Achtergrond

NIOD-rapport over Nobelprijswinnaar:

Debye was tegenover het nazi-regime 'loyaal met de achterdeur open'

Debye leefde vooral voor de wetenschap en voor zichzelf. Voor de sociaal-politieke context waarbinnen zijn wetenschappelijke loopbaan zich afspeelde, had hij nauwelijks oog. Dat leverde een mengeling op van idealistisch en opportunistisch gedrag. Aldus de conclusie van het onderzoek dat Martijn Eickhoff van het het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) deed in opdracht van het ministerie van Onderwijs, naar het vermeende oorlogsverleden van Nobelprijswinnaar Piet Debye.

Afgelopen dinsdag werd in het Trippenhuis van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen in Amsterdam het NIOD-rapport In naam der wetenschap? P.J.W. Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland aangeboden aan de directeur Onderzoek van het ministerie van OCW. Voor de UU is dit onderzoek van belang omdat het een rol speelt in een nog door het college van bestuur te nemen beslissing of het fysisch-chemisch Debye-onderzoeksinstituut die naam weer mag gaan dragen, of dat deze Nobelprijswinnaar die kortstondig in Utrecht hoogleraar was, voortaan in het Stichtse als persona non grata door het leven moet gaan.

Niet de in historische kringen veel bekritiseerde, morele vraag 'goed', 'fout' of 'grijs' staat in het onderzoek van Eickhoff centraal, maar de simpele vraag: hoe heeft Debye in het Derde Rijk carrière kunnen maken? De man staat niet te boek als een nazi-sympatisant of als een antisemiet, maar hij verwierf in Hitler-Duitsland wel de hoogst denkbare wetenschappelijke posten. En hij staat evenmin te boek als iemand die zich tégen het Duitse regime heeft gekeerd. Die opstelling vond haar dramatisch dieptepunt in de oproep per brief aan Joden om hun lidmaatschap van het natuurkundig genootschap waarvan Debye voorzitter was, op te zeggen, met als ondertekening: 'Heil Hitler'. Had dat echt niet anders gekund, bijvoorbeeld met als ondertekening: 'Mit deutschen Grüße'?

Volgens Eickhoff is die brief op te vatten als een combinatie van pragmatisme en formalisme. Sinds 1933 was het gangbare praktijk in Duitsland om Joden te weren uit allerlei ambten en gremia. Debye verrichtte met het verzenden van die brief een soort dubieuze klerkenarbeid, waarvan hij de portee op dat moment waarschijnlijk niet eens in de gaten had. Hij ondertekende met 'Heil Hitler', omdat dit in de ambtelijke correspondentie toendertijd gebruikelijk was, en waarschijnlijk nergens anders om. "Als wetenschapper maakte hij geen onderscheid tussen Jood en niet-Jood. Als wetenschaporganisator schikte hij zich naar de gangbare praktijk van die dagen", aldus het rapport.

Dit deed hij ter meerdere eer en glorie van de wetenschappelijke vooruitgang, waarvoor hij zich verantwoordelijk voelde. Debye bereikte zijn wetenschappelijke topposities mede dankzij zijn netwerken in Duitsland, zoals zijn contact met Max Planck of zijn connecties binnen de Rockefeller Foundation (die Europa na 1918 weer op de kaart wilde krijgen) en het Duitse onderwijsministerie. De wereld van de wetenschap probeerde hij strikt te scheiden van het nationaal-socialisme. Het ging hem louter om de toekomst van de Duitse fysica en haar rol in de internationale wetenschap.

Debye zou er, aldus het rapport, een negentiende-eeuwse wetenschapsopvatting op na gehouden hebben met een onstuitbaar geloof in de zegeningen van de wetenschap. Dat dit vooruitgangsgeloof ingehaald zou kunnen worden door een macabere sociaal-politieke werkelijkheid kwam eenvoudigweg niet bij hem op. In die opstelling voelde hij zich zelfs gesteund door koningin Wilhelmina, die hem toestond om in Duitsland te blijven werken met behoud van de Nederlandse nationaliteit. En ondanks al zijn Duitse sympathieën die zich uitstrekten tot zelfs in zijn huwelijksbed, heeft hij nooit een Duits staatsburgerschap nagestreefd.

Toen Debye na de oorlog, in de jaren 1946 - 1947 terugkeerde in Nederland, in zijn geboortestad Maastricht, werd hij op handen gedragen. Terwijl dat de jaren waren waarin de zuiveringen op het scherpst van de snede werden doorgevoerd. Inmiddels is dat heldenbeeld bijgesteld. Maar de conclusie uit het boek Einstein in Nederland van Sybe Rispens, waardoor deze hele affaire aan het rollen is gebracht, noemt het NIOD "karikaturaal". Het is onterecht Debye te kenmerken als een opportunist die niet vies was van de nazi's.

Hoewel het NIOD eerder te kennen gaf dat Rispens zich op deugdelijke bronnenmateriaal baseerde, wordt dat beeld in het nu gepresenteerde onderzoek genuanceerd. Zo zou Rispens bijvoorbeeld slechts gebruik hebben gemaakt van één brief die Debye schreef vanuit de VS naar Duitsland. Uit die brief zou een wens spreken om terug te kunnen keren. Er bestaan echter vijf van dergelijke 'terugkeerbrieven', en daaruit doemt een veel genuanceerder beeld op. Een "selectief bronnengebruik", noemt Eickhoff dit nu.

Er valt het een en ander aan te merken op Debye, maar om hem compleet te diskwalificeren voert te ver. Het is dus maar helemaal de vraag of dit onderzoek veel nieuws toevoegt aan wat in het voorjaar 2006, toen er opdracht toe gegeven werd, al bekend was. De voorstanders van handhaving van de naam Debye zullen uit dit rapport even gemakkelijk munitie voor hun stellingname weten te halen als de tegenstanders ervan. De voorstanders zullen zeggen: het eerdere oordeel van het NIOD waarop het college van bestuur zijn beslissing baseerde houdt niet stand want Rispens heeft zijn bronnen wel degelijk selectief gebruikt. De voorstanders zullen wijzen op het feit dat hoe dan ook Debye een misplaatst gevoel had van wetenschappelijke onaantastbaarheid, waardoor hij op cruciale momenten verkeerde keuzes gemaakt heeft, en dus niet zondermeer al voorbeeld voor een huidige generatie studenten kan gelden.

Waarmee de leuze van de befaamde Utrechtse historicus Pieter Geyl maar weer eens bevestigd is: Geschiedenis is een discussie zonder eind. De commissie Terlouw, die het college van bestuur over pakweg twee maanden moet adviseren bij de beslissing om Debye al dan niet te rehabiliteren, zal er nog een hele klus aan hebben.

Lees het hele rapport via www.niod.nl

Wat eraan voorafging

'Einstein in Nederland. Een intellectuele biografie'. Aldus de titel van het boek van Sybe Izaak Rispens. Vrij Nederland bracht een voorpublicatie uit dit boek onder de kop 'Nobelprijswinnaar met vuile handen' en Volkskrantredacteur Martijn van Calmthout (zelf Einstein-biograaf) besprak het boek onder de titel 'Beroemde Utrechter hielp Hitler-regime'. Kortom: in beide publicaties werden nog eens de passages uit Rispens boek over het oorlogsverleden van Peter Debye over het voetlicht gebracht.

Het boek bracht de reputatie van Debye onmiskenbaar een deuk toe. Debye riep op tot zuivering van de Deutsche Physikalische Gesellschaft van Joden en ondertekende deze brief met 'Heil Hitler'. Bovendien zou Einstein getracht hebben hem vanwege zijn relaties met het nazi-regime tot persona non grata in de Verenigde Staten te laten verklaren.

Het college van bestuur van de Universiteit Utrecht (evenals trouwens de Universiteit Maastricht die een Debye-prijs heeft en de Stichting Edmond Hustinx die een Debye-leerstoel beheert) zat met deze constateringen in zijn maag, en vroeg het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie om een onderzoek in te stellen naar de deugdelijkheid van de bronnen waarop Rispens zich baseerde. Het NIOD oordeelde positief: de bronnen klopten en Rispens had er op een verantwoorde manier gebruik van gemaakt. Daarop besloot het CvB om Debye niet meer te gebruiken als voorbeeldfiguur en hem als naamgever van een onderzoeksinstituut te schrappen. Weliswaar met als kanttekening dat 's mans wetenschappelijke reputatie zonder blaam is.

En toen begon wat als variant op de Debye-kwestie ook wel de Gispen-kwestie is genoemd. Want veel medewerkers van het Debye-instituut en een flink aantal hoogleraren was het met deze gang van zaken niet eens; ze vonden dat de vorige rector, Willem Hendrik Gispen, wat al te voorbarig had gehandeld. Zakelijk directeur Gijs van Ginkel van het Debye-instituut bijvoorbeeld zei te beschikken over bronnen die een ander licht zouden kunnen werpen op de positie van Debye in de periode 1935-1945. Het college vroeg hem die bronnen beschikbaar te stellen voor eventueel nader historisch-wetenschappelijk onderzoek - waartoe het Ministerie van Onderwijs inmiddels opdracht had gegeven aan het NIOD.

Dat deed Van Ginkel, maar tegelijk gaf hij in zijn publicatie zijn eigen visie op het oorlogsverleden van Debye, en een toelichting op zijn mening dat het college een misstap had begaan met het schrappen van de naam. "Dit is niet louter een bronneninventarisatie en dus niet volgens onze afspraak", zei rector Gispen, waarop hij publicatie van dit boekje verbood en de auteurs vroeg het te herschrijven tot louter die bronnenuitgave. Zo ontstond er een 'censuurrel'. Die werd weer door een aantal hoogleraren en emeriti - onder wie Theo Ruijgrok en Kees Andriesse - toegespeeld aan Universiteitsraad en Ublad. Na rijp beraad achtte de U-raad zichzelf niet bevoegd om een uitspraak te doen. Het Ublad deed weliswaar verslag van de onenigheid tussen hoogleraren en college, maar weigerde over de vraag of hier sprake zou zijn van een publicatieverbod zelf positie in te nemen. Daarmee laadde de redactie de verdenking op zich slippendrager van het CvB te zijn - ook al raakte anderzijds de relatie tussen de rector en het Ublad door deze affaire tijdelijk ernstig verstoord.

Inmiddels is het NIOD-onderzoek afgerond. Op basis van de bevindingen in dit rapport van onderzoeker Martijn Eickhoff gaat de commissie Jan Terlouw een advies uitbrengen aan de universiteiten van Utrecht en Maastricht en aan de Hustinx-stichting over hoe te handelen met de naamgevingskwestie. Dat advies wordt eind januari 2008 verwacht.

Peter (Pie) Debye (Debije) - 1884-1966

* 1884: Geboren te Maastricht

* 1901: Studie elektrotechniek aan de Technische Hochschule in Aken

* 1906: Overstap naar München, in het voetspoor van zijn hoogleraar A. Sommerfeld

* 1908: Promotie

* 1911: Overstap als hoogleraar naar de ETH Zürich, als opvolger van Einstein

* 1912: Overstap naar Utrecht, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit

* 1913: Hoogleraar te Göttingen en huwelijk met de Münchense Mathilde Alberer

* 1920: Terugkeer naar Zürich

* 1927: Hoogleraar experimentele natuurkunde in Leipzig

* 1936: Winnaar van de Nobelprijs voor Chemie. Verhuizing naar Berlijn voor een dubbelfunctie: directeur van het Kaiser-Wilhelm Institut für Physik - het latere Max Planck Institut - en hoogleraar aan de Friedrich-Wilhelm Universität.

* 1938: In een rondschrijven als voorzitter van de Deutsche Physicalische Verein riep hij Joodse leden op hun lidmaatschap op te zeggen

* 1940: Overstap naar de Cornell University, Ithaca, VS

* Nadat in 1946 Pie Debije Amerikaans staatsburger was geworden, ging hij verder als Peter Debye door het leven.

* 1966: overleden te Ithaca.

interview met Paul Verweel

Alette van Doggenaar

"Ik ben een sporter. Mijn leven werd op de lagere school al beheerst door voetballen. Tot mijn achttiende gold ik als een talent. Daarnaast heb ik heel wat bergen gezien op mijn fiets, en ik kon erg goed hardlopen. Ik was snel en had veel inhoud. Sporters herkennen elkaar. Ook hier aan de universiteit, en dan bedoel ik niet alleen aan de slepende tred vanwege de vele blessures. Veel mensen hebben alleen een lichaam om hun hoofd naar een andere plaats te brengen. Bij sporters is dat anders.

Door het sporten heb ik ook een visie op hoe we bij Bestuurs- en Organisatiewetenschap met onze studenten moeten omgaan. We leren ze samenwerken. En we willen meteen weten hoe ze heten. Dat is belangrijk. Toen ik overging van de pupillen naar de junioren stond er een verkeerde naam op mijn diploma. Dat is geen kleinigheid, dat is verschrikkelijk.

Ik doe al vanaf 1994 sportonderzoek. Langzaam werd dat uitgebouwd. Er is inmiddels ook een kenniscentrum gekomen waarin onderzoekers van verschillende universiteiten samenwerken op het gebied van sportonderzoek, het Mulierinstituut. Thema's zijn ruimtegebruik, sportbeleving, sociale processen en uitsluitingsprocessen. Onze overtuiging is dat sport een enorm potentieel heeft als het gaat om sociale cohesie en ontwikkeling van kinderen.

Sport heeft zoveel te bieden. Mensen inspireren elkaar, ze leren van elkaar op allerlei manieren. Zelfs topsporters vinden kameraadschap belangrijker dan winnen. Emotionele betekenisvolle momenten zijn het meest vormend in je leven. Daar kan sport een belangrijke rol in spelen.

Het probleem is vaak dat de instituties zo slecht aansluiten bij de beleving van kinderen. Op de lagere school werd ik met drie andere kinderen geselecteerd om naar de HBS te gaan en ze wilden ons extra les geven na school. Toen ben ik in staking gegaan. Ik wilde veel liever blijven voetballen met mijn vriendjes. Mijn zoon is gek van het Byzantijnse Rijk. Hij heeft boeken gelezen over het onderwerp en weet er alles van. Maar wat deden ze bij hem op school? Ze lieten de kinderen foto's van zolder halen uit hun eigen jeugd om ze langzaam vertrouwd te maken met het fenomeen geschiedenis.

Wat je moet doen als docent is de fascinatie blootleggen. Vaak wordt het leren in de weg gestaan door randvoorwaarden die door volwassenen zijn uitgevonden.

Dat zie je ook bij sportverenigingen. De vereniging maakt het vaak onmogelijk dat kinderen ontdekken wat er leuk is aan het spel. Jonge kinderen worden al in een 4-4-2-systeem gedwongen terwijl ze niets liever doen dan met zijn allen achter een bal aanrennen. Er is niets mis met kluitjesvoetbal. Kinderen hebben daar veel plezier in.

Verenigingen zijn veel te veel gericht op selectie. Hebben wij de nieuwe Johan Cruijff in huis? Ze willen zo graag omhoog komen met het eerste team dat ze vergeten dat het voor de meeste kinderen vooral belangrijk is om met hun vriendjes te spelen. Dat zou veel meer centraal moeten staan.

Cruijff en Krajicek zijn de mensen die kinderen kansen geven. De manier waarop spreekt mij erg aan. Je moet zorgen dat je mogelijkheden schept. Er wordt altijd heel gemakkelijk gezegd dat allochtone meisjes niet willen sporten en dat ze niet mogen van hun ouders. De werkelijkheid is dat ze graag willen sporten als de condities goed zijn. Dat wil meestal zeggen gescheiden van de jongens. Lady Fit, de winnaar van de Krajicek Award 2007 heeft 650 meiden en hun moeders aan het sporten gekregen. Ze kunnen kiezen tussen aerobics met muziek en zonder. En vaak zie je geleidelijk aan, uit puur praktische overwegingen dat ze de kledingvoorschriften soepeler gaan toepassen en ook in het openbaar gaan sporten.

Ik geloof dat sport een belangrijke rol kan spelen in het versterken van maatschappelijke samenhang en het ontwikkelen van wat wij noemen sociaal kapitaal. Sociaal kapitaal neemt toe als het vertrouwen in jezelf en in anderen toeneemt en je in staat bent een netwerk op te bouwen. Ons door NWO gefinancierd onderzoek heeft uitgewezen dat sport daarbij enorm belangrijk kan zijn en het maakt bovendien niet uit of je bij een Turkse, een Marokkaanse of een gemengde vereniging gaat.

