Achtergrond

Interview met Hugo Dekker

Wij willen een tegenwicht bieden tegen, zeg maar, de doorsnee student, de student zoals de buitenwereld die ziet: flink feesten op de sociëteit en dan lang uitslapen en klagen over die paar colleges die hij moet lopen. Dat is natuurlijk een vooroordeel, maar dat soort studenten bestaat wel. Toch zijn er ook zat ambitieuze studenten die willen doorgroeien, die iets willen neerzetten in hun leven en die hun tijd en geld niet willen verkwisten. De Nieuwe Student wil die laatste studenten daarbij helpen. Coachen, advies geven als het om carrièrestappen gaat, in contact brengen met bedrijven en stimuleren om ondernemend te zijn, maar ook om bijvoorbeeld ontwikkelingswerk te doen in derdewereldlanden.

Ik vind dat niet elitair, nee. Kijk, tot de jaren zeventig mocht je er dit soort ideeën niet op na houden - in die tijd had zo'n club als De Nieuwe Student helemaal niet gekund. Maar nu is het niet vies meer om ambitie te hebben. Wij pleiten er bij het kabinet bijvoorbeeld voor om het bedrag dat je maximaal mag bijverdienen te verhogen. De grens ligt nu bij 10.000 euro. Wat je meer verdient wordt van je studiefinanciering afgetrokken. Dat stimuleert studenten niet om zelf te ondernemen. Dus het liefst zouden we die grens helemaal weg willen, op zijn minst moet dat bedrag hoger.

Er zijn nu al zo'n vijfhonderd studenten verbonden aan onze stichting, verspreid over verschillende universiteitssteden in Nederland. Een van onze twee oprichters - die trouwens allebei uit Utrecht komen - is in het verleden actief geweest in studentenvakbond LSVb, dus er bestaat al een aardig landelijk netwerk. Voor het overige gaat de verspreiding via vrienden, die het weer in hun studieverenigingen inbrengen, in de studentenbusinessclubs bijvoorbeeld. Zo hopen we via een soort inktvlekwerking de Nieuwe Student steeds verder te verspreiden.

Ik was zelf op de basisschool een dromertje. Omdat mijn studieresultaten een beetje achterbleven, ging ik naar de mavo.

Zo'n mavo is niet echt een goede omgeving om je te onderscheiden, als je daar iets harder dan het gemiddelde werkt, sta je al gauw als 'stuudje' te boek. Toch kreeg ik in die tijd vrij snel het gevoel dat als je hard werkt, je ook iets bereikt. Ik ben na de mavo mts-bouwkunde gaan doen, en vervolgens naar het hbo gegaan. En nu zit ik dan op de universiteit. Ik wil er graag voor werken om verder te komen, niet alleen op school, maar ook met buitenschoolse activiteiten. Omdat ik daar erg actief mee ben, kom ik steeds vaker mensen tegen die net zo denken als ik.

De Nieuwe Student heeft drie pijlers: de stichting wil studenten stimuleren om te ondernemen. Daarvoor brengen we ze bijvoorbeeld in contact met de Kamers van Koophandel, of met het netwerk van bedrijven waarmee we zelf contacten hebben gelegd, zowel MKB als multinationals. We attenderen ze op startersdagen, brengen ze met elkaar in contact zodat ze ook van elkaars ervaringen kunnen leren, enzovoort. Dus waar de meeste studenten zich op de arbeidsmarkt richten als ze bijna zijn afgestudeerd, en de meeste bedrijven op de bijna afgestudeerde studenten, daar proberen wij studenten en bedrijven al vroeg in de studie met elkaar in aanraking te brengen.

Die tweede pijler heeft daar dan ook betrekking op: op het opdoen van relevante werkervaring. Je kunt wel een hele avond achter een telefoon gaan zitten in een callcenter om geld te verdienen, maar voor je persoonlijke ontplooiing heb je daar weinig aan, dus dat noem ik geen 'relevante' werkervaring. Daar gaat het primair om: dat je al tijdens je studie nadenkt over wat je later wilt. De Nieuwe Student stimuleert bijvoorbeeld heel sterk het zogeheten pre-traineeship. Dus dat je als student al twee dagen ergens in een bedrijf gaat werken en laat zien wat je kunt. Op die manier maak je jezelf bekend bij een bedrijf, dus dan heb je een grotere kans om na je afstuderen een traineeship of zelfs een baan aangeboden te krijgen. Tenslotte, onze derde poot, is ontwikkelingswerk. Dat heeft ermee te maken dat je naar ons idee niet alleen moet nemen, maar ook moet kunnen geven. Je moet ook iets teruggeven aan de maatschappij, vinden wij. Het meebouwen aan een schooltje of ziekenhuis, het geven van advies bij het opzetten van een bedrijf, whatever... Zo'n activiteit staat trouwens ook nog eens heel mooi op je cv. We zijn nu bezig om acht studenten te plaatsen bij een project in Bolivia.

