Achtergrond

High potentials look to changing brains

By Rinze Benedictus

An angry teenager who doesn't want to eat with the rest of the family, who comes home late and thinks school is stupid. During puberty human behaviour -being controlled by the brain-undergoes some stormy developments. Two researchers from Utrecht have received a large sum of money to investigate changes in the brain during this important phase in your life. By means of the High Potentials (HiPo)-programme Dr. Rick Dijkhuizen and neuropsychologist Dr. Hilleke Hulshoff Poll received 1 million euros to tackle the study of the brain using improved MRI techniques in both man and animal. The project started this year with two new employees, each researcher having a PhD position available.

The core of the HiPo project, called CONNECT, is to network different regions of the brain. Hulshoff and Dijkhuizen want to know which regions are connected and 'speak' to each other. The researchers use improved MRI techniques that offer more possibilities than the well know functional MRI (fMRI). fMRI reveals the blood circulation to active regions of brain. For example, during an fMRI scan the motor cortex 'lights up' if the subject moves their arm. With the new MRI techniques more information is provided about the connections between the different regions of the brain.

Coffee

>"For example, making a cup of coffee eventually triggers activity in the visual cortex", explains Hulshoff Pol. " However, we can only guess as to the route the signal takes to get there." By using the new MRI techniques we can reveal more about these processes. This is important as neural networks also play an important role in cognitive processes - like thinking, learning and memory. The arrival of the 7 Tesla scanner at the UMC Utrecht further increases the possibilities."

"Ultimately", continues Hulshoff Pol, "I hope to apply the knowledge that we gain to psychiatric patients. Abnormalities are clearly visible in the brains of schizophrenia patients; what they signify however is still unclear. We still don't understand the cause of this illness. What we can do is use our insight into neural networks to better understand this disorder.

Hulshoff Pol works at the department of Psychiatry at the UMC Utrecht and studies, amongst other things, brain disorders in schizophrenia patients. In the HiPo project she will focus on changes in the brain during normal development, during the aging process. She will use the MRI scanner on teenagers of different ages to see how their brains are developing. In collaboration with the Free University Amsterdam she shall also analyse the brains of twins and siblings. Previously she has scanned a group of nine year olds who will now return as eleven year olds.

Seniors

Where Hulshoff Pol stops, co-HiPo Dijkhuizen continues. He works at the Image Sciences Institute of the UMC Utrecht. By way of a powerful 9.4 Tesla MRI-scanner he will look deeper into the brains of rats than is possible by humans. He looks to whether the structure and function of different regions of the brain change. Since rats have a shorter lifespan than humans Dijkhuizen can monitor their brains during their entire lifespan, from just born pups until old age. "Naturally, it would be impossible to do such a research project with humans."

Dijkhuizen also want to understand the finer details of neural networks, which regions communication with each other? What happens to a rat's brain when it feels something at its front or back paw? Apart from the new MRI techniques he can also use unique labelling or contrast-agents to answer these questions. Different regions of the brain are connected via thread-like projections of nervecells. With the aid of contrast-agent, which binds to the nervecells and their projections, these nerve connections become visible on the MRI scan.

However it is not only the aging process and the processing of information alone that interests Dijkhuizen. He also wonders how the brain deals with strokes or blood circulation problems whereby regions of the brain die. Since the brain undergoes reorganisation, known as 'plasticity', following a stroke, stroke-induced paralysis can sometimes be partially cured. Dijkhuizen investigates changes in neural networks during this process. Neurobiological insights in brain damage and plasticity are of vital important in the development of new treatments against brain disorders.

Day-care

The aim of the High Potential programme is to allow two promising young Utrecht researchers to collaborate with one another. Sounds like a great idea, but the HiPo's first have to find each other. How did Dijkhuizen and Hulshoff Pol actually meet?

Hulshoff Poll: "We already knew each other since we both work with MRI scanners. That didn't get very far as I worked mainly with people and Rick with animals. The idea to apply for the HiPo grant together was born when we bumped into each other at de Kikker, a children's day-care centre at the Uithof. We regularly spoke to each other as parents. Once we realised that we were both eligible for a HiPo grant, it clicked very quickly."

Dijkhuizen fully endorses what she says. " The day-care centre is a good place to chat to one another without the risk of aio's or postdocs interrupting. Except for the noise from the children you do not get disturbed.

Hulshoff Pol: "Together we wrote a research proposal, which went very well. I did have to get used to somebody reading and making comments at an early stage, normally you write a proposal on your own and only later do you get comments. However, after a few trips back and forth Rick and I were on the same track. We also defended the proposal in front of the commission together, both speaking for five minutes."

Both researchers are very happy with their HiPo status and value the originality of this type of subsidy. Hulshoff Pol: " I've very happy with this project. It's not often that researchers really get a shared grant. It fosters both new contacts within the university and multidisciplinary research."

"Of course the term "high potential" sounds fantastic", says Dijkhuizen, following in a more serious tone: " I see it as recognition of my commitment by my own institute. Normally subsidies are acquired by means of open competition by the NWO. But it's different when your own university financially supports your research in this way."

Peter van der Veer

Mijn kennismaking met India dateert van 1973, toen ik na mijn eindexamen op de toen gebruikelijke 'Coca Cola tour' naar India ben gegaan, liftend tot in Turkije en verder met de bus. Ik heb een half jaar in India rondgetrokken en ik vond het er fascinerend, vooral omdat ik niets van het land begreep. De mensen reageerden zo anders dan ik gewend was, het was of ik een stel maanbewoners tegenkwam. Ik ben daar erg nieuwsgierig van geworden en die nieuwsgierigheid ben ik nooit meer helemaal kwijtgeraakt. Terug in Nederland ben ik Sanskriet en Hindi gaan studeren en gaandeweg ben ik me steeds meer in India gaan verdiepen.

Mijn proefschrift ging over pelgrimage naar de stad Ayodhya in Noord-India, maar net toen ik daar was, ontstond er een groot conflict over een moskee die volgens de hindoes was gebouwd op de plaats waar hun god Rama was geboren. Dat conflict, dat in de jaren tachtig het belangrijkste politieke issue in India zou worden en tot de verwoesting van de moskee leidde, had zowel een religieuze als een nationalistische achtergrond. Ik verbaasde me zo over de felheid van de emoties, dat ik me in dat conflict ben gaan verdiepen. Van het een kwam het ander en geleidelijk is de relatie tussen religie en nationalisme, eigenlijk dus bij toeval, een steeds belangrijkere rode draad in mijn onderzoek geworden.

Ik heb de afgelopen jaren veel gepubliceerd op dit terrein, niet alleen over India maar ook over onze problematische relatie met de islam. Die komt volgens mij mede voort uit het idee bij veel westerlingen dat religie achterhaald is en onder invloed van de modernisering vanzelf zal verdwijnen. Ik geloof daar niets van. Ik denk eerder dat wij een klein en wat curieus seculier eilandje zijn in een wereld die juist steeds religieuzer wordt. Wil je in die wereld functioneren, dan zul je moeten accepteren dat religiositeit een realiteit is, of je dat nu leuk vindt of niet. Helaas kunnen veel westerse intellectuelen hun emotionele weerzin tegenover religie maar moeilijk opzij zetten. Zij vinden gelovigen achterlijk en die houding blokkeert elke constructieve discussie.

Openstaan voor mensen met een religie betekent in mijn ogen overigens niet begrip hebben voor alle aspecten ervan. Maar het betekent wel proberen te begrijpen waar bepaalde opvattingen vandaan komen, voordat je er over oordeelt. Is het een teken van achterlijkheid als jonge islamitische vrouwen hoofddoekjes dragen of doen ze het omdat ze zich willen afzetten tegen de kritiek op hun geloof? Ik vind het een taak van sociaal wetenschappers om wat koelere analyses mogelijk te maken, en dat heb ik de afgelopen 25 jaar in mijn publicaties ook proberen te doen. Dat is me niet altijd in dank afgenomen, want vooral de laatste tijd wordt 'proberen te begrijpen' steeds vaker geïnterpreteerd als 'begrip hebben voor'. Het debat in ons land is, zelfs in intellectuele kringen, zo gepolitiseerd dat de lol er voor mij af is. Ik heb besloten voorlopig niets meer over de islam te roepen en me op China te richten.

