Erik Hardeman
Het moment staat hem nog helder voor de geest. "Na een vergadering vroeg Pieter of ik even tijd had. Ik wil jou als vice-decaan was zijn boodschap. Ik wist niet wat ik hoorde. Ik was wetenschapper en het idee van een toch behoorlijk fulltime bestuursbaan was nooit bij me opgekomen. Ik heb nog nooit zo lang over een verzoek nagedacht. Maar er was onder de aardwetenschappers geen duidelijk alternatief, ik vond dat ik het moest doen."
Het is nu vier jaar later en Bert van der Zwaan heeft nog geen minuut spijt gehad van zijn besluit. Hij geniet van het bestuurswerk, dat hem blijkens de vrijwel unanieme waardering in en buiten zijn faculteit op het lijf is geschreven. Ook zelf is hij steeds meer overtuigd geraakt van de juistheid van zijn beslissing. "Als ik me uitsluitend op de wetenschap had gericht had ik op mijn vakgebied misschien wel de allerhoogste top bereikt, maar het is maar de vraag hoe gelukkig ik dan zou zijn geworden. De grootste wetenschappers zijn betrekkelijk monomaan. Het interesseert ze bij wijze van spreken geen zak of er iemand naast ze dood neervalt, hun microscoop gaat voor. Zo zit ik niet in elkaar. Ik mis ook het geduld om eindeloos minutieuze facetten van een bepaald probleem uit te pluizen. Mijn grootste kracht ligt op het snijpunt van wetenschap, organisatie en het ontwikkelen van nieuwe perspectieven. Ik vind het heel opwindend om mensen uit verschillende hoeken met elkaar in contact te brengen met het idee: daar komt iets nieuws uit. En die kans krijg ik in dit werk volop."
Hij werd geboren in 1952 in zoals hij zelf zegt 'een bijna volmaakt ARP-gezin' in Voorschoten. "Mijn vader was opgeleid als smid en werd later bedrijfsleider van een zilverfabriek. Hij was en is bij tijd en wijle nog steeds heel steil, maar wel opmerkelijk open voor andere meningen, eerlijk en recht door zee. Maatschappelijke verantwoordelijkheid en hard en consciëntieus werken, telden zwaar bij ons thuis. Vandaar waarschijnlijk dat ik nog steeds veel van mijn studenten, maar ook van mezelf eis."
Hij twijfelde lang over een studie biologie, maar koos uiteindelijk voor aardwetenschappen aan de VU. Zijn biologische interesse verloochende zich echter niet, want hij raakte verslingerd aan de paleontologie, het onderzoek naar miljoenen jaren oude fossielen. Na zijn kandidaats vertrok hij naar Utrecht, waar micro-paleontoloog Drooger zijn leermeester werd. "Drooger was een autoriteit op dit gebied en na mijn afstuderen besloot ik bij hem te promoveren. Hij was een scherp denker, maar hij kon onvoorstelbaar bot zijn tegenover mensen die hij niet goed kende. Hij kon bij tegenspraak vloeken in tien talen en deed dat met veel animo, maar als je hem beter leerde kennen, merkte je dat hij het juist buitengewoon op prijs stelde als je hem zijn vet gaf en zijn argumenten zo scherp mogelijk counterde. Nou, dat lag mij wel, dus nadat we bevriend waren geraakt, hebben we debatten op het scherpst van de snede gevoerd.
"Ik heb wel wat van Drooger, ja. Ik kan ook heel frontaal zijn, te frontaal soms, maar ik vind nu eenmaal dat discussies niet gediend zijn met omfloerste theses en onduidelijkheid. Ik ben minder heetgebakerd, maar wel heel ongeduldig, ik kan slecht tegen mensen die zeuren. Maar een van mijn betere eigenschappen is, denk ik, dat ik net als Drooger houd van tegenspraak. Hoe scherp ook de tegenwind, ik zal een op niveau gevoerd debat nooit zo maar afbreken."
Na zijn promotie kreeg Bert van der Zwaan in 1982 in Utrecht een aanstelling als onderzoeker. Hij bestudeerde fossielen van eencelligen en raakte meer en meer geboeid door vragen rond de samenhang van ecologie en evolutie, maar zegt hij, dat was op dat moment in kringen van aardwetenschappers nog een groot taboe. Biologen en geologen spraken nauwelijkst met elkaar. Doodzonde, want voor mijn gevoel bleef daardoor een uiterst boeiend wetenschapsgebied braak liggen."