Zelf sport ik niet meer. Ik kan het niet goed verdragen dat mijn prestaties minder zijn geworden. Maar mijn lichaam mist het wel. Nu denk ik dat ik het meest kan bijdragen als ik ervoor zorg dat anderen kunnen sporten. Ik ben vice-voorzitter van de KNVB en voorzitter van de Vereniging Utrechtse Sportverenigingen. Daarnaast heb ik me verbonden aan de VV Hoograven. Een club met vooral allochtone sporters. Er is een maatschappelijk debat over integratie en ik wil er graag middenin staan. Ik wil het begrijpen. Zien wat er gebeurt bij die wedstrijden. Ik ga elke week mee. Het is een antropologische methode. Ik leer daar zoveel van en er komt zoveel inspiratie uit. De kranten staan vol van problemen rond met name voetbal. Het liefst schrijft men over etnische botsingen op het voetbalveld. Maar ik maak mee dat begeleiders van de tegenstanders naar ons toekomen en zeggen hoe verbaasd ze zijn. 'Wat een leuk team', zeggen ze dan. Alles wat ze weten over Marokkaanse jongens uit een achterstandswijk hebben ze uit de krant.

Als hoogleraar op de 'endowed' Krajicek Leerstoel voor Bestuur en Organisatie ga ik de komende vijf jaar onderzoeken of de Krajicek-veldjes bijdragen aan de groei van sociaal kapitaal. Krajicek legt overal in het land sportveldjes aan in achterstandswijken. De Foundation werkt altijd met ouders en/of het welzijnswerk samen, dus met mensen die de veldjes beheren en de kinderen trainen en begeleiden. Ik ga onderzoeken hoe die mensen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de kinderen en de cohesie in de wijk.

Zelf kom ik uit een arbeidersmilieu zoals dat toen heette. Mijn vader werkte in de haven en ik voetbalde bij de vereniging van het Havenbedrijf Vlaardingen-Oost (HVO). Als men mij voortdurend had gezegd dat ik alleen een arbeidersjongen was dan was ik nooit zo ver gekomen. Ik ben vaak erg geholpen door mensen die wat in mij zagen. Dat is zo belangrijk voor kinderen.

In mijn leven komen op dit moment al mijn fascinaties samen. Sport, veranderingsprocessen en bestuurs- en organisatiekunde. Ik leef de dingen waar ik in geloof. Ik ben een gelukkig mens."

CV

Na de Pedagogische Academie ging Paul Verweel (56) in Utrecht Culturele Antropologie studeren. Hij promoveerde op een onderzoek naar veranderings- en planningsprocessen aan de universiteit. Hij is de spin in het web van de Utrechtse School voor Bestuur en Organisatiewetenschap (USBO). In 1999 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar en in 2003 tot gewoon hoogleraar Bestuurs- en Organisatiewetenschap.

Streamer: 'Er is niets mis met kluitjesvoetbal'

Vijf belle Olandesi in Lugano

Erik Hardeman

Buongiorno, signorine. Cosa volete da bere? De hartelijke begroeting door de ober van café Panama verraadt dat Daniëlle en Dominique vandaag niet voor het eerst neerstrijken op dit zonnige terras aan het Meer van Lugano. "In september hebben we hier regelmatig zitten studeren", lacht Daniëlle, terwijl zij haar blik genietend over het verstilde water van het door steile bergen omzoomde meer laat glijden. "Dit is echt een prachtige plek, maar vergis je niet, we zijn hier geen vakantie aan het vieren. Het is hard werken om alle opdrachten en papers op tijd af te krijgen."

'EMICC' ofwel 'European Master in Intercultural Communication'. Dat is de indrukwekkende titel van de zogenoemde 'Eurocampus', waarvoor begin september naast vijf Utrechtse studenten, afkomstig van verschillende talenopleidingen, ook collega's uit zo uiteenlopende landen als Portugal, Estland, Oekraïne en Finland naar Zwitserland zijn gekomen. Zes jaar geleden besloten acht Europese universiteiten tot een gezamenlijk masterprogramma op het gebied van interculturele communicatie. De opzet is uniek, want maximaal vijf studenten per deelnemende universiteit krijgen elke week college van een andere docent. Een succesvolle afronding van de campus, die een semester duurt, levert de deelnemers 30 ECTS op.

In 2002 ging de Eurocampus van start in het Finse Jyväskyla. Na achtereenvolgens Bayreuth, Brussel, Cambridge en Lissabon ligt de organisatie dit jaar in handen van de net tien jaar oude universiteit van Lugano, met zijn vier faculteiten en tweeduizend studenten een kleintje onder de deelnemers. Utrecht is dit jaar op proef aangeschoven, maar als de kennismaking hem en de studenten bevalt, is Jan ten Thije, linguïst bij de opleiding Nederlandse taal en cultuur, van plan om definitief aan te haken. "Het is belangrijk om excellente studenten de gelegenheid te bieden zich internationaal te kwalificeren. Omdat wij in Nederland maar een éénjarige academische master hebben en alle andere universiteiten in Europa een tweejarige, is het lastig gezamenlijk een internationale masteropleiding op te zetten. Door in de Eurocampus een gezamenlijk programma van één semester aan te bieden, omzeilen we dat probleem. Bovendien hopen we ook op meer samenwerking op het gebied van het onderzoek."

Typisch Italiaans

Ten Thije zal later in het semester het onderdeel 'Discourse analysis of intercultural communication' voor zijn rekening nemen. Deze week is professor Liisa Salo-Lee uit Jyväskyla de docent van dienst. Haar onderwerp is 'Intercultural Communication: Theories, Models and Applications' en tijdens de lunch in een nabijgelegen trattoria tonen de vijf Utrechtse studenten zich enthousiast over de benadering van de Scandinavische. "In de Utrechtse master ligt de nadruk sterk op de taalkundige kant, het leuke van de colleges van professor Salo-Lee is dat ze ook ingaat op andere aspecten van interculturele communicatie."

De brede opzet van het programma is sowieso de grote meerwaarde van de Eurocampus, vinden de Utrechtse deelnemers. "Het is best bijzonder dat je in één semester les krijgt van specialisten uit zoveel verschillende landen met ook nog eens zoveel verschillende invalshoeken", zegt Naja. "In het begin was ik bang dat de cursus door die verbrokkelde aanpak nogal oppervlakkig zou blijven, maar dat valt mee." Het grote winstpunt is volgens de Utrechtse delegatie de grote aandacht voor onder meer psychologische, antropologische en ethische aspecten van interculturele communicatie. Martine: "Na mijn master in Utrecht dacht ik: Is dit nu alles? Hier krijg ik perspectieven op interculturele communicatie die ik nog niet kende."

Naast de theorie komt ook de praktijk in de Eurocampus uitgebreid aan bod. Zo werden de deelnemers voor de cursus 'lingua franca' in groepjes Lugano ingestuurd om het 'linguistic landscape' in de Italiaanstalige stad op foto's vast te leggen. Doel was om aan de hand van teksten uit verschillende sectoren van het openbare leven een analyse te maken van de in die sector meest gebruikte talen. Een heel andere opdracht, voor de cursus van Ten Thije, is het maken van geluidsopnames van discussies tussen deelnemers uit verschillende taalgebieden. "Heel grappig" lacht Dominique, "je hoort dat twee Nederlanders elkaar in een gesprek meteen antwoorden, terwijl Finnen altijd een stilte laten vallen voordat zij antwoord geven." Merel lacht. "Italianen doen het nog weer heel anders." Dominique: "Weet je nog toen we tijdens die bergwandeling de weg vroegen aan die twee Italianen? Op een gegeven moment bleven ze bijna een minuut lang los van elkaar vrolijk doorkwetteren. Typisch Italiaanse communicatie."

Nederlandse reisleiders

Ook de omgang met studenten en docenten van zoveel verschillende nationaliteiten vergroot het inzicht in verschillen tussen culturen, vindt Naja. "Je wordt hier gedwongen om dingen vanuit een ander perspectief te bekijken. Heel nuttig." Martine wijst op de manier waarop docenten met literatuur omgaan. "Elke docent heeft vooraf literatuur opgegeven, maar niemand heeft zoveel opgegeven als Jan ten Thije. Hij is echt recordhouder van dingen die we moeten lezen. Wij zijn dat gewend, maar hier merk je dat dat kennelijk typisch Nederlands is." Ook zelf staat het Utrechtse vijftal trouwens te boek als 'erg serieus', maar dat ligt wat hen betreft meer aan de andere deelnemers. "Als wij geen vragen zouden stellen, zou het in de klas een stille boel zijn", zegt Merel, terwijl de anderen instemmend knikken. "En dat in een cursus die over communicatie gaat. De laatste tijd heb ik een paar keer bewust mijn mond gehouden, maar dat hielp niets. Er zijn domweg mensen die nooit iets zeggen."

En dat komt echt niet omdat de Utrechtse studenten als een blok optreden, bezweren ze om het hardst. "We zijn juist heel bewust uit elkaar gaan zitten en we hebben allerlei initiatieven genomen om de sfeer te bevorderen. We hebben zelfs voor de hele groep een barbecue aan het meer georganiseerd, maar veel heeft dat niet geholpen." De ogen van Daniëlle schieten vuur als ze vertelt over het Nederlandse initiatief om het wat gezelliger te maken. "We zaten de eerste week in banken achter elkaar. Dat vonden we niets, dus hebben we voorgesteld om er een soort U-vorm van te maken. Iedereen vond het een goed idee, maar niemand stak een poot uit. Op een gegeven moment zaten Merel en ik op onze knieën om een tafel in hoogte te verstellen, terwijl alle anderen stonden toe te kijken. Ik voelde me verschrikkelijk. Maar ja, ik heb die ervaring al eerder gehad. In Avignon waren de Nederlanders ook altijd de reisleiders." Dominique knikt instemmend: "Ook in Gainesville waren het vaak de Nederlandse studenten die initiatief toonden en het voortouw namen."

De klokkentoren van San Vittore

Op de vraag hoe het staat met het uitgaansleven, toch niet het minst belangrijke onderdeel van een buitenlands verblijf, klinkt een vijfstemmig gelach. Dominique: "Er is hier één café dat je met wat goede wil een studentencafé zou kunnen noemen, maar verder merk je aan alles dat Lugano een stad is voor oudere mensen." Een probleem vinden ze dat echter geen van vijven. "Uiteindelijk zijn we niet meer de jongsten", lacht Daniëlle, "maar even serieus, voor mij is dit een heel ander soort stage dan mijn Erasmus-jaar in Frankrijk. Toen ging ik bijna elke avond uit en dat moest ook wel." Martine: "Je wilt daar toch een sociaal leven opbouwen. Hier zijn we veel korter en gaat het bovendien om de inhoud van het programma. Het is gewoon hard werken." Merel: "Daar komt bij dat de natuur hier zo mooi is, dat ik in mijn vrije tijd liever in de bergen ga wandelen of plaatsen als Como, Milaan en Bellinzona ga bekijken."

Voor vier van de vijf Utrechtsen scheelt het bovendien dat zij niet in Lugano wonen, maar in het Italiaanse dorpje Porlezza, ruim twintig kilometer verderop aan het meer. Niet alleen bleek woonruimte daar veel goedkoper te zijn, maar bovendien hebben zij daardoor geen verblijfsvergunning voor het buiten de Europese Unie liggende Zwitserland hoeven aanvragen. "Een strike of genius, vindt Peter Praxmarer, de Zwitserse coördinator van de Eurocampus. "Typisch iets voor Nederlandse studenten om verder te kijken dan hun neus lang is."

Ook zelf zijn de Utrechtsen dik tevreden over hun keuze voor het aan het uiteinde van het meer gelegen dorp. Dat ze elke dag twee keer worden aangehouden door Italiaanse douaniers, die even een praatje met de belle Olandesi willen maken, nemen zij op de koop toe, ("we helpen die jongens gewoon de herfst door") want verder is hun appartement in alle opzichten af. "Kijk", zegt Dominique, terwijl ze vanuit de woonkamer wijst op de klokkentoren van de barokke San Vittore, "we zitten hier echt geweldig, pal bij het meer en vlak bij allemaal lekkere winkeltjes, dus wat willen we meer." Als ze even later door het dorp wandelen om boodschappen te doen, worden de dames van verschillende kanten begroet. Buona sera, signore, tutto bene? "Nee hoor", bevestigen ze lachend, "we hebben nog lang geen genoeg van deze vorm van interculturele communicatie."

Dominique de Thouars (23)

"Ik heb in Utrecht de bachelor Communicatie- en Informatiewetenschappen gedaan en daarna de master Communicatiestudies. Het cursorische deel daarvan heb ik gedurende zes maanden in Gainesville, Florida ingevuld met vakken van de tweejarige master 'Advertising'. Terug in Nederland heb ik stage gelopen bij TWBA Brand Experience Company en mijn scriptie geschreven. Ik was op mijn 22e master, maar ik had nog geen idee wat ik wilde. Omdat ik mede door mijn buitenlandervaring geïnteresseerd was geraakt in interculturele communicatie, ben ik naar Lugano gekomen. Maar ook al steek ik hier heel wat op, ik ben er nog steeds niet uit wat de toekomst gaat brengen. Ik zit nu te denken over een master Psychologie, maar ook een traineeship bij een groot bedrijf trekt me. En ik wil eigenlijk ook wel een tijdje in de non-profit sfeer werken. Mijn toekomstplannen veranderen nog wekelijks, maar ach, zolang ik blijf doen waar ik gelukkig van word, en dat doe ik, zal ik echt mijn plekje wel vinden.

Martine Rijk (22)

Ik ben Frans gaan studeren omdat ik het een mooie taal vind, maar ook omdat je er meer kanten mee op kunt dan met criminologie, waarover ik aanvankelijk ook heb gedacht. Na twee jaar ben ik naar Parijs vertrokken voor mijn Erasmusjaar. Daar heb ik vakken van sociologie, etnologie, economie en geschiedenis gevolgd. Terug in Utrecht heb ik de master Frans met interculturele communicatie gekozen, omdat die het meest veelzijdig is. Voor mijn stage ben ik weer teruggegaan naar Parijs, naar de afdeling Pers en Voorlichting van de Nederlandse ambassade en tijdens de Eurocampus in Lugano werk ik aan mijn afstudeerscriptie. Ik verwacht in maart af te kunnen studeren. Wat ik daarna ga doen weet ik nog niet, maar ik zou best terug willen naar Parijs. Ik heb tijdens mijn stage een theatervoorstelling in Lille georganiseerd voor Franse kinderen die op school Nederlands leren. Dat is me prima bevallen, dus misschien zou ik wel iets in de cultuur kunnen gaan doen.

Merel Launspach (26):

Ik ben een echt talenmens. Vandaar dat ik na het vwo Italiaans ben gaan studeren. Maar ik kwam er al snel achter dat ik liever een wat bredere opleiding wilde. Na een jaar ben ik geswitched naar culturele antropologie, maar ook dat was niet precies wat ik zocht. Ik wilde een combinatie van een taal met de betreffende cultuur in brede zin en die vond ik bij de bachelor Business Communication en Spaans in Nijmegen. Die opleiding heb ik afgerond en daarna was de master Interculturele Communicatie in Utrecht, met Spaans als basis, een logisch vervolg. Ik ben nu op mijn scriptie na klaar, maar ik ben blij dat ik hier in Zwitserland nog wat verdieping krijg, want met name de taalspecifieke vakken zijn me in Utrecht erg tegengevallen. Bovendien is interculturele communicatie typisch een vak dat je pas echt in de praktijk onder de knie krijgt. Dat merk ik hier heel duidelijk."

Daniëlle Putman Cramer (24)

"Ik ben in Utrecht begonnen met taal- en cultuurstudies met als hoofdrichting communicatie, maar in mijn tweede jaar ben ik geswitcht naar Frans, mijn echte passie. Ik vond de studie leuk, maar in de masterfase dacht ik: is dit nou alles? Dus toen ik de mail over Lugano kreeg, hoefde ik niet lang na te denken. Ik was op mijn scriptie na dan wel master, maar dit programma leek me zo interessant dat ik dacht: werken kan ik nog lang genoeg, laat me eerst nog maar even studeren. Wat ik straks ga doen, weet ik nog niet. In Utrecht studeerde ik Interculturele Communicatie in het kader van mijn opleiding Frans, hier in Lugano meer als een discipline en competentie op zich. Dat heeft me bewust gemaakt van het feit dat er meer mogelijkheden zijn op het werkterrein dan heel strikt in de context Frankrijk-Nederland. Ik wil wel een tijdje in het bedrijfsleven rondkijken om te zien of dat me ligt. Een baan op de communicatieafdeling van een grote multinational? Als dat zou kunnen!"

Naja Skov (26)

"Ik heb in april 2004 aan de Christelijke Hogeschool Ede mijn bachelor communicatie gehaald en ben daarna in Utrecht Engelse Taal en Cultuur gaan studeren. Twee jaar later had ik ook dat bachelordiploma op zak en heb ik voor de master Interculturele Communicatie gekozen. Die heb ik inmiddels op mijn scriptie na afgerond. Omdat ik inhoudelijk wat teleurgesteld was in de hoeveelheid (Interculturele) Communicatie in het masterprogramma, biedt het Eurocampus programma een mooie aanvulling hierop. Ik merk dat ik hier een beter overzicht krijg van de vele aspecten die bijdragen aan dit vakgebied. Daar is de master in Utrecht simpelweg te kort voor. Ik merk steeds meer dat ik vooral geïnteresseerd ben in het faciliteren van contacten tussen mensen met een verschillende culturele achtergronden en in mediation. Wat dat betekent voor mijn toekomst? Het zou een baan bij een multinational kunnen worden, dat lijkt me voor de ervaring erg interessant, maar uiteindelijk denk ik toch dat mijn idealisme het wint en dat ik in de non-profit sector verder zal gaan."