Een paar jaar geleden ben ik gestart met veldonderzoek in een boeddhistische tempel in Zuid-China. Ik ben vooral geïnteresseerd in wat daar in de afgelopen eeuw op religieus gebied is gebeurd. Ondanks bijna honderd jaar onderdrukking van het geloof worden de laatste twintig, dertig jaar weer overal in China tempels gebouwd. Hoe kan dat, vraag ik mij af? Via gesprekken met priesters, monniken en gelovigen probeer ik er achter te komen wat er tijdens het communistische regime is gebeurd en welke plaats die tempel inneemt in het bewustzijn van de mensen. Speciaal voor dit onderzoek ben ik Chinees gaan leren. Daar heb ik dankzij mijn aanstelling als universiteitshoogleraar nu tijd voor. Ik krijg les van een Chinese promovendus in Utrecht, heel handig.

Maar ondanks mijn activiteiten in China blijft vooral India me boeien. Wie wil weten wat me er zo aantrekt, zou 'The argumentative Indian' van Nobelprijswinnaar Amartya Sen moeten lezen. Hij beschrijft heel fraai hoe Indiërs je, waar dat maar even kan, de oren van het hoofd kletsen, niet met inhoudloze prietpraat maar met serieuze discussies. Ik maak het in Nederland niet vaak mee dat iemand zegt: ik zat pas Plato te lezen en wat hij daar en daar beweert...... Aan tafel met Indiërs overkomt me dat regelmatig. Zij hebben alles gelezen, ze hebben overal een mening over, en ze verwoorden die vaak nog heel grappig ook. Maar ja, mijn Indiase vrienden hebben bijna allemaal in Oxford of Cambridge gestudeerd. Ik vind het jammer dat die cultuur hier ontbreekt. Maar wat kun je verwachten van een land waar universitaire opleidingen zo sterk diplomagericht zijn? In veel opzichten voel ik me in Nederland goed thuis, maar ons intellectuele klimaat vind ik vaak echt armoedig.

Of hier een taak ligt voor universiteitshoogleraren? Dat is een lastig te beantwoorden vraag. Ik vond het indertijd een goed initiatief van mijn collega-universiteitshoogleraar Frits van Oostrom om een academisch core curriculum voor de UU te ontwerpen. Maar daar is weinig van terecht gekomen, deels omdat Frits naar de KNAW vertrok, maar ook omdat er wel erg veel voor vergaderd moest worden. En ja, wij zijn nu juist universiteitshoogleraar geworden om niet meer te hoeven vergaderen.

Al met al heb ik trouwens redelijk wat voor de UU gedaan. Ik heb voor het University College een uitwisselingsprogramma met China ontwikkeld en ik heb als regio-ambassadeur Azië het initiatief genomen om met Utrechtse delegaties naar India en China te reizen. Doel van die reizen was het stimuleren van de onderzoekssamenwerking. Soms wordt mij gevraagd of onze universiteit in die landen wel serieus wordt genomen, maar daar hoeft niemand aan te twijfelen. Je kon aan alles merken dat men de UU, vooral aan de natuurwetenschappelijke kant, als een belangrijke Europese universiteit beschouwt. Toen Albert Heck van het Proteomics Centre in China een lezing gaf, zat de zaal stampvol.

Of we erin zullen slagen om de samenwerking goed vorm te geven, zal echter mede afhangen van de persoonlijke inzet van Utrechtse onderzoekers, want een voorwaarde voor succes is dat het tussen mensen klikt. Wat dat betreft was het heel belangrijk dat onze delegaties werden geleid door de rector. Willem Hendrik Gispen heeft een ongekend vermogen om mensen voor zich in te nemen. Dat er in India en China zoveel deuren voor Utrecht zijn opengegaan is zeker niet in de laatste plaats aan hem te danken geweest."

CV

(54) studeerde Indo-Iraanse talen in Groningen en promoveerde in 1986 in Utrecht. Hij doceerde culturele antropologie aan de Vrije Universiteit, in Utrecht en in Pennsylvania en werd in 1992 hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschap aan de UvA. Sinds 2004 is hij universiteitshoogleraar in Utrecht. In 2000 publiceerde hij in De Gids het spraakmakende essay Nederland bestaat niet meer.

EH

Leuven's rector about collaboration with Utrecht

'More so than in the Netherlands, in Belgium we want to preserve our academic freedom'

"There already is collaboration between Leuven and Utrecht, but it is not yet fully institutionalised. We recently discussed this at a work meeting in Leuven with our collegues from Utrecht, organised by rector Gispen. It is my hope that this will result in a more extensive form of collaboration. Utrecht University is of course an excellent LERU-partner who fully appreciates our interests." Speaking is Prof.Dr. Marc Vervenne, rector magnificus of the University of Leuven, who like Utrecht, participates in LERU, a collaboration bond for European research universities.

By Armand Heijnen

The Flemish rector, with his love for "unbeatable Begian beers" and his otherwise Burgundian disposition, feels as a theologian completely in his element in Leuven - a university comparable to Utrecht in both size and diversity: "Approximately half of the students study the humanities, within which cultural sciences, philosophy, literature and theology being the most popular, especially with international students. But the division of scientific personnel between the three largest scientific groups - the Humanities, Technology and Biomedical Sciences - is fairly even."

"As a theologian it doesn't feel 'strange' to be the rector of a university with such an strong beta-medical character. I'm a sort of 'empirical theologian'. My field is biblical studies, particularly the Hebrew bible. That means that I'm dealing predominantly with linguistics and literature. I work with texts of which I study the 'anatomy'. Where do the old texts come from? How have they developed literarily? What are the mechanisms? In which historic and social context can we place them? The passion for research that I've developed in my own field can be found throughout the university. This is fascinating. I am extremely interested in what happens in other domains of research. The Biomedical sciences, in particular, appeal to me. It probably has something to do with my dream of studying medicine when I was in secondary school."

Vervenne got to know fellow rector Gispen under the auspices of the 'League of European Research Universities' LERU, and it is probably their shared lust for life which brought them together. "A warm person, who I get on brilliantly with", says Vervenne about Gispen. "His input at meetings always impresses me, along with his vision and pragmatic style."

Holy houses

Leuven is a big university, with a large university hospital. "It is really exciting to be allowed to head a university, though not always easy", as Vervenne has experienced. "But I try to keep my head. I try to surround myself with good managers and employees. I try to listen and commit myself to making our university a stimulating place where professors, researchers, employee's, students, doctors, nurses, administrative and technical staff can reach their full potential and cooperate with one another. It's my dream that our university can become an institute that fulfils her responsibility to society. A courageous institute that doesn't hesitate in breaking down 'holy houses'."

According to Vervenne these are universal responsibilities of universities, not typically Belgian, let alone Leuvens. An academic should be 'dynamic': "I enjoy being in Leuven, but that does not mean that I could not thrive elsewhere. Whether it is Utrecht, Leiden, Paris, Madrid or elsewhere, mentally and physically I'm quite 'mobile'. I am convinced that Willem Hendrik would feel at home in Leuven or anywhere else for that matter, as his 'mobility' reminds me very much of myself."

Moreover, that doesn't mean to say that there are no differences between Leuven and Utrecht, or more generally: between the Netherlands and Belgium. Vervenne knows a few: "The structural financing from the universities in the Netherlands is better than that in Belgium. Dutch universities are well organised, in spite of all the stories about bureaucracy. You have fewer problems with ideological or political disparities - like between the Flemish and French-speaking communities - which strongly influences the university landscape in Belgium.

"On the other hand, in Belgium we fight to maintain freedom in research. Researchers take initiative. Research cannot be pushed into 'programmes'. The university board can 'advise', but cannot command. More so than in the Netherlands, I think that we in Belgium want to preserve our freedom. Finally, I think that students in Belgium are more 'disciplined' than those in the Netherlands. They do their best to work hard and finish their studies within the allotted time."

Innovation

Nonetheless, the differences are not too big for research universities, what both Utrecht and Leuven strive to be, to work together. "LERU looks after the interests of research universities in Europe. This is necessary to avoid scientific policy being determined by politicians and policymakers. It is essential to allow universities to move with the momentum found in society, to allow innovation.

"LERU facilitates collaboration between universities", says Vervenne. "It concerns itself more with aspects of research policy or supervision than with research programmes. For example, we want to stimulate mobility within Europe and remove obstacles created by national legislation. Or we stimulate collaboration for research that requires large facilities, in particle physics, or genetics or HIV-research. This summer for example, a CO2 storage facility was opened in Germany where excess emissions of this industrially derived greenhouse gas, can be stored. The purpose of LERU is not to set up collaboration based on the content of the research. That is the responsibility of the researchers. They must find each other and start collaborating in order to create sufficient win-win situations."

Marc Vervenne - The man:

'Society has a strong desire for people who expose banal clichés'

Vervenne is a theologian, has studied old eastern languages and subsequently specialised in Old Hebrew language and literature, the Hebrew bible in particular. He focuses on the editorial history from the book of Genesis until the Kings. In 1987 he became a lecturer at the Faculty of Theology in Leuven and since 1994 he is a professor. From early on he combined research and education with management tasks. From 1996 until 2000 he was dean of the Faculty of Theology, from 2000 until 2005 vice-rector of the Humanities and in 2005 he was chosen as rector.