Net op dat moment begon global change prominent op de agenda te komen en duidelijk was voor de jonge paleontoloog dat er een toenemende behoefte zou komen aan de studie van de biosfeer. 'Een kruising tussen een aardwetenschapper en een bioloog is daarvoor perfect', zei hij een paar jaar geleden in het blad Bioscope van de toenmalige faculteit Biologie. 'Biologen weten veel van het systeem, maar missen het idee van lange tijdschalen. Aardwetenschappers weten alles van rampspoed en al het moois uit het verleden, maar passen dat niet toe op de toekomst van het biologische systeem.'
Omdat hij in Utrecht geen gehoor kreeg, week hij in 1992 gedeeltelijk uit naar Nijmegen, waar de bereidheid tot samenwerken wel aanwezig was. "Daar zijn we in feite gestart met het vak dat nu biogeologie heet. Voor mij was het fascinerend dat ik opeens levende exemplaren kon bestuderen van beesten die ik tot dan toe alleen kende als zestig miljoen jaar oude fossielen, maar maatschappelijk was vooral van belang dat de processen die wij in het klein bestudeerden, in het groot voorkwamen bij klimaatveranderingen.
"Het was uiterst vernieuwend onderzoek", vervolgt Van der Zwaan, "maar het was wel bergopwaarts roeien, want niemand zag er heil in, ook onderzoeksfinancier NWO niet. Toenmalig decaan Vlaar van Aardwetenschappen in Utrecht noemde het 'pathetisch' dat ik als geoloog samenwerkte met biologen. Dat was de sfeer. Pas drie jaar later hebben we voor het eerst geld van NWO gekregen, maar het duurde tot 1998 voordat onze aanpak ook in Utrecht voet aan de grond kreeg. Dat was vooral te danken aan de inspanningen van biologie-decaan Wiel Hoekstra, die als microbioloog grote interesse had in de evolutie. Zo zie je hoe persoonlijke contacten en interesses een cruciale rol kunnen spelen in de ontwikkeling van de wetenschap."
De inspanningen van Van der Zwaan en vele anderen leidden in 2004 tot de oprichting van het Darwin Centrum voor Biogeologie, een samenwerkingsverband van vier universiteiten en twee onderzoeksinstituten, waarvan Van der Zwaan de eerste directeur werd. Dankzij een NWO-subsidie van 8 miljoen euro is dat centrum inmiddels een van Utrechts wetenschappelijke paradepaardjes, maar voor Van der Zwaan was dit succes geen reden om op zijn lauweren te rusten. Integendeel, ook als decaan van de faculteit Geowetenschappen heeft hij grote plannen.
"Toen we indertijd tot de vorming van die nieuwe faculteit besloten, was er de nodige scepsis, want wat hadden de harde bèta's van geofysica te zoeken bij zulke typische gamma's als stadgeografen en ruimtelijke economen? Maar ik heb die scepsis nooit gedeeld. Met het oog op de toekomst vind ik één faculteit waarin de aarde in al zijn facetten zichtbaar is, juist van het grootste belang. Natuurlijk, het zijn twee totaal verschillende disciplines, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen kunnen ze niet meer zonder elkaar. Je kunt je tegenwoordig toch geen discussie over de ruimtelijke ordening van Nederland meer voorstellen zonder dat het zowel gaat over de verstedelijking als over het milieu, de dijk- en kustbewaking en het grondwaterpeil? Geografen, aardwetenschappers en milieukundigen zullen steeds intensiever gaan samenwerken. Daar ben ik heilig van overtuigd."
Om die eenheid in verscheidenheid ook ruimtelijk gestalte te geven, wil Van der Zwaan grote delen van zijn faculteit concentreren in nieuwbouw aan het Princetonplein, pal naast het gebouw van TNO. Op de achtergrond staat zijn ambitie om van Utrecht hét geo-centrum van Nederland te maken, zoals hij vorig jaar toevertrouwde aan faculteitsblad Questa. "Dat wil niet zeggen dat ik vind dat alle Nederlandse geowetenschap naar Utrecht moet komen", relativeert hij die uitspraak. "Concurrentie is goed, maar ik wil de regio Utrecht, dus inclusief het KNMI, TNO, het Milieu en Natuur Plan Bureau en het RIVM, wel tot hét landelijk expertisecentrum maken op het gebied van aarde en klimaat. Sterker nog, ik wil met deze club tot de vijf besten van de wereld gaan behoren." Hij kijkt de interviewer zelfverzekerd aan. "En dat gaat lukken ook."