Niet dat dit verplicht is, niets is verplicht voor wie zich bij ons aansluit. Wij willen alleen maar stimuleren. Het hoeft ook niet per se in een derdewereldland; zo'n ontwikkelingshulpproject kan ook in bijvoorbeeld Polen, of zelfs in eigen land. Ikzelf werk momenteel op een witte school, maar heb voorheen aardrijkskundeles gegeven op een zwarte school. Dan heb je opeens van die jongetjes in de klas die er net twee maanden jeugddetentie op hebben zitten. Dat zijn knullen die zich vaak aan de kant gezet voelen. Daar kun je weinig aardrijkskunde aan kwijt. Je weet dat ze op straat vanalles uitvreten, maar dan ben je als docent tóch bezig met ze weer wat zingeving en structuur te geven, en het gevoel dat ze op school een veilig onderkomen hebben. Dan gaat het niet meer om de cijfers, maar ben je met een soort opvoedkundig ontwikkelingswerk bezig.

Ja hoor, ik maak best nog volop lol. Je kunt immers ook lol hebben in je werkzaamheden. Ik geef, nu mijn premaster nog niet is begonnen, anderhalve dag per week les, werk twee dagen in de verslaafdenzorg en steek veel tijd in De Nieuwe Student. Ik hoop dat ik straks tijdens mijn master nog een uurtje of acht per week heb om dit soort dingen te kunnen blijven doen.

En natuurlijk: ik kom ook nog wel in de kroeg en doe veel aan sport. Ik heb bij Orca geroeid, maar ik moest daar vanwege een knieblessure mee stoppen. Nu heb ik me op hockey heb gestort. Bovendien zit ik nog in een boekenclubje. Momenteel lezen we Tirza, het boek waarvoor Arnon Grünberg de Libris Literatuurprijs heeft gekregen. Daar praten we dan over, bij een lekker wijntje. Dus ik klets wel graag, maar het moet ergens over gaan. Zo zit ik ook in de zogeheten 'ouwe lullen club', een praatgroepje dat eens per maand bij elkaar komt om over samenlevingsvraagstukken te praten, ontwikkelingen in de jeugdzorg of het onderwijs bijvoorbeeld. Dat wordt dan voorbereid door iemand van ons met bijvoorbeeld krantenknipsels.

Met al die activiteiten moet ik behoorlijk plannen, maar mijn ervaring is dat je veel effectiever met je tijd omgaat als je er maar weinig van hebt, en dat je veel meer geniet van je vrije tijd als je ermee moet woekeren. Ik geniet van een avondje boekenclub als ik de hele dag keihard heb moeten werken. En ik geniet meer van zo'n soort avondje, dan van alleen maar dweilen in de kroeg. Ook dat heeft met ambitie te maken.

'Er zijn zat ambitieuze studenten die willen doorgroeien, die iets willen neerzetten in hun leven en die hun tijd en geld niet willen verkwisten'

CV: Hugo Dekker (25) kwam via de mavo in Ede, roc-bouwkunde en de HU (lerarenopleiding aardrijkskunde) op de UU terecht. Hij was actief in de JOVD (jong-liberalen), bij AEGEE en in de opleidingscommissie van de lerarenopleiding. Hij is deels werkzaam als leraar in het voortgezet onderwijs, deels in de verslaafdenzorg. Hobby's: lezen, hockey, muziek.

Vriendschap op het eerste gezicht

Wel eens over nagedacht hoe jouw beste vriend (m/v) nu eigenlijk jouw vriend (m/v) is geworden? Moesten jullie als enigen lachen om een grap van de docent? Zeiden jullie allebei nee tegen het derde glas bier of waren jullie meer dan anderen geïnteresseerd in World of Warcraft?