Studenten Geneeskunde beginnen onderaan de ladder

Inge Razenberg

Het is vijf uur 's middags en De Uithof stroomt langzaam leeg. De bussen vertrekken vol naar de stad. Ook Geneeskundestudent Eugène Diekman (22) is klaar met studeren, maar hij gaat de andere kant op, richting het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Hij trekt zijn witte doktersjas aan en is klaar om aan de slag te gaan.

Eugène (22) werkt vanavond van vijf tot negen uur als werkstudent op de afdeling Eekhoorn. Op deze verpleegafdeling liggen vooral kinderen met problemen aan het maagdarmkanaal of aan de luchtwegen. Terwijl we ons naar de afdeling haasten - het is ondertussen tien over vijf - zegt Eugène: "Met kindjes werken is echt geweldig, daar word ik zo vrolijk van."

De dienst van Eugène begint normaal gesproken met het uitdelen van het avondeten aan de patiëntjes. Maar helaas, we zijn te laat en het eten is al rondgebracht. "Ja, vijf uur is vijf uur hè", zegt de verpleegster die naast de lege kar staat. Eugène gaat daarom maar de keuken schoonmaken. Vlug de schone kopjes uit de vaatwasmachine, afval in de bak, een doekje over het aanrecht en op naar de volgende klus. Na de keuken is de spoelkeuken aan de beurt. De afwasmachine voor urinepotten staat al te draaien en er liggen alleen wat spulletjes die afgespoeld moeten worden.

Wachtlijst

"Je bent eigenlijk een soort hulpje van de afdeling", vat Martijn de Kruijf (23) de werkzaamheden van een medewerker van het Medisch Studenten Team (MST) samen. Het MST is onderdeel van de werkwinkel, het uitzendbureau van het ziekenhuis. Samen met Bram Sikking (26) coördineert Martijn de inzet van zo'n 250 studenten in het UMC Utrecht en in het kinderziekenhuis. De twee Geneeskundestudenten plannen de diensten in en zijn verantwoordelijk voor het werven en het aannemen van nieuwe mensen.

De werving gaat eigenlijk vanzelf. "Eerstejaars horen tijdens de introductieweek of van studiegenootjes al snel van ons bestaan. En de belangstelling is groot. Er is momenteel een wachtlijst van 150 mensen", vertelt Martijn. Volgens hem proberen veel meisjes die kinderarts willen worden een plek in het WKZ te krijgen. "Ja, en de stoere jongens werken op de chirurgie", voegt Bram toe.

Geïnteresseerde studenten moeten een motivatiebrief opsturen. Als ze gemotiveerd genoeg blijken en er een plek vrij is op de afdeling van hun keuze, mogen ze solliciteren. Martijn: "Sommige studenten denken dat je vanzelf aan de beurt komt als je maar lang genoeg op de wachtlijst staat, maar dat is dus niet zo."

Manusje-van-alles

Ondertussen is onze MST'er zoek. Oh, daar komt hij weer aan. Met zijn witte jas en zijn grote passen lijkt hij zo uit een ziekenhuisserie te zijn gelopen. "Ik moest even een vegetarische maaltijd regelen."

Het is vol op de kinderafdeling; alle kamertjes zijn bezet. "Juist die extra dingetjes die je moet doen als het zo druk is, maken dit werk zo leuk", zegt Eugène, terwijl hij enkele grote speelblokken opruimt. "Ik vind het fijn als ik mensen kan helpen en de verplegers werk uit handen kan nemen." Wanneer hij even later bezig is in de spoelkeuken, komt een van de verplegers naar hem toe: "We willen eten, kun jij de drankkar klaarzetten?"

De verplegers zijn degenen met wie de MST'ers het meeste contact hebben op de afdeling. "Ik kan goed opschieten met de verpleging. Als je goed werkt, krijg je vaak positieve reacties", vertelt Eugène. Martijn en Bram geven nieuwe MST'ers als belangrijke tip mee vooral niet betweterig te doen. "Dat wordt niet gewaardeerd door de verpleging. Uiteindelijk ben je toch aangenomen om de simpele klusjes op te knappen, ook al studeer je geneeskunde. Die rol van manusje-van-alles moet je dan ook innemen."

Eugène heeft er geen problemen mee onderaan in de hiërarchie geplaatst te worden. "Ik vind het juist mooi om het eens allemaal van de andere kant te zien. Artsen hebben de neiging arrogant te worden. Dat wil ik zelf voorkomen. Door dit werk zie ik hoe hard de verplegers werken. Ik hoop dat ik daardoor later, als ik arts ben, meer respect voor ze heb." Coördinator Bram zegt daarover: "Als arts denk je er niet over na dat een simpele opdracht als een bed ophalen nog een hele klus kan zijn, dat bedden ook op kunnen zijn om maar iets te noemen."

Interessante roddels

Nadat hij de drankkar heeft klaargezet, is het ook etenstijd voor Eugène. Hij kan heel even zitten en reflecteren op zijn baantje. "Het is echt superleuk met die kindjes. Een keertje keek er eentje onder het lopen zo aandachtig naar wat ik allemaal aan het doen was dat ze tegen de muur opliep. Echt zo schattig!"

Toch is het werk, volgens Eugène, niet alleen maar 'leuk'. Het is ook erg leerzaam. "In het UMC krijg je bijvoorbeeld aan het begin van je dienst een lijstje van alle patiënten met wat ze wel en niet mogen hebben. Ik probeer dan te bedenken waarom dat zo is, bijvoorbeeld of het logisch is dat een patiënt met diabetes geen suiker mag. Soms kom ik ook ziektes tegen die we net in college behandeld hebben en ziektes die ik niet ken, zoek ik ze thuis nog even op."

Ook andere studenten die voor het Medisch Studenten Team werken, denken dat hun bijbaantje een goede ervaring is voor iedereen die ooit coschappen moet lopen en arts wil worden. Janneke van Grinsven is derdejaars studente en werkzaam op de afdeling chirurgie van het UMC. "Je mag niet veel doen maar je ziet en hoort wel veel. Je krijgt een indruk van de structuren binnen het ziekenhuis, je leert de weg kennen en je hoort de do's en don'ts voor coassistenten omdat je de verplegers wel eens over de studenten hoort praten."

Coördinator Bram werkte in het verleden zelf voor MST in het ziekenhuis. Hij herinnert zich de momenten dat hij met de hele afdeling samen at. "Aan tafel worden allerlei ziektes besproken, behandelingen van artsen komen langs en de roddels komen los. Allemaal reuze interessant natuurlijk voor een eerstejaarsstudentje."

Willemijn van der Veen, een derdejaars die net als Eugène in het WKZ werkt, noemt de praktische kennis die je als afdelingshulpje opdoet. "Je leert enorm veel namen: van spuitjes, van medicijnen en van de machines die je moet poetsen." Coördinator Martijn is het daarmee eens: "Als je zonder deze ervaring coschappen gaat lopen, weet je amper hoe alle instrumenten heten."

Collega Bram ziet nog een voordeel. "De meeste coassistenten hebben moeite om een praatje met de patiënten te beginnen. Want ga maar na, hoeveel studenten hebben er nu al eerder met oude mensen gesproken over zaken die die mensen bezighouden, dat is toch even wennen. Bij het MST leer je hoe je zoiets doet."

Mortuarium

Na zijn eetpauze moet Eugène weer vlug aan het werk. In de spoelkeuken staat inmiddels een infuuspaal te wachten om gedesinfecteerd te worden. "Dit soort saaie, huishoudelijke klusjes zijn het minder leuke deel van het werk", zucht hij terwijl hij rubberen handschoenen aantrekt.

Ook Willemijn is niet altijd blij met haar baantje: "Soms voel ik me net een vakkenvuller als ik weer alle kasten moet bijladen. Dat gaat echt op de automatische piloot." Janneke zou ook graag wat meer verantwoordelijkheid hebben. "Ik weet dat ik meer kan dan ik mag doen. Het MST-werk blijft altijd op hetzelfde niveau en ik kan me voorstellen dat ik straks als ik mijn coschappen gelopen zal denken: jeetje, moet ik nu weer terug naar het koffie en thee zetten."

Alle MST'ers zijn het erover eens dat de opdrachten die buiten de normale werkzaamheden vallen het leukste zijn. Zo mocht Bram wonden verzorgen en patiënten vasthouden wanneer hun gebroken been behandeld werd. Ook Janneke moet regelmatig bijspringen: "Een keer heb ik geholpen een overleden patiënt naar het mortuarium te brengen, dat was wel bijzonder."

Verder worden de studenten ingezet om medicijnen op te halen, bloed naar het lab te brengen enzovoorts. "Je loopt op een avond toch al snel zo'n vijf tot zes kilometer", zegt Bram en hij grapt: "Onze medewerkers zijn dan ook allemaal mooi slank."

Het is ondertussen negen uur en eigenlijk is de dienst afgelopen, maar Eugène gaat nog even door. "Ik was er tenslotte ook wat later", zegt hij terwijl hij zachtjes een kamertje inloopt waar een kindje al ligt te slapen. Het baby'tje maakt wat pruttelgeluidjes maar slaapt rustig door als Eugène het kastje opendoet om de luiers bij te vullen. "Ik ben ook nog eens een expert geworden in luiermaten", lacht hij.

Om tien voor half tien is hij tevreden en mag hij eindelijk met de bus naar huis. "Of ik nu moe ben? Nee, eigenlijk niet. Daarvoor heb ik te veel plezier in mijn werk."

interview met Korie Homan

"Ik sta op dit moment nummer twee in de wereldranking. Esther Vergeer is natuurlijk het boegbeeld van het rolstoeltennis, die is al jaren ongeslagen en staat op nummer één. In totaal staan er zes Nederlandsen in de top tien. Waarom we zo goed zijn, ik heb werkelijk geen idee. Ik denk dat meespeelt dat we twee keer in de week met de hele top trainen, heren en dames. En verder hebben we een goede coach, Aad Zwaan. Vier tot vijf keer per week train ik bij hem in Renkum.

Het moeilijkst aan rolstoeltennis is om goed voor de bal uit te komen. Als je loopt, kun je even een stapje opzij doen of springen als het moet. Wij zijn vaak net te dicht bij de bal of er net te ver vanaf. Dat moet je kunnen compenseren. We hebben valide topspelers zoals Richard Krajicek wel eens in zo'n stoel gezet, nou, daar blijft dan weinig van over. Bewegelijkheid is heel belangrijk. Je moet nooit stilvallen met je stoel, want het kost veel tijd en energie om hem weer op gang te krijgen.

Bij rolstoeltennis mag je de bal twee keer laten stuiten, maar ik wil de bal juist al na één stuit pakken, om een hoog tempo te krijgen. Ik ben een aanvallende speelster, ik sla hard en met hoeken. Dat doet Esther Vergeer ook, maar zij is mentaal nog net iets sterker dan ik. Als het niet goed gaat, dan word ik vaak te voorzichtig. Dat moet je tegen haar niet doen, dan krijg je ze gelijk om je oren.

Ik speel pas sinds 2003 op internationaal niveau. Op mijn twaalfde werd ik aangereden door een auto. Daar hield ik een hersenkneuzing aan over en een whiplash en een zwaar gekneusd been. In eerste instantie ging alle aandacht natuurlijk uit naar mijn hoofd en mijn nek. Ze dachten dat mijn been vanzelf wel over zou gaan. Maar het werd alleen maar erger. Het werd blauw en rood, het zag er echt niet lekker uit. 'Posttraumatische dystrofie', constateerde de huisarts. Ik had er nog nooit van gehoord. Het deed 24 uur per dag pijn. Het werd zo erg dat ik niks meer kon, niet meer naar school, maar ook niet meer slapen. Op een gegeven moment leek het er op dat het begon af te sterven. Ik heb allerlei behandelingen geprobeerd, tot ik uiteindelijk zei: 'Jongens, hij moet er gewoon af, ik kan niet meer.' Het was mijn been niet meer, het was alleen maar iets dat er aan hing, alleen maar ellende.

In februari 2003 was de operatie. 'Is hij eraf? Ja? Mooi' schijnt mijn eerste reactie te zijn geweest toen ik uit narcose kwam. Mijn knieschijf heb ik nog wel, maar mijn hele onderbeen, inclusief mijn kniegewricht is er af. Daardoor loop ik eigenlijk op het uiteinde van mijn bovenbeen, een beetje alsof je op je knieën zit. Ik heb een computergestuurde knieprothese, die helemaal kan worden ingesteld op het loopvermogen van mijn andere been. Daar kan ik prima mee lopen en ik kan hem zelfs zo instellen dat ik ermee kan skiën. In mijn kamer gebruik ik mijn rolstoel nog wel. Het is heel zwaar voor mijn linkerknie om vaak op te moeten staan, en die knie is al eens overbelast geweest. Dat was geen pretje.

Rennen gaat niet, daarvoor is mijn prothese te langzaam. Dat mis ik het meest. Om bijvoorbeeld thuis even met de twee honden in het bos te kunnen dollen. En ja, soms is het wel eens lastig om hier op de campus te wonen, tussen allemaal mensen die zo even op de fiets kunnen springen of gek kunnen doen. Maar ik ken ook genoeg mensen met een dwarslaesie, die helemaal niet meer kunnen lopen. En ik ben zo veel verder dan vierenhalf jaar geleden. Toen was het de vraag of ik ooit weer zou kunnen lopen. En dat terwijl ik voor het ongeluk heel veel aan sport deed. Ik tenniste, turnde, volleybalde, van alles. Ik ging eigenlijk rolstoeltennissen om weer iets te doen te hebben, om mijn energie kwijt te kunnen. Maar vooral na mijn amputatie is het hard gegaan met mijn ontwikkeling Dat ik internationaal ging spelen, heeft best veel invloed gehad op hoe ik met mijn handicap omga. Heel veel gehandicapten worden maar thuisgehouden, of denken zelf dat ze thuis moeten zitten, maar dat hoeft echt niet. Ik ben twintig weken per jaar op reis voor mijn sport.

Ik denk er niet vaak over na hoe mijn leven zou zijn geweest als het anders was gegaan. We zullen het toch nooit weten. Waarschijnlijk had ik wel een andere studie gedaan. Ik wilde al van kleins af aan dierenarts worden. Vanwege mijn handicap werd ik tot en met vorig jaar dringend geadviseerd om niet deel te nemen aan de loting bij Diergeneeskunde. De angst dat ik niet stabiel genoeg zou zijn om bijvoorbeeld het been van een paard vast te houden was daarvoor de belangrijkste reden. Aan de ene kant begrijp ik die angst wel, maar aan de andere kant kan geen enkele dierenarts een paard onder controle houden als het wild wordt. Bovendien wil ik graag dierenarts worden voor kleine huisdieren.

Erica Terpstra hoorde eind vorig jaar dat verhaal en zij heeft het zich erg aangetrokken. Ze heeft voor mij contact gelegd met de staatssecretaris van Onderwijs en het ministerie, om te kijken of het negatieve advies omgedraaid zou kunnen worden en ik gewoon mee zou mogen loten. Dat heeft ze dit jaar ook voor elkaar gekregen, maar ik werd helaas uitgeloot. Toch denk ik dat ik zonder mijn handicap al met diergeneeskunde bezig zou zijn geweest. Het blijft natuurlijk een loting, maar dan had ik al drie keer mee kunnen loten en dat is toch een groot verschil.

Inmiddels heb ik mijn bachelor Biomedische Wetenschappen bijna af. Het zou zonde zijn van die drie jaar die ik nu bezig ben, als ik nu nog zou switchen. En dit is ook een hele interessante studie, ik ben altijd geïnteresseerd geweest in medische opleidingen. Dat stond los van mijn operatie hoor, dat was altijd al zo. In het begin was het moeilijk om mijn sport met mijn studie te combineren. Ik was de eerste topsporter bij Biomedische Wetenschappen en er werd van me verwacht dat ik voltijd mee zou draaien. Ik haalde dat jaar wel, maar met al die toernooien en trainingen was dat eigenlijk veel te zwaar. Dankzij bemiddeling van het NOC*NSF gaat het inmiddels prima. Ik doe nu zo'n beetje een half programma per jaar. En als het niet lukt om tentamens te maken, mag ik herkansen of krijg ik een vervangende opdracht. Ik denk dat het scheelt dat ik heb laten zien dat ik het aankan.

Mijn doel? Dat is om volgend jaar naar de Spelen te gaan. En op dit moment lijkt dat dichtbij. Er zijn vier plaatsen te vergeven voor de Nederlandse dames, en ik ben genomineerd. Als ik ga, zou ik graag een medaille mee terug willen nemen. En het blijft natuurlijk mijn doel om Esther Vergeer een keer te verslaan."

