij in de trant van: wie ben jij, klein meisje, dat je denkt dat je kunt zeggen wat ik moet doen. Dat pikte ik niet en dat heb ik hem laten weten. Hij heeft zijn excuses aangeboden."

Laura Hamerslag

"Ik was zo in mijn eentje in Amsterdam gaan zitten'

Laura deed een stuk minder over de basisschool dan een gemiddelde scholier. Nadat ze eerder groep 2 al had overgeslagen, stapte ze in de meivakantie van groep 5 over naar groep 6. "Mijn school was best conservatief als het ging om het overslaan van klassen, maar mijn meester in groep 5 was vrij nieuw en had een frisse kijk."

Laura kreeg van hem aanvullende, moeilijkere, leerstof: "Dat was een programma dat opgezet was voor snelle leerlingen op de basisschool. De normale leerstof vond ik nogal voorgekauwd, dit daagde me meer uit. Erg leuk, maar op een gegeven moment was ik daar ook gewoon klaar mee en maakte ik de overstap naar groep 6."

Haar nieuwe klasgenoten bekeken haar met argusogen. Laura denkt niet dat dat alleen maar gebeurde omdat ze jonger was dan de rest: "Zo'n klas is al jaren samen. Ze vinden het gewoon gek als er een nieuweling bij hen in de klas komt."

Toch heeft Laura nooit het gevoel gehad dat ze jonger was dan de rest. Haar verklaring hiervoor is een psychologische: "Je hebt naast je absolute leeftijd ook zoiets als een emotionele leeftijd. Ik ben altijd wel meegegroeid met de mensen in mijn jaar."

Tijdens haar middelbare schooltijd wilde ze zo nu en dan met haar oudere vrienden naar de discotheek. Helaas hield de uitsmijter van de discotheek geen rekening met Laura's emotionele leeftijd. "Je moest zeventien zijn. Als je met een groep gaat, vragen ze niet van iedereen legitimatie. Soms lukte het me om binnen te komen. Soms ook niet en dan moest ik weer naar huis."

De perikelen met leeftijdsgrenzen waren voorbij toen ze op zestienjarige leeftijd naar Utrecht vertrok om er aan het University College te studeren. "In mijn tweede jaar heb ik op de campus zelfs achter de bar gestaan. Dat was dus geen probleem meer." Studeren aan University College betekende dat ze het ouderlijk huis moest verlaten; iedere UCU-student behoort immers op de campus te wonen. Haar ouders waren blij met die beschermde omgeving: "Mij leek het ook leuk, maar ik was net zo goed in mijn eentje in Amsterdam gaan zitten."

Laura studeert nu al tweeënhalf jaar met groot plezier aan het UCU. Sociale contacten heeft ze in overvloed, ook buiten de muren van University College: "Ik heb vrij veel vrienden die inmiddels zijn afgestudeerd. Zij hebben geen zin meer om de campuskroeg op te zoeken, dus gaan we uit in de stad."

Niet dat Laura zich minder laat zien op het terrein waar ze woont en studeert, integendeel. Ze is secretaris en vice-voorzitter van UCSA, de studievereniging die zorgt voor het sociale gebeuren op de campus. Of ze ook binnen het bestuur de jongste is? "Nee. Maar wat maakt leeftijd nou eigenlijk uit?"

interview met Margo Trappenburg

Margo Trappenburg

Henk Boon

Patiënten moeten tegenwoordig overal over mee kunnen praten. Ze hebben inspraak via cliëntenraden. Ze moeten meedenken over medisch onderzoek, beleid, behandelingen. Wat begon als een democratiseringsbeweging in de jaren zeventig is opgepikt door de overheid, die mondigheid propageert. Alle retoriek over democratisering is echter doorgeschoten. De gezondheidszorg is te veel markt geworden en de patiënt een consument.

Natuurlijk heeft de democratisering veel goeds gebracht. Patiëntenverenigingen hebben veel bereik; artsen informeren hun patiënten nu over ziekte en behandeling, waar ze dat vroeger niet of nauwelijks deden. Dat is wat ik in mijn boek de A-kant noem. Maar er is ook een B-kant, een schaduwzijde, en die komt in het boek ook aan bod. In cliëntenraden gaat het tegenwoordig vaak om grote zaken zoals fusies en managementverslagen. Terwijl alledaagse zaken zijn verworden tot 'wvttk'. Dat bijvoorbeeld de thee op tijd komt en het eten smaakt. Terwijl dat voor bewoners in een verzorgingstehuis juist heel belangrijk is. Inspraak over grote dingen kan de aandacht voor kleine dingen verdringen.

Genoeg is genoeg, vind ik. Als je blijft hameren op nóg meer inspraak, rechten en democratie, loop je het gevaar dat lontjes korter worden. Meer mondigheid gaat ten koste van patiënten die niet mondig genoeg zijn, die niet goed voor zichzelf kunnen opkomen. Dat zou een soort premie op assertief en onbeschoft gedrag betekenen. Gelukkig is het nog niet zover. Veel mensen wachten nog netjes op hun beurt bij de huisarts en in het ziekenhuis. Lang niet alle patiënten eisen voor hun operatie de allerbeste chirurg. De meeste patiënten begrijpen dat gemiddelde artsen gewone operaties ook wel aankunnen en dat we niet met heel veel patiënten tegelijk kunnen gaan wachten tot die allerbeste dokter tijd voor ons heeft.

Ik vergelijk de democratisering van de gezondheidszorg vaak met de emancipatie van vrouwen. Daar wordt ook vaak benadrukt dat het nog lang niet af is, dat er nog veel meer moet worden geëmancipeerd: meer vrouwen in het bedrijfsleven en aan de universiteit. Maar daar hoor je meer tegengeluiden dan in de gezondheidszorg. Van vrouwen zelf, die het welletjes vinden. Die vinden het leuker om voor hun kinderen te zorgen dan de hele dag in de HEMA te werken.

Dit onderzoek is voor een deel empirisch van aard. Er zijn gesprekken gevoerd met sleutelpersonen van patiëntenorganisaties en er is veel onderzoek geraadpleegd. Maar er zit ook veel normatieve beschouwing in. Ik ben in Leiden afgestudeerd in politieke theorie. Ik heb vooral veel gedaan aan rechtvaardigheidstheorie en dat is overwegend normatief. Dat zit ook in het onderzoek dat ik doe. Ik probeer discussies te starten.

Die discussie zoek ik ook met mijn columns in NRC. Daarin kan ik een redenering uitproberen, die ik later ook gebruik in mijn onderzoek. Maar het omgekeerde is soms ook het geval. In columns kan ik mensen proberen te overtuigen. In colleges doe ik dat juist niet. Die moeten neutraal zijn. Mijn studenten moeten zelf nadenken. Wat dat betreft vullen columns schrijven en college geven elkaar goed aan.

