Nieuwe rector Hans Stoof treedt aan
'Ik ga niet als een olifant door de porseleinkast banjeren'
Erik Hardeman
Op zijn kloeke werkkamer in een uitbouw van het UMC doet Stoof niet al te veel moeite om die indruk weg te nemen. "Wat mijn plannen voor de komende vier jaar zijn? Er is in Utrecht met de invoering van de bachelor-masterstructuur, de invoering van colleges en honourstrajecten, de vorming van graduate schools en focus en massa de afgelopen tijd al heel wat overhoop gehaald. Voeg daarbij de bestuurlijke reorganisatie en de emoties daarover die in een aantal departementen nog niet zijn verdwenen. Daar moet je een paar jaar voor uittrekken voordat dat een beetje begint te integreren. Dus om nou weer drie topprioriteiten te bedenken en te roepen: jongens, we gaan het helemaal anders doen, dan draai je mensen compleet dol, daar wilde ik niet aan beginnen. Laat mij maar proberen om de kwaliteit van de primaire processen onderwijs en onderzoek verder te verbeteren, want ondanks mooie plaatsen op hitlijstjes valt daar nog veel te doen."
Zijn antwoorden zijn gekruid met de van hem bekende melange van onderkoelde humor en vederlichte zelfspot. Als hij vertelt dat hij lang heeft geaarzeld voordat hij 'ja' tegen het rectoraat zei, omdat zijn echtgenote hem na al die jaren wel eens wat vaker thuis wilde zien, voegt hij daar quasi achteloos aan toe: "Het is natuurlijk mooi dat zo'n vrouw dat nog steeds wil." En als bij het koffie inschenken de druppels over de rand van de fraai vormgegeven koffiekan springen, zegt hij zonder een spier in zijn gezicht te vertrekken: "Net het Hijmans van den Bergh gebouw, het design is mooi maar de functionaliteit is lousy."
Worstelen met Homerus
Hans Stoof is een klassieke babyboomer, geboren in 1946 in de Haarlemmermeer waar zijn vader een toekomst voor hem en zijn broer zag in de zeer lucratieve bloemenexport. Op zijn elfde ging hij naar het gymnasium in Buitenveldert, maar vier jaar later besloot hij tot ieders verbazing over te stappen naar de HBS. "Dat was inderdaad een wat ongebruikelijke stap, maar mijn belangstelling lag meer in de exacte sfeer, dus ik dacht: waarom zal ik dan blijven worstelen met Homerus en Ovidius? Mijn ouders lieten me vrij, maar ik weet nog goed dat de rector zei: kom op man, ga eens een keer wat doen, je loopt maar een beetje te flierefluiten. Maar ik heb voet bij stuk gehouden en ben naar de HBS gegaan. Ik heb niet het gevoel dat ik daardoor kennis ben misgelopen, maar achteraf vind ik het wel een beetje slap van mezelf. Maar ja, ik was 15, dus waar praten we over?"
In 1963 ging hij aan de Vrije Universiteit scheikunde en natuurkunde studeren. "Toen was net dat hele verhaal van het DNA, de dubbele helix van Watson en Crick, bekend aan het worden en dat vond ik uitermate boeiend. Vandaar dat ik als hoofdvak biochemie heb gekozen. Dat leek me in elk geval een grotere uitdaging dan veel geld verdienen met het exporteren van bloemen. Ik heb nog even gedacht over geneeskunde, maar ik zie de collegedictaten van mijn twee jaar oudere broer, die naast scheikunde ook geneeskunde studeerde, nog liggen." Hij lacht. "Ik was actief lid van het Corps en terwijl hij zat te blokken, kon ik een uurtje langer in de kroeg blijven hangen. Maar zonder gekheid, ik zag meer in de vrije wetenschap. Die patiënten, dat hoefde van mij ook niet zo nodig."