"I still teach one class in Hebrew linguistics. That keeps me in touch with the subject, and brings me in contact with students, without whom the university would not exist. It is also my passion to make young people enthusiastic for critical study and reflection. Society today has a strong desire for critical thinkers, who can expose banal preconceptions and clichés. The university is here to teach them."

Vervenne has little time for hobbies, even though he has an abundance of them: "I love life. I enjoy beautiful things, like music, good wine, and Belgian beers naturally. I love to read literature, novels and poetry, in different languages, but mostly in Dutch, French, English and German. I like to go for walks in the mountains, ski, cycle. Or sometimes just wander around the city. Additionally I like to work with my hands: bricklaying, carpentry, electricity, plumbing... I learnt all of this as a child from my father and uncles, in my village where many wonderful craftsmen lived. I even quit studying for two years to work first as a labourer and then as a bricklayer. I have to be able to use my hands, otherwise my head doesn't work."

Gispenfan Rob van der Vaart wil blijvende aandacht voor onderwijs

De Universiteit Utrecht heeft op onderwijsgebied echt gezicht gekregen. Vroeger had je hier een verzameling van onderwijsactiviteiten; je kon heel weinig zeggen over dé universiteit. De één deed dit, de ander dat, er waren geen gemeenschappelijke standpunten. Dat is de laatste vijftien jaar echt veranderd. Zeker op dit punt ben ik een groot fan van Willem Hendrik. Hij heeft geweldig veel voor het onderwijs in Utrecht gedaan. We moeten er daarom ook op letten dat het onderwijs de aandacht van de nieuwe rector houdt."

De scheidend onderwijsdirecteur van het departement Sociale Geografie en Planologie en per september 2008 de nieuwe dean van University College prof. dr. Rob van der Vaart steekt zijn bewondering voor rector Willem Hendrik Gispen niet onder stoelen of banken. "Gispen heeft het onderwijs hoger op de agenda gezet." En Van der Vaart kan het weten, want hij zat er al die jaren met zijn neus bovenop. Noem een universiteitsbreed onderwijsorgaan of hij zit er in of heeft er in gezeten. Daarnaast vertegenwoordigt hij samen met Gispen de UU in het Oxford Network, een netwerk van prominente researchuniversiteiten uit de hele wereld die zich inzetten voor hoogwaardig onderwijs. "En ook op dat niveau hoeven wij ons nergens voor te schamen."

Van der Vaart kwam in de jaren zeventig van de vorige eeuw aan de universiteit werken en weet nog dat het onderwijs in die jaren heel anders in elkaar zat. Elke faculteit vulde haar onderwijsprogramma naar eigen inzichten in. Een overkoepelend overleg of een universitair platform was er niet. Geleidelijk groeide echter het besef dat er kwaliteit te winnen was in het onderwijs, zegt Van der Vaart. "Gispen heeft systematisch gepusht om mensen aan de universiteit een groter kwaliteitsbesef bij te brengen en om een meer Utrechts onderwijsgezicht te creëren. Dat is aardig gelukt."

Door de jaren heen heeft Van der Vaart het onderwijsbeleid dan ook ten goede zien veranderen. "Nu hanteren wij bijvoorbeeld universiteitsbreed een aantal kwaliteitsnormen voor het onderwijs. Daar hoort bij dat docenten professioneel moeten zijn en onderwijskwalificaties moeten halen, én dat je via het onderwijs óók carrière kunt maken. Er zijn docentenprijzen en er is een onderwijsparade, waardoor prestaties van docenten zichtbaar gemaakt. Er is bovendien een Centre of Excellence in University Teaching gekomen. Daarvan ben ik voorzitter van het programmabestuur geweest. Dit Centre selecteert docenten die in de nabije toekomst onderwijsleiders kunnen zijn. Zij krijgen dan een jaar lang een aparte training. De oud-deelnemers vormen een sterke groep van opinievormers en inspiratoren, dwars door alle faculteiten heen."

Collegiaal onderwijs

De grootste slag, zo zegt Van der Vaart, is natuurlijk gemaakt tijdens de overgang naar het bachelor-masterstelsel. De invoering van het Angelsaksische systeem in september 2002 ging in Utrecht gepaard met vele onderwijskundige veranderingen: kleinschalig onderwijs waar mogelijk, meer contacturen, meer toetsmomenten, betere begeleiding van studenten, het aanstellen van tutors, de mogelijkheid om naast de eigen studie vakken van andere opleidingen te volgen. "Gispen heeft die bama-transitie echt als breekijzer gebruikt."

Behalve dat Van der Vaart zelf zeer te spreken is over het nieuwe Utrechtse onderwijsstelsel, blijkt dat de Utrechtse opleidingen het nu beter doen in landelijke onderwijsenquêtes. En volgens zeer recente cijfers van universiteitsvereniging VSNU halen UU-bachelors sneller hun bul dan studenten van andere instellingen. Maar zoveel aandacht voor het onderwijs heeft ook een keerzijde. Want met de extra contacturen, de tutoraten, de extra tentamens en de schaalverkleining werd de agenda van elke docent een stuk voller. Klacht: er blijft te weinig tijd over voor die andere kerntaak, het onderzoek.

Van der Vaart die zelf ook veel onderwijs verzorgt, kijkt peinzend naar het plafond. "Het ergste wat je kunt doen, is het probleem

bagatelliseren of proberen te weerleggen. Ik heb het inderdaad druk, en al mijn collega's hebben het druk. Het is een probleem dat vooral in massa-opleidingen speelt." Dat er een oplossing moet komen, staat buiten kijf. De vraag is wat deze kan zijn. De vele ervaringen die Van der Vaart als docent, onderwijsdirecteur en voorzitter of lid van deze of gene onderwijsclub heeft opgedaan, hebben hem wel op het spoor van mogelijke veranderingen gezet.

Hij pleit onder meer voor een 'collegiaal onderwijssysteem'. Dit systeem draait in hoofdzaak om een goed gebruik van 'human resources' en om collega's die elkaar wel wat gunnen. "De cultuur binnen een departement moet zo zijn dat je elkaar aanvult en elkaar de ruimte geeft. Je moet dan onder meer denken aan differentiatie in takenpakketten. Postdocs en collega's die hun carrière aan het opbouwen zijn, moet je niet volstoppen met onderwijs. Seniordocenten en hoogleraren zouden juist wat minder tijd moeten kunnen steken in onderzoek zonder dat ze daar op worden afgerekend. Dat kan natuurlijk op verzet stuiten, want veel medewerkers vinden het doen van onderzoek een recht en het geven van onderwijs een plicht. De cultuur binnen een departement moet zo zijn dat je elkaar aanvult en elkaar de ruimte geeft.

"Daarnaast pleit ik voor de juniordocent. Bij Geowetenschappen hebben we een flexibele docentenpool opgezet die we betalen uit reguliere middelen. Het is een gegeven dat je door de jaren heen met een wisselend aantal studenten te maken krijgt en dus ook met een wisselende financiering. In die omstandigheden moet je een flexibele buffer in het systeem hebben en daarom zijn we begonnen met die docentenpool van onderwijsassistenten."

"Deze jonge docenten zijn vergelijkbaar met de promovendi bij het onderzoek. Het gaat om studenten die op een uitstekende manier hun bachelor en master hebben afgerond en die nog zin hebben om één of maximaal twee jaar - zonder enig perspectief - bij de faculteit te blijven om onderwijs te geven. Ze krijgen van ons een onderwijskundige training, mogen naar een congres op hun vakgebied en krijgen het salaris van een beginnende aio. Krijgen we meer studenten, nemen we meer assistenten aan. Ze geven onderwijs aan de eerste- en tweedejaars, samen met hoogleraren en andere docenten. Ik vind het een oplossing die op alle fronten winst oplevert. De studenten vinden het leuk, de assistenten brengen frisse ideeën in en zij ontlasten de vaste staf. Wij hebben nu zeven of acht van die mensen rondlopen. En inderdaad: het is een manier om met vrij weinig middelen je onderwijs rond te krijgen."

Heb je niet het geluk om bij een faculteit te werken waar jonge docenten flexibel ingezet kunnen worden, dan is flexibel omgaan met het Utrechtse model een oplossing. Van der Vaart: "En dan kan ik de rector citeren die tijdens een onderwijsontbijt met onderwijsdirecteuren zei: 'Je moet niet roomser dan de paus willen zijn als je mogelijkheden beperkt zijn.' Daar bedoelde hij mee dat je het basisprincipe van het Utrechtse model moet respecteren, maar als je de mogelijkheden niet hebt, moet je het niet tot op de letter en in detail invoeren, want dat is vragen om moeilijkheden."