Er blijkt nog geen enkel langdurig wetenschappelijk onderzoek gedaan te zijn naar het ontstaan van vriendschappen - tot nog toe dan, want psycholoog Maarten Selfhout heeft het initiatief genomen om uit te zoeken hoe vrienden vrienden worden. "Nou", zegt Maarten, "ons onderzoek is vrij beperkt, hoor. Wij zijn wel de eersten die het op deze manier doen: een onderzoek met jongeren die elkaar nog niet kennen en hen vervolgens langdurig volgen. Maar de resultaten zijn misschien alleen van toepassing op hoger opgeleide meisjes en mogelijk zelfs alleen op psychologiestudenten. Als je hetzelfde onderzoek bijvoorbeeld zou doen bij jongeren die veel op straat hangen en daar hun vrienden vinden, krijg je wellicht heel andere resultaten."

Proefkonijnen

Selfhout richtte zich dus vooral op studenten Psychologie en begon zijn onderzoek met een leuke titel: 'Mijn eerste jaar: de rol van persoonlijkheid, vrijetijdsbesteding, gezondheid en schoolprestatie en -motivatie in het ontstaan van vriendschappen'. Vervolgens zocht hij eerstejaars studenten die als 'proefkonijn' wilden meedoen. "Elk jaar beginnen honderden jongeren hier met een studie. De meesten kennen bij aanvang nauwelijks iemand, maar binnen no time hebben ze een netwerk aan vrienden. Hoe werkt dat?"

Uiteindelijk waren 206 studenten bereid zich psychisch bloot te geven. Ze werden geworven tijdens een eerste hoorcollege in de periode dat ze nog verbonden waren aan een introductiegroep van de studie. Tijdens het eerste 'meetmoment' moesten ze de persoonlijkheidskenmerken van zichzelf en van alle leden van hun introductiegroep inschatten. Daarna moesten ze elke maand, vijf maanden lang, een korte vragenlijst invullen over de personen uit hun introductiegroep. Zo moesten ze bijvoorbeeld aangeven met welke studenten ze bevriend wilden raken en welke studenten in hun ogen vrienden van elkaar zouden worden.

Zelfperceptie

De eerste resultaten van het onderzoek zijn deze zomer verwerkt en geanalyseerd. Zo is gekeken of de zelfperceptie van een proefpersoon, zoals die naar voren komt uit een wetenschappelijk onderbouwd objectief persoonlijkheidsprofiel, overeenstemt met de ideeën die hij heeft over iemand met wie hij vriendschap wil sluiten. De onderzoeksvraag die hierbij hoort, is: 'zijn waargenomen gelijkheden in persoonlijkheid voorspellend voor vriendschap?' Dus: willen jongeren vrienden worden met mensen die op hen lijken te lijken? (vraag 1)

De volgende vraag (nummer 2) is meer gestoeld op objectieve metingen. Selfhout heeft de zelfperceptie van de ene persoon vergeleken met de zelfperceptie van de andere. Bijvoorbeeld: als Jan over Piet zei: 'leuke jongen, daar zou ik wel bevriend mee willen zijn', onderzocht Selfhout in hoeverre hun persoonlijkheidsprofielen overeenkomen. Kort gezegd: zoekt soort soort?

En dan vraag 3: komt de groep tot een eensluidend oordeel over de persoonlijkheid van de verschillende leden van het proefpersonenpanel. Dus: denkt iedereen ongeveer hetzelfde over proefkonijn X en over proefkonijn Y?

Vraag 1 leverde een mooi resultaat op: naarmate je denkt dat iemand op je lijkt, des te groter is de wens om bevriend te raken met die persoon. Maar, blijkt uit vraag 2, of iemand ook objectief op je lijkt heeft daar waarschijnlijk niets mee te maken. Tenslotte weet Selfhout nu door de resultaten bij vraag 3 dat als de groep oordeelt dat de persoonlijkheden van twee proefpersonen overeenkomen, deze twee meer willen communiceren met elkaar en daardoor eerder vrienden kunnen worden. Selfhout: "Wat we dus kunnen zeggen is dat mensen graag eigenschappen van zichzelf herkennen in mensen met wie ze bevriend zouden willen raken. Maar we kunnen niet vaststellen dat twee mensen die een gelijkend persoonlijkheidsprofiel hebben, ook vrienden worden. Als derde, en dan komt de groepsdynamica om de hoek kijken, spelen anderen ook een rol bij het ontstaan van vriendschappen."