Voor in het peloton
Na zijn afstuderen meldde Stoof de decaan van de faculteit geneeskunde dat hij wel wilde doorgaan in de wetenschap. "In die tijd kon het geld aan de universiteit niet op. Hij zei: ik heb hier tien projecten in de la liggen, allemaal van hoogleraren die wel onderzoek willen doen, maar er zelf niet voor zijn opgeleid. Neem de stapel maar mee en kies er één uit." En met een van zijn typische understatements: "Dat was geen verkeerde periode om in de wetenschap te starten."
Laconiek vertelt Stoof hoe hij aan de slag ging als hersenonderzoeker, na zijn promotie met behoud van salaris een jaar in Amerika werkte, terugkwam naar Nederland ("lo and behold, weer op diezelfde drie vierkante kilometer Buitenveldert"), een onderzoeksgroep opbouwde, en samen met collega's een instituut voor neurowetenschappen oprichtte. Eind jaren tachtig lag dat instituut aan de basis van de Onderzoekschool Neurowetenschappen Amsterdam, een samenwerkingsverband tussen de KNAW, de UvA en de VU, waarvan hij in 1997 wetenschappelijk directeur werd.
"In het begin hield ik mij vooral bezig met signaal overdrachtsprocessen in het zenuwstelsel, later meer met neuro-degeneratieve aandoeningen zoals de Ziekte van Parkinson. Ik was als onderzoeker redelijk succesvol en ben in de jaren tachtig veel geciteerd, maar ik werd ook steeds meer gevraagd voor bestuurlijke functies, waaraan ik veel aardigheid beleefde. Dat was een dilemma, maar gelukkig had ik een paar heel goede jonge medewerkers, dus ik dacht: ik geef ze de ruimte en ga zelf wat meer bestuurlijk werk doen. Ik kon dat gemakkelijk zeggen omdat ik nooit een absolute topambitie heb gehad. Ik wilde wel altijd voor in het peloton rijden en af en toe een tussensprintje winnen of een etappe, maar ik ben nooit geïnteresseerd geweest in het winnen van de hele ronde. Ik ben absoluut geen zesje, maar ik ben ook geen tien, daar ben ik misschien toch net iets te lui voor."
Een korte droge tik
Een beslissend moment in zijn loopbaan was een vrijdagmiddag in het voorjaar van 1997. NWO had geld beschikbaar gesteld voor de vorming van zes toponderzoekscholen. Dat was een verdomd leuke exercitie, want je kon vijf jaar lang tien miljoen gulden verdienen en als je het goed deed, daarna nog vijf jaar tien miljoen. Na een eerste schifting mochten elf van de 32 aangemelde consortia een plan uitwerken. Ik had als coördinator, samen met Leiden, Utrecht en Amsterdam, een voorstel in elkaar gedraaid, want ik dacht: ik ben vijftig, dus dat kan ik mooi de komende tien jaar nog gaan doen. Maar op een vrijdagmiddag om half vijf werd ik gebeld; wij waren nummer zeven geworden en kregen dus niets. "Natuurlijk was ik teleurgesteld, maar ik kon dat wel hebben. Een van mijn collegae was er erger aan toe. Ik zie ons nog zitten op mijn kamer in Amsterdam. Hij heeft het echt als een korte droge tik achter de oren ervaren, vooral omdat wij ons best hadden gedaan om er ook een geïntegreerd geheel van te maken met serieuze samenwerking tussen de partners. Hij heeft er een tijd lang psychisch en zelfs fysiek last van gehad.
"Dat was ook niet verwonderlijk, want het Centre for Biomedical Genetics, waarvan Utrecht penvoerder was en waarvan ook Piet Borst en Ronald Plasterk deel uitmaakten, viel wél in de prijzen, terwijl wij sterk het gevoel hadden dat de samenwerking in dat voorstel voor een belangrijk deel window dressing was. Hun voorstel was wetenschappelijk gezien absolute top, maar wij waren ervan overtuigd dat die vijf groepen, als het geld eenmaal binnen was, gewoon weer hun eigen gang zouden gaan. Dat maakte het extra pijnlijk dat zij wel in de prijzen vielen en wij niet. Of we gelijk hebben gekregen? Sorry, daarover ga ik in mijn positie niets zeggen."