Afbrokkelen van ideeën

Van der Vaart kan de komende jaren zelf in de gaten houden of de onderwijskwaliteit in Utrecht goed blijft. Hij is één van de leden van de nieuwe Onderwijsadviescommissie die structureel onderzoekt of het universitaire onderwijs de gewenste kwaliteit heeft. De commissie is net aan de slag gegaan en bekijkt allereerst of het tutoraat naar behoren werkt.

Zorgen over het behouden van het onderwijskwaliteit maakt Van der Vaart zich wel. "Je moet aan het onderwijs blijven sleutelen om je niveau vast te houden. Ik merk het aan het Oxford Network. We zitten er nu drie jaar bij en ons verhaal over de kwalificaties sloeg aan. Veel van de universiteiten in het netwerk zijn hun docenten inmiddels ook gerichter en intensiever gaan trainen. Die docenten krijgen nu meer zichtbare en gestructureerde onderwijskundige trainingen dan de onze. We blijken daardoor van koploper middenmoter te zijn geworden. Je moet dus blijven werken aan de dingen die goed zijn om ze goed te houden."

Hij hoopt dat de nieuwe rector Hans Stoof rekening houdt met het traject dat vijftien jaar geleden is ingezet en dat hij ook een spil wil zijn in het onderwijsnetwerk. En als hij daar zelf geen prioriteit aan geeft, hoopt Van der Vaart dat hij anderen mobiliseert. "Op sommige punten dreigt verwatering, zo gaat dat nu eenmaal, ideeën brokkelen met de tijd af."

Bovendien heeft hij ook nog wel enkele wensen om het Utrechtse model te vervolmaken. Op het vlak van de internationalisering is nog een slag te maken. "Misschien moeten we toch meer vakken in het Engels gaan geven." En Van der Vaart hoopt dat meer studenten vakken buiten de eigen major gaan volgen. "Het is mooi dat uit de laatste derdejaarsenquête blijkt dat al meer studenten dan vorig jaar gebruik maken van die mogelijkheid, maar het zouden er nog meer moeten zijn. Maar goed, zo'n idee heeft tien jaar nodig want je hebt met grote logistieke problemen te maken." Hij filosofeert over een oplossing. "We hebben in Utrecht nu timeslots, dat scheelt al, maar studenten zouden misschien ook beter begeleid moeten worden. In het eerste jaar moet studenten eigenlijk al worden verteld wat de mogelijkheden zijn om vakken bij andere studies te volgen. Maar het aanbod is groot en de informatievoorziening is niet overal op orde. En dan wordt het moeilijk zoeken, zowel voor studenten als de studiebegeleiders. Het moet beter, maar het basisprincipe is goed: kijk over de grenzen van je eigen vakgebied. Ik heb in de canoncommissie gezeten die de geschiedenis van Nederland heeft getracht te vangen in veertig vensters. Naast kritiek kregen we toch vooral ook complimenten; mensen waren blij met het lijstje. Voorselectie is blijkbaar handig, het voorziet in een behoefte aan structuur. Dus misschien moeten we per studie ook een lijstje maken. Studenten van deze richting hebben in hun profileringsruimte vakken gevolgd bij die en die opleiding ....... en dan een top tien."

Rob van der Vaart in het kort

Rob van der Vaart (56) studeerde Sociale Geografie in Utrecht en haalde in 1974 zijn doctoraal. Daarna kwam hij in dienst van de Universiteit Utrecht. De hoogleraar Regionale en Educatieve Geografie noemt onderwijsgeven 'een recht'. Hij doceert zijn vak aan studenten van zowel zijn eigen opleiding als van het University College, in het Nederlands of in het Engels.

Van der Vaart werd tweemaal genomineerd als docent van het jaar maar won niet. "Als troost vroeg Willem Hendrik of ik in de jury van de Docentenprijs wilde gaan zitten en dat heb ik toen gedaan." De afgelopen vijf jaar was hij ook onderwijsdirecteur bij Sociale Geografie en Planologie. In november draagt hij deze functie over aan Leo Paul.

In aanloop naar de invoering van het bachelor-masterstelsel in 2002, werd hij in toenemende mate actief binnen allerlei onderwijsorganen. Zo leidde hij bijvoorbeeld de 'projectgroep Tutoraat' van de bama-commissie. Nu vertegenwoordigt hij Utrecht in het prestigieuze 'Oxford Network'. In dat netwerk wisselen universiteiten van gedachten over het geven van hoogwaardig onderwijs binnen instellingen waar de druk op onderzoek erg groot is. Het netwerk is opgericht door onderwijsgoeroe en eredoctor van de UU Graham Gibbs.

Naast zijn werk aan de UU speelde Van der Vaart een grote rol in de herziening van de eindexamenprogramma's aardrijkskunde voor havo en vwo en was hij lid van de canoncommissie die de Nederlandse geschiedenis in veertig hoogtepunten heeft samengevat.

Gwenda Knobel

interview met Hans Oerlemans

"Laatst kwam er weer een journalist langs. Meneer Oerlemans, Het schijnt dat de zeespiegel stijgt. Moeten wij ons zorgen maken? Ja hoor eens, denk ik dan, dat hangt af van je persoonlijkheidsstructuur. Ik ontken niet dat de atmosfeer opwarmt, maar er zijn nog zoveel lacunes in onze kennis dat we onmogelijk precies kunnen voorspellen met hoeveel centimeter de zeespiegel in deze eeuw zal stijgen. Maar ja, de klimaatdiscussie is erg politiek geworden en politiek is digitaal, iets is 0 of 1. Het internationale klimaatpanel doet eraan mee, maar de klimaatsceptici net zo goed. Laatst zei ik tijdens een lezing dat ik de honger in de wereld en de aidsepidemie in Afrika zeker zulke ernstige problemen vindt als de opwarming van de aarde. De sceptici waren er als de kippen bij om mij in hun kamp te trekken, maar dat is onzin, want ik vind de opwarming van de atmosfeer wel degelijk een uiterst zorgelijke zaak. Maar moet ik een Afrikaanse vluchteling die dagen niet heeft gegeten, soms vertellen dat hij eigenlijk een klimaatprobleem heeft? Nee, ik ben even klaar met het klimaatdebat. Laten we ons eerst maar eens concentreren op de talloze blinde vlekken in onze kennis.

Ik ben in 1980 als meteorologisch onderzoeker bij de universiteit gaan werken. Ik hield me onder meer bezig met het modelleren van het gedrag van grote ijsmassa's zoals gletsjers, maar het werd me steeds duidelijker dat de modellen die we gebruikten op erg weinig gegevens gebaseerd waren. Als meteoroloog viel me vooral op dat er zo weinig bekend was over de invloed van het weer. Als het één graad warmer wordt, betekent dat dan dat er tien centimeter ijs meer afsmelt of een halve meter of een meter? Op dat soort vragen hadden glaciologen geen antwoord. Ik vond dat vreemd, en ik dacht: er is maar één manier om daar verandering in te brengen, ik ga het meten.

In 1987 heb ik, met enkele collega's, in Oostenrijk voor het eerst weerstations op een gletsjer gezet. Het waren eenvoudige zelfgebouwde constructies, een mast met wat sensoren en een doos met tweedehands tapes om de gegevens te registreren, want we hadden totaal geen geld. Ik werd voor gek versleten. Je stations vallen eraf of anders bevriezen je sensoren wel, kreeg ik te horen. Maar ik heb een technicus die dan zegt: 'O nee, kan het niet? Dat zullen we nog wel eens zien.' Die eerste keer zal ik trouwens niet snel vergeten, want het was een rampzalige zomer met enorm veel regen. We kampeerden aan de voet van de gletsjer op een uitstekende rotspunt. Het was uren lopen naar het dichtstbijzijnde dorp en de beken waren zo vol dat we op een gegeven moment niet meer weg konden. Het was domweg de tijd uitzitten. Uiteindelijk bleek dat maar één van de zes tapes had gewerkt. Eén station was zelfs volledig weggespoeld, daar hebben we niets van teruggevonden. Maar ik heb me niet laten ontmoedigen, want ik was overtuigd van onze aanpak. En terecht, want toen we het met meer geld en betere spullen op andere gletsjers overdeden, werd het een groot succes.