Meerjarenonderzoek

Hoe nu verder? Selfhout: "Alle studenten hebben een eigen persoonlijkheidsprofiel ingevuld. We hebben hen elkaars persoonlijkheid laten beoordelen. We hebben gegevens om te kijken of gewenste vrienden feitelijk op elkaar lijken. We hebben gegevens die ons vertellen in wie de groep vrienden ziet. We hebben veel meer gegevens dan we nu kunnen analyseren en eigenlijk is het nog te vroeg om ermee aan de slag te gaan."

Selfhout doelt hiermee op mogelijke onderzoeken in de toekomst. "Als de wens en het geld er is, zouden we met deze groep studenten een meerjarenonderzoek kunnen doen. Dan zouden we kunnen kijken wie er volgend jaar bevriend zijn en of dat te voorspellen was uit onze data. Of we kunnen kijken of studieresultaten van invloed zijn op het aantal vrienden dat iemand heeft."

Vooralsnog gaat hij de gegevens gebruiken voor het onderzoek waar het hem eigenlijk allemaal om was begonnen. "Ik doe een project naar ontwikkelingen van vriendschappen van jongeren tussen de 12 en 20 jaar. Daarvoor heb ik kennis nodig van het ontstaan, het behoud en de beëindiging van vriendschappen. Maar toen ik in de vakliteratuur dook, kon ik daar zeer weinig over vinden. Dus moest ik dat eerst zelf maar uitvogelen."

Frank en Richard

... behoren tot een grotere groep van zeven à acht vrienden, maar zijn in dit gesprek tot elkaar veroordeeld. Ze kennen elkaar vanaf het begin van hun studie, sinds september 2003. Toen ze beiden na het eerste jaar voor fysische geografie kozen, groeide hun vriendschap.

F: "We begonnen bij Aardwetenschappen met zo'n honderd mensen."

R: "In het tweede jaar moest je kiezen of je fysische geografie of geologie wilde doen, en toen halveerde het aantal studenten."

F: "Het is een kleine opleiding, dus je kent elkaar snel. We gaan ook één keer per jaar op veldwerk en dan mag je kiezen bij wie je in het huisje wilt zitten. Jelle, Kees en ik vroegen Koen en Storm erbij. Het leek ons wel lachen met die gasten."

R: "Ik zat in een ander huisje, maar kende Koen goed van de introductietijd van de studie en Storm van Unitas. Dus zo leerden we elkaar beter kennen. Daarna zie je elkaar ook in hetzelfde klaslokaal."

F: "En gingen we ook een potje voetballen en met zijn allen uit."

R: "We zitten nu samen met die gasten in een zaalvoetbalclub. De B&A Boys, de Bassie & Adriaan Boys."

F: "We hebben zo'n beetje dezelfde interesses, zelfde uitgaansdingen, filmpjes, zelfde humor, Jiskefet.

R: "En we zijn allemaal sportieve gasten al zeggen we het zelf. We vallen ook op sportieve vlotte dametjes. Meestal voetballen we op donderdag bij Olympos, doen daar na de wedstrijd een biertje en gaan dan naar de Monza."

F: "Soms Tivoli, Kafé België, daar werken we alfabetisch de lijst met biertjes af."

R: "We zijn net bij de C."

F: "We zien elkaar veel doordeweeks."

R: "Ik ga elk weekend nog naar huis. Daar voetbal ik. Ik heb daar ook een club vrienden. De meesten doen hbo en zijn thuis blijven wonen. Eén vriend heeft mbo gedaan en is tegelzetter. Ik ben de enige die naar de universiteit is gegaan en op kamers is gaan wonen."

F: "Ik zie mijn vrienden van vroeger ook nog heel veel. Ik ken ze al vanaf groep 8 en heb met hen op het vwo gezeten. Maar ik ben de enige die naar Utrecht is gegaan. Zij studeren in Amsterdam."

R: "Ik vind het leuk dat ik twee vriendengroepen heb. Dan heb je meer mensen aan wie je kunt vertellen wat je hebt meegemaakt."

F: "Ik denk ook dat de vriendschappen even houdbaar zijn."

R: "Dat verwacht ik ook. Er is gewoon een groep bijgekomen."

De jongens bespreken alles en hebben nog nooit knallende ruzie gehad. "Iedereen doet gewoon waar die zin in heeft", zegt Frank. En winkelen jullie wel eens samen? "Winkelen?" roept Richard. Frank: "Nee! Koffiedrinken doen we zeer zeker wel. En soms te veel."