Weg uit Buitenveldert
Met het besluit van NWO was de teerling geworpen. Stoof koos definitief voor een bestuurlijk vervolg van zijn loopbaan en kreeg eind 1998 een telefoontje uit Utrecht: Heb je zin om hier decaan te worden? "Mijn eerste reactie was: nee, maar al snel zei ik tegen mezelf: goede vriend, je hebt een mooi leven, je bent 52, je zit nu al ruim veertig jaar in Buitenveldert en je kunt hier gemakkelijk de rit uitzingen. Maar als je dan later terugkijkt op je loopbaan, vind je jezelf dan niet een beetje een sukkel? Op dat moment wist ik: ik ga hier weg, ik ga het gewoon doen."
In 1999 kwam Hans Stoof naar Utrecht, waar hij ruim acht jaar lang als decaan Geneeskunde en vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht actief was. Mede onder zijn leiding fuseerden faculteit en academisch ziekenhuis tot het Universitair Medisch Centrum, kreeg Geneeskunde een nieuw curriculum, werd het medisch onderzoek gebundeld in zeven programma's en brachten landelijke kwaliteitsanalyses van het onderzoek het UMC Utrecht aan de top, om maar een paar van zijn wapenfeiten te noemen.
Hij erkent dat hij aanvankelijk van plan was om het vanaf volgend jaar wat rustiger aan te gaan doen. "Maar er waren een paar redenen om toch 'ja' te zeggen op het verzoek rector te worden. Ten eerste is de sfeer in de maatschappij veranderd. Acht jaar geleden kreeg ik regelmatig hoogleraren van 58, 59, op bezoek die zeiden: we hebben het gehad, we gaan afbouwen. Dat zie je niet meer. Tegenwoordig is het raar om te willen stoppen met werken als je nog zo jong en kerngezond bent.
Daar komt bij dat ik dacht: ik ben in ruim acht jaar anderhalve dag ziek geweest, ik ben elke dag fluitend naar mijn werk gegaan en ik kom hier aan de lopende band boeiende mensen tegen. Dan kan ik wel wat kleinere klusjes gaan doen, een Raad van Toezicht hier, een commissie daar, maar is dat dan zo leuk? Ik zou zonder baan van zestig uur in de week geen moeite hebben om me te vermaken, want ik sta vrij positief in het bestaan, maar waarom zou ik er eigenlijk niet nog vier jaar in een nieuwe inspirerende omgeving mee doorgaan?"
Hogere rendementen
Vanaf deze week is Stoof dus rector magnificus, maar op korte termijn hoeven we van hem geen drastische besluiten te verwachten, herhaalt hij. "Mijn insteek als bestuurder is altijd geweest: kijk goed om je heen, maak analyses, zet de goede mensen op de goede plek en grijp alleen hard in waar dat echt nodig is." Ook op de vraag naar zijn prioriteiten voor het nieuwe Strategisch Plan van de UU reageert hij terughoudend. "Ik heb daar natuurlijk wel ideeën over, maar als je het goed vindt, houd ik de kaarten nu nog even tegen de borst. Ik wil eerst zien hoe de hazen hier lopen, ik ga niet als een olifant door de porseleinkast banjeren."
Eén opmerking wil hij echter wel vast maken, namelijk dat zo'n nieuw plan wat hem betreft alleen zin heeft als er boter bij de vis komt. "Op zich heb ik niet zoveel met strategische plannen,meestal verdwijnen ze al snel in een bureaula en kijkt niemand er meer naar. Maar goed, als er dan toch zo'n plan moet komen, dan graag een tekst met concrete beleidsvoornemens waarbij meteen ook geld wordt neergelegd, zoals wij dat met onze nieuwe strategienota in het UMC Utrecht gedaan hebben Ik heb een hekel aan wollige, wazige teksten. We willen bij de beste vijf universiteiten van dit of dat gaan horen, ja, dat weet ik allemaal wel, maar vertaal dat nou eens in concrete actiepunten, zodat mensen het gevoel krijgen: we weten waar we aan werken."