Korie Homan (21) werd in oktober 1998 door een auto geschept, waarna zij in een rolstoel belandde. Zij begon in 2000 met rolstoeltennis. In februari 2003 werd haar rechteronderbeen geamputeerd. De dag na haar amputatie hoorde ze dat ze was geselecteerd voor haar eerste - buitenlandse - World Team Cup wedstrijd voor junioren. Vanaf september 2003 speelt ze in de Nederlandse topselectie. Ze begon in 2005 met de studie Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht en woont in een aangepaste kamer aan de Cambridgelaan.

Streamer: 'Van een topspeler als Richard Krajicek blijft in zo'n stoel weinig over'

Vrouwen aan de top

'Ze zoeken een fulltimer en ik wil maar 0.8 werken'

Universiteit heeft nog drie jaar om meer vrouwen in de top te krijgen

Gwenda Knobel

Van alle gewone hoogleraren aan de Universiteit Utrecht is 14,4 procent vrouw. Dat is gerekend in fte's, oftewel fulltime-eenheden. Wie op deze manier rekent, komt voor de UU uit op een aantal van 341 hoogleraren van wie er 49 vrouw zijn. Landelijk gezien doet de UU het dus niet eens zo slecht, zo blijkt uit de monitor die de Universiteit van Maastricht jaarlijks op vrouwendag publiceert. Maar het moet natuurlijk beter.

Rector Stoof denkt dat het met gerichte inspanning goed komt met de man-vrouw verhouding van het hooglerarencorps. Er studeren meer meisjes dan jongens en het aantal vrouwelijke assistenten in opleiding (aio) en postdocs groeit flink, evenals het aantal vrouwelijke universitaire docenten. Logisch gevolg zou zijn dat er ook meer vrouwen doorgroeien naar zwaardere functies. Maar als het werkelijk zo zou werken, hadden er al lang meer vrouwen in een hogere wetenschappelijke positie moeten zitten. De cijfers laten zien dat het percentage vrouwen na de functie van universitair docent (ud) drastisch afneemt.

Goed nieuws is "de revival in emancipatieland", zoals Annemarie Gijtenbeek het verwoordde in haar openingsstatement van de onlangs gehouden vrouwennetwerkdag van de Universiteit Utrecht. Dat inzicht kan onder meer worden gestaafd door twee nieuwe onderzoeken. Het eerste is in opdracht van de Stichting Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren gedaan door Tanya Timmers, promovendus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Haar rapport 'Op zoek naar Best Practices in de periode 2000-2007' is gebaseerd op een onderzoek onder de 14 Nederlandse universiteiten naar het succes van beleidsmaatregelen die vrouwen moeten helpen door het glazen plafond te breken.

Timmers concludeert dat er anno 2007 nog steeds specifiek beleid nodig is. Volgens haar wordt de doelstelling van 15 procent in 2010 niet gehaald als de groei - die er sinds 1998 daadwerkelijk is - in hetzelfde tempo doorgaat. Zij vreest dat de speciale aandacht voor het diversiteitsbeleid en de zogenoemde gender mainstreaming (beleidsmaatregelen voor de doorstroom van zowel mannen als vrouwen) ten koste gaat van vrouwen, omdat de emancipatietrajecten worden afgebouwd of gestopt.

De promovenda inventariseerde welke trajecten er voor vrouwen zijn aan de 14 universiteiten. Daaruit blijkt dat beleidsmaatregelen die individuele vrouwen vooruit helpen, het best en snelst werken. Op de tweede plaats komen maatregelen die de organisatiestructuur en -cultuur veranderen. Beleidsvoornemens op dit vlak kunnen volgens Timmers wel op de lange termijn effect hebben, maar daarmee haalt Nederland de 15 procent in 2010 niet.

Mannen kiezen voor mannen

De tweede studie is van Marieke van den Brink van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Zij deed onderzoek naar twee veel genoemde oorzaken van de stagnatie van het aantal vrouwen dat doorstoot naar de wetenschappelijke top. Er zou te weinig vrouwelijke potentieel zijn en de top zou verstopt zitten met grijze hoogleraren. "Ik wilde wel eens weten of die aannames kloppen", zegt Van den Brink die te gast was op de Vrouwennetwerkdag.

En ze kloppen dus niet, weet ze nu. Tussen 1999 en 2005 zijn er in totaal 3322 nieuwe functionele en bijzondere hoogleraren aangesteld aan alle Nederlandse universiteiten. Dus, concludeert ze, er was voldoende gelegenheid om vrouwen aan te stellen. Ook bleek er voldoende potentieel. Van den Brink telde hiervoor het aantal vrouwen dat promoveerde tussen 1986 en 1992. Want, zo zegt ze, recent benoemde hoogleraren kregen gemiddeld dertien jaar geleden hun doctorstitel.

Uit deze laatste gegevens kon Van den Brink ook zien welke disciplines het 'potentieel' het best benutten. Binnen de discipline 'gedrag & maatschappij' doen ze het heel goed en bij 'techniek', 'economie' en 'natuur' redelijk goed. Maar de getallen wijken af bij 'gezondheid', 'recht' en 'taal & cultuur'. Vooral bij deze laatste discipline is dit zeer verwonderlijk, zegt ze, omdat deze studie van oudsher een groot vrouwelijk potentieel heeft.

Van den Brink ziet dus reden voor nader onderzoek. Ze denkt het antwoord te vinden in de wervings- en selectiemethoden. Het gros van de hoogleraren wordt gescout door decanen, andere hoogleraren en directeuren van onderzoeksinstituten. En dat zijn meestal mannen. Deze mannen zien volgens Van den Brink vaak de ambitie van vrouwen niet, vooral omdat vrouwen hun ambitie op een andere wijze tonen dan mannen. Daarnaast kunnen de mannen in topfuncties te maken krijgen met het onbewust aanwezige similar-to-me-effect. Dit betekent dat mannen voor mannen kiezen omdat ze weten wat ze aan mannen hebben, ze zijn immers zelf man.

Dikke buik

Tijdens de Vrouwennetwerkdag die dit jaar de titel 'Ambitie is zilver, zichtbaarheid is goud' droeg, ging Van den Brink verder in op het scoutingsproces. Het scouten verloopt via netwerken. Het is belangrijk om binnen die netwerken je ambities in duidelijke taal kenbaar te maken, aldus de Nijmeegse onderzoekster. Vrouwen hebben de neiging te denken dat als ze hun werk goed doen, ze daarvoor vanzelf worden beloond. Mannen daarentegen zeggen gewoon ronduit tegen hun decaan of hoogleraar: 'Kun je mij noemen, als ze iemand zoeken?' Bovendien verschillen de netwerken van vrouwen en mannen. Zo lijken vrouwen meer te netwerken met andere vrouwen en mensen in een lagere functie terwijl mannen netwerken met mannen in hogere functies.

Deze nadruk op het belang van zichtbaarheid in netwerken, ontlokte enkele felle reacties. "Bij ons werkt het uitventen van je ambitie als vrouw juist averechts", zo werd gezegd. En een ander meldde dat het hebben van een dikke buik in haar faculteit de slechtste manier bleek om zichtbaar te zijn.

De discussie werd verder aangewakkerd door journaliste en voorzitter van de stichting Vrouw & Media Femke van Zeijl. Zij zoekt als vaste freelancer van het Ublad voor de rubriek Het Torentje - die zij al 150 keer heeft verzorgd- wekelijks een wetenschapper om de actualiteit vanuit zijn of haar specialisme toe te lichten. Hoe goed ze ook haar best doet om vrouwen te strikken voor deze rubriek, het lukt haar vaak niet. "Ze hebben geen tijd of vinden dat ze te weinig afweten van een bepaald onderwerp. Ze zijn wel altijd heel behulpzaam in het vinden van een collega: meestal een man. Deze maakt gewoon tijd voor mij en als hij de kennis niet in huis heeft, leest hij zich snel in of bluft zich door het interview heen. Deze mannen kom ik een week later weer tegen in landelijke kranten. Want de kranten lezen het Ublad. Jaren later is de betreffende man ineens hoogleraar."

De Universiteit Utrecht probeert al jaren de faculteiten te bewegen meer vrouwen als hoogleraar aan te stellen. Zo wordt actief meegedaan aan landelijke initiatieven als het Aspasiaprogramma van onderzoeksfinancier NWO. Talentvolle vrouwen krijgen een beurs en worden daarmee universitair hoofddocent (UHD), waarna het nog één stap is naar de functie van hoogleraar. Daarnaast zijn er eigen maatregelen. Er is het vrouwennetwerk voor alle vrouwen die aan de UU werken en er zijn regels voor de voordracht van te benoemen hoogleraren. Zo moet in de commissie minimaal één vrouw zitten, moet aangetoond worden dat er actief naar vrouwen is gezocht en moet beargumenteerd worden waarom een vrouw de vacante positie niet heeft gekregen.

Daarnaast is er het onlangs universiteitsbreed ingevoerde traject 'mentoring & coaching voor startende vrouwen in de wetenschap'. Peter Peters van de directie Onderwijs & Onderzoek (O&O) coördineert dit traject dat op initiatief van collegevoorzitter Yvonne van Rooy is opgezet en aanvankelijk als pilot bij de faculteiten Geowetenschappen, Diergeneeskunde, Rechten en Sociale Wetenschappen startte in 2005. Peters weet nu dat de geringe zichtbaarheid van vrouwen en de clichébeelden die mannen van vrouwen hebben inderdaad een rol spelen in de doorstroming van vrouwen. Ook aan de UU. Daarom, zegt hij, is het mentortraject voor zowel de mannelijke mentoren als de vrouwelijke mentees een eyeopener. Mannelijke mentoren leren te begrijpen wat startende vrouwen aan echte hindernissen tegenkomen op de carrièreladder en vrouwelijke mentees leren dat ze voor een volgende stap gerichte actie moeten ondernemen.

Voor het ondersteunende personeel zijn er geen trajecten speciaal voor vrouwen meer. "Op dat vlak doen we het cijfermatig al behoorlijk goed, In ons OBP-talentnetwerk is minstens de helft van de deelnemers vrouw", zegt Age Halma van O&O.

Herintreders

Decaan Bert van der Zwaan van de faculteit Geowetenschappen heeft inderdaad het nodige opgestoken als mentor in het 'mentoring en coachingtraject van startende vrouwen in de wetenschap'. Hij is zich nu meer bewust van manier waarop vrouwen werken aan hun carrière.

Van der Zwaan is nu anderhalf jaar decaan van de gefuseerde faculteiten Aardwetenschappen en Ruimtelijke Wetenschappen. Gerekend in fulltime-eenheden werken er bij Geowetenschappen 20,95 gewone hoogleraren. Daarvan is er slechts één vrouw. "Toen ik decaan werd, heb ik mezelf de inspanningsverplichting gegeven om binnen twee jaar de 15 procent te halen."

Van der Zwaan is daarom naarstig op zoek naar goede vrouwen. Hij heeft nauw contact met het landelijke Netwerk voor vrouwen uit de Aardwetenschappen GAIA en schreef zich in als mentor voor de pilot van het mentoringtraject. "Ik wil in hoog tempo preferent vrouwen benoemen. Er zijn recentelijk vier vrouwen voorgedragen van wie we er drie hebben benoemd. Twee daarvan zijn bijzonder hoogleraar. Maar eerlijk is eerlijk, ik selecteer in de eerste plaats nog steeds op kwaliteit."

Dat hij nog maar één 'gewone' vrouwelijke hoogleraar heeft, heeft volgens Van der Zwaan te maken met de erfenis van de fusie van twee faculteiten. "Aardwetenschappen kent historisch een laag aandeel vrouwen. Daarnaast moesten we jarenlang bezuinigen en hebben daardoor nauwelijks vrije middelen om beleid te voeren en hebben we weinig vacatures. We hebben nog een paar jaar te gaan voor een aantal van onze hoogleraren met emeritaat gaat; op dat moment onstaat er wat ruimte. Buiten is onze concurrentiepositie met het bedrijfsleven verslechterd; zij en ook sommige buitenlandse universiteiten betalen gewoon beter dan wij. En tot slot raken we veel vrouwen kwijt door de vorming van een gezin. Door een snel veranderende wetenschappelijke omgeving is het moeilijk om na vier of vijf jaar her in te treden. In het bètagebied is dat vrijwel onmogelijk."

Een keten van obstakels

Ook Wiljan van den Akker, decaan van de faculteit Geesteswetenschappen, wil graag alle redenen van het bestaan van een glazen plafond inventariseren. "Vrouwen ondervinden in hun carrière heel veel kleine obstakels die bij elkaar opgeteld een groot probleem vormen. Het is een soort keten. In elke schakel kan een kleiner of groter probleem zitten."

Van den Akker komt met een praktijkvoorbeeld. "Het volgende speelde zich niet af aan deze universiteit, maar zou zich hier wel kunnen voordoen: Er is een vacature voor een managementfunctie. Ik vraag aan een vrouwelijke werknemer waarom ze niet solliciteert. 'Ze zoeken een fulltimer en ik wil maar 0,8 werken', zegt ze. Ze had dit bij haar baas geverifieerd en die heeft duidelijk te kennen gegeven iemand te zoeken die volledig voor de functie gaat. Ze denkt kansloos te zijn, is dat ook in de ogen van de baas en solliciteert niet. Ik adviseerde haar terug naar haar baas te gaan en te zeggen dat ze het thuis nog eens heeft overlegd en dat ze toch fulltime aan de bak wil. Als ze dan door de selectieprocedure zou komen, moest ze opnieuw onderhandelen over het werk en het aantal uren. Ze volgde het advies op, bleek de beste kandidaat en vroeg of ze de functie in 0,8 kon doen. Diezelfde baas had zich er ondertussen van verzekerd dat hij de vrouw de beste kandidaat voor de functie vond, dacht vervolgens 'ik krijg wat ik wil en nog goedkoper ook' en ging akkoord."

Van den Akker pauzeert enkele seconden en zegt: "Ik weet zeker dat dit verhaal voor meer banen, bazen en solliciterende vrouwen opgaat. Er zijn zo vaak veel kleine dingen die maken dat vrouwen kansen mislopen. Daar is inmiddels internationaal en nationaal het nodige onderzoek naar gedaan, maar dat onderzoek is bij velen onbekend en speelt daardoor geen rol in de meeste discussies."

De decaan Geesteswetenschappen heeft niets te vrezen van de minister van Onderwijs. Zijn faculteit haalt de Plasterknorm ruimschoots, ondanks de slechte scores van de departementen Godgeleerdheid en Wijsbegeerte met respectievelijk nul en één vrouwelijke kernhoogleraar. "Maar we hebben een paar vacatures." En Van den Akker wil wel werk van vrouwen maken: "Maar ik ben hier net anderhalf jaar, we hebben een zware fusie achter de rug en we zitten nu midden in de reorganisatie van het ondersteunend personeel. Als we die hebben afgerond, komt er weer ruimte in de bestuursagenda. Ik vind dat er nog meer vrouwen in hogere functies moeten doorstromen. Maar dan moeten we op alle niveau's gaan kijken, ook bij de aio's en de masterstudenten."

Van den Akker is bekend met de problematiek. Hij kreeg er ook mee te maken toen hij als voorzitter van het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen bij NWO zat. "Er kwam een rapport binnen van de OESO waar Nederland onderaan bungelde als het ging om vrouwen in hooglerarenposities. Veel gebiedsbestuurders reageerden lauw en zeiden 'ach dat komt vanzelf wel goed'. Ik was en ben het daar niet mee eens en op een zondagmiddag heb ik het Aspasiaprogramma verzonnen. Ja, dat betekende voor een deel positieve discriminatie. Uiteindelijk werd het een breed programma van NWO. Bij Geesteswetenschappen wil ik ook een beleidsinstrument ontwikkelen, maar dat moet dan wel gebaseerd zijn op de kennis die er over deze problematiek bestaat. We willen niet intuïtief steeds het wiel opnieuw uitvinden; ik wil er eerst een denktank opzetten."

De Bètafaculteit heeft wat meer te vrezen van Plasterk. Van de 89,13 fte hoogleraren is er slechts 7,20 vrouw, een schamele acht procent. Bij het departement Farmacie is er geen enkele vrouwelijke hoogleraar. Volgens decaan Alfred Bliek zijn in het gehele land vrouwen ondervertegenwoordigd om de wetenschappelijke staf van het bèta-onderwijs en -onderzoek. Hij denkt dat de oorzaak gedeeltelijk te vinden is in de interesse van vrouwen zelf. "Er is echter een tegengeweging gaande, met een toenemende instroom van vrouwelijke studenten. Bij een laissez-faire beleid zou dat op lange termijn ook resulteren in een groei in het aandeel vrouwen in de staf. Maar wat mij betreft is zo'n beleid ongewenst en is gerichte actie geboden, maar dan niet in de vorm van het selectief bevoordelen van vrouwen. Dan ontstaat maar het beeld dat vrouwen alleen benoemd worden omdat ze vrouw zijn en dat is dodelijk voor hun reputatie. Daarentegen kunnen we vrouwen wel stimuleren en begeleiden om zich beter en eerder te manifesteren. Vrouwen zetten soms pas stappen richting een nieuwe functie als ze echt zeker weten dat ze het aan kunnen, mannen bluffen meer en proberen eens wat. Bijdragen aan een iets andere attitude van vrouwen door gerichte coaching kan en zal helpen. Daarop zetten we ook in. Uiteindelijk moeten de vrouwen natuurlijk op eigen kracht hun positie bestendigen en uitbouwen, maar daartoe zijn ze heel goed in staat naar mijn ervaring."