In 1995 heb ik op de Morteratschgletsjer in het Zwitserse Engadin voor het eerst een permanent weerstation neergezet. Dankzij dat station beschikken wij in Utrecht over de langste onafgebroken reeks meetgegevens die er van een gletsjertong bestaat. Ik heb de Morteratsch indertijd vooral uitgezocht omdat hij relatief gemakkelijk toegankelijk is. Mijn filosofie is: als je je wetenschap goed wilt doen, moet je zorgen dat je op de gletsjer zoveel mogelijk tijd hebt. Dus geen gedoe met tenten en zelf koken als dat niet strikt nodig is. Ik kan met de trein naar station Morteratsch, er pal naast staat een hotel en in drie kwartier lopen ben ik op de gletsjer. En het loont, want deze gletsjer levert uitstekende datasets op. Ik ga er een keer of vijf per jaar heen en ik ben er inmiddels dan ook redelijk ingeburgerd. Vooral met de directeur van de kabelbaan heb ik goed contact, omdat ik hem de sneeuwgegevens stuur. Maar ook de gemeente weet me te vinden. Ik heb nu al drie keer een wetenschappelijke conferentie in het plaatselijke congrescentrum voor ze georganiseerd.

De laatste jaren is meteorologisch onderzoek op ijskappen en gletsjers gemeengoed geworden, maar wij zijn op dit gebied echt de pioniers geweest. We hebben nu een stuk of vijftien permanente stations op Antarctica, Groenland, IJsland, Noorwegen en in de Alpen, met zulke goede apparatuur dat die ook bij een temperatuur van min zeventig blijft werken. Daarmee hebben we de afgelopen jaren een schat aan gegevens verzameld over de interactie tussen de atmosfeer en het ijsoppervlak en ik durf zonder meer te stellen dat die informatie tot betere modellen van het klimaat in de poolgebieden heeft geleid.

De grote uitdaging voor de komende jaren is om meer zicht te krijgen op wat er op Groenland en Antarctica gebeurt. Wat Groenland betreft lijkt duidelijk dat aan de randen iets meer ijs afsmelt dan er in het centrum bijkomt. Maar van Antarctica weten we niet of het totale volume aan ijs toe- of afneemt. Daarom ga ik me de komende jaren concentreren op de dynamica van de grote gletsjers in de poolgebieden.

Vergeleken met grote buitenlandse instituten zijn wij maar een kleine groep, dus om mee te kunnen blijven doen, moeten wij beter zijn dan de concurrentie. Dankzij onze ervaring lukt dat tot nu toe aardig, want onze weerstations zijn beter en robuuster, en ze meten meer parameters. Toch heb ik een paar keer overwogen om uit Utrecht weg te gaan naar een instituut met meer financiële mogelijkheden. Vijf jaar geleden stond ik op het punt om een aanbod uit Stockholm te accepteren, maar net op dat moment kreeg ik de Spinozaprijs en die kun je niet meenemen naar het buitenland.

Al met al zit ik nu al meer dan twintig jaar in sneeuw en ijs, vreemd als je bedenkt dat ik eigenlijk waterbouwkundig ingenieur had willen worden. Toen ik op de middelbare school zat, werden de Deltawerken aangelegd en ik vond dat enorm fascinerend. Daar wilde ik wel aan meewerken. Maar toen mijn vader het er met de klassenleraar over had, zei die: 'Oerlemans ingenieur? Daar is hij veel te theoretisch voor. Hij moet natuurkunde of zoiets gaan studeren.' Mijn vader was een vrij autoritaire man, dus er viel verder niet over te praten. Het werd natuurkunde. Of die klassenleraar het goed had gezien? Ik denk het wel. Ik was vast ook gelukkig geworden als ingenieur, maar of ik mijn talent dan net zo optimaal benut had als nu? Ik betwijfel het ten zeerste."

CV

Hans Oerlemans (56) trad in 1976 als onderzoeker in dienst bij het KNMI. In 1980 stapte hij over naar de Universiteit Utrecht, waar hij in 1989 werd benoemd tot hoogleraar meteorologie. In 2001 kreeg hij de Spinozapremie, ook wel de Nederlandse Nobelprijs genoemd. Vorige week vrijdag ontving hij in Stockhom een eredoctoraat. Na Nobelprijswinnaar Gerard 't Hooft, wiskundige Hans Duistermaat en chemicus Henk Lekkerkerker wordt Hans Oerlemans op maandag 8 oktober door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen geïnstalleerd als vierde Utrechtse Akademiehoogleraar.

Meer info: www.ublad.uu.nl/oerlemans

Erik Hardeman

Zero alcohol

Uit een in 2000 door het Centrum voor Verslavingsonderzoek uitgevoerd onderzoek over de drinkcultuur binnen het Nederlandse studentenleven is gebleken dat vier procent van de Nederlandse studentenpopulatie geen alcohol drinkt. Twee van de vier procent van deze geheelonthouders heeft nog nooit alcohol gedronken. De andere twee procent is er ooit mee gestopt.

Studenten vormen de bevolkingsgroep waarbinnen de meeste alcohol vloeit. Mannelijke studenten drinken gemiddeld twintig en vrouwelijke studenten gemiddeld acht glazen alcohol per week. Bij studentenverenigingen ligt het gemiddelde op 23 glazen per week.

Uit het onderzoek van het Centrum voor Verslavingsonderzoek bleek dat de kans op ernstige incidenten door alcoholgebruik onder studenten niet zo groot is omdat de drinkers meestal samen drinken en goed op elkaar letten. Bovendien probeert de universiteit - voor zover mogelijk - te stimuleren dat studenten die wél alcohol drinken, verantwoord ermee omgaan. Tijdens de Utrechtse Introductie Tijd is het daarom bijvoorbeeld verboden om sterke drank te schenken aan eerstejaars.

"Meer dan dit preventieve beleid kunnen we niet voeren", vertelt Carla Kuijpers, directeur van Studentenservice van de UU. "We hebben geen zeggenschap over wat een student drinkt, dat gebeurt buiten de colleges." Kuijpers wordt 'niet vrolijk' van de hoeveelheid alcohol die studenten consumeren. "De Nederlandse jeugd drinkt van alle jongeren in Europa het meeste alcohol. Ik drink zelf ook graag een glas wijn maar die grote hoeveelheid alcohol die de studenten tot zich nemen, lijkt me niet goed. Alcohol tast je lever en hersenen aan." Ter geruststelling van Kuijpers is de groep studenten die eerder een cola dan een biertje pakt er ook nog.

Sport

Tweedejaars biologie Eric Raterink (19) roeit bij Triton en mocht als eerstejaars van februari tot juli geen alcohol drinken.

"Op 8 februari zijn we in training gegaan. De trainingsperiode duurt elk jaar tot begin juli en in die tijd mogen eerstejaars roeiers niet naar feestjes en geen alcohol drinken. Dit om te zorgen dat we een goed ritme krijgen - op tijd naar bed en vroeg weer op - en om onze concentratie te verhogen. Het gaat wel makkelijk, na een dag trainen ben ik blij als ik 's avonds mijn bed in kan duiken, dan hoef ik echt niet meer naar een feestje toe. Ik ben in de trainingsperiode helemaal niet uitgegaan. Ja, één keer naar een verjaardag, maar toen zorgde ik wel dat ik voor twaalf uur thuis was. Af en toe miste ik de alcohol, vooral op van die warme dagen als ik mensen op terrasjes zag zitten met een biertje voor hun neus. Normaalgesproken drink ik vooral op feestjes behoorlijk wat bier. Omdat ik daar toch niet meer heenging, kostte het niet veel moeite om de alcohol te laten staan. Iedereen in mijn studentenhuis roeit of heeft geroeid en ze hebben allemaal een alcoholvrije periode door moeten maken, dat maakt het makkelijker. Voor en na de trainingsperiode zijn er feesten waar we wel alcohol mogen drinken. Als je zo'n lange tijd geen alcohol drinkt, voel je het na één biertje al. Het feest aan het eind van de alcoholvrije periode was dan ook een goedkoop avondje voor mij. Nu het weer mag, drink ik net zoveel bier als voor ik ermee stopte. Ik vind het gezellig om een biertje te nemen op een feestje of tijdens het uitgaan. Als ik in februari weer in training ga, pas ik mijn alcoholgebruik wel weer aan."

Vies

Derdejaars pedagogiek Aurelie Lange (20) vindt alcohol niet lekker smaken.