GK

Isabel en Martje

... kennen elkaar via studievereniging VUGS, de vereniging van de Sociaal Geografen en Planologen. Het gezamenlijk kopen van een kaartje voor dansfeest Transenergy in de Jaarbeurs markeert het echte begin van hun vriendschap. Het was december 2005.

I: "We hadden het er al met veel meer mensen over gehad en iedereen zei dat ze zouden gaan, maar niemand had nog een kaartje gekocht. Wij gingen even later elk achter een computer zitten en toen zei ik: 'Nu ga ik echt betalen'."

M: "'En ik ook', zei ik vanachter een andere computer."

I: "Toen spraken we af om samen naar dat feest te gaan. Later bleek dat er toch veel meer vrienden van ons gingen, maar tijdens het feest splitste de groep op. Ik wilde met mijn zus en mijn broer mee naar een andere zaal en Martje ging ook mee. Mijn broer en zus sliepen die nacht op mijn kamer, en daarom bleef ik bij Martje logeren."

M: "De volgende dag hebben we de hele dag op mijn kamer gechilld."

I: "Snel daarna gingen we met de studie naar Liverpool en Manchester en daar trokken we veel met elkaar op. We houden van dezelfde muziek, van dezelfde soort feestjes, en we blijven even lang hangen."

I: "En vorig jaar kwamen we samen in het bestuur terecht. Ik als voorzitter, Martje als secretaris."

M: "En nu kunnen we elkaars zinnen afmaken."

I: "Maar er zijn ook verschillen. Ik ben na een feestje brak, zij loopt lachend rond. Ik lul ook meer dan Martje."

M: "Dat is onze taakverdeling. Ik ben weer neurotisch netjes."

I: "We lachen heel veel samen, maar we hebben ook serieuze gesprekken."

M: "We hebben allebei ouders met problemen."

I: "Dat is heel herkenbaar, je hoeft elkaar niets uit te leggen als er weer eens iets is."

M: "We kunnen elkaar ook ongezouten onze mening geven."

I: "Ja, we kunnen goed met elkaar praten over dingen die we niet zo leuk vinden van elkaar. Er blijft nooit iets hangen."

M: "En we kunnen elkaar goed pesten."

I: "Als we met zijn tweeën op pad zijn, maken we wel iets mee."

M: "Het is altijd lachen met Isabel."

De twee geven elkaar een veelbetekenende blik als het gespreksonderwerp op jongens komt. Isabel moet lachen: "We hadden afgesproken daar niets over te zeggen." Martje: "We zijn allebei vrijgezel, maar de één maakt daar meer gebruik van dan de ander." En dan moeten ze allebei weer heel hard lachen.

<ParaStyle:fotobijschrift>Isabel Brouwer (23) komt uit Limburg, Martje Wedman (21) uit Leidschendam . Ze gaan hun derde studiejaar in van Sociale Geografie. Isabel is tijdens haar studie een jaar naar Amerika geweest en beiden hebben vorig jaar niet gestudeerd, omdat ze een volledig bestuursjaar deden.

GK

Eefje en Emma

... hebben elkaar vorig jaar leren kennen bij Unitas. Met dertien andere meiden kwamen ze in een jaarclub terecht waardoor hun vriendschap in een snelkookpan werd gegaard.

Emma: "We hebben dezelfde humor."

Eefje: "Ik lach om haar flauwe grappen."

Emma: "Maar op het eerste gezicht zijn we heel anders. We hebben een andere kledingsmaak, vooral als het om schoenen gaat."

Eefje: "Ha, ha. Nee, onze vriendschap begon eigenlijk heel geforceerd."

Emma: "Ouderejaars van Unitas zeiden dat wij eens met elkaar moesten praten. We hebben allebei na de middelbare school door Australië gereisd en dat wisten ze."

Eefje: "Maar daarna zagen we elkaar nauwelijks meer."

Emma: "Pas in de jaarclub trokken we meer samen op."

Eefje: "Dan eet je elke week samen, en wij bleven vaak langer hangen dan de rest."

Emma: "Ik woon in een huis naast Unitas."

Eefje: "Ja, zo kwam het. Ik vroeg een keer of ik bij jou kon slapen. Een beetje uit wanhoop eigenlijk, want ik had nog geen kamer. Jij gaf me de sleutel. Je sliep al toen ik thuis kwam, dat was eigenlijk wel raar."