Als één onderwerp hoog nodig zijn aandacht verdient, dan is dat het bachelor-onderwijs, zo bleek hem uit de gevoerde gesprekken. "Ik denk dan niet alleen aan de enorme werkdruk van docenten in de alfa- en gammafaculteiten, maar vooral aan de nog steeds relatief lage studierendementen en de forse studieuitval in sommige opleidingen. Dat is niet alleen nadelig voor de universiteit, maar zeker ook voor studenten zelf, want op die leeftijd is niets zo vervelend als te moeten constateren dat je de verkeerde route hebt gekozen. Het moet toch mogelijk zijn om met een universiteit en een hogeschool in De Uithof al het jonge volk dat zich hier meldt een op maat gesneden opleiding te bezorgen?"
Voor een decaan van Geneeskunde is dit een heel nieuw probleem, erkent hij, want lage rendementen komen daar niet voor. "Onze studenten zijn veel te eager om dokter te worden. Maar ook ons gestructureerde programma en ons kleinschalig georganiseerde onderwijs bevorderen hoge rendementen. Nu zul je mij niet horen beweren dat we met onze aanpak bij Rechten over een half jaar ook een rendement van negentig procent moeten kunnen halen, maar dat het hoger kan, lijdt voor mij geen twijfel. Ik was in juni bij de buluitreiking van de Roosevelt Academy in Middelburg. Daar hadden van de 110 studenten die in september 2004 waren begonnen, nog geen drie jaar later 91 hun bachelor gehaald. En dat zijn studenten die zonder vooropgezet doel zoals 'dokter worden' aan de studie zijn begonnen. Het kan dus wel. Ik wil in Middelburg en op het University College heel goed gaan kijken naar zaken als het aantal contacturen, de begeleiding, de sociale contacten van studenten onderling en wat er nog meer specifiek is aan die opleiding, want hun rendementscijfers liegen er niet om."
Amateurwerk
Een van de eerste beleidsdaden van de nieuw rector was vorige week het in ontvangst nemen van de brochure Focus en Massa. In het UMC Utrecht had al eerder een concentratie van onderzoek plaatsgevonden, waarbij duidelijke keuzes zijn gemaakt. Zou dat bij de universitaire operatie Focus en Massa niet ook moeten gebeuren? Stoof reageert bijna verontwaardigd: "Die vraag vind ik wel erg prematuur. Ten eerste zijn er wel degelijk keuzes gemaakt, maar bovendien is de inkt van de brochure nog maar nauwelijks droog. Sorry, maar ik zit niet zo in elkaar dat ik dan meteen weer een forse koerscorrectie aan ga brengen. Deze vijftien gebieden zijn met veel discussie en het nodige gepiep tot stand gekomen, dus laten we nou eerst maar eens kijken of het gaat werken. Zo niet, dan kunnen we altijd nog bijsturen. En trouwens, dit is geen evangelie voor de rest van de eeuw. Ik zie dit als een ordeningspoging die kwaliteitsverbeterend kan werken en laat de tijd nu maar leren of we er handen en voeten aan kunnen geven. Ook hier geldt weer net als in het onderwijs: continue kwaliteitsverbetering, daar gaat het om."
Ook voor alfa's en gamma's noemt Stoof het 'niet verkeerd om te focussen en wat massa te creëren'. "Ik heb hier in het UMC zelf gezien dat als mensen te kleinschalig bezig zijn, het resultaat vrijwel altijd amateurwerk is. Dat wil niet zeggen dat een onderzoeker van pakweg de middeleeuwse cultuur zich niet terug moet kunnen trekken in een klooster om een prachtig boek te schrijven, dat moet hij vooral blijven doen. Maar ook in de alfa-gammahoek van de universiteit moet dat naar mijn mening niet de gemiddelde manier zijn, waarop onderzoek wordt bedreven."