"Ik drink geen alcohol omdat ik het niet lekker vind. Het ene drankje is iets minder vies dan het andere, maar de alcoholsmaak blijft. Met die hele hype van dronken zijn heb ik ook niks; het drinken om het drinken en de dronkenschap als iets cools, dat vind ik echt stom. Bij een biertje op het terras of een wijntje bij de maaltijd kan ik me nog wat voorstellen maar dat drinken als bezigheid op zich slaat nergens op. Als ik een drankje zou vinden dat ik wel lekker vind, zou ik het daarom nog steeds niet drinken. Ik heb zelf nooit gedronken, alleen af en toe met Oud & Nieuw een glaasje champagne met mijn ouders - alhoewel ik dan ook zoiets heb van; ik zit dit hier wel te drinken, maar ik vind het eigenlijk helemaal niet lekker. Als ik uitga, drink ik water of cola. Ik neem altijd een eigen flesje mee want soms vragen ze echt onwijs veel geld voor een glaasje kraanwater. Mijn vrienden drinken wel alcohol en daar heb ik geen probleem mee, ze zuipen zich toch nooit helemaal lam. En als iemand al dronken is, heb ik dat vaak niet eens door. Ik ga gewoon mee in het sfeertje dat er is en vermaak me prima. Ik heb wel het idee dat ik me minder snel helemaal laat gaan bij het dansen en dat ik eerder moe word, maar dat maakt niet uit. Als ik me moe voel, dan moet ik blijkbaar naar bed. Ik heb niet een of ander pepmiddel nodig om dan nog door te kunnen gaan."

Medicijn

Geert-Jan Smulders (23) is derdejaars technische informatica en mag geen alcohol drinken omdat zijn antibioticakuur dan niet aanslaat.

"Ik zit al vier maanden aan een antibioticakuur en daarom drink ik geen alcohol. Gedurende het grootste deel van mijn studententijd - al zeven jaar - dronk ik meerdere keren per week alcohol. Het afgelopen jaar werd dat iets minder, omdat ik nu serieus met mijn studie bezig ben. Doordat ik toch al weinig dronk, was het niet zo moeilijk om de alcohol helemaal te laten staan. Het gaat vanzelf, ik bestel gewoon cola, sinas of een combinatie van beide. Het uitgaan is absoluut anders zonder alcohol. Ik heb nog evenveel lol maar nu merk pas ik hoe ontzettend lomp dronken mensen eigenlijk zijn. Als je zat bent, merk je dat niet altijd. Vaak ontdek je pas de volgende dag dat je toch aardig ver heen was. Mijn vrienden hebben er geen probleem mee dat ik niet meer drink. Alleen een goede vriend met wie ik altijd veel biertjes dronk, vindt het jammer. We begonnen in onze dronken buien altijd luidkeels liedjes te zingen. Door de alcohol vergat ik namelijk dat ik helemaal niet kan zingen. Als het half jaar van mijn kuur voorbij is, zal ik weer gematigd gaan drinken. Alcohol speelt niet meer zo´n belangrijke rol. Het is vooral fijn om het te kunnen drinken als de gelegenheid zich voordoet, zoals bij een diner. Vroeger was alcohol voor mij de vereiste om een geslaagde avond te hebben. Als ik dan geen alcohol dronk, was de avond meteen een stuk minder leuk. Dat gevoel is nu weg, al word ik heus nog wel eens straalbezopen."

Tussen twee culturen

Derdejaars sociologie Cômeng Tang (20) heeft nog nooit alcohol gedronken en ziet geen enkele reden om dat te veranderen.

"Ik heb nog nooit alcohol gedronken en zal het ook nooit gaan doen. Ik heb dit nu twintig jaar volgehouden, waarom zou ik het dan niet de rest van mijn leven kunnen? Niet drinken is echt een gewoonte, ik heb geen excuus om niet te drinken maar ook niet om wel te drinken, dus doe ik het maar niet. Hierbij speelt mee dat mijn ouders niet drinken. Uit mezelf heb ik nooit de drang gevoeld om alcohol te drinken, ook niet toen ik zag dat anderen het wel dronken. Ik denk dat dat komt doordat ik tussen twee culturen leef, mijn ouders komen uit Hongkong en ik ben opgegroeid in Nederland. Hierdoor ben ik niet helemaal Hollands maar ook niet echt een Chinees. Ik heb me nooit sterk met een van beide culturen geïdentificeerd en niet de neiging gehad me aan te passen. Ik heb het gevoel dat ik juist daardoor een vrijheid heb gekregen om mijn eigen keuzes te maken en mijn eigen waarden vast te stellen. Als mensen me een biertje aanbieden, vind ik het niet ongemakkelijk om dat af te slaan, dat is mijn keuze. Bovendien heb ik dat biertje niet nodig om plezier te hebben. Ik ga zelden uit dus ik kom niet vaak in aanraking met mensen die bier drinken. Als dat wel het geval was, zou ik nog steeds geen alcohol drinken want voor groepsgedrag ben ik niet gevoelig. Ik geniet er juist van dat ik niet drink; ik ben dan wel een student maar conformeer me niet aan de heersende normen."

Een verbod van God

Nizar Moayeri (27) is twee maanden geleden afgestudeerd in de geneeskunde. Zijn geloof staat het drinken van alcohol niet toe.

"In Nederland is het gebruikelijk om als bedankje een flesje wijn te geven, maar dat kan ik niet aannemen. Ik ben praktiserend moslim; het drinken van alcohol is voor mij verboden.

Als ik alcohol drink is dat een zonde en kan ik een straf van God verwachten. Vroeger dronken moslims trouwens wel naar hartelust alcohol. Toen was het alleen verboden tijdens het gebed, want dan moest je geest helder zijn zodat je je geheel tot God kon wenden. Later zijn er nieuwe verzen geopenbaard waarin alcohol geheel verboden werd.

De meeste van mijn allochtone vrienden drinken ook niet, maar mijn autochtone vrienden gebruiken juist allemaal alcohol. Ik vraag altijd of ze, als ik er bij ben, iets anders willen bestellen. Ik vind het niet prettig als ze in mijn bijzijn alcohol drinken. Sommigen respecteren dit, anderen zeggen 'doe niet zo raar' en pakken toch een biertje.

Ik mis het drinken niet, die penetrante geur van whisky en andere dranken is nou niet bepaald uitnodigend. Ik ben blij dat ik uit mezelf al deze aversie tegen alcohol heb, anders zou het een stuk moeilijker zijn het verbod na te leven.

In 2004 heb ik de studentenvereniging Insan opgericht omdat bij de bestaande verenigingen altijd zoveel alcohol gedronken wordt, wij doen dat niet. Ik zou het alcoholgebruik willen ontmoedigen, alcohol drinken heeft zoveel nadelige effecten en een avond kan net zo leuk zijn zonder alcohol. Probeer het maar eens!"

Knus met z´n allen, maar wel zelfstandig

Ook het nog te bouwen MAX City-complex aan de Europalaan kwam in het onderzoek naar voren als een geliefde woning onder studenten. Eveline: "Daar waren we best verbaasd over, omdat de locatie nou niet heel aantrekkelijk is. Blijkbaar willen studenten zelfstandig wonen, maar dan wél met andere studenten en pas-afgestudeerden in één complex. Dat is een interessante ontwikkeling, en dat biedt voor de gemeente Utrecht en de SSH perspectieven. De locatie is dus een stuk minder belangrijk, zolang het complex er maar goed uitziet, het betaalbaar is, en het een soort campusgevoel uitstraalt." In MAX is een bibliotheek, internetcafé, sportcentrum en mogelijk een supermarkt gepland.

Verder is een grappige conclusie is dat de top tien van populaire wijken van studenten in Utrecht niet verschilt met die van vijf jaar geleden. Ook toen stond het centrum bovenaan, gevolgd door de wijken in Noordoost-Utrecht, bijvoorbeeld Vogelenbuurt en Wittevrouwen. En ook toen sloot de wijk Overvecht de rij. "Het centrum is inderdaad mateloos populair, en dat zie je vooral aan de maximale huurprijs die studenten over hebben voor deze locatie", vertelt Gijs. Uit het woonbeelden-onderzoek blijkt namelijk dat veertig procent van de respondenten bereid is om 390 euro te betalen voor een kamer van 17 vierkante meter in de Voorstraat, hartje centrum. Verder laten de studenten weten een kamer in een omliggende gemeente niet interessant te vinden. Een kamer in studentencomplex De Warande wordt door de respondenten dan ook gezien als minst aantrekkelijk.

Zelf hebben Eveline en Gijs ook te maken met de Utrechtse woningmarkt.

Gijs woont samen met z´n vriendin op een etage met eigen voorzieningen in een huis waar ook kamers worden verhuurd en heeft het prima naar z´n zin. Eveline heeft minder geluk want ze moest een tijdje geleden haar kamer verlaten en woont nu tijdelijk bij haar ouders. "Ik wist van tevoren dat het om een tijdelijke kamer ging, maar het vinden van een nieuwe kamer gaat niet zo makkelijk. Overigens zou ik zelf, net als de meeste studenten, ook een zelfstandige huurwoning willen. Het liefst op fietsafstand van het centrum van Utrecht. Als iemand nog iets voor me weet???"