Emma: "Maar dat vond ik niet. Het gebeurde een paar keer vaker. Bleven we langer hangen in de kroeg, bleef jij bij mij slapen....."

Eefje: "..... napraten in bed...."

Emma: "..... samen ontbijten. Je praat heel veel samen over van alles, dan leer je elkaar goed kennen."

Eefje: "En dan bel je elkaar eens, ga je samen koffie drinken, een terrasje doen, even de stad in."

Emma: "Samen blokken, we hadden het laatste blok een paar vakken samen."

Eefje: "We hebben dezelfde interesses en doen nu ook dezelfde studie. Maar dat wil niet zeggen dat we het altijd en overal met elkaar eens zijn. We kunnen ook kritisch zijn. Dat is misschien een verschil met andere mensen die je wel kent maar tegen wie je níet alles durft te zeggen."

Emma: "Ja, en als ik ergens onzeker over ben, vertrouw ik op jouw oordeel."

Eefje en Emma blijven nog even hangen in het café waar dit gesprek plaatsvindt. Eefje: "We kunnen nog even een bakkie doen of moet je ergens heen?" Emma: "Ik moet zo werken, maar ik heb nog wel even tijd." Eefje: "Ik vind Emma gewoon een hele leuke meid." Emma geeft haar een stralende lach.

GK

.

Het einde van de doctorandus

Gwenda Knobel

Eén Europese standaard voor alle afgestudeerden van het hoger onderwijs. Praktisch in het kader van de internationalisering van onderwijs en onderzoek en handig in het kader van uitwisselingen tussen studenten. Het waren twee voorname redenen voor 29 Europese landen om in 1999 tot het Bologna-akkoord te komen. Hierin werd het bachelor-master stelsel aangekondigd zoals zo'n zeven jaar daarvoor de Europese munteenheid. Duurde de ondertekening van het 'euro-akkoord' tot het verdwijnen van de gulden tien jaar, op onderwijsgebied werd op Nederlandse bodem veel voortvarender te werk gegaan. In januari 2002 kwam de euro in onze portemonnee, in september 2002 kon je aan de meeste universiteiten als bachelor beginnen.

Eindsprint

Hoewel de eerste bachelors en masters al gediplomeerd rondlopen, zijn er op dit moment nog studenten bezig om hun doctoraalopleiding af te ronden. Zij zijn aan de eindsprint begonnen, want voor 31 augustus moeten ze hun studie hebben afgerond. Voltijders met uitstel én deeltijders mogen nog een jaar langer werken aan hun laatste vakken of scriptie. In totaal moeten er nu nog zo'n 3500 Utrechtse studenten aan het sprinten zijn. Exacte cijfers zijn echter niet te geven. Examencommissies weten niet altijd of ze alle studenten wel hebben benaderd. "Sommige studenten hebben we waarschijnlijk niet kunnen vinden. Zij kunnen zich uitgeschreven hebben om collegegeld te besparen. Maar dat zijn vaak wel de studenten die nog in het oude systeem willen afstuderen", zegt Liesbeth Bol van Rechten.

Eén vinger

De universitaire einddatum voor de 'doctors in opleiding' kwam vrij abrupt. Natuurlijk werd vanaf het moment dat het bama-stelsel zich aankondigde een finalejaar geopperd voor de studenten oude-stijl. Maar elke faculteit maakte zijn eigen regels. Bij Rechten konden studenten ontspannend achteroverleunen zo leek het, want het eerste jaartal dat daar werd genoemd was 2011. Andere faculteiten stelden 2008 of 2009 als einddatum in zicht. Het college van bestuur besloot in januari dat het allemaal best een tikje sneller kon: het werd september 2007.

De simpele verklaring voor de centrale datum is dat het college af wil van de doctoraaltrajecten. De invoering van de bachelor is in 2002 door de UU aangegrepen om het hele onderwijs te vernieuwen: nieuwe curricula, nieuwe trajecten, andere invulling van vakken. Het in de lucht houden van twee onderwijssystemen is, zo zegt het college, een extra belasting voor de opleidingen. Tenslotte moeten zij doctoraalvakken met aparte tentamens en hertentamens blijven aanbieden. En om daar nu een punt achter te zetten, is volgens de collegeleden redelijk. Tenslotte waren de laatste doctoraalstudenten in 2001 begonnen. De gemiddelde studieduur van een