Anders dan zijn aanstaande collega's heeft Stoof begrip voor het besluit van minister Plasterk om honderd miljoen euro van de universiteiten over te hevelen naar NWO. "Ik kan domweg niet ontkennen dat er zowel aan de universiteit als in het UMC nog steeds onderzoek gebeurt, waarvan iedereen weet: zouden we daar niet mee moeten stoppen en zouden we sommige mensen niet vriendelijk of minder vriendelijk moeten vragen om wat anders te gaan doen? Maar om de een of andere reden stellen we die vraag te weinig. Dan moet die selectie maar via NWO worden afgedwongen. Natuurlijk moet de overheveling zorgvuldig gebeuren, zonder wisseltrucs, maar om de kwaliteit van het onderzoek te verhogen, kun je niet zonder competitie. Als ik in mijn loopbaan ergens van overtuigd ben geraakt, dan is het wel dat het christelijk-sociale gedachtegoed, het helpen van de zwakken, in de wetenschap dodelijk is."
Hans Stoof over ...
Studententijd: "Ik heb een zeer vrolijk studentenleven geleid. Wij hadden aan de VU twee subcorpora met allebei een collegium als bestuur en een overkoepelende senaat. Ik heb een jaar in een van de twee collegia gezeten en was bijna fulltime met andere dingen dan met de studie bezig zijn. Omdat we thuis altijd vroeg opstonden, stond ik zelfs in mijn studententijd elke ochtend om acht uur naast mijn bed, ook al was het 's nachts vier uur geworden. In feite ben ik zowel een avond- als een ochtendmens. Ook nu nog slaap ik gemiddeld maar vijf à zes uur per nacht en daar voel ik me uiterst fit bij."
Lezen: "Aan romans kom ik eigenlijk alleen toe als ik in mijn huisje in Zwitserland zit, maar ik lees vrij weinig fictie. Ik spit wel elke week Vrij Nederland, HP en Elsevier door, plus de Volkskrant en de NRC. En ik probeer nieuwe dingen rondom het hersenonderzoek te blijven lezen."
Politiek: "Ik ben geen lid van een politieke partij, maar heb wel altijd trouwhartig gestemd voor de Tweede Kamer, veertig jaar ronddolend tussen PvdA, D66 en CDA. Ik heb nooit gestemd voor de provinciale staten, omdat ik dat een volmaakt overbodige bestuurslaag vind."
Muziek: "Ik heb vroeger veel piano gespeeld, gewoon als amateur, soms met mijn dochter op viool, maar de laatste tijd is de muziek er nogal bij ingeschoten. Naar muziek luisteren doe ik vooral in de auto en dan is het toch altijd weer het klassieke repertoire: Schubert, Chopin, Mozart, Bach,daar kan ik nooit genoeg van krijgen."
Uitgaan: "Ik ga een paar keer per jaar naar een toneelstuk. Het theater spreekt mij gemiddeld genomen meer aan dan de bioscoop. Ik kom wel regelmatig in het concertgebouw, en nog eens drie of vier keer per jaar bij een serie kamermuziek."
Sport: "Ik heb in mijn middelbare schooltijd veel gezeild en in mijn studententijd met een aantal vrienden uit mijn dispuut geroeid. Tot voor anderhalf jaar heb ik met datzelfde clubje ook zeer regelmatig gebridged, maar na de dood van mijn dispuutsgenoot Frans Dieleman, hoogleraar geografie hier in Utrecht, is de frequentie sterk afgenomen."
Supporter: "Nee, totaal niet. Vreemd misschien, want mijn schoonvader heeft voor de oorlog nog in Ajax 1 gespeeld. Waarschijnlijk heeft hij mijn zoon 'vergiftigd', want dat is een trouwe Ajax-fan. De liefde voor voetbal heeft bij ons kennelijk een generatie overgeslagen."
Emancipatie: "Als je voor het UMC Utrecht de jaren 2001, 2004 en 2007 naast elkaar zet, zie je een prachtige feminiene golf door het gebouw gaan. Toen ik kwam, hadden we zes vrouwelijke hoogleraren, nu zijn dat er zestien op een totaal van 125. Ook in de andere academische rangen zie je een forse stijging in het percentage vrouwen. Ik ben in dit opzicht heel optimistisch. Dit gaat vanzelf goed komen."