Een eigen huis, en altijd iemand in de buurt

Marjolein Versteeg

Hoogleraar demografie Pieter Hooimeijer kreeg vorig jaar de vraag van de SSH en de gemeente Utrecht of hij studenten had die het kamertekort in de stad wilden onderzoeken. Gijs en Eveline bleken meteen enthousiast dit in het kader van hun master Stadsgeografie te doen. Het afgelopen jaren namen de twee studenten de huidige en de gewenste woonsituatie van de Utrechtse student en starter nauwkeurig onder de loep.

Begin april stuurden ze een digitale enquête naar alle studenten van de Hogeschool Utrecht en de Universiteit Utrecht. Daarnaast benaderden ze Utrechtse starters op de woningmarkt, door een verkorte enquête naar ingeschrevenen bij Woningnet en alumni van de UU te sturen. Bij het verzenden van de enquête kregen Eveline en Gijs hulp van verschillende studentenbalies. Die stuurden de enquête in een massamail naar hun studenten. "De dag dat de enquête uitging, was behoorlijk spannend. Zouden we al reacties krijgen? Toen we na een paar minuten in onze server keken bleek deze al bijna overbelast te zijn, we hadden al honderden reacties gekregen!", vertelt Gijs. Eveline: "Misschien kwam het ook omdat we onder de inzendingen een laptop en iPod zouden verloten. Hoe dan ook, het was geweldig om te zien dat zoveel studenten de moeite namen om het in te vullen." Gijs vervolgt: "De Utrechtse studentenpopulatie telt zo´n 61750 studenten, en we hebben in totaal 6791 ingevulde enquêtes terug gekregen. Dat is ongeveer 11 procent en daar zijn we zeker niet ontevreden over".

Een kamer op het Domplein

"Over de invulling van de enquêtes hebben we lang en goed nagedacht, vooral omdat we zoveel mensen wilden benaderen", vertelt Gijs. "Wat we bijvoorbeeld heel belangrijk vonden, is dat we de respondenten reële vragen zouden stellen waar alleen een reëel antwoord op mogelijk is. Als we bijvoorbeeld de vraag zouden stellen 'Waar zou je het liefste willen wonen?', had waarschijnlijk bijna iedereen 'een kamer op het Domplein' geantwoord. Dat is dus niet realistisch." Gijs legt uit: "We hebben daarom woonbeelden geschetst van kamers en zelfstandige huurwoningen op een bepaalde locatie met een bepaalde prijs en een bepaalde grootte, waarbij de respondent kon aangeven of hij een kamer of een huurwoning zoekt en vervolgens op welk aanbod hij in zou gaan. Op die manier kon een zogenaamde acceptatiehiërarchie worden opgesteld."

Een opvallende conclusies uit het onderzoek is dat studenten meer behoefte hebben aan een zelfstandige huurwoning dan aan een kamer. Ruim 2500 kamerbewoners zouden hun kamers zó inruilen voor een zelfstandige huurwoning, en hebben daar maximaal 440 euro voor over. Een zelfstandige huurwoning in De Uithof hoeft echter niet zo nodig van de respondenten, daar wonen studenten klaarblijkelijk toch nog liever gezellig op een kamer met gedeelde faciliteiten.

Ton Jochems, directeur van de SSH, gelooft echter niet zo in die laatste uitkomst: "Misschien dat studenten die wat verder gevorderd zijn in hun studie niet van een kamer in de stad naar een kamer in De Uithof willen verhuizen. Maar de zelfstandige eenheden in De Bisschoppen zijn zeer populair. Zeker omdat ze financieel aantrekkelijk zijn. Ze kosten namelijk, na aftrek van huurtoeslag, ruim tweehonderd euro voor een ruimte met eigen douche, toilet en keuken. Het nieuwe studentencomplex Casa Confetti in De Uithof, met 257 zelfstandige huurwoningen en 120 kamers, kunnen we dan ook met gemak drie keer verhuren."

Kamernood blijft

Waar de SSH wel van schrok is het feit dat de absolute kamernood, ondanks het bouwen van nieuwe studentencomplexen en in weerwil van andere berichten in de landelijke media, maar minimaal is afgenomen. In 2002, de vorige keer dat een dergelijk onderzoek werd gehouden, zochten 2030 studenten nog een kamer tegenover een huidig kamertekort van 1935 kamers. Een logische verklaring is dat het aantal Utrechtse studenten in de afgelopen vijf jaar met ruim tienduizend studenten is toegenomen. Maar Jochems wanhoopt niet: "Tegenover dit nauwelijks geslonken theoretische tekort, staat de drastisch gedaalde wachttijd voor een kamer op één van de grote SSH-complexen. Die wachttijd is namelijk in vier jaar tijd verminderd van twintig naar twaalf maanden. Dat wijst gelukkig wel degelijk op effect van onze bouwproductie." Uit het onderzoek blijkt overigens dat studenten die een studentenkamer zoeken vooral kamers accepteren in de studentencomplexen Tuindorp-West, Cambridgelaan en IBB, waarbij dat laatste complex veruit het populairste is.

Eveline en Gijs concluderen aan het eind van het onderzoek dat als er 2500 zelfstandige huurwoningen voor (afgestudeerde) studenten worden gebouwd, er ongeveer 1500 kamers vrijgemaakt kunnen worden. Veel afgestudeerden blijven namelijk na hun studie plakken in hun studentenkamer, omdat er onvoldoende doorstroommogelijkheden naar zelfstandige huurwoningen zijn. Jochems laat weten deze suggestie serieus te nemen: "In de komende periode van vier jaar gaan we meer nadruk leggen op zelfstandige woningen voor afgestudeerden. We hebben meer dan vierhonderd woningen voor afgestudeerden in de planning. Ook voor studenten bouwen we inmiddels vrijwel uitsluitend zelfstandige woningen, bijvoorbeeld op de Yavaridreef in Overvecht en Casa Confetti in De Uithof."

NOOT:

Op donderdag 4 oktober wordt het onderzoek officieel gepresenteerd aan de SSH, de gemeente Utrecht en andere geïnteresseerden. Je kunt het hele onderzoek ook nalezen op http://woononderzoek.geo.uu.nl

Het burgemeesterreferendum:

'Grijp je kans, ook al is de keuze beperkt'

Armand Heijnen en Janny Ruardy

Aleid Wolfsen: 'Ik ben een man van het draagvlak'

Wie is Aleid Wolfsen?

"Ik heb rechten gestudeerd in Groningen. Pas op m'n 25ste begon ik daarmee. Ik was werkstudent, had een baan als parketsecretaris in Zwolle, woonde daar en reisde naar Groningen. Ik ben dus niet geheel ondergedompeld geweest in het studentenleven."

En de politieke ambitie?

"Die heb ik altijd gehad. Toen ik trouwde, ben ik lid geworden van de PvdA. Een paar jaar later werd ik voorzitter van de afdeling Oldenbroek en gemeenteraadslid. Ik stopte met politiek, toen ik rechter werd in Amsterdam. Politiek en rechtspraak moeten gescheiden blijven. Ik ben er ook tegen dat rechters in de Eerste Kamer zitten."

Wat lijkt je aantrekkelijk aan het burgemeestersambt?

"Ik ben volksvertegenwoordiger, zit nu voor de derde termijn in de Tweede Kamer en ik zou het fantastisch vinden om op lokaal niveau bestuurlijk actief te zijn."

Waarom Utrecht?

"Utrecht is voor mij een bijzondere stad. Ik kwam hier vóór m'n sollicitatie zeer geregeld, omdat de sfeer me erg aanspreekt. Het is hier gezellig winkelen in een aangename oude binnenstad, met alles op loop- en fietsafstand. Ik hou van kamperen en koop altijd bij Kathmandu op de Oudegracht m'n kampeerspullen, prachtige zaak.

Wat zijn je ambities met de stad?

"Een van de kerntaken van een burgemeester is openbare orde en veiligheid. Daar wil ik accenten leggen. Ik zwerf tijdens de campagne door de wijken en slaap bij mensen, omdat ik samen met de bewoners beleid wil maken. Als je het over politiebeleid hebt, zou het kunnen zijn dat je prioriteiten op Kanaleneiland anders komen te liggen dan elders in de stad."

En als mensen Geert Wilderswensen hebben?

"Je moet wel helder zijn, de koers moet vaststaan, niet talmen. De vroegere wethouder Hans Spekman deed dat heel goed. Het gaat om draagvlak, hoor en wederhoor."

Waarom moet de Utrechtse student op Aleid Wolfsen stemmen?