Ik ben destijds gevraagd door NRC. Dat vond ik eervol, maar ook eng. Eén column per twee weken, die frequentie was ik als wetenschapper niet gewend. Best pittig, maar het werd van lieverlee relaxter. Mijn columns gaan vooral over de gezondheidszorg, multiculti-zaken en integratie. En over onderwijs. Als docent en onderzoeker aan een universiteit ben ik op dat gebied ervaringsdeskundige en bovendien kom ik uit een onderwijsfamilie.

Het schrijven van columns geeft me een zekere discipline. Je moet telkens weer een onderwerp hebben en dat geeft druk om rapporten en wetsvoorstellen te lezen. Soms hoor ik wel eens wat terug op mijn columns, maar toch betrekkelijk weinig. Maar sinds ik die columns schrijf, word ik veel meer gevraagd voor lezingen. En daar krijg ik genoeg feedback!

Maar er zit nog een drive achter die columns. Eerst dacht ik: ze gooien me er vanzelf wel uit. Toen heb ik gedacht: moet ik er zelf niet eens mee stoppen? En toen werd het een soort sport. Ik ben dramatisch onsportief, maar het schrijven van die columns is voor mij als een sport. Ik blijf er een beetje door in vorm. Misschien gaat het wel eens wat ten koste van 'degelijker' werk. Maar ik heb ook het gevoel dat ik door die columns op ideetjes kom.

Ja, de combinatie privacy en digitalisering roer ik ook wel eens aan in mijn columns. In mijn column in NRC van 26 november 2007 ging ik in op de zaak rond een oud-student van de Universiteit Utrecht. Hij was door dit blad geïnterviewd, in 1999 en 2001, en werd in twee artikelen met naam en toenaam genoemd. In een papieren versie is dat geen punt, maar nu hebben we internet, on line versies en google. Soms is dat niet zo prettig. Werkgevers googelen sollicitanten bijvoorbeeld massaal.

De oud-student vroeg om in de digitale versie zijn naam te vervangen door zijn initialen. Het Ublad weigerde het verzoek en kreeg gelijk van de Raad voor de Journalistiek. Een argument als zou het omzetten van naam in initialen in de digitale versie geschiedvervalsing zijn, vind ik zwaar overtrokken. Er is toch al vaak een discrepantie tussen papieren en digitale edities, en je kunt in de digitale versie gewoon verwijzen naar het papieren archief voor een volledige versie.

Je moet je privacy dus goed bewaken in deze digitale tijd. Vooral jonge mensen beseffen dat niet altijd voldoende. Je kunt iets tegen iemand zeggen, wat dan weer terugkomt in een weblog van een derde, en gaat rondzingen. Iedereeen kan iedereen filmen met mobieltjes, waarvan beelden zo op youtube staan. Verder is het ook zo dat het makkelijker is om plagiaat te plegen. Je hebt een werkstuk zo bij elkaar geknipt en geplakt. Maar hier biedt de techniek tegelijk uitkomst. Al googelend is zulk plagiaat ook veel makkelijker op te sporen.

Maar digitalisering biedt natuurlijk vooral ook grote voordelen. Om er maar eens een te noemen: studenten en onderzoekers hebben tegenwoordig kamerhandelingen via internet bij de hand. In 1993, toen ik promoveerde, moesten we daarvoor nog het archief in!

CV. Margo Trappenburg (1962, Amsterdam), studeerde rechten/politiek in Leiden. Promotie op 'Soorten van Gelijk. Medisch-Ethische Discussies in Nederland'. Werkte van 1985-2000 aan de Universiteit Leiden. Sindsdien is ze universitair hoofddocent bij de Utrechtse school voor Bestuurs- en Organisatiewetenschappen. Schrijft sinds 2001 een tweewekelijkse column in NRC Handelsblad.

Streamer:

'Je moet je privacy goed bewaken in deze digitale tijd. Vooral jonge mensen beseffen dat niet altijd voldoende'

'Zonder onderzoek kom je er echt niet'

Gwenda Knobel

De discussie over de mogelijkheden om via het onderwijs carrière te maken aan de Universiteit Utrecht laaide onlangs weer op toen het college van bestuur meedeelde dat de financiële beloning voor het behalen van een basis- of seniorkwalificatie onderwijs is afgeschaft. "Het college geeft daarmee een verkeerd signaal af", vindt Ruud Abma, lid van de Universiteitsraad en docent bij Algemene Sociale Wetenschappen. "Je kunt die maatregel uitleggen als een bezuiniging op het onderwijs - alsof onderwijs een minder belangrijke activiteit is."

Het is kritiek die enige nuancering verdient, want Abma weet dat het college van bestuur net als hij een groot voorstander is van de basis- en seniorkwalificatie en van permanente professionalisering van docenten. Zijn kritiek richt zich vooral op het afschaffen van de beloning: twee extra periodieken. Vooral ook omdat docenten nauwelijks tot geen tijd krijgen om zich verder te scholen. Teleurstellend, zegt Abma, want was het niet aan deze universiteit dat je carrière kunt maken via het onderwijs? Wat is daar van terechtgekomen? Tijd om eens wat rond te bellen.

'Een zware procedure'

Beleidsmedewerker bij Onderwijs & Onderzoek Age Halma weet zich nog goed te herinneren waar het initiatief voor het invoeren van onderwijskwalificaties vandaan kwam: van de Utrechtse docenten zelf. "In de jaren negentig bungelde de UU onderaan allerlei ranglijsten doordat ze zware kritiek kreeg van haar studenten. Ook bij visitaties werden vele verbeterpunten genoemd. Tijdens een symposium van docenten werden toen de eerste stappen gezet om het onderwijs te verbeteren."

Eén van de dingen waar de jaren daarna hard aan werd getrokken was het opzetten van een 'academisch functiegebouw' dat de naam WP-flow kreeg, vertelt Halma. "Op het niveau van de universitair docent werd onder meer de basiskwalificatie onderwijs (BKO) verplicht gesteld en op het niveau van universitair hoofddocent (UHD) de seniorkwalificatie onderwijs (SKO) en/of de seniorkwalificatie onderzoek. Later kregen docenten voor het behalen van een BKO of SKO twee extra periodieken."

Ruud Abma had die financiële worst bijna tien jaar geleden helemaal niet nodig om een kwalificatie te willen. "Ik las de criteria en dacht zonder veel moeite beide kwalificaties te kunnen halen. Het bleek toch nog een zware procedure, want ik moest drie dikke mappen overleggen met alle bewijzen van hetgeen ik als docent had gedaan."