Voor het welslagen van zijn plannen noemt hij samenwerking met externe partners van cruciaal belang. "Consortiumvorming in de wetenschap wordt steeds belangrijker. Helaas wordt door veel universiteitsbesturen nog vooral gedacht in lokale tegenstellingen. Wij van Groningen willen hoger op de ranglijst staan dan wij van Leiden. Ik vind dat kortzichtig, want zo'n houding voorkomt dat consortia met andere universiteiten voldoende zichtbaar worden. Ik wil onze kwaliteit optimaal inzetten en als dat het beste kan door nationale en internationale consortia te vormen, waarvan dus ook Nijmegen, Delft of Zürich deel uitmaken, dan wil ik die mogelijkheid hebben. Gelukkig komt daar in Utrecht steeds meer ruimte voor.
Wat mij betreft is het hoog tijd voor de universiteit van de BV Nederland. Ik heb absoluut geen problemen met onze Utrechtse operatie Focus en Massa, maar die moet er niet toe leiden dat we ons blindstaren op Utrechtse partners. Ik vind dat we serieus zouden moeten gaan nadenken over een landelijke Focus en Massa operatie, waarin we op een heldere manier de sterktes en zwaktes in Nederland in kaart brengen. Maar zoiets kan alleen als universiteiten complementair aan elkaar willen opereren.
Waarom hebben we in Nederland tien wiskundedepartementen? We hebben toch ook maar op twee plaatsen aardwetenschappen? Waarom zou je dingen die elders heel goed gebeuren, hier niet af kunnen stoten? Ook in Utrecht bespeur ik op dit punt nog grote aarzelingen. We hebben in dit land de schaal van de University of California. Waarom lukt het ons dan niet om net als daar alles in één universiteit te gooien met de bijbehorende keuzes? Ik zie de praktische problemen wel, maar ik vind dat er in Nederland te veel wordt gepraat vanuit het uitgangspunt: we willen wel praten, maar we willen vooral alles behouden. Dat moet echt veranderen."
Als een van de zeven decanen is Van der Zwaan nauw betrokken bij het universitaire bestuur. De steeds sterker wordende geluiden dat dat bestuur is losgezongen van de werkvloer, baren hem oprecht zorgen. "In onze faculteit merk ik er weinig van, maar ik hoor die geluiden natuurlijk ook. Persoonlijk denk ik dat je problemen kunt voorkomen door bestuurlijke processen dicht bij mensen te organiseren. Het is mijn taakopvatting dat een decaan heel persoonlijk met alle medewerkers moet kunnen praten over het inhoudelijke proces en bij ons kan dat gelukkig nog. In dat opzicht vind ik de omvang van deze faculteit optimaal."
Betekent dat dat hij sommige andere Utrechtse faculteiten wel erg groot vindt? Hoe diplomatiek ook verwoord, zijn antwoord laat weinig aan duidelijkheid te wensen over. "Ik denk dat we goed moeten blijven nadenken over de optimale grootte van bestuurlijke eenheden, want hoe groter de eenheid, hoe groter de neiging tot centralistisch bestuur. Ik pleit er niet voor om nu meteen weer alles op de schop te nemen. We moeten eerst vijf jaar rust hebben. Maar als we daarna weer gaan nadenken over de bestuurlijke organisatie van de universiteit, dan vind ik dat het criterium 'optimale bestuurlijke grootte' heel veel aandacht moet krijgen."
Op de vraag of hij tegen die tijd wellicht zelf lid is van het college van bestuur, geeft Van der Zwaan geen antwoord. "Ik ben nu 55 en ik heb besloten om volgend jaar een helder besluit over mijn toekomst te nemen. In principe ga ik dan terug naar de wetenschap, maar ik sluit andere mogelijkheden niet uit. Eind vorig jaar is mij van vele kanten gevraagd of ik rector zou willen worden als opvolger van Gispen en toen heb ik steeds nee gezegd. Allereerst omdat de dynamiek in mijn faculteit enorm is, inclusief de nog lopende vorming van het Utrechts Centrum voor Aarde en Klimaat, maar ook omdat ik nog niet weet of ik wel helemaal de bestuurlijke kant op wil. Het rectoraat is denk ik leuk, mits het over de inhoud gaat. Ik ben niet zo geschikt om linten door te knippen. Jaarlijks Sinterklaas ontvangen op het bordes van het Academiegebouw? Sorry, maar dat is in dit leven niet mijn absolute topambitie."