"Om een paar redenen. Studentenhuisvesting heeft de grootste prioriteit. Deze stad heeft de grootste en beste universiteit, ook de hogeschool is van belang trouwens. In de profielschets van de stad staat dat we de grootste universiteit hebben, maar niet dat de universiteit, volgens de Sjanghai-ranking de beste van Nederland is. Die trots moet je, ook als gemeente, uitdragen.

Verder moeten de voorzieningen moeten op peil zijn. Ik wil dat iedereen fatsoenlijk kan fietsen door de stad en dat je je fiets kunt parkeren.

Veel studenten gaan na hun studie de stad uit, richting Amsterdam. Dat is jammer. De economische bedrijvigheid is in deze regio ok, maar toch moet Utrecht meer doen aan behoud van de werkgelegenheid."

Wat is de betekenis van universiteit en hogeschool voor de stad?

"Als ik burgemeester word, ga ik aan studenten vragen wat ze voor de stad kunnen betekenen. Ik was bij Forza Friends, een voetbalclub voor verstandelijk gehandicapten. Daar zaten drie studenten van een studentenvereniging, die elke zaterdag vrijwilligers begeleiden van dit elftal. Ik sprak met die jongens. Zij willen wat voor de stad waar ze studeren betekenen."

Volgens de peiling gaat minder dan dertig procent van de bevolking stemmen? Studenten zijn al helemaal niet te porren!

"Ik kan me dat goed voorstellen, maar ik heb de procedure niet bedacht. Er zijn twee dezelfde mannen geselecteerd. Ik ben een sociaal-democraat, Pans ook. Ik hoop dat ze ons beoordelen op inhoud. Als je de kans krijgt om op een burgemeester te stemmen, zou ik die niet laten schieten, ook al is de keuze beperkt."

Wat onderscheidt je van Ralph Pans?

"Onze methode van werken, hij is bestuurder geweest en kent de Haagse bureaucratie, ik kijk meer vanuit de bevolking doordat ik volksvertegenwoordiger ben."

Ralph Pans: 'Ik ben vooral een doener'

Wie is Ralph Pans?

"Ik ben in Maastricht geboren, maar ging in de andere uithoek van Nederland studeren, in Groningen. De studiekeuze was een soort afvalrace: Nijmegen was me te katholiek, Tilburg had toen nog geen universiteit, Amsterdam was te veel randstad, en toen ik van neefjes hoorde dat Groningen zo'n leuke studentenstad was, ben ik daarheen getogen. Nooit spijt van gehad."

En de politieke ambitie?

"Ik wil graag aanpakken. Dat heb ik van kleins af aan. In mijn studententijd was ik voorzitter van de rechtswinkel. Mijn linkse hart klopte al vroeg, hoewel ik weinig tijd overhield voor die écht woelige dingen die eind jaren zestig, toen ik studeerde, aan de hand waren. Ik had het te druk als redacteur van rechtenblad Ars Aequi, als sporter en als student-assistent."

Waarom burgemeester van Utrecht?

"Ik heb me mijn hele loopbaan intensief beziggehouden met de publieke zaak en het lokaal bestuur. Zo'n burgemeesterschap vind ik dan eigenlijk een heel logische stap. Vooral de dynamiek van Utrecht spreekt me erg aan: het hart van Nederland, maar daarmee ook het meest ontvankelijk voor een infarct. Heel uitdagend om daar duurzame oplossingen voor te bedenken!"

Welke ambities heb je met de stad?

"Utrecht blinkt uit in het bedenken van ad hoc-oplossingen. Daar komt verandering in, als het aan mij ligt. Zo'n infarct in en rond de stad zie je het meest duidelijk aan het verkeer. Dat is echt een probleem: files, treinvertragingen, onveiligheid in de stad, voor fietsers bijvoorbeeld. Dat los je niet op met nóg meer bussen. In Utrecht zelf heb je echt hoogwaardig openbaar vervoer nodig, een tram, op bepaalde punten zelfs ondergronds. De ambitie moet zijn: Utrecht is goed ontsloten, en tegelijk de duurzaamste en milieuvriendelijkste stad van Nederland. Om die ambitie waar te kunnen maken, moet het gemeentebestuur af zien te komen van zijn stroperigheid."

Waarom zou een student op Ralph Pans stemmen?

"De studentenhuisvesting, daar wil ik wat aan gaan doen. Nu betalen studenten vaak nog te veel geld voor kamers die het predikaat woning nauwelijks verdienen. Wij kunnen als stad trots zijn op onze universiteit, maar dan moeten we de stad ook aantrekkelijk maken voor studenten. Waar ik echter vooral op wil wijzen is dat veel stedelijke problematiek voor alle inwoners geldt, niet alleen voor studenten: fietsdiefstal, verkeersstromen, cultuuraanbod, werkgelegenheid..."

Wat is de betekenis van universiteit voor de stad?

"De stad zou voor het oplossen van dit soort problemen meer met de universiteit kunnen samenwerken. Er is in de gemeente veel vraag naar innovatie, en die is te halen bij de UU. Dat gebeurt ook al wel, maar naar mijn idee nog veel te weinig. Je zou het talent dat in je stad aanwezig is maximaal moeten zien te benutten. Ik zou veel meer samenwerkingsprojecten tussen universiteit en stad willen, bijvoorbeeld afspraken over stageplekken voor studenten. Het is altijd heel verfrissend om jonge mensen in je organisatie te hebben rondlopen; die stellen nog vragen die anders nooit gesteld zouden worden."

Waarom stemmen?

"Tegen studenten of medewerkers die aarzelen of ze hun stem moeten gaan uitbrengen zou ik willen zeggen: 'Je keuzemogelijkheid is beperkt, helemaal waar, maar je hebt wel een keuze. Als je een stem mag uitbrengen, doe het dan.' Zonder te stemmen maak je het je toekomstige burgemeester heel lastig om een vliegende start te maken, om gezag te hebben."

Wat onderscheidt je van Aleid Wolfsen?

"Ik ben veel meer een doener dan Aleid, en een meer ervaren bestuurder. Ik heb in mijn carrière kunnen laten zien dat ik er klaar voor ben om een grote stad te leiden. Wolfsen is toch meer de rechter die bij de bevolking gaat aftasten wat hij moet gaan doen. Ik spreek de bevolking óók, maar heb wel al duidelijk omlijnde ideeën van waar het met Utrecht naar toe moet. Ik denk dat Utrecht dat soort 'lef' nodig heeft; de tijd van experimenteren is voorbij."

Burgemeestersdebat op donderdag 4 oktober van 12.15 uur tot 13.30 uur in het Educatorium, Zaal Megaron.

Knetterlam is ook niet gezellig

In de Beurs drinkt vierdejaars rechtenstudente Saskia (21) een biertje. Ze zit aan een tafeltje met drie collega's uit de Monza. De vraag wat ze ervan vinden als iemand niet drinkt, verbaast hen nogal. De vier meiden zijn het er over eens dat een biertje drinken gezellig is, maar dat je niemand kunt verplichten om te drinken. Saskia: "Het is voor mij echt geen probleem als iemand om wat voor reden dan ook niet meedrinkt.

Toch zeggen de vier er weleens iets van als iemand aan de bar in de Monza, omringd door honderden drinkende studenten, de hele avond cola bestelt. Saskia: "Zoiets van 'zo jij gaat een heftige avond tegemoet'. Maar dat is echt als een grapje bedoeld, ik zou nooit iemand onder druk zetten om alcohol te drinken."

Als Saskia zelf uitgaat, worden er wel altijd biertjes gedronken. "Gewoon voor de gezelligheid en omdat het lekker is. Het komt eigenlijk nooit voor dat ik een keer oversla." De andere drie beamen dat meteen. Saskia begint te lachen: "Ik wil echt niet overkomen als een alcoholist, maar ook op een terrasje bestel ik meestal wel een biertje. Het doel is niet om dronken te worden, maar ik houd het met een drankje op langer vol en ik heb meer plezier. Ik vind het daarom juist wel knap als je nuchter blijft, en toch de hele nacht door kunt gaan en het naar je zin hebben."

Volgens Saskia worden mensen bovendien niet per se gezelliger als ze wat drinken. "Nou ja zij wel, haha", grapt ze met een blik op een van haar collega's. "Ik heb wel een paar vriendinnen waar ik echt heel erg om kan lachen als ze wat drinken. Maar zonder drank op zijn het ook hele leuke meiden hoor! Het is niet dat ik hen alleen maar zie als ze wat ophebben."

De conclusie van de meiden is hetzelfde: drinken of niet drinken, dat moet iedereen helemaal zelf weten. Saskia: "Uiteindelijk heb je toch eerder last van iemand die knetterlam in de kroeg staat en vervelend doet, dan van iemand die de hele avond niks gedronken heeft."

IK