Peter Peters van O&O heeft ook ondervonden dat trajecten speciaal voor vrouwen gevoelig kunnen liggen. "Sommigen zien meer heil in trajecten waar zowel mannen als vrouwen aan kunnen deelnemen zoals het traject 'Academisch Leiderschap'. Er zijn vrouwen die afzagen van deelname aan het mentortraject omdat het alleen voor vrouwen is. De angst dat je gekwalificeerd wordt omdat je vrouw bent en niet omdat je goed bent, speelt hierbij een rol." En ook dit beeld werd tijdens de vrouwennetwerkdag bevestigd. Zo klonk een stem uit de zaal: "Je wilt toch gevraagd worden vanwege je kwaliteiten en niet omdat je vrouw bent. Voor je het weet ben je een excuustruus."

Kader

Volgens cijfers van september 2007 mogen 497 werknemers aan de Universiteit Utrecht zich hoogleraar noemen. In deze categorie vallen de zogenoemde kernhoogleraren die een vast contract hebben voor minimaal 32 uur per week én de hoogleraren met een toegespitste leeropdracht voor het onderwijs, onderzoek of klinische zorg. Zij hebben een tijdelijke aanstelling van vijf jaar. Naast deze groep 'gewone' hoogleraren, zijn er nog de bijzondere hoogleraren en hoogleraren op een endowed chair, universiteits- en faculteitshoogleraren en hoogleraren op wisselleerstoelen. De hoogleraren van het Universitair Medisch Centrum Utrecht zijn niet in dit getal verwerkt, omdat zij niet op de loonlijst van de UU staan. Rector Stoof weet echter uit zijn vorige functie nog te vertellen dat van de 125 hoogleraren aan het UMCU er 16 vrouw zijn. Gerekend in personen.

Kader

De UU heeft 60 procent vrouwelijke studenten, 50 procent vrouwelijke aio's, 42 procent vrouwelijke UD's, 20 procent vrouwelijke UHD's, 14 procent vrouwelijke hoogleraren. Gerekend in personen. (Cijfers 2007)

Faculteitsdirecteur bij Diergeneeskunde Monique de Vries

"Ik ga er niet van uit dat het feit dat ik vrouw ben een rol heeft gespeeld toen ze mij vroegen voor deze functie. Ik ga er vanuit dat de decaan vond dat ik mijn werk als directeur bij de toenmalige faculteit Farmacie goed deed en er vertrouwen in had dat ik ook een grotere faculteit kon runnen. Gevoelsmatig kwam het iets te vroeg, want ik zat net zo'n drie jaar bij Farmacie, maar hoe vaak komt er nu zo'n kans langs?

"Ik denk wel dat vrouwen minder gauw voor een carrièrestap gaan. Vrouwen stellen hogere eisen aan zichzelf, ze willen eerst goed performen. Persoonlijk bezit ik dat mechanisme niet, maar het is wel iets om rekening mee te houden in ons carrièrebeleid. Ik vind het OBP-Talent Traject voor mannen en vrouwen binnen de UU dan ook een waardevol initiatief.

"Volgens decaan Cornelissen heb ik een andere aanpak dan mijn mannelijke voorganger, maar daarmee zegt hij niet dat ik het beter of slechter doe of dat dat komt doordat ik vrouw ben. Ik werk fulltime en dat betekent meestal zo'n 50 uur per week. Ik heb me nooit afgevraagd of deze functie ook te doen is met een 0,8 aanstelling. Aan deze faculteit met onderwijs, onderzoek èn patiëntenzorg en zo'n enorme diversiteit in onderwerpen, tot en met melk- en mestquota aan toe, kan dat niet. Je zou dit werk misschien wel door twee duo-functionarissen van elk 0,6 fte kunnen laten doen. Dat vergt afstemming, maar maakt ook de combinatie met een zorgtaak thuis goed mogelijk.

"Ik denk dat er op UU-niveau best nog extra maatregelen nodig zijn om obp-vrouwen in hogere functies te krijgen, anders zou ik toch niet nog steeds de enige vrouwelijke faculteitsdirecteur zijn? Er zijn wel vrouwelijke directeuren op obp-gebied, maar dat zijn terreinen waar vrouwen het al lang heel goed doen. Het is natuurlijk wel een uitdaging om het op het wetenschappelijke vlak net zo goed te doen, maar dat lijkt een kwestie van de lange adem.

"Als we in deze faculteit een leerstoel openstellen, komt er vaak geen enkele reactie binnen van vrouwen. Waarom is dat? Zijn ze er niet? Willen ze niet omdat ze er geen heil in zien om in een mannenbolwerk te werken? Als je kijkt naar de man-vrouwverhoudingen bij de studenten Diergeneeskunde, hadden er al lang meer vrouwen in de hogere wp-functies kunnen zitten, dus waar blijven ze?

"Dit is natuurlijk wel een voor Nederland unieke faculteit, dat speelt ook een rol. Vrijwel iedereen die hier werkt, is hier opgeleid en blijft betrekkelijk lang in dienst. Er is dus relatief weinig vernieuwing van het wp. Daarom vinden we het ook belangrijk dat wetenschappers buiten onze muren kijken en in ons geval betekent dat meteen dat je naar het buitenland moet. Je hoeft niet meteen jaren weg, je kan ook een sabbatical nemen van drie of vier maanden. Dat kan voor sommige mensen natuurlijk wel een bezwaar zijn. Om dezelfde reden halen we ook talent uit het buitenland. Vijf of zes hoogleraren zijn in het buitenland geworven en dat is een relatief hoog aantal."

PASPOORT

Monique de Vries (49) studeerde Farmacie in Leiden en promoveerde daar ook. Daarna ging ze onderzoeksbeleidswerk doen bij de Universiteit van Amsterdam. Vervolgens werd ze onderzoeksmanager in het Academisch Medisch Centrum. In 1998 trof ze in de krant de vacature voor directeur bedrijfsvoering bij de Utrechtse faculteit Farmacie. In deze baan kon ze haar inhoudelijke kennis van farmacie en haar ervaring als onderzoeksmanager goed combineren. "De rest moet ook wel lukken", dacht ze. In 2002 vroeg decaan Albert Cornelissen of zij Gom van Strien wilde opvolgen bij Diergeneeskunde. Zij is de enige vrouwelijke faculteitsdirecteur aan de UU. Bij Diergeneeskunde werken in fte's 32 kernhoogleraren van wie 4 fte's door vrouwen worden vervuld.

Hoogleraar bij de gamma's: Tanja van der Lippe

"Al sinds mijn promotie ben ik geïnteresseerd in vraagstukken op het terrein van families en arbeidsrelaties. Sinds ik hoogleraar ben, probeer ik nog steeds veel onderzoek te verrichten en onderzoeksvoorstellen te schrijven. Maar nu heb ik niet langer de tijd om zelf al het onderzoek uit te voeren en doen anderen dat. Ik probeer wel veel tijd vrij te maken om te schrijven.

"Als hoogleraar heb je meer verantwoordelijkheden. Zo ben ik ook opleidingsmanager en moet ik er voor zorgen dat het onderwijs goed verloopt. Gelukkig word ik daarbij ondersteund door een geweldig team.

"Wanneer je eenmaal hoogleraar bent, komt er ook meer op je af. Je wordt gevraagd voor overleggen, voor commissiewerk, lezingen. Je wordt betrokken bij zaken die universiteitsbreed of buiten de universiteit spelen.

"Inhoud staat voor mij voorop. Daarom ben ik bij het schrijven van onderzoeksvoorstellen altijd op zoek naar de belangrijke kwesties in onze samenleving en wil ik mijn onderzoek graag delen met mijn omgeving. Wat dat betreft heb ik het geluk in een stimulerende werkomgeving te zitten waar iedereen blij voor je is als je onderzoeksgeld binnenhaalt. In zo'n omgeving kun je je ambitie waarmaken.

"Ook in mijn vakgebied speelt buitenlandse ervaring een rol. Ik ben moeder van drie kinderen. Zij zijn nu 9, 11 en 13 jaar, maar toen zij klein waren, kon ik ze moeilijk loslaten en koos ik er voor niet voor een maand of enkele weken naar het buitenland te gaan. Maar die ervaring om met buitenlandse collega's te sparren en werkwijzes en onderzoek te vergelijken, is wel belangrijk. Ik haalde daarom het buitenland naar Utrecht door hier internationale workshops te organiseren. Tegenwoordig ga ik wel af en toe twee weken naar het buitenland. In totaal ben ik vier tot vijf keer per jaar voor een korte missie weg.

"Ik ben kernhoogleraar met een 0,8 aanstelling. De buitenwereld denkt vaak dat ik dus niet overwerk. Maar dat is natuurlijk onzin. Van een fulltime hoogleraar neemt men aan dat die 60 uur werkt, maar een parttimer werkt ook echt meer dan 32 uur. Ik hou ook gewoon van mijn werk. Ik heb voor mezelf wel strenge afspraken gemaakt: als ik thuis ben, ben ik ook echt thuis. Dat heeft weer tot gevolg dat ik extra gefocust ben als ik werk. Het moederschap en het hoogleraarschap zijn dus goed te combineren.

"Last of profijt van het feit dat ik vrouw ben, heb ik niet gehad. Maar misschien komt dat mede doordat er hier veel vrouwen werken, dan is het wellicht normaler dat vrouwen ook doorstromen naar hogere functies. Eigenschappen die mij denk ik hebben geholpen, zijn dat ik inhoudelijk gedreven ben, maar ook makkelijk samenwerk en mensen graag stimuleer. Bovendien ben ik voor heel veel dingen enthousiast, vind ik het leuk als iemand me ergens voor vraagt en zie ik veel zaken als een kans. Pas in tweede instantie wil ik wel eens denken: hm, past het wel? Maar dan ga ik er gewoon voor."

PASPOORT

Tanja van der Lippe (44) studeerde Home Economics in Wageningen en promoveerde in Utrecht bij de onderzoeksschool ICS op de arbeidsverdeling tussen partners. Ze bleef bij Sociale Wetenschappen en sleepte subsidie na subsidie binnen voor haar onderzoeken naar de man-vrouwverhouding en de verdeling van werk en zorg in nationale en internationale context. Aanvankelijk werd ze voor 0,3 onderzoekshoogleraar en voor 0,5 uhd. Ze werkt al jaren bewust parttime. In 2003 werd ze kernhoogleraar met een 0,8 aanstelling. Ze was gevraagd te solliciteren voor de baan. Binnen haar departement Maatschappijwetenschappen is zij de enige vrouwelijke kernhoogleraar.

Portretten van vrouwelijke hoogleraren

Als reactie op de schilderijen in het Academiegebouw van de mannelijke hoogleraren is freelance fotografe en medewerkster van Geesteswetenschappen Wieke Eefting begonnen met het vereeuwigen van de vrouwelijke hoogleraren die haar faculteit rijk is. Tijdens de vrouwennetwerkdag hingen enkele van deze portretten in Parnassos. Daar zijn ze nog enige tijd te bezichtigen.

Groepswerk: best druk in je eentje

"Anderhalf jaar geleden werkte ik aan een opdracht met drie andere studenten. Eén daarvan was een goede vriend van mij, maar die andere twee meisjes kende ik niet. Aan het begin verdeelden we het werk. We zouden elkaar de teksten mailen die we geschreven hadden. Maar er kwam niets. Toen we dat uiteindelijk met de docent bespraken, werd een van die meisjes heel boos; ze vond de kritiek niet terecht. Ik voelde me verschrikkelijk, mijn hart bonste in mijn keel."

Uit bovenstaand verhaal van vierdejaars studente Psychologie Erin Smit (23) blijkt al dat het samenwerken in groepen niet altijd goed gaat. Een rondgang door de universiteit wijst uit dat Smit lang niet de enige is die problemen ondervindt. Vooral meeliftgedrag leidt tot grote irritaties.

"Studenten vinden het vaak storend als ze zelf goed voorbereid bij de werkgroep aanwezig zijn en er zitten een paar mensen alleen maar mee te pennen zonder zelf iets in te brengen", zegt Nienke Plantinga (22) vierdejaars student Geneeskunde en commissaris onderwijs binnen het bestuur van studievereniging Sams. In een vergadering van de beleidsraad van Geneeskunde, een maandelijks overleg van onderwijsactieve studenten, werd onlangs gediscussieerd over meelifters. Binnen de opleiding wordt veel gebruik gemaakt van werkgroeponderwijs. Studenten praten in groepjes van ongeveer twaalf studenten over de individuele opdrachten die ze maken. Het idee achter deze vorm van onderwijs is dat kennis wordt uitgewisseld en dat de stof ook beter wordt onthouden. Plantinga: "Zo'n werkgroep werkt alleen als het merendeel zich inzet, anders gaat het niveau van de discussie naar beneden. Het gevaar bestaat dat de betere studenten niet meer naar werkgroepen komen omdat zij er zelf niks extra's uit kunnen halen."

Klikken

Volgens dr. Kirsten Buist, onderzoeker en docent binnen Pedagogiek, een opleiding die ook veel gebruik maakt van groepswerk, vinden veel studenten het lastig om ergernissen rechtstreeks te uiten tegenover hun groepsgenoten. "Er is toch een drempel om iemand op z'n gedrag aan te spreken." En het melden van meeliftgedrag bij de docent gaat velen, volgens Buist, helemaal te ver. "Dan hebben ze het idee dat ze klikken als ze mij vertellen over een meelifter in de groep. Dus meestal duurt het wel een tijdje voordat ze naar me toe komen."

Ook uit de discussie binnen de beleidsraad van Geneeskunde kwam naar voren dat studenten weinig geneigd zijn elkaar aan te sporen actiever mee te doen. "Je voelt je toch een soort nerd als je een ander terechtwijst", denkt Nienke.

Erin Smit sprak haar groepsgenoten die weinig uitvoerden in eerste instantie ook niet aan: "Ik ben eerder geneigd om dan zelf maar meer te doen zodat de opdracht in ieder geval voldoende is. Uiteindelijk heeft die vriend van mij onze docent gemaild om te zeggen dat de samenwerking niet zo lekker liep. We wilden namelijk niet achteraf met dat verhaal aankomen tijdens het eindgesprek bij de docent. Ik was wel blij dat hij dat mailtje stuurde, zowel naar die meisjes als naar die docent, zelf had ik dat namelijk niet gedurfd."

Toch zijn niet alle studenten zo verlegen. Masterstudent Geowetenschappen Marcel van den Bovenkamp (25) pakt het radicaal aan: "Als iemands gedrag niet veranderd nadat je diegene hebt aangesproken, dan gooi je die gewoon uit de groep. Of je zet die naam niet boven de opdracht. Ik ga niet heel hard werken en vervolgens iemands naam erbij zetten die niks heeft gedaan."

Domme vragen

De ervaring van Buist leert dat studenten er meestal wel uitkomen wanneer ze onderling een groepsgesprek aangaan over de problemen. "Als de werksituatie daarna echt niet verandert, dan heb ik zelf samen met de groep nog een gesprek." Bovendien ziet Buist dat de onderlinge problemen bij ouderejaars afnemen.

Dat is ook de ervaring van Peter Hermans (25), eveneens masterstudent Geowetenschappen. "Dat meeliften gebeurt meestal in het eerste jaar. Daarna selecteert het zich ook wel een beetje uit. Nu is er bijna niemand meer die zich niet inzet voor zijn studie."

Dat was ook een van de belangrijkste conclusies van de discussie bij Geneeskunde: het eigen verantwoordelijkheidsgevoel neemt toe naarmate de studie vordert. Volgens Nienke is vanaf het vierde jaar een duidelijke switch merkbaar. Studenten bereiden zich dan voor op co-schappen en dan is er van meeliften nauwelijks nog sprake. "Tijdens je co-schappen ben je afhankelijk van je eigen kennis. Hoe meer je weet hoe beter het is. Je wilt geen domme vragen stellen bij een arts en je wilt een goede dokter worden. Tijdens de voorbereidingen doen studenten daarom extra hun best. Vaak onvoorbereid zijn wordt dan niet meer van elkaar gepikt."