'Ik kan heel frontaal zijn, te frontaal soms'
'Ik ben niet geschikt om linten door te knippen'
'Het is hoog tijd voor de universiteit van de BV Nederland'
'Geografen, aardwetenschappers en milieukundigen zullen steeds intensiever gaan samenwerken. Daar ben ik heilig van overtuigd'
De geringe ambitie van studenten
Een paar maanden geleden klaagde Bert van der Zwaan in een opiniestuk in het Ublad over de geringe ambitie van veel studenten. Zijn klacht gaat niet simpel over een gebrek aan kennis, waarschuwt hij, het probleem ligt dieper. "Wat mij vooral zorgen baart is de afnemende passie voor het opdoen van kennis. Oorzaak is wat je 'de vleespotten van Egypte' zou kunnen noemen. Het is voor studenten tegenwoordig zo belangrijk om drie keer per jaar met vakantie te gaan en daarvoor geld te verdienen, dat dat vaak op gespannen voet staat met de eisen die een academische studie aan ze stelt. Het feit dat je pijn moet lijden om iets te bereiken is deze generatie studenten - en trouwens ook soms docenten- vreemd. Je kunt de Nobelprijs niet winnen met de hoop op één briljante ingeving in het zwembad, zoals veel studenten denken.
Natuurlijk moet de universiteit het uiterste doen om een aantrekkelijk en uitdagend studieklimaat te bieden. Maar tegelijk constateer ik dat veel studenten die naar de universiteit komen, daar eigenlijk niet thuis horen. Mijn schatting is dat zestig procent van onze studenten niet geïnteresseerd is in echt academisch onderwijs. Zij komen alleen voor een diploma. Daar is niets mis mee, maar de vraag is of je ze dan nog moet lastig vallen met abstracte academische hoogstandjes. Ik ben persoonlijk een groot voorstander van differentiatie. De vraag is alleen hoe je dat organiseert. Maak je twee soorten opleidingen binnen de universiteit of zeg je: wij mikken alleen nog op de gemotiveerde groep, laat de rest maar naar het hbo gaan?
Ik vind dit een uiterst belangwekkende vraag, waar ik nog niet uit ben. Ik snap dat er allerlei praktische redenen zijn om die zestig procent niet de deur uit te kieperen, maar aan de andere kant is duidelijk dat die groep vooral een beroepsgerichte opleiding ambieert. Ik zou graag willen dat over deze kwestie een debat werd gevoerd en dat er in het komende Strategisch Plan van de UU een duidelijk standpunt over wordt ingenomen."
Intellect en passie
Behalve op de wetenschap en zijn vak ("mijn grootste passie") is Bert van der Zwaan verzot op de ruige natuur. "Mijn vrouw is ook paleontoloog en onze vakanties zijn bijna altijd lees-, klim-, wandelvakanties. Vooral de woestijn fascineert mij. Geologisch gezien is dat het absolute paradijs. Er groeit geen boom die de zaak verstoort, het is ruig, het is hard, het is ongenaakbaar. Kamperen in de woestijn is het mooiste wat er is. Ik vind kamperen in de vrije natuur trouwens sowieso heerlijk, zonder elektriciteit, met alleen een zaklampje en zeker niet op campings, want ik heb een afkeer van mensenmassa's.
Ik ben überhaupt niet zo'n feestnummer. Ik houd bijvoorbeeld helemaal niet van recepties en diners. Als het ergens over gaat, kan ik uren met iemand in de kroeg zitten, maar voor een diner moet een heel goede reden zijn, anders zien ze me niet. Zo maar een vorkje prikken voor de representatie, dat vind ik niks en dat doe ik ook niet vaak. Het gaat me veel te langzaam en de gesprekken gaan meestal nog nergens over ook.
Als je dit zo leest, lijk ik bijna mensenschuw, maar het aardige van deze baan is dat ik mensen juist steeds leuker begin te vinden. Ik ben aardwetenschappen gaan studeren omdat fossielen niets terug zeiden. maar ik begin steeds meer lol in het omgaan met mensen te krijgen. Het moet wel ergens over gaan, maar een mooi wetenschappelijk idee dat iemand in een gesprek op tafel legt, boeit me mateloos zowel wat betreft het idee als wat betreft de bedenker. Ik lees tegenwoordig weer heel veel Darwin. Die symmetrie van zijn ideeën, die heeft zo'n wonderbaarlijke schoonheid, dat is het allermooiste wat er is. Het is geweldig om iets in die geest in gesprekken terug te horen.
Ik vind het sowieso een groot genoegen om om te gaan met mensen met intellect en passie. Iemand die er in dat opzicht in Utrecht boven uitsteekt, is Willem Hendrik Gispen, een geweldige rector. Op mijn beurt vind ik het belangrijk om als decaan mijn passies te tonen en mijn omgeving waar mogelijk te inspireren. Mede daarom vind ik het decanaat een heel waardevolle baan, in ruil waarvoor je overigens veel intellectueel genoegen terug krijgt. Ik kan het iedereen aanraden. Veel wetenschappers hebben een groot dedain voor bestuurders, maar besturen kan door de omgang met al die verschillende, vaak heel getalenteerde en gemotiveerde mensen in een organisatie ronduit verrijkend zijn. Dat mag best eens wat meer op tafel komen."