Veel spontane navolging kreeg hij niet. "Ik had me samen met een collega opgegeven, maar mensen in onze omgeving verklaarden ons voor gek. Die vonden het 'bureaucratische rompslomp'. In onze faculteit werd ook niet hoog opgegeven van het idee achter het behalen van de BKO en SKO: het maken van carrière via het onderwijs."

Per faculteit werd anders omgegaan met het geven van kwalificaties. In de meeste faculteiten moesten de docenten via een dik dossier aantonen dat ze een kwalificatie waard waren, maar bij de bèta's kregen de docenten zonder veel gedoe hun BKO of SKO. "Bij ons woog en weegt het onderzoek nog steeds zwaarder", zegt Johan van de Leur. "Toen ik in 1999 universitair docent werd bij wiskunde, kreeg ik mijn basiskwalificatie vrij gemakkelijk. Als postdoc had ik veel onderwijs gegeven en ik hoefde alleen een lijst met door mij gegeven vakken in te leveren."

Bovendien was er de nodige discussie over de criteria. "Ik werk al sinds 1972 bij Diergeneeskunde", zegt universitair docent Auke Schaefers-Okkens. "Toen de kwalificaties werden ingevoerd, kreeg ik aanvankelijk alleen mijn BKO. Zelf vond ik dat ik voldeed aan de eisen voor de seniorkwalificaties en tekende dus bezwaar aan. Ik moest met goede argumenten komen en voor een universiteitsbrede commissie verschijnen. Uiteindelijk kreeg ik mijn seniorkwalificaties, wat overigens verder geen effect op mijn carrière heeft gehad."

'Een onderwijskwalificatie is iets om af te vinken'

De BKO en SKO zijn inmiddels bekende ingrediënten van het formele universitaire eisenpakket waar docenten aan moeten voldoen. Wie een vaste aanstelling wil als universitair docent dient de basiskwalificatie op zak te hebben en wie senior wil worden, moet gepromoveerd zijn en de seniorkwalificatie hebben gehaald. Age Halma: "Vandaar dat we de financiële prikkel niet meer nodig vonden. Alle docenten moeten inmiddels de kwalificaties hebben die bij hun functie horen. Voor docenten die nog geen vast contract hebben, is het krijgen daarvan de stimulans om je BKO te halen. Op facultair niveau mogen decanen overigens nog wel 'beloningen' uitdelen voor kwalificaties." Een ander argument om de prikkel te schrappen, draait om rechtvaardigheid. "Voor het ondersteunend personeel bestaat zo'n regeling niet", zegt Halma.

Als het gaat om de onderwijscarrière doet de universiteit het goed, vindt Halma. "Je kunt uiteindelijk onderwijshoogleraar worden en er zijn hier allerlei faciliteiten om je te scholen zoals bij het Center of Excellence in University Teaching, het CEUT."

Toch blijft de onderwijscarrière een teer punt bij veel docenten. is de meest gehoorde kreet. En dat is tegelijk de reden dat niet alle docenten een kwalificatie heel belangrijk vinden. Abma: "Bij Sociale Wetenschappen wordt nog steeds wat lacherig gedaan over de kwalificaties. Ze moeten het al in hun eigen tijd doen en nu het verplicht is, zien veel docenten het halen ervan als iets dat ze moeten afvinken op weg naar de volgende carrièrestap." Ook Abma wijst op het zwaarderwegende onderzoek. "Wij hebben op dit moment moeite een nieuwe onderwijsdirecteur te vinden, want dat kun je alleen worden als je hoogleraar bent en hoogleraren blijken weinig animo voor die functie te hebben."

"Onze nieuwe onderwijsdirecteur is geen hoogleraar", weet Ton van Rietbergen van Sociale Geografie. Van Rietbergen is universitair docent, maar voelt geen sterke behoefte om zijn seniorkwalificatie te halen omdat het in zijn ogen om een papieren excertie gaat. "Bij ons is de volgorde van je carrière andersom. Eerst wordt bepaald of je hoogleraar waardig bent en dan zegt men 'o ja, maar dan moet je nog wel je SKO halen'."

Toch vindt Van Rietbergen de aandacht voor het onderwijs goed. "Maar ik ben meer voor training on the job. Voor ik mijn basiskwalificatie kreeg, moest ik een heel portfolio inleveren met wat ik had gedaan, maar ik had een eerstegraads lesbevoegdheid. Dat had toch voldoende moeten zijn. Ik zie liever dat docenten beoordeeld worden op de manier waarop ze doceren en dat ze zichzelf kunnen verbeteren met behulp van goede feedback."

Net als bij een aantal andere faculteiten moet je bij Diergeneeskunde tegenwoordig worden uitgenodigd om je seniorkwalificatie onderwijs te halen. "En dat is een zware opdracht", zegt Auke Schaefers. "Bij ons moeten dierenartsen niet alleen promoveren en hun BKO hebben, ze moeten ook hun specialistendiploma halen en daarvoor zijn de eisen echt heel zwaar." Ze vindt het jammer dat de financiële prikkel die zij als beloning ziet voor het extra harde werken er daarom niet meer is.

'Er zijn vele definities van carrière maken'

Toch zijn er ook positieve bewegingen te melden die aantonen dat een onderwijscarrière wel mogelijk is aan de UU, al moet je goed weten hoe je 'carrière maken in het onderwijs' wilt definiëren. Marcel Verweij van het Ethiekinstituut van Geesteswetenschappen: "In de traditionele definitie zou je steeds een hogere positie moeten krijgen, maar ik zie het meer als het krijgen van nieuwe uitdagingen. Eerst gaf ik cursussen, daarna mocht ik een masterprogramma ontwikkelen dat een Erasmus Mundus-programma werd. Ik heb de facto carrière gemaakt." Verweij is in het bezit van zijn BKO en wil ook zijn SKO halen. "Maar ik vraag me wel af op welke manier ik me met die kwalificatie onderscheid van bijvoorbeeld seniordocenten aan andere universiteiten waar een dergelijke kwalificatie niet verplicht is."

Ook voor Marian van Gestel van Burgerlijk Recht is een carrière breder dan het pad dat naar het hoogleraarschap leidt. "Ik vind het aangaan van nieuwe projecten, het geven van andere vakken en het uitproberen van nieuwe didactische methoden ook een vorm van carrière maken." Maar haar loopbaan heeft via het onderwijs ook daadwerkelijk een vlucht genomen: Van Gestel is seniordocent zonder doctortitel. Daarmee is zij een uitzondering. "Ik vind dat docenten zoals ik die niet of nauwelijks onderzoek doen een uitzondering moeten blijven. Een universiteit gaat over onderzoek en onderwijs en daartussen moet een belangrijke wisselwerking zitten. Die is gemakkelijker te verkrijgen als je beide doet."

Huub Schellekens, onderwijshoogleraar bij Natuurwetenschap & Innovatiemanagement (NW&I) noemt zichzelf ook een a-typische carrièremaker. "Toen ik aan de UU kwam werken, werd ik directeur van het Gemeenschappelijk Dieren Laboratorium. Daarna ging ik naar NW&I. Mijn hoogleraarschap daar heb ik vooral te danken aan mijn bijdrage aan de wetenschap. De constatering dat je er met onderwijs alleen niet komt, is wel juist. Mijn onderzoek doe ik bij Farmacie en bij NW&I ben ik vooral bezig met onderwijs. Maar alles bij elkaar opgeteld doe ik voor veertig procent onderwijs en voor zestig procent onderzoek."

Schellekens juicht het principe om een carrière via de onderwijslijnen mogelijk te maken toe. "Ik ben ervan overtuigd dat je onderwijs en onderzoek niet moet scheiden, maar die twee hoeven niet per definitie in één persoon te zitten. Ik zie om me heen mensen die zich heel erg inzetten voor onderwijs, maar zij moeten opletten dat ze hun onderzoek niet verwaarlozen, want het eerste waar naar gekeken wordt, is iemands publicatielijst."

Inventarisatie BKO en SKO

Dit kalenderjaar maakt de directie Onderwijs & Onderzoek een inventarisatie van docenten met basiskwalificatie - en seniorkwalificatie onderwijs. Daarbij wordt gekeken welke functie ze vervullen. Ook worden de eindtermen van de basiskwalificatie onderwijs tegen het licht gehouden. "Ooit liepen we voorop, nu willen we weten of dat nog steeds zo is", zegt Leon van de Zande van O&O. Begin dit jaar kwam de UU in VSNU-verband nog in het zonnetje te staan als voortrekker van de professionalisering van haar docenten. Dat was in januari toen alle universiteiten samen afspraken om elkaars basiskwalificatie onderwijs te erkennen. De UU is de enige universiteit in Nederland die ook werkt met een seniorkwalificatie.

BKO is gewoon, SKO nog niet zo

Bij de faculteitsbesturen is het nut en de noodzaak van de basis- en seniorkwalificatie onderwijs (BKO en SKO) geen onderwerp van discussie meer. "Het zijn belangrijke instrumenten om de interne kwaliteitszorg te waarborgen", zegt Ige Dekker van de Rebo-faculteit. "Behalve dat we zo zelf controle hebben over het onderwijsniveau, kun je ook aantonen dat je werk maakt van de kwaliteit."

Voor de BKO is er bij elke faculteit al een vast traject, voor de SKO is deze op enkele plekken nog in de maak. Faculteiten mogen zelf vorm geven aan de trajecten voor de onderwijskwalificaties. Dit omdat opleidingen van elkaar verschillen en elke opleiding dus eigen criteria kan hebben voor hetgeen een docent aan kwaliteiten in huis moet hebben.

De BKO is populair. Niet zo heel verwonderlijk, want je kunt een vaste aanstelling als docent wel vergeten zonder dat getuigschrift. "Postdocs hoeven bij ons geen onderwijs te geven", zegt Harrie Eijkelhof van Bètawetenschappen, "maar er zijn er die graag een UD-aanstelling willen en vragen of ze hun BKO mogen halen om hun kansen te vergroten." Bij Geowetenschappen worden nog wel universitaire docenten aangenomen die nog niet in het bezit zijn van hun BKO. "In hun aanstellingsbrief staat dan wel dat ze die binnen twee jaar op zak moeten hebben", zegt Hans Sonius.

Op het terrein van de SKO zijn er nog de nodige verschillen tussen de faculteiten. Bij de bèta's en bij Geesteswetenschappen bijvoorbeeld mag elke universitair docent op voor zijn SKO. Eijkelhof: "Bij de bèta's is het belang van een BKO en SKO inmiddels doorgedrongen in alle geledingen. Bij de invoering in de jaren negentig lag dat inderdaad nog anders. Iemand van zestig die al jaren onderwijs gaf, had zich toch al bewezen, was het idee. Nu wordt het behalen van de SKO vanuit de faculteit echt gestimuleerd. Niet dat een UD dan meteen UHD wordt, maar de kans wordt natuurlijk wel groter." Peter Coopmans van Geesteswetenschappen: "Het behalen van de kwalificaties wordt aangemoedigd. Er is ook veel animo voor." Bij de andere faculteiten worden gegadigden voor de SKO uitgenodigd tijdens een R&O-gesprek en moet het seniorschap er daadwerkelijk inzitten.

Faculteiten zijn dus behoorlijk tevreden over het systeem voor onderwijskwalificaties, maar ze zien dat docenten nog wel kritiek hebben op de eisen van de kwalificaties. Freek van Sluijs van Diergeneeskunde: "Je hebt te maken met minder makkelijk te kwantificeren parameters dan bij het onderzoek. Dat maakt dat er discussie kan ontstaan." Maar ook over de noodzaak van een SKO verschillen docenten van mening. Sonius: "Sommigen, maar dat worden er gelukkig steeds minder, zien het als een verplicht nummer, zeker als ze hier al tien of vijftien jaar werken." Coopmans: "Er blijven altijd docenten die eerst willen weten wat er voor hen in zit of die eerst willen weten hoeveel werk het vergt." En dat laatste kan een pijnpunt zijn. Bij de meeste faculteiten wordt bij de aanstellingsprocedure tijd ingeruimd voor het halen van de BKO, maar een SKO haal je in je eigen tijd.

De mogelijkheden om via het onderwijs carrière te maken, blijken klein te zijn. Maar de achterliggende redenen daarvoor zijn per faculteit verschillend. "Bij ons is onderzoek en onderwijs onlosmakelijk aan elkaar verbonden", zegt Sonius. "Na schaal 11 bestaan er geen 'enkele' functies." Bij Sociale Wetenschappen wordt gestreefd naar gecombineerde functies. "Maar", zegt Theo Wubbels, "omdat we een studentrijke faculteit zijn, hebben we enkele UHD'ers met een onderwijsaanstelling." Bij Geesteswetenschappen is klimmen via het onderwijs niet mogelijk vanwege de vele kleine opleidingen. Coopmans. "Wij hebben niet voldoende geld om een groep mensen vrij te stellen voor alleen onderzoek of alleen onderwijs." Bij de bèta's bestaat wel zoiets als een onderwijsloopbaan, zegt Eijkelhof. "Onderwijsdirecteur of practicumleider zijn daar voorbeelden van, onderwijshoogleraren hebben we nog niet. Traditioneel gezien is de focus op onderzoek in onze faculteit groter. De verhouding onderzoek-onderwijs is nog steeds 60-40 of 50-50, maar er zijn nu ook duidelijk geluiden te horen van mensen die daar verandering in willen brengen."

In het verleden waren de kansen om via het onderwijs hogerop te komen bij de toenmalige rechtenfaculteit wellicht het grootst. Onderwijsdirecteur van de Rebo-faculteit Ige Dekker: "Toen WP-flow in de jaren negentig werd gelanceerd, was het de bedoeling om ook los van het onderzoek carrière te maken. Bij Rechten kon je toen docent en zelfs hoofddocent worden zonder - of met een kleine - onderzoeksaanstelling. Die lijn werd snel weer losgelaten, omdat het doen van onderzoek een wezenlijk onderdeel vormt van het academische docentschap."

Binnen alle faculteiten is de populariteit van een cursus van het CEUT, het Center of Excellence in University Teaching, groot. Elke faculteit heeft bij elke ronde voldoende kandidaten die staan te trappelen. "Ze staan er bij ons voor in de rij", zegt Theo Wubbels van Sociale Wetenschappen. "en ze krijgen er uren voor. Misschien niet voldoende, maar daar hoor ik ze nooit over."

 

'Voor ze er erg in hebben, waggelen ze met twee liter bier in hun mik de poort uit'

Tekst: Maarten van den Haak

Utrecht - Kamer van Koophandel - medio november 2002

Drie brakke studenten staan voor het loket. Wie de voorzitter, de penningmeester en de secretaris gaat worden, vraagt de beamte. Hier hebben de heren niet over nagedacht. Een kort stilte valt, vervolgens wijzen de jongens elkaar aan. En hoe hun vereniging gaat heten? Na kort beraad zijn ze eruit: 'Boothstraat Peren'. "Peren?", vraagt de beamte. Ze begrijpt het niet. "Ja, als in veel bakkies doen." "Bakkies doen?", vraagt ze wederom. "Ja, veel bier drinken, je weet wel!" Ze fronst haar wenkbrauwen en schrijft het op.

Aankomende Koninginnedag organiseren zeven oud-bewoners, John, Mark, Rijn, Jordy, Frits, Joris en Sander van studentenhuis 'Boothstraat 11' voor de zesde en laatste keer het Koninginnedagfeest op 'hun' binnenplaats. Het terrein is door de vader van Mark en Sander verkocht aan de UU en zal moeten plaatsmaken voor een onderzoeksgebouw voor de binnenstadscampus.

Het feest bleek zes jaar geleden niet zo 1, 2, 3 geregeld. De eerste stap was het opzetten van een vereniging om een KvK-nummer te krijgen voor de bierbrouwer. Hoewel de jongens het feest op eigen terrein wilden organiseren, werkte de Dienst Stadsbeheer niet mee.

Ex-Boothstrater John geeft uitleg: "Die kerel daar maakte ons echt razend. Hij had geen enkele goede reden om ons geen vergunning te geven. Hij had zoiets van: niemand krijgt een vergunning, dus jullie ook niet."

Burgemeester Brouwer had voor Koninginnedag 2003 nieuw beleid aangekondigd. Feestjes georganiseerd door bewoners binnen het vrijmarktgebied werden niet meer toegestaan, evenals drankverkoop. Dat betekende het einde van het jaarlijkse terugkerende studentenfeest aan de Asch van Wijckkade. De Boothstraat lag echter buiten het gebied.

"Dat feest heeft ons wel geïnspireerd. De sfeer was daar goed, maar wij dachten het beter te kunnen. Tevens wilden wij die nieuwe verordening omzeilen door het feest op onze binnenplaats te organiseren. Maar die kerel van Stadsbeheer deed gewoon moeilijk, écht ambtenarengezeik!"

De anders zo lamlendige heren, voelden zich gekrenkt en lieten het er niet bij zitten. Tussen de kater en de volgende borrel door werd een heuze brief aan burgemeester Annie Brouwer opgesteld. "Dus wij een plechtige brief schrijven. Teksten over dat wij wilden bijdragen aan het Oranjegevoel van die dag. En we wilden ook het gevoel van samenzijn versterken. Eén groot dikke-duim-verhaal dus", vertelt John wederom lachend. Enige tijd later konden ze langs op gesprek bij het hoofd Veiligheid van de Gemeente. Na daar hun verhaal gedaan te hebben, kregen ze alsnog de fel begeerde vergunning.

<ParaStyle:streamer>'Ieder jaar staat Maxima weer lekker pikant op de poster'

In de loop der jaren is het feestje achter 't Janskerkhof uitgegroeid tot een serieuze aangelegenheid. De afgelopen edities werd het feest door bijna drieduizend feestgangers bezocht. "Toen we hiermee begonnen wisten we niet wat we moesten verwachten. Eigenlijk hadden we geen verwachtingen, alles was een grap. Toen de studenten van de Asch van Wijckkade hun respect kwamen tonen voor onze party, wisten we dat we goed bezig waren", aldus John.

"Nadat de eerste editie een succes was, hebben we in de jaren daarna geprobeerd het steeds professioneler aan te pakken. Door bijvoorbeeld het geluid of de faciliteiten op het plein te verbeteren. Leuk is dat de brandweer en politie tijdens de gebruikelijke inspectieronde iedere keer weer meer bewondering uit voor onze aanpak."

Van de oorspronkelijke insteek zijn de Boothstraatjongens nooit af gestapt. Betaalbaar bier, geen entree en lekkere beats; echt een feestje voor en door studenten. "Onze promotie is eigenlijk ook altijd hetzelfde gebleven. We hebben een lijst van alle UVSV-, USC- en Veritashuizen in de binnenstad. Die krijgen allemaal een 'Boothstraatfeest'-poster en wat flyers door de brievenbus. Ieder jaar staat prinses Maxima er weer lekker pikant op. Blijkbaar werkt de formule."

<ParaStyle:streamer>'Bezoekers weten dat die vibe ieder jaar bij ons te vinden is'

Jaarlijks is het feestje afgeladen met het ons-kent-onspubliek uit het Utrechtse verenigingsleven. "Ik vind dat altijd weer mooi", vertelt John. "De meeste studenten zijn op Koninginnedag nog herstellende van de voorgaande avond Woo of Veritas. Ze komen naar de Boothstraat om een beetje uit te brakken en voor ze er erg in hebben lopen ze met twee liter bier in hun mik waggelend de poort uit".

En waarom de heren ondanks hun drukke banen het feest toch weer organiseren? "Zo'n dag is enorm hard knallen, vanaf een uurtje of 2, 3, staan de taps continue open. Maar de sfeer, daar draait het om. Die is altijd gemoedelijk en relaxt; bezoekers weten dat die vibe er ieder jaar te vinden is. Daar staan wij voor. Het is écht alleen maar mooi. Maanden na Koninginnedag krijgen we nog te horen dat mensen ons feest waarderen."

John en enkele andere oud-Boothstraters wonen inmiddels in Amsterdam: "Daar merken we dat het Boothstraatfeest zelfs onder verenigingsstudenten buiten Utrecht naam heeft gemaakt. Daar krijgen wij echt een kick van. Het is jammer dat we de binnenplaats straks kwijt zijn, maar als het aan ons ligt komt er volgend jaar gewoon weer een Boothstraatfeest. Wellicht dat die nieuwe burgemeester nog wat post van ons gaat ontvangen."

Hand in hand kameraden, compañeros, comrades

"Een vraag die mij erg interesseerde was hoe topclubs ervoor zorgen dat buitenlandse spelers zich thuis voelen in Nederland. Dat wilde ik graag onderzoeken", vertelt de oud-speelster van studentenvoetbalvereniging Odysseus '91. PSV en Ajax stuurden een vriendelijk bedankje. Maar Feyenoord hapte wel toe.

Technisch directeur Peter Bosz werkte in Rotterdam aan een nieuw beleidsplan voor de club. In dat document wilde hij ook aandacht besteden aan culturele diversiteit binnen de organisatie. De recente problemen met vertrekkende spelers als de Braziliaan Leonardo en de Egyptenaar Ghali - die zich in de pers negatief hadden uitgelaten over de Rotterdamse trots -, hadden daar ongetwijfeld iets mee te maken.

"Bosz belde mij zelf op", herinnert Eefje (24) zich. "Hij nodigde me uit om een keer in De Kuip te komen praten. Dat was natuurlijk al fantastisch. Tijdens het gesprek werd al snel duidelijk dat mijn verhaal aansloeg. Ik wilde graag weten wat er goed en minder goed gaat in de opvang en de communicatie met buitenlandse spelers. Bosz wilde met dat soort kennis natuurlijk het rendement van die spelers verhogen. In februari 2007 kon ik aan de slag in Rotterdam-Zuid."

Adviezen

Het is inmiddels een half jaar geleden dat Eefje haar afstudeeronderzoek afrondde en als eerste studente Nederlands afstudeerde bij de master Interculturele Communicatie. Het interview vindt plaats in de strakke vergaderzaal van het Eindhovense communicatiebureau, waar ze alweer zes maanden trainee is. Dat het zolang heeft geduurd voordat ze met het Ublad wilde praten, heeft vooral te maken met de terughoudendheid van Feyenoord. En zelfs nu nog mag Peters niet ingaan op de uiteindelijke adviezen die ze de club heeft gegeven.

In een persverklaring stelt Feyenoord dat enkele van haar "aanbevelingen inmiddels zijn opgenomen in draaiboeken en in de langetermijnvisie voor begeleiding van buitenlandse spelers". Maar: "Feyenoord kiest ervoor om die intern te houden." Eefje: "Als ik zie hoe de media bovenop zo'n voetbalclub zitten dan kan ik me voorstellen dat ze dit soort dingen niet graag naar buiten willen brengen. Dan kost het weer zoveel tijd en energie om tekst en uitleg te geven. Alles is nieuws."

Maar is misschien het feit dat Feyenoord sinds afgelopen zomer alleen maar ervaren Nederlandse spelers heeft aangekocht te herleiden tot haar onderzoek? "Nee, hahaha, dat zou wel erg radicaal zijn en mijn onderzoek richtte zich nu juist op het verbeteren van de communicatie tussen alle spelers. Daarnaast neemt het aantal verschillende nationaliteiten in alle Europese landen - en dus ook in Nederland - toe. Als voetbalclubs geen rekening houden met die ontwikkeling zal het probleem alleen maar complexer worden."

De afspraak dat alleen Feyenoord over haar uiteindelijke onderzoeksresultaten kan beschikken, betekent dat haar afstudeerscriptie achter slot en grendel ligt. Hij is niet op te vragen via de UB en zelfs vrienden en familie zullen haar nooit onder ogen krijgen. "Maar dat wist ik van te voren. Een bezwaar heb ik dat nooit gevonden. Deze onderzoekservaring was me dat echt wel waard. Wanneer krijg je nou zo'n kans om een half jaar rond te lopen bij de populairste voetbalclub van Nederland?"

Strubbelingen

De werkkamer waar Eefje zes maanden vijf dagen per week bivakkeerde, lag "in het hart van de organisatie". "Daardoor kon het zomaar gebeuren dat oud-voetballers als Rinus Israël en Wim Jansen daar de wedstrijden van zondag analyseerden. Of dat je erachter komt dat het weinig had gescheeld dat Zlatan Ibrahimovic voor Feyenoord had gespeeld. Ja, dan had de wereld er misschien toch iets anders uitgezien."

Dat Feyenoord in de tijd dat zij in De Kuip verbleef ook nog eens een zeer turbulente periode doormaakte, was voor de studente des te interessanter. "Ik kon met eigen ogen aanschouwen hoe een organisatie met strubbelingen omgaat." Hoewel trainer Erwin Koeman ontslag moest nemen, spelers elkaar openlijk afvielen en het team Europees voetbal op pijnlijke wijze misliep, bleef een echte crisissfeer uit, vindt ze. "Iedereen bleef vrij kalm en nuchter zoeken naar mogelijke oplossingen. Ik heb Feyenoord ervaren als een erg warme club."

Ook haar eigen entree in de organisatie werd niet werkelijk bemoeilijkt door de malaise. "Natuurlijk waren er wel wat mensen die mij op z'n Rotterdams direct lieten weten het maar niets te vinden wat ik kwam doen. Die zijn nog van het oude 'niet lullen, maar poetsen'-principe. Maar de meeste mensen binnen de club zagen het nut van zo'n onderzoek wel in en wilden graag met me praten. Veel oud-spelers, zoals Jean-Paul van Gastel en Peter Bosz, hadden natuurlijk ook hun eigen ervaringen in het buitenland."

Uiteindelijk sprak Eefje met meer dan vijftig spelers, oud-spelers, medewerkers, spelersmakelaars, jeugd- en stagespelers en ouders. In de eerste plaats met de bedoeling om een analyse te maken van de organisatie van de club. "Dit is natuurlijk geen gewoon bedrijf, al is het maar omdat al het kapitaal in de sporters zit. En dan is er ook nog de druk van de media en de maatschappelijke rol van zo'n voetbalvereniging."

Het praten met selectiespelers vond ze, zeker in het begin, spannend. "Tijdens mijn eerste gesprek, met André Bahia, moest ik wennen aan die rol van interviewer en aan de opnameapparatuur. Naarmate je langer rondloopt, kom je erachter dat het ook gewoon maar mensen zijn die hun werk doen, al staan ze door dat werk wel in het middelpunt van de belangstelling. Met Georghino Wijnaldum sprak ik kort voor zijn debuut. Dat is dan toch wel heel bijzonder."

Ambitie

Tijdens haar onderzoek kwam de studente tot de conclusie dat er drie typen 'buitenlandse' spelers zijn. Voor elk van deze groepen zou de club volgens haar beleid op maat moeten ontwikkelen. De spelers die al voor hun achttiende naar Nederland komen of die buitenlandse ouders hebben, noemt ze 'migrantenvoetballers'. "Dat zijn spelers met langlopende contracten, Jonathan de Guzman is daar een voorbeeld van." Dan zijn er de 'global players' die door Feyenoord in Ghana zijn opgeleid bij Feyenoord Fetteh. Tenslotte zijn er de 'expat-voetballers', de bekende buitenlandse aankopen die voor enkele jaren worden gecontracteerd en vaak snel weer doorverkocht worden naar andere grote clubs."

Eefje is ervan overtuigd geraakt dat voetbalclubs nog veel kunnen leren als het gaat om 'diversiteitsmanagement'. "In deze tijd kun je - als je de ambitie hebt om de internationale top te halen - haast niets anders dan een transnationale cultuur nastreven. Dat betekent dat een club zich ook moet aanpassen aan de spelers en niet alleen andersom. Maar al te vaak wordt botweg gesteld dat een speler maar aan de club moet wennen en vooral snel Nederlands moet leren. Daar kun je wat kanttekeningen bij plaatsen."

Volgens de ex-studente zou onderzoek naar integratie en communicatie binnen topsportorganisaties ook zeker een bijdrage kunnen leveren aan betere prestaties. Een wetenschappelijk onderzoek naar interculturele communicatie bij een topclub heeft nog nergens plaatsgevonden. Wat zij bij Feyenoord heeft gedaan is dus uniek te noemen. "En dat merk je. Ik heb zoveel mensen gesproken, ook van andere clubs in de Eredivisie, zoals FC Utrecht, PSV en Heerenveen. Iedereen heeft aandacht voor dit onderwerp, maar dat er nou echt gestructureerd werk van wordt gemaakt..., nee."

Spelersvrouwen

Als Eefje gevraagd wordt of ze haar onderzoek bij Feyenoord niet graag een vervolg zou willen geven, beginnen haar ogen te glinsteren. Maar al te graag zou ze ook met de spelersvrouwen willen spreken. "Hoe vaak hoor je niet dat een voetballer vertrekt omdat zijn vrouw het niet naar haar zin heeft."

Ook de relatie tussen Nederlandse en buitenlandse spelers vindt ze interessant. Ze heeft nu alleen buitenlandse spelers gesproken. Over de vraag of de veelbesproken ruzie tussen Pierre van Hooijdonk en Jonathan de Guzman behalve een generatieconflict ook een cultureel conflict was, kan zij nu dus niets zeggen.

Eefjes begeleiders, Jan ten Thije (departement Nederlands) en Frank van Eekeren (School of Governance) zouden maar al te graag het onderzoek in de Maasstad willen voortzetten. Maar Feyenoord heeft even andere prioriteiten. De club wil de play offs dit jaar absoluut niet missen. Het is eerst even 'niet lullen, maar poetsen'.

Sara Steyn

Alette van Doggenaar

In het begin van mijn studie Rechten wilde ik kinderrechter worden, maar ik bleek bestuurlijke vraagstukken veel interessanter te vinden. Nog tijdens het schrijven van mijn scriptie begon ik met de studie Milieuwetenschappen. Dat was toen een kopstudie met instroom uit de gamma- en bètahoek. We werden bij elkaar aan tafel gezet en we moesten het hebben over de bouw van studentenwoningen in De Uithof. De scheikundige dacht aan bodemsanering. De sociaal geograaf vond het thema veiligheid belangrijk als je woningen in the middle of nowhere ging bouwen. Ik was verbaasd. 'Waar hebben die mensen het over?' Als jurist moest ik direct denken aan bouw- en milieuvergunningen. Al die verschillende manieren om naar de wereld te kijken, vond ik waanzinnig interessant.

Bij Milieuwetenschappen ging ik nog tijdens mijn studie lesgeven. Wat ik altijd erg vreemd heb gevonden is dat er op universitair niveau zo weinig eisen gesteld worden aan de onderwijskwaliteit. Als je in Nederland voor een groepje peuters moet zorgen, heb je een opleiding nodig, maar als je lesgeeft op het hoogste niveau dan worden er nauwelijks eisen gesteld. Dat mag je gewoon op basis van je bul doen. Overigens is de Universiteit Utrecht de laatste jaren wel bezig met de ontwikkeling van de 'Basiskwalificatie Onderwijs' voor junior-docenten. Het is alleen zonde dat dit traject niet openstaat voor aio's en student-assistenten. Je hebt daardoor op de universiteit nog steeds veel mensen rondlopen die totaal niet geschoold zijn in het doceren. Dat vind ik een kwalijke zaak. Zelf heb ik bij mijn aanstelling als oio bedongen dat ik die kwalificatie kon behalen, maar daar heb ik echt erg mijn best voor moeten doen. Dat was alleen mogelijk omdat ik al veel onderwijservaring had.

Mijn promotieonderzoek gaat over Integraal Kustbeheer en de manier waarop de verschillende bestuurlijke lagen daarmee omgaan. Het is een hot item want uit onderzoek is gebleken dat er iets moet gebeuren om dezelfde mate van veiligheid te kunnen blijven garanderen. De golfbelasting is veel zwaarder dan gedacht en dat heeft gevolgen voor een aantal plekken langs de kust. Nederland is weer even wakker geschrokken en moet nadenken over het waarborgen van veiligheid zonder de ruimtelijke kwaliteit uit het oog te verliezen. Ik onderzoek de bestuurlijke kant van het vraagstuk. Hoe wordt er gestuurd? Wie zitten er aan tafel en wie beslist? Erg interessant.

Een proefschrift is een bijzondere reis. Ook eenzaam in zekere zin. Je bent op een gegeven moment de enige die zoveel van een onderwerp weet. Af en toe is het lastig om met verschillende begeleiders om te gaan. Ook ben je enigszins overgeleverd aan de redacties van de tijdschriften waarin je je artikelen wilt publiceren.

Al met al is het een bijzondere baan. Ik ken geen promovendus die niet een notitieblokje op zijn nachtkastje heeft om plotselinge ingevingen in te noteren. Het is 'jouw ding'. Het speelt altijd door je gedachten. Zelfs onder de douche denk je eraan. Je wilt toch wel graag in de Senaatszaal komen te staan. Maar aan de universiteit blijven, is uiteindelijk niet wat ik wil.

Mede daarom heb ik vorig jaar deelgenomen aan de 'Nationale Denktank'. De Stichting Nationale Denktank is opgericht met als doel om de afstanden tussen de wetenschap, het bedrijfsleven en de overheid te verkleinen. Elk jaar worden twintig jonge excellente studenten en aio's met uiteenlopende achtergronden geselecteerd. Die nemen tweeënhalve maand lang samen een maatschappelijk probleem onder de loep en moeten vervolgens met implementeerbare aanbevelingen komen. Het is een tamelijk idealistisch project. Je geeft vrijwillig een aantal maanden van je tijd. Maar je krijgt er ook wat voor terug. Een interessante ervaring en een netwerk van jonge mensen die allemaal een bepaalde drive hebben.

Ons thema was onderwijs. Wat zijn de grootste knelpunten in het huidige onderwijsstelsel? We begonnen met een zomerschool. Daarna volgde een analysefase. We zijn in groepjes het land in gegaan en hebben alle mogelijke spelers gesproken. Scholen, leerkrachten, ouders, leerlingen, maar ook vele bedrijven. Je kunt op die manier een kijkje in de keuken nemen. Soms hoor je dan echt schrijnende dingen. Een van de aanbevelingen die we hebben gedaan, is dat er meer begeleiding moet zijn bij de keuzes die leerlingen maken. Verkeerde keuzes leiden vaak tot problemen en zelfs schooluitval. Door middel van permanente coachingstrajecten zouden wij leerlingen willen begeleiden bij het ontdekken van wat ze leuk vinden, wat ze kunnen en welke school het beste bij hen past.

Na afloop van de presentatie van het rapport van de Nationale Denktank kwam de directeur van het Platform Bètatechniek op me af. Of ik wilde komen solliciteren. Vanaf half mei ben ik vier dagen in de week aangesteld als programmaleider. Een van de dingen die ik ga doen is het aansturen van een excellentieprogramma voor het hoger onderwijs. Hogescholen en universiteiten kunnen voorstellen indienen voor het ontwikkelen van programma's voor excellente studenten. In totaal is er daarvoor de komende jaren veertig miljoen beschikbaar.

Als je mensen die meer kunnen iets extras wilt bieden, zijn er allerlei vragen die beantwoord moeten worden. Wat is eigenlijk een excellente student? Hoe identificeer je die? Als je selecteert aan de poort waarop selecteer je dan? Een belangrijke vraag is of cijfers daarbij zaligmakend zijn. Instellingen moeten zich ook afvragen wat de meerwaarde is van het programma dat ze aan willen bieden. Willen ze in aanbod verdiepen of verbreden bijvoorbeeld.

Het is een leuke baan. Vooral omdat ik zelf mag meedenken over het onderwerp. Dat het een tijdelijke baan is tot 2010 vind ik eigenlijk prima. Daarna komt er vast wel weer wat anders op mijn pad.

*De Nationale Denktank 2008 gaat onderzoek doen naar de (on)gezonde levensstijl van jongeren. Aanmelden voor de Nationale Denktank 2008 kan nog tot 10 mei. Zie www.nationale-denktank.nl

'Vreemd dat er nauwelijks eisen gesteld worden aan mensen die aan een universiteit doceren'

CV

(1976) behaalde in 2001 in Utrecht haar doctoraalbul Rechten, richting Staats- en Bestuursrecht. Twee jaar later

voltooide zijn de kopstudie Milieuwetenschappen. Op dit moment doet zij promotieonderzoek op het gebied van Integraal Kustbeheer. Steyn was in

2007 lid van de Nationale Denktank. Volgende maand begint ze als programmaleider bij het Platform Bètatechniek

Sog-bekentenissen

Joost Vervoort, 25, masterstudent Natural Resources Management: "Ik heb tijdens een excursie op Texel bij een Instituut voor Mariene Ecologie de mossels links laten liggen om met vrienden een roman op poten te zetten. De sma van Anna Paulowna was de titel en Francois van Egmont de fictieve schrijver. We zijn zelfs nog een dag in Anna Paulowna rond gaan lopen. Het enige is dat we nooit echt zijn begonnen aan die roman."

Eva van der Zee, 22, Pedagogiek en Internationale Communicatie en Media: "De dag voor een tentamen ben ik naar een gala gegaan. De volgende ochtend, toen ik die toets moest maken, was ik nog stomdronken. Máár ik heb het wel gehaald, met een acht!"

Lucas Rutting, 26, Biologie: "Een tijd terug heb ik samen met een vriend als een hagedis door de bibliotheek gekropen. Trappen op, trappen af. Mensen vonden ons lichtelijk vreemd... Later hebben we ons nog verstopt onder de grote trap bij de ingang om freejazz saxofoonsolo's na te bootsen. De mensen op de trap keken vreemd op, ze zagen niet waar die herrie vandaan kwam."

Inez van Rijn, 23, Psychologie:

"Een vriendin belde me 's ochtends vroeg uit bed om aan te kondigen dat ze naar Antwerpen ging om te shoppen. Ze vroeg of ik mee wilde. Ik had later die dag een college dat ik eigenlijk echt niet kon missen. Maar de verleiding was te groot! 's Middags zat ik aan het kriekbier en de Belgische wafels."

Dolf Boeschoten, 23, Economie:

"In plaats van in lijn 12 naar De Uithof te stappen, besloten een vriend en ik ineens de intercity naar Zandvoort te pakken om daar te gaan studeren. Op een terrasje met een paar Coronaatjes welteverstaan."

Kim te Brake, 21, Notarieel Recht:

"Samen met een jongen moest ik een project doen. We waren lang van te voren begonnen maar we deden gewoon nooit wat. Het was heel gezellig en we kletsten eigenlijk alleen maar. De dag voordat we het moesten inleveren, kregen we ontzettende ruzie. We stonden nogal onder druk want het was voor ons beiden heel belangrijk om dat vak te halen. Toen dat uiteindelijk toch lukte, konden we er wel om lachen."

Anja van den Berg, 22, Pedagogiek

"Ik was met de fiets op weg naar een college in De Uithof toen bij een stoplicht een vriendin langsliep. "Kom, ga mee naar de stad", zei ze. De rest van de dag was het: koffie drinken, winkelen, uit eten. Van studeren is niets meer gekomen."

Stefan van der Kamp, 23, Communicatie- en informatiewetenschappen

"Ik ben wel eens uit twee vakken geknikkerd omdat ik een weekje op wintersport was gegaan. Dat betekende dus dat ik een kwart jaar studievertraging opliep door één week snowboarden. Maar het deerde me eigenlijk niet. Uiteindelijk is het wel wat meer studievertraging geworden: ik ben meer dan één keer op wintersport geweest."