Frustratie

Sommige studenten denken overigens dat de toename van groepsopdrachten te maken heeft met luiheid van docenten. Marcel van den Bovenkamp: "Soms geven docenten groepswerk uit gemak. Nu moeten we bijvoorbeeld met vier studenten een paper van achthonderd woorden schrijven. Dan ben je al langer bezig met het bespreken van de meningsverschillen en de ideeën dan dat je echt aan de opdracht werkt. Kleine opdrachten zijn niet echt geschikt om samen te werken, maar ik vind dat dat soms toch teveel wordt gedaan."

Onderwijskundig adviseur Ineke van den Berg (IVLOS) weet dat steeds meer docenten voor deze onderwijsvorm kiezen. "Enerzijds zien de docenten het samenwerken als een academische vaardigheid; in de beroepspraktijk zullen studenten immers ook moeten samenwerken om tot een goed resultaat te komen. Anderzijds heeft het inderdaad ook te maken met efficiency. Docenten krijgen steeds minder tijd voor hun onderwijstaak, en dan worden studenten in groepen aan het werk gezet omdat dat tijd spaart die anders in de individuele begeleiding gaat zitten." En dat leidt wel eens tot frustratie bij docenten en studenten, is Van den Bergs waarneming. "Als samenwerken een functioneel onderdeel is van de opdracht, zoals bij het werken aan een groot project dat niemand in zijn eentje voor elkaar kan krijgen, is er duidelijk een leerdoel. Maar als samenwerken de enige optie is vanwege de grote groepen, dan wordt niemand daar blij van."

Volgens docent Informatica Robbert-Jan Beun moeten docenten vooral heel goed weten hoe ze hun groepswerk vorm willen geven. "Zomaar een groepje bij elkaar zetten en zeggen 'gaan jullie deze opdracht maar uitvoeren' werkt niet." Beun heeft inmiddels een hele studie gemaakt van de communicatie tijdens groepsprocessen. Hij pleit ervoor dat groepsgenoten elkaar eerst, tot op zekere hoogte, leren kennen. "Je bouwt namelijk niet alleen op kennisgebied een gemeenschappelijkheid op, maar ook emotioneel bouw je een relatie met elkaar op. Als studenten wat meer over elkaar en elkaars achtergronden weten, dan zijn ze veel makkelijker geneigd om dingen van elkaar aan te nemen en elkaar te betrekken in het groepsproces."

De talloze meeliftverhalen bewijzen dat die communicatie nog niet overal feilloos verloopt. Overigens kan het ook andersom. Sommige studenten hebben helemaal niet zoveel zin om zich bovenmatig in te spannen en om voor de tien te gaan. Ook die groep studenten kent zo haar ergernissen, zo blijkt uit het verhaal van Jaël Hoekstra (27), masterstudent Klinische Psychologie. "Vorig jaar deed ik mijn bacheloronderzoek samen met drie andere meiden. Een van hen wilde heel graag cum laude afstuderen. Voor mij en de andere twee meisjes hoefde dat niet zo nodig en dat heb ik ook meteen gezegd. Wij gingen voor een zeven, en als zij een hoger cijfer zou willen dan zou ze dus wat harder moeten werken. Dat vond ze prima en in het begin ging de samenwerking ook goed. Maar op een gegeven moment begonnen we echt te botsen. Als we de voortgang bij de docent bespraken had ik het gevoel dat ze mij en soms de anderen afviel en dat ze alleen voor haarzelf zat te praten. Een aantal keer liep de irritatie zo hoog op dat het uitmondde in flinke scheldpartijen." Er is dus klaarblijkelijk niet alleen een probleem met meelifters, maar ook met groepsgenoten die al te nadrukkelijk voor de muziek uitlopen.

De flip-over als wondermiddel

Docent Informatica Robbert-Jan Beun zegt de belangrijkste sleutel tot succesvol groepswerk te hebben gevonden: de flip-over. Beuns studenten gebruiken zo´n flip-over tijdens het groepsoverleg, en dat werkt volgens Beun ideaal: "De flip-over helpt de studenten de aandacht te richten op één plek, laat gezamenlijke kennis zien, want alles wordt op de flappen uitgeschreven, én functioneert als een gemeenschappelijk agenda. Alle beslissingen en afspraken staan namelijk op de flappen. Ik kan tijdens de groepssessies ook bij de groepen langslopen om de flappen terplekke te bekijken, heel handig."

Aan het einde van de dag komen de flip-overs weer op Beuns werkkamer te staan. Ook maken de studenten vaak foto´s van de flappen en zetten die in een virtuele ruimte op internet, waar de docent toegang tot heeft. Op die manier houdt hij de voortgang van de groepen in de gaten. "Naast het peer feedback-systeem (zie ander kader red.) en de flip-over is er in mijn ogen nog één heel belangrijk ingrediënt voor succesvol groepswerk: duidelijkheid creëren voor de studenten. Daarom heb ik alle actiepunten voor de wekelijkse groepsbijeenkomst helemaal uitgeschreven. Heel schools, maar het werkt geweldig. Sinds mijn nieuwe aanpak heb ik geen enkele meelifter meer gesignaleerd."

Student beoordeelt student

Meeliftgedrag is irritant. Zo mogelijk nog irritanter is het wanneer een groepsgenoot die alleen maar uit zijn neus heeft zitten eten, beloond wordt met eenzelfde cijfer als jij.

Om deze ergernis te ondervangen heeft docent Informatica Gerard Vreeswijk een digitaal systeem ontwikkeld waarmee groepsleden elkaar op aspecten van het samenwerken kunnen beoordelen. Inmiddels heeft hij ook een tweede versie ontwikkeld. In de eerste versie kan de student niet zien van welke medestudent het oordeel afkomstig is, maar ziet hij alleen het gemiddelde cijfer van de beoordelingen op criteria als 'deadlines halen' en 'op tijd aanwezig zijn'.

De tweede versie is niet anoniem. Vreeswijk: “Het voordeel van anoniem beoordelen is dat de beoordeelaar zich misschien iets vrijer voelt en dat de beoordeelde beter let op wat er gezegd wordt in plaats van wie het zegt. Maar uiteindelijk heeft anoniem beoordelen toch meer nadelen. Men komt er toch wel achter wie wat gezegd heeft. Niet-anoniem beoordelen leek mij beter voor het de sfeer, het groepsgevoel en het vertrouwen.”

Dr. Kristin Denzer is examinator van projectgroepen Klinische Immunologie voor derdejaars studenten Biomedische Wetenschappen en gebruikt het anonieme systeem van Vreeswijk nu voor het tweede jaar: "Ik ben er, ondanks dat er soms wat technische mankementen in zitten, erg tevreden over. Het is een gebruiksvriendelijk systeem, de drempel voor studenten is niet hoog."

Denzer ziet het systeem vooral als een middel om te kunnen differentiëren in de beoordeling van de studenten in een werkgroep. "Met dit systeem kun je beter achterhalen hoe een groepsproces precies is verlopen en daar mede het cijfer op baseren. Meeliften op het werk van anderen wordt zo moeilijker."

Vijfdejaars Informatica student Joost van Wollingen (21) heeft het niet-anonieme systeem bij twee vakken gebruikt. “Het is grappig om te zien wat je groepgenoten over je denken, maar ik geloof niet dat dit systeem het meeliften helpt te voorkomen. Als het groepswerk niet goed verloopt, vind ik dat je het zelf tegen die persoon moet zeggen op het moment dat het speelt, niet halverwege of aan het einde wanneer er van je verwacht wordt dat je beoordeelt.”

Door Iris Klapwijk en Marjolein Versteeg

'Thuis kun je op pauze klikken wanneer het te snel gaat'

Hoorcolleges op je pc of op je Ipod

Iris Klapwijk

Je hebt iets niet helemaal begrepen tijdens een hoorcollege, je was te laat of je kon door ziekte helemaal niet komen. Thuis een hoorcollege kunnen bekijken of beluisteren, zou dan de ideale oplossing zijn. Sinds januari bieden een aantal faculteiten van de UU die mogelijkheid. Zij startten het project 'Weblectures'.

Weblectures werkt heel simpel: een verrijdbaar kastje met een monitor, een systeemkast en een statief met camera wordt voor aanvang van het hoorcollege binnengereden en door een medewerker van de audiovisuele dienst aangesloten. Vervolgens neemt de camera het college op. De powerpointpresentatie van de docent wordt automatisch aan de opnamen gekoppeld. Na afloop van het college wordt de stellage weer opgehaald.

Binnen een half uur na afloop is het college via de elekronische leeromgevingen Blackboard of WebCT op internet te bekijken. Op het scherm zie je in de rechterbovenhoek de docent het hoorcollege geven. Daarnaast is de powerpointpresentatie te zien. Rechtsonder kun je via verkleinde dia's door het college heen bladeren.

Experimentele fase

Keith Russell ondersteunt als coördinator onderwijs en ICT van StudionSupport gebruikers van het digitale studiecentrum van de faculteit Sociale Wetenschappen. Hij is initiatiefnemer van het Weblectures-project. Na een concrete vraag vorig jaar van een docente of het mogelijk was haar colleges ook via internet aan te bieden, zodat meer studenten het vak konden volgen, besloot Russell een oplossing te bedenken. "Toevallig was ik met een aantal belangstellenden uit de UU bij TU Delft en TU Eindhoven geweest om te kijken naar hun systemen voor het opnemen en uitzenden van hoorcolleges. Na de vraag van die docente heb ik toen een handmatige oplossing bedacht voor die cursus, Orthopedagogiek 2. Met een laptop en mijn eigen videocamera hebben we alle hoorcolleges van die cursus opgenomen en later op internet geplaatst. Het was een goedkoop experiment en erg leuk om te doen, maar het kostte wel veel tijd doordat ik bij alle colleges aanwezig moest zijn."

Uit de evaluatie na deze eerste proef met het online beschikbaar stellen van colleges kwamen er ontzettend veel enthousiaste reacties van studenten. De meesten gaven aan de lectures daadwerkelijk te gebruiken. Na de succesvolle proef werd Russell gevraagd om een projectvoorstel te schrijven om het idee verder uit te werken. Dit werd het project Weblectures, dat door Sociale Wetenschappen en Geesteswetenschappen samen met het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik en de Infrastructuele Dienst Centrumgebied Uithof opgezet is.

De universiteit schafte twee opnamesets aan, een voor in de binnenstad en een voor in De Uithof. Gekozen is voor een goedkope, maar goed werkende oplossing. Russell: "Je kunt kiezen voor hele dure systemen, maar we zitten nog in een experimentele fase. We willen eerst onderzoeken in hoeverre er gebruik van de colleges gemaakt gaat worden en wat de mogelijkheden zijn."

Met een kater thuisblijven

Het opnemen van de colleges gebeurt alleen op verzoek van de docent. De audiovisuele dienst kijkt dan of de apparatuur beschikbaar is en maakt verdere afspraken met de docent. De eerste maanden van dit collegejaar werden in De Uithof wekelijks vier colleges opgenomen en in de binnenstad drie. Onder andere bij colleges van Algemene Sociale Wetenschappen, Psychologie, Biologie en Godgeleerdheid stond een camera opgesteld.

Ruud Abma, docent Algemene Sociale Wetenschappen, was begin dit jaar een van de eerste docenten die zijn colleges liet vastleggen. Zijn cursus 'Over de grenzen van disciplines' is nu terug te vinden op internet. "Ik ben altijd wel in voor een experiment en daarbij was ik ook gewoon benieuwd hoe het opnemen in zijn werk zou gaan en hoe zo'n college eruit zou zien." Bang dat studenten niet meer naar het college zouden komen was hij niet. "Studenten komen niet alleen voor het 'boeiende' verhaal van de docent. Ze komen ook om elkaar te zien, om vragen te stellen. De interactiviteit van een college vinden ze ook belangrijk. Misschien dat enkele studenten met een kater een keer niet komen. Maar mijn filosofie is dat onderwijs meer is dan alleen informatie overdragen. Ik probeer studenten enthousiast te maken."

Eigen tempo

Aan het eind van het cursusblok bleek dat er nauwelijks studenten van Abma thuis waren gebleven. Studenten zelf geven ook aan de weblectures vooral aanvullend te gebruiken, niet als vervanging. Vierdejaars studente Algemene Sociale Wetenschappen, Florine Blankenheym (24), is een van de studenten die het college 'Over de Grenzen' van Ruud Abma heeft gevolgd en veelvuldig gebruik maakte van de lectures via het web. "Ik heb niet meer colleges gemist dan bij andere cursussen. En ik heb heel veel gebruik gemaakt van de lectures. Ik vind het fantastisch, het is enorm handig om thuis nog eens in je eigen tempo te luisteren naar wat de docent gezegd heeft. Soms ligt het tempo best wel hoog in colleges en om goede aantekeningen te kunnen maken, moet je ontzettend snel schrijven. Thuis kun je op pauze klikken wanneer het te snel gaat. Door een college twee keer te volgen, heb je een groot deel van je tentamen bovendien al geleerd." Dat de online colleges veel worden gebruikt voor het leren van tentamens blijkt ook uit statistieken die worden bijgehouden van iedere lecture. In de week voor het tentamen schiet de grafiek omhoog, wat erop wijst dat in die week het college het meest is bekeken.

Karretje

Eén van de nadelen van het systeem dat nu gebruikt wordt, is dat de camera alles opneemt, ook pauzes. En als de docent uit beeld loopt, blijft de camera ook draaien. Russell: "Maar uit de evaluatie bleek dat studenten helemaal niet zoveel problemen hadden met de pauzes of met een docent die even verdwijnt. Met de dia's kun je bovendien makkelijk door de presentatie klikken en zo ook de pauzes overslaan. Dat neemt niet weg dat de docenten wel een aantal tips krijgen over zaken waar ze op moeten letten."

Van de opnames merken studenten vrijwel niets. In sommige collegezalen staat het karretje met de camera in de zaal en in andere staat het in een soort regiekamer en ziet niemand het. Voor docenten verandert er ook niet veel. Abma: "Als docent heb je er geen werk aan en het is ook niet storend. Misschien dat een aantal docenten zich wat ongemakkelijk zou voelen bij het idee dat ze vereeuwigd worden, maar daar heb ik totaal geen moeite mee. Ik geef gewoon college zoals altijd."

Afstandsonderwijs

Bij Godgeleerdheid wordt ook gebruik gemaakt van Weblectures, maar met een andere insteek. Daar worden de colleges opgenomen om deeltijdstudenten meer kwaliteit te kunnen bieden. Mabelle Hernández, beleidsmedewerker onderwijs, coördineert het project. "De voltijd- en deeltijdstudie zijn inhoudelijk gelijk aan elkaar, maar in de deeltijdstudie zijn er minder college-uren. De studenten volgen afstandonderwijs via de elektronische leeromgeving Blackboard, waar Godgeleerdheid intensief gebruik van maakt. Door de hoorcolleges in de voltijdstudie op te nemen en online beschikbaar te stellen, kan er nog efficiënter worden omgegaan met de contacturen die deeltijdstudenten hebben. Voor voltijdstudenten is de cursus ook online beschikbaar en als zij daar voordeel bij hebben is dat heel mooi meegenomen, maar in eerste instantie nemen wij de colleges op om de deeltijdstudenten meer verdieping te bieden."

Eerstejaars deeltijdstudente Ineke Struijk (41) is erg blij met de online colleges. "Deeltijders hebben veel minder uren dan voltijdstudenten, er komt veel meer zelfstudie bij kijken. Hoorcolleges in de deeltijdstudie worden vaak gekoppeld aan de werkcolleges. De tijd is dan te kort om beide goed te doen. Het is ideaal om thuis het hele college via videostreaming te kunnen bekijken. Ik krijg meer informatie en dat is erg plezierig. Het is gewoon tof dat het bestaat."

College als het uitkomt

Universitair docent medische fysiologie Harold van Rijen biedt zijn colleges ook op internet aan. Maar hij pakt het net even anders aan. Hij neemt geen colleges op, maar spreekt ze in en biedt die vervolgens aan als podcast. Op het scherm zie je de powerpointpresentatie uit het hoorcollege en hoor je de uitleg die Van Rijen daarbij ingesproken heeft. "Ik vind onderwijs geweldig, ik hou van elektronica en ik ben iemand die graag nieuwe dingen integreert. De colleges als podcast aanbieden was een technische uitdaging voor mijzelf en het leek me erg handig voor studenten", verklaart Van Rijen zijn initiatief.

Volgens Van Rijen hebben studenten behoefte aan informatie waar ze altijd bij kunnen. "Docenten kunnen hun sheets van powerpointpresentaties wel op WebCT zetten, maar studenten moeten eerst inloggen en dan twaalf keer klikken om bij de juiste informatie te komen." Van Rijen vindt dat omslachtig. "Wat doen studenten als ze iets willen weten? Ze gaan googlen en het eerste wat ze vinden, wordt voor waar aangenomen. Dat de informatie ook in hun eigen boeken staat, doet er niet toe. Iets op internet opzoeken gaat veel sneller. Ik wil ervoor zorgen dat goede informatie makkelijk beschikbaar is."

Een rss-feed waarschuwt de student zodra er een nieuwe podcast beschikbaar is en met een muisklik komt de podcast hun computer binnen. Uit de uitsluitend positieve reacties van zijn studenten maakt Van Rijen op dat er behoefte is aan collegestof op internet. "Studenten zijn laaiend enthousiast", vertelt Van Rijen, "Ik dacht dat het misschien al een wat uitgekauwd idee was, maar zulke reacties maken het extra leuk om te doen en motiveren me om hiermee door te gaan."

Op dit moment probeert de docent medische fysiologie zijn collega's zover te krijgen dat zij ook hun colleges als podcast op internet zetten. Sommige docenten vinden het een prima idee, anderen zijn bang dat studenten niet meer naar college komen. Zelf heeft Van Rijen die angst niet. "Studenten gebruiken de podcasts naast de gewone colleges, om thuis nog een keer te luisteren, niet als vervanging."

De podcasts zijn te vinden op: www.physiol.med.uu.nl/orgaansystemen/podcasts/podcasts.html

Lacrossen bij de Domstad Devils

'We kunnen gelukkig goed tegen ons verlies'

Gwenda Knobel

Captain Joanna is blij. Er zijn precies genoeg meiden naar Amsterdam gekomen om met een volwaardig team de allereerste wedstrijd van de lacrossecompetitie in te gaan. Maar de dames van de Domstad Devils zullen het niet gemakkelijk krijgen, want de tegenstander is meer ervaren en barst van de wisselspelers. Dat wordt dus afzien het komende uur.

De speelsters hebben enorm hun best gedaan om goed getraind op hun eerste gameday te verschijnen. Maar het twaalftal van de Domstad Devils heeft helaas nog geen teamoutfit. Ze zijn herkenbaar aan de rode truitjes, broekjes of hemdjes, de kleur van de club. Het is in het lacrosse in Nederland sowieso nog een beetje improviseren. Gespeeld wordt vandaag op het kunstgras van een Amsterdamse hockeyclub. Op het veld staan voor de hockeydoelen de nog kleinere goals van de lacrossers en voor de rest moeten de speelsters en scheidsrechters de keeperscirkel en de aanvalszone maar visualiseren, de echte lacrossebelijning ontbreekt. "Het is inderdaad nog geen grote sport in Nederland", zegt Joanna van Lynden de voorzitter van de Domstad Devils en captain van het damesteam. "En al helemaal niet onder meisjes. Dit wordt onze allereerste competitiewedstrijd ooit."

Indianen

In Nederland wordt lacrosse pas sinds 2002 gespeeld. Toen werd het eerste team opgericht. Studentensportvereniging de Domstad Devils startte in 2004. Eerst was er alleen een herenteam dat voornamelijk bestond uit jongens van University College Utrecht, zegt Richard Hebly, penningmeester. De meesten kenden de sport vanuit Amerika of Canada. Op dat continent is de sport groot, zegt Richard die na het UCU in Utrecht een master is gaan doen. "En dan voornamelijk onder mannen." "In Groot-Brittannië is het meer een meisjessport", zegt Joanna. De UCU-studente kent het lacrosse van de jaren dat ze op een Engelse kostschool zat. "En uit de pocketboeken van Enid Blyton natuurlijk."

Het is niet verwonderlijk dat lacrosse zo populair is op het Noord-Amerikaanse continent. De sport komt daar vandaan. Volgens de overlevering slechtten indianen hun geschillen met een potje. Het veld besloeg een groot gebied en het spel kon dagen duren. Wie het spel won, won het geschil. Het spel werd een sport en de Fransen die zich overzees vestigden noemden het 'lacrosse', waarschijnlijk naar het attribuut dat bij de sport hoort: een stok met een vangnetje er aan.

"Er is wel een groot verschil tussen de mannen- en de vrouwenvariant", zegt Joanna. "Bij de mannen is het een fullcontactsport. De spelers zien er ook uit als American Footballspelers met paddings en helmen. Bij ons is het een noncontactsport."

In zwart geklede Lions

Op deze gameday moeten de vrouwelijke duivels het opnemen tegen de Amsterdamse Lions. Het zijn de eerste twee teams die op deze competitiedag de sticks kruisen. "Groningen en Maastricht mogen de tweede wedstrijd spelen, omdat die teams van verder weg moeten komen", vertelt een Groningse speelster die met een Utrechtse in Amsterdam heeft gelogeerd en haar vriendin aanmoedigt. De lacrossecompetitie wordt gehouden op een aantal gamedays per jaar. Op zo'n dag treden - in het geval van de dames - vier van de vijf teams aan.

De meiden maken zich op voor de wedstrijd. Hun lacrossestick. een aluminium stok met aan het eind een strak ondiep netje, houden ze in de hand terwijl ze een paar rondjes om het veld warmlopen. De Domstad Devils kijken onrustig om zich heen als ze steeds meer in zwart geklede Lions het veld op zien komen. Utrecht is met exact twaalf meiden. Amsterdam heeft een groter team. Een dameswedstrijd bestaat uit twee helften van een half uur, met een kwartiertje rust. Wie over veel spelers beschikt, kan vaak wisselen. "Bij lacrosse moet je veel en hard lopen", legt Joanna uit. "Vooral de middenvelders moeten het hele veld over. Aanvallers blijven op de helft van de tegenpartij en verdedigers op de eigen helft."

De wedstrijd begint. De meiden staan op hun positie. Op de middenstip houden twee meiden hun lacrossesticks horizontaal met de netjes tegen elkaar aan. De bal zit ertussen en als de scheidsrechter fluit, bewegen ze hun stick omhoog en proberen ze de wegvliegende bal te pakken. Dan barst de strijd los. De meiden hollen over het veld, schreeuwen waarschuwingen naar elkaar of proberen de aandacht te trekken als ze vrijstaan. De bal vliegt van het ene meisje naar het andere en valt regelmatig op de grond. Tot ergernis van de Utrechtse meiden gebruiken enkele Amsterdamse meisjes hun stick als hockeystick. Ze duwen de bal over de grond naar elkaar toe totdat het eentje lukt de bal weer in haar net te scheppen.

Er zit veel actie in de sport. Als toeschouwer moet je echt je best doen om de bal bij te houden. De spelers vliegen van het ene naar het andere deel van het veld. De snelle elkaar opvolgende aanvallen pakken in deze wedstrijd voor de Amsterdammers gunstiger uit dan voor de Utrechters. Al gauw staan de Devils achter.

Lacrosse ziet er makkelijker uit dan het is. Het spel barst van de regels en is technisch moeilijk. Zo blijkt het al een hele kunst om de rubberbal, die iets kleiner is dan een tennisbal, in het netje te houden. Een goede manier is om de stick vrijwel recht omhoog te houden en tijdens het lopen de stick continue kleine beetjes heen en weer te bewegen, oftewel te 'cradlen'. De tegenstander probeert ondertussen die bal uit het net te slaan door tegen de stick te tikken. "Maar je mag alleen slaan op het deel tussen het net en de bovenste hand of onder de onderste hand", zegt de Groningse speelster. "Dus je moet goed mikken." Als de bal uit het net valt, vliegt een aantal spelers eropaf om deze weer op te scheppen. De Utrechtse meiden slaan terug en scoren een paar keer, maar lang niet genoeg.

Wirwar aan regels

Het is geen goed begin van de damescompetitie. De herencompetitie begint wat later in het jaar, maar in het vorige seizoen deden de mannelijke duivels het ook niet al te best. "Ons team heeft één keer gewonnen", glimlacht Richard.

De dames speelden vorig jaar niet in competitieverband. "Dat kwam omdat we niet genoeg leden hadden", zegt Joanna. Aan de Nederlandse competitie doen dit jaar bij de heren elf teams mee en bij de dames vijf. Er is, doordat het nog zo'n kleine sport is, geen aparte studentencompetitie hoewel veel teams uit studentensteden komen en de spelers doorgaans studeren. "En dat is ook meteen ons probleem", zegt Joanna. "We kampen met een fluctuerend aantal leden. De sport is voornamelijk bekend onder buitenlandse studenten of studenten die in het buitenland hebben gestudeerd. Veel van onze leden komen van het University College, die verlaten Utrecht vaak na hun derde jaar."

"Bovendien is het heel moeilijk om een goede coach te vinden", zegt Richard. "Vorig jaar werden we getraind door twee Amerikanen, zij coachten en speelden. Nu probeer ik hun trainingstechnieken over te brengen op de andere spelers, maar ik ben geen echte coach." Joanna traint met haar Engelse ervaring de meiden.

De twee enthousiastelingen willen voor beide teams het liefst een coach die de sport goed kent, maar ze vinden het moeilijk hun weg te vinden in de wirwar aan regels, mogelijke sponsors en subsidies voor beginnende universitaire sportclubs. Richard: "We zouden bijvoorbeeld graag meer leden willen hebben, maar we weten niet of we ook niet-studenten mogen toelaten of junioren. We krijgen gelukkig veel hulp vanuit Olympos. We trainen twee keer per week op de rugbyvelden en vorig jaar wonnen we 500 euro als prijs voor beginnende clubs. We hebben het geld nog in kas zitten en wachten op het juiste moment om het uit te geven."

Rugnummers van tape <ParaStyle:bod>Misschien, zo is de hoop, kan er een trainer van worden betaald. Of clubshirtjes gekocht. Vol bewondering wordt in de rust gekeken naar het groeiende aantal meiden uit Maastricht langs de lijn. Die hebben allemaal hetzelfde blauwe shirt aan met echte rugnummers. De Amsterdammers hebben ook rugnummers, maar die zijn gemaakt van tape. De Utrechtse meiden moeten het zonder rugnummers doen omdat de tape op was.

De Devils staan hijgend naast het veld en grijpen naar hun bidons. De ergernissen worden even gespuid. "Irritant, dan staat er ineens weer zo'n frisse meid voor je neus en dan denk ik: kon ik er maar even uit." En: "Die lange is goed zeg. Ja, die dunne, die haar stick met één hand heel hoog houdt. Zij schijnt het vorige seizoen in Duitsland te hebben gespeeld. We moeten haar goed in de gaten houden." Coach Joanna spreekt de teamleden nog even toe. In het Engels, de voertaal in dit internationale team. Er worden enkele tactische tips uitgewisseld en na een "come on girls" gaan ze vol strijdlust het veld weer in.

En die prikkel hebben ze wel nodig. De spelers proberen de vliegende Amsterdammers te hinderen in hun aanvallen. Rondom het Utrechtse doel - net als ijshockey loopt het veld door achter het doel - staan de spelers op een kluitje, maar de bal vliegt vaak langs de keepster waarna op de middenstip de bal weer in het spel wordt gebracht. De Domstad Devils missen duidelijk spelervaring en kunnen de wedstrijd niet naar hun hand zetten. De meiden werken keihard, maar al hun enthousiasme mag niet baten. Ze verliezen met 15-5, of zo, want iedereen is de tel een beetje kwijt geraakt. "Het is jammer", hijgt Joanna vrolijk, "maar er zit wel vooruitgang in ons spel. We hebben dan wel niet gewonnen, maar we kunnen gelukkig goed tegen ons verlies."

De stand in de competitie weerhoudt de meiden en jongens er niet van om te dromen van verbeteringen in de nabije toekomst. Joanna: "We willen een professionele trainer en natuurlijk meer meisjes die mee willen spelen." Richard: "Ook wij hopen op een goede coach. En als we meer leden zouden krijgen, zouden we een tweede team kunnen formeren."

En dan is er nog de ultieme droom. "Volgend jaar is het Europees Kampioenschap in Finland", zegt Joanna. "Ik zit in de commissie die meisjes selecteert voor het nationale team. Ik denk niet dat we hoge ogen gooien, omdat landen als Engeland en Schotland het kampioenschap zullen domineren, maar het is leuk om mee te doen." Richard die bij het vorige EK in het nationale team zat, geeft daar weer zijn optimistische draai aan: "Je leert altijd heel veel op zo'n EK en daar word je alleen maar beter van."

Middenvelder Eva Zappeij speelt sinds het eerste jaar dat ze op UCU zit bij de Domstad Devils, nu al voor het vierde jaar: "Ik hou van teamsporten en vond het extra leuk dat ik deze sport nog niet kende. Ik wil altijd graag winnen, maar dat is nog niet echt vaak gelukt."

Verdediger Rosmarie de Wit, tweedejaars Natuur- en Sterrenkunde doet pas enkele weken mee en kent lacrosse uit Amerika waar ze vorig jaar voor een korte vakantie was. "Ik zag een wedstrijd van de heren en hoewel ik nog niets begreep van de spelregels, zag het er dynamisch en cool uit."

Aanvallende middenvelder Marise Heerma van Voss is tweedejaars Geneeskunde en kent de sport - denkt ze - uit Amerikaanse highschoolfilms. "Lacrosse is snel en tactisch is. Daarnaast vind ik het ook wel leuk om een sport te doen, die niet zoveel mensen kennen."

Laatste man Francien Lekkerkerker is tweedejaars UCU. Ze speelt ruim een jaar lacrosse maar is niet heel sportief. "Aangezien ik net bij een studentenvereniging ben gegaan en de jaarclubvormingsborrels en de trainingen precies samenvallen, train ik niet zo veel. Ik doe wel mee met wedstrijden."

Middenvelder Quirine ten Bosch doet een master Epidemiologie en speelde eerder in Groningen waar ze vier jaar studeerde. "Qua sport vind ik het briljant omdat het zowel technisch als tactisch uitdagend is. De sfeer tussen de teams onderling is ook super. Behalve op het veld natuurlijk, want dan willen we gewoon winnen."

Aanvaller Anne Urai is eerstejaars aan het UCU en leerde de sport kennen tijdens de introductie. "Ik zat op hockey. Bij lacrosse speel je op een hele andere manier met de bal; omdat alles in de lucht gebeurt moet je de bal veel meer bij je houden."

Middenvelder Joanna van Lynden, tweedejaars UCU: "In Engeland heb ik competitie gespeeld en toen ik vorig jaar naar Nederland kwam, heb ik me meteen aangesloten bij de Domstad Devils. Lacrosse is een sport waar je echt bij na moet denken. Er komt veel tactiek bij kijken en je moet veel rennen en hard werken."

Richard Hebly: "Ik zat op UCU en volg nu een master aan de UU. Een vriend van mij heeft de club medeopgericht. Nadat ik een keer was gaan kijken, ging ik er meteen voor. Hoewel we tot nog toe niet goed gaan in de competitie is de Domstad Devil-spirit heel goed."

Lacrosse in Nederland

Er zijn in Nederland elf clubs waarvan er vijf een damesteam hebben. Alle teams doen sinds dit jaar mee aan de competitie.

Een herenteam bestaat uit tien spelers: een keeper, drie aanvallers, drie middenvelders en drie verdedigers. Het herenspel is hard. Er mag flink gebeukt worden, vandaar dat alle spelers een helm dragen en schouders, armen en benen en borst beschermen. Heren spelen vier keer twintig minuten.

Een vrouwenteam heeft twaalf spelers: een keeper, drie aanvallers, vijf middenvelders en drie verdedigers. Fysiek contact is verboden, maar alle speelsters hebben wel een bitje in hun mond voor het geval ze per ongeluk een klap op hun gezicht krijgen. De dames spelen twee keer een half uur.

De basisprincipes van het spel zijn simpel. Een team speelt een rubberbal over via het net aan de stick. Wie het meest scoort, heeft gewonnen. Bij de heren wordt er per wedstrijd gemiddeld vijf keer gescoord, bij de dames acht keer. De aanvallers en verdedigers blijven elk in hun eigen vak. De middenvelders moeten over de beste conditie beschikken want die spelen over het hele veld en vormen de schakel tussen aanval en verdediging.

Bij de heren hebben de verdedigers langere sticks dan de aanvallers. Bovendien is bij de heren de pocket aan de stick groter dan bij de dames, om te voorkomen dat de bal er al te gemakkelijk uitvalt als spelers tegen elkaar aanbeuken. De dames spelen in het veld allemaal met dezelfde stick, alleen de keepers hebben een groter vangnet.

Het lacrosseveld is 55 meter breed en 100 meter lang. In Nederland wordt lacrosse vaak gespeeld op hockeyvelden. Lacrosse heeft een eigen belijning en het doel staat niet aan de rand van het veld maar er vlak voor, zoals bij ijshockey het geval is.

Voor meer informatie kun je surfen naar de site van de Nederlandse Lacrossebond www.nllax.nl of naar de site van de Domstad Devils www.Domstaddevils.nl.

Met de voeten in de modder van de probleemwijk

Erik Hardeman

Bedrijven in de buurt

Welk aandeel hebben buurten in het succes van daar gevestigde bedrijven? En in hoeverre dragen die bedrijven bij aan de bloei van de buurt? De komende jaren gaan sociologe Beate Völker en economisch geografe Veronique Schutjens gezamenlijk op zoek naar een antwoord op die vraag.

"Kijk", zegt Schutjens, terwijl ze vier blokjes twee aan twee op een vel papier tekent, "aan de linkerkant zie je economische en ruimtelijke factoren met daaronder het succes van bedrijven. Aan de rechterkant zie je bevolkingskenmerken zoals de sociale compositie van een buurt met daaronder het succes van een buurt in termen van cohesie en veiligheid."

Terwijl ze aan beide kanten een dikke pijl van boven naar beneden trekt, knikt Völker herkennend. "Dat is de huidige situatie in het onderzoek. Economisch-geografen kijken om het succes van bedrijven in een buurt te verklaren, voornamelijk naar bedrijfskenmerken en marktomstandigheden en negeren de rol van bewoners. En wij sociologen zien een buurt primair als een netwerk van mensen en hun onderlinge relaties, en zijn daarbij tot nu toe volledig voorbij gegaan aan de bijdrage van bedrijven, ondernemers en werkgelegenheid aan het succes van een buurt. Die twee invalshoeken zijn in de wetenschap tot nu toe gescheiden werelden. Ik ken geen paper over een buurt waarin rekening wordt gehouden met het aantal banen. Heel merkwaardig, want in werkelijkheid zijn wonen en werken lang niet zo gescheiden."

Hoewel de twee onderzoeksters elkaar al lange tijd kennen, kwam het pas onder invloed van het highpotentialprogramma van voormalig rector Gispen tot een gezamenlijk onderzoeksvoorstel. Vorig jaar werd hun aanvraag goedgekeurd, waardoor zij nu vijf jaar lang twee aio's en een postdoc aan het werk kunnen zetten. Om duidelijk te maken wat het onderzoek gaat inhouden, trekt Schutjens resoluut twee diagonale pijlen in haar tekening. "We bouwen voort op een representatief sociologisch onderzoek waarin in totaal 161 kleine, buurten in Nederlandse gemeenten zijn geselecteerd, en waarin vanaf 2000 al veel informatie over lokale netwerken en gemeenschappen is verzameld. Juist daar gaan we nu de dwarsverbanden tussen economische en sociale factoren onderzoeken. Onze gezamenlijke benadering is zowel in de sociologie als in de economische geografie nieuw. We hebben allebei een empirische inslag, dus we gaan met vragenlijsten de buurten in. Ik verheug me nu al op de gesprekken met ondernemers."

Hun samenwerking past naadloos binnen het focusgebied CSC, aldus de twee onderzoeksters, die vooral blij zijn met het woord change in die naam. "Doordat we vijf jaar de tijd hebben, kunnen we zowel nu als over pakweg vier jaar de stand van onze buurten opmaken. Juist de veranderingen in die vier jaar zullen ons waarschijnlijk heel wat kunnen leren over de factoren die het succes van een buurt en haar bedrijven bepalen."

"Neem nou de vraag hoe we kunnen voorkomen dat in Leidsche Rijn straks dezelfde problemen gaan ontstaan als nu in wijken als Kanaleneiland, Overvecht en Zuilen." Aan het woord is Paul Leseman, pedagoog met als specialiteit het opgroeiende kind en sinds kort een van de trekkers van het focusgebied CSC. "Om dat voor elkaar te krijgen, ontwikkelen wij interventieprojecten in gezinnen en op scholen. Maar bij de uitvoering lopen we vaak op tegen praktische problemen. Want wij kunnen wel een mooi onderwijsprogramma of jeugdzorgsysteem bedenken, maar soms blijkt zo'n systeem niet goed toegesneden op de betreffende wijk, en bovendien merken wij dat we de bestuurlijke expertise missen om zo'n project goed van de grond te tillen. Ik heb dan ook hoge verwachtingen van de samenwerking binnen dit focusgebied. Ronald met zijn kennis van stadswijken en Mirko met zijn deskundigheid op het gebied van governance hebben ongetwijfeld antwoord op vragen waarmee wij al jaren worstelen."

Gefragmenteerde kennis

Stadsgeograaf Ronald van Kempen en bestuurswetenschapper Mirko Noordegraaf zijn de andere twee trekkers van het focusgebied CSC, waarin het volgens de missiestatement draait om 'de toenemende fragmentatie van de samenleving, het verdwijnen van de cohesie in buurten, en het minder voorspelbaar worden van levenslopen en sociale relaties, onder invloed van globalisering, migratie, en individualisering'. Noordegraaf: "De overheid probeert die negatieve effecten tegen te gaan, maar het resultaat van die pogingen is op zijn zachtst gezegd kwestieus. Dat is een serieus probleem en de vraag aan de wetenschap is: Wat weten we ervan en hoe kunnen we ermee omgaan? Waarom werkt het beleid niet en kunnen we alternatieven bedenken?"

Het kernprobleem is volgens de drie trekkers dat deze vragen tot nu toe te weinig in hun onderlinge samenhang zijn onderzocht. "Er is wel veel kennis", zegt Leseman, "maar die is gefragmenteerd, omdat veel mensen in hun eigen kleine hoekje onderzoek doen. Als sociaalwetenschappers hebben wij inzicht in wat mensen en groepen van mensen willen en belangrijk vinden, bij REBO hebben ze verstand van beleidsontwikkeling en regulering, terwijl sociaalgeografen inzicht hebben in de effecten en neveneffecten van zulk beleid in probleemwijken. Onze overtuiging is dat je veel winst kunt boeken en met sterkere beleidsaanbevelingen kunt komen door die kennis te bundelen."

"Het gaat natuurlijk om het vergaren van meer kennis", zegt Noordegraaf, "maar het gaat ook om de vraag hoe je de omgang met kennis organiseert. Dat is een typische governance-vraag. Bestuurlijke processen gaan over meer dan alleen inhoud, ze gaan ook over commitment, aandacht, strijd tussen issues. Wil je iets voor elkaar krijgen, dan moet je daar rekening mee houden. Dat is ook de reden dat we dit gebied Coordinating Societal Change hebben genoemd."

Oplossingen aandragen

De trekkers van CSC zijn de eersten om te erkennen dat het duidelijk afbakenen van hun focusgebied niet eenvoudig was. Met name met het focusgebied Institutions bestaan de nodige raakvlakken. "Maar", zegt Noordegraaf, "een groot verschil is dat binnen Institutions wordt uitgegaan van organisatievormen en vervolgens wordt gekeken naar hun invloed op het leven van mensen. Wij beginnen aan de andere kant, wij gaan uit van concrete issues rond probleemwijken, taalachterstanden, interculturele spanningen, en kijken dan hoe je die issues via nieuwe governance-mechanismen of regelgeving kunt aanpakken. Leseman: "Wij gaan bovendien met de voeten in de modder staan. We willen niet alleen kennis verzamelen, we willen ook oplossingen aandragen."

Dat binnen het focusgebied ruime mogelijkheden bestaan voor samenwerking blijkt uit tal van voorbeelden. "Bij Sociale Wetenschappen hebben we een onderzoekszwaartepunt 'Diversiteit en dynamiek van levenslopen', zegt Leseman. "Daar draait het om de vraag hoe een mens van baby tot volwassene tot oudere wordt en wat daar allemaal bij komt kijken. Onderzoekers binnen dit zwaartepunt maken sinds 2003 deel uit van het universitaire programma 'Changing patterns in family relations', waaraan ook juristen als Katharina Boele-Woelki en economen als Joop Schippers meewerken. In feite is dat een soort Focus & Massa avant la lettre en zo'n interdisciplinair programma biedt natuurlijk prima aanknopingspunten voor interdisciplinair onderzoek naar levenslopen, combinaties werk en zorg, solidariteit en sociale cohesie."

Van Kempen: "Bij stadsgeografie hebben wij vooral nauwe banden met de sociologen. Zo kregen economisch geografe Veronique Schutjens en sociologe Beate Völker in 2006 geld uit het highpotentialprogramma voor een gezamenlijk onderzoek naar de wisselwerking tussen bedrijven en de buurt waarin ze zijn gevestigd. Ook vanuit die invalshoek ligt het erg voor de hand om iets aan sociale cohesie in probleemwijken te gaan doen."

Mooie voorbeelden die naar meer smaken, maar de trekkers zijn niet van plan om samenwerking af te dwingen. Zij zien hun rol als 'faciliterend en mediërend', want zeggen zij, "voorop staat dat iedereen in eerste instantie gewoon zijn of haar eigen onderzoek kan blijven doen. Het idee is zeker niet dat zij voortaan van CSC zijn. Het blijven geografen, pedagogen, bestuurskundigen, of wat ze verder zijn. Wij hebben als trekkers niet meer pretentie dan de interesse voor samenwerking te stimuleren door mensen bewust te maken van elkaars bestaan. Dat doen we onder meer door het organiseren van bijeenkomsten rond een bepaald thema. Wij zouden het fijn vinden als dat zou leiden tot samenwerking in kleinere interdisciplinaire verbanden, maar als mensen zeggen dat ze nu even geen boodschap aan samenwerking hebben, dan is dat wat ons betreft geen probleem. Samenwerking dwingend opleggen heeft in de wetenschap nog nooit ergens toe geleid."

Financiële prikkel

Op de vraag of extra geld voor het focusgebied de gewenste samenwerking niet zou stimuleren, komt een aarzelende reactie. Van Kempen: "Ik merk om me heen dat mensen zeggen: Leuk en best dat Focus en Massa, maar wat zit eraan vast? Dan moet je zeggen: niet zo veel. Dat is wel een beetje raar." Noordegraaf: "Daardoor heeft het misschien het odium gekregen dat je het niet echt serieus hoeft te nemen." Leseman: "Maar aan de andere kant heeft het ontbreken van een financiële prikkel wel de eigenlijkheid van het proces bevorderd. Zodra je er een pot geld boven hangt, krijg je oneigenlijke mechanismen. De mensen die nu samenwerken, doen dat puur op inhoudelijke gronden, dat vind ik een duidelijke meerwaarde van de gekozen aanpak."

Ook samenwerking met partners buiten het focusgebied blijft uiteraard mogelijk, stellen de drie trekkers. "Sterker nog, wij zouden niet weten waarom we op een gegeven moment geen interessante groepen van andere universiteiten bij dit focusgebied zouden halen. Maar het is wel zo dat wij in Utrecht zelfs voor Europese begrippen beschikken over een unieke combinatie van geografische, sociaalwetenschappelijke, economische en bestuurlijk-juridische expertise. Zoveel potentie om grote maatschappelijke vragen aan te pakken zie je zeker bij geen andere Nederlandse universiteit. Daarvan moeten we gebruik maken."

Meisjes op de playground

"De buurt is enthousiast. Ze vinden dat de playground er goed uitziet en dat het goed is dat zo'n veldje er is. Opvallend is dat er niet altijd actief gesport wordt. Soms wordt er alleen een beetje gehangen. Positief punt is dat er altijd mensen op de playground zijn."

Aldus een observatie uit een verslag van USBO-onderzoeker Jelger Spijkerboer. De playground in de Groningse wijk De Hoogte, waarover hij rapporteert, is een van de inmiddels 32 door de Richard Krajicek Foundation (RKF) gefinancierde sportveldjes in achterstandswijken. Doel van die playgrounds is om kinderen een veilige plek te bieden om te sporten en zo de sociale cohesie in de wijk te bevorderen. Maar, is de vraag, functioneren ze wel? Op verzoek van de RKF doen medewerkers van de Utrechtse School voor Bestuur en Organisatie sinds dit voorjaar op zes locaties onderzoek.

"Om contact te maken met de buurt hebben we gekozen voor een informele aanpak", vertelt onderzoeksleider Jeroen Vermeulen. We gaan niet met een vaste lijst vragen naar zo'n playground, maar we observeren vooral. In feite kun je zeggen dat onze onderzoekers in de eerste onderzoeksfase een tijdje bij zo'n veldje rondhangen, een beetje kletsen met de kinderen, maar ook met de begeleiders en de buurtbewoners, en intussen hun ogen en oren goed de kost geven."

Hoewel het driejarige onderzoek nog te kort loopt om al conclusies te kunnen trekken, zijn Vermeulen al wel een aantal zaken opgevallen, bijvoorbeeld dat de buurt waarin de playground is gevestigd, grote invloed heeft. "In de Haagse Schilderswijk heeft men veel last van probleemjongeren die de rust op en rondom de playground verstoren. Ze luisteren slecht, hebben lak aan autoriteit en doen gewoon waar ze zin in hebben. En door de buurt wordt dat gedrag niet of nauwelijks gecorrigeerd. Voordat je ergens een playground plant, moet je dus goed weten wat voor krachten er in een wijk actief zijn. In dat opzicht denk ik dat we bij dit onderzoek zeker zullen kunnen profiteren van de kennis van de sociaalgeografen in ons focusgebied."

Ook goede en professionele begeleiding op de playground is volgens Vermeulen heel wezenlijk. "In Overvecht is dankzij een erg betrokken sportleider een groep meisjes van verschillende etnische afkomst fanatiek aan het voetballen geslagen. Ze spelen zelfs al tegen officiële clubelftallen en inmiddels zijn ook de ouders en andere buurtbewoners enthousiast. Dat is een heel interessante ontwikkeling, want de RKF wil de komende tijd rondom een aantal playgrounds sportclubs gaan creëren. Als die van de grond komen, en ook dat gaan we de komende jaren nauwgezet volgen, dan is duidelijk dat die veldjes echt een belangrijke bijdrage aan de sociale cohesie in de buurt kunnen leveren."

Vertel jij het maar aan Ernie

De forse taalachterstand die veel kinderen van Turkse en Marokkaanse komaf aan het eind van de basisschool hebben opgelopen, is vaak al in de eerste drie levensjaren ontstaan. Met een grootschalig onderzoeksproject proberen Utrechtse pedagogen meer zicht te krijgen op de oorzaken.

"Een opvallende bevinding? Dat de woordenschat van Berberkinderen sterk wordt bepaald door wat ze op TV zien. Dat komt omdat het Berbers geen geschreven taal is en er in Berbergezinnen daarom weinig wordt voorgelezen. Wil je voorkomen dat deze kinderen al op jonge leeftijd een taalachterstand oplopen, dan moet je de ouders dus adviseren om hun kinderen niet alleen naar tekenfilms, maar ook naar meer educatieve programma's te laten kijken."

Aan het woord is de Utrechtse pedagoge Aziza Mayo, die sinds 2005 met psychologen en linguïsten uit Amsterdam en Tilburg onderzoek doet naar het taalgebruik in Turkse, Marokkaanse en Nederlandse gezinnen met jonge kinderen. "Er is al wel het nodige bekend", zegt Mayo, "maar wij hopen nu voor het eerst een compleet beeld te kunnen geven van wat er op taalkundig gebied in de gezinnen gebeurt."

In totaal 180 gezinnen met 450 kinderen uit verschillende wijken in de drie steden zijn de afgelopen drie jaar vier maal bezocht door vrouwelijke studenten uit de eigen etnische groep, terwijl ook informatie op scholen is verzameld. "Voor de kinderen hebben we taakjes en geheugenspelletjes ontwikkeld, zowel in de eigen taal als in het Nederlands, waarmee we hun taalvaardigheid kunnen vaststellen. We vragen niet alleen naar begrip, maar ook naar het vermogen om het gehoorde te reproduceren. Voor dat doel hebben we in Canada poppen van Ernie uit Sesamstraat op de kop getikt. Eerst vertellen wij ze een verhaaltje en dan zeggen we: vertel jij het nu maar aan Ernie. Dat werkt prima."

Omdat bij elk bezoek ook de moeder wordt ondervraagd, hopen de onderzoekers een goed beeld te krijgen van de factoren die bijdragen aan de taalvaardigheid van jonge kinderen. Maar één ding is Mayo nu al duidelijk. "Het Nederlandse onderwijs met zijn sterke gerichtheid op zelf dingen ontdekken werkt voor kinderen met een taalachterstand averechts. Die kinderen hebben behoefte aan instructie, maar dat past niet in onze onderwijsfilosofie."

Hoewel aan het project van Mayo en haar collega's geen andere onderzoekers uit het focusgebied CSC deelnemen, denkt zij dat met name de Utrechtse stadsgeografen er straks hun voordeel mee kunnen doen. Wij verzamelen een gigantische hoeveelheid informatie over wat er in deze gezinnen gebeurt. Het kan niet anders of die informatie is ook waardevol voor onderzoek naar de kenmerken van de betreffende wijken.

34 Hoogleraren

In het focusgebied Coordinating Societal Change werken onderzoekers uit de disciplines psychologie, pedagogiek, onderwijskunde, sociologie, sociale geografie, rechtsgeleerdheid, economie, bestuurskunde en organisatiewetenschap. Inclusief de drie trekkers telt het gebied 34 hoogleraren uit 22 onderzoeksgroepen.

Het brede terrein waarop het onderzoek binnen CSC zich beweegt, is geclusterd in drie overkoepelende thema's.

- Dynamiek en diversiteit in levenslopen

- Sociale cohesie, diversiteit en sociale uitsluiting

- Economische flexibiliteit en sociale zekerheid

Voor meer informatie over dit en andere Utrechtse focusgebieden zie: www.uu.nl/uupublish/homeuu/onderzoek/focusgebieden/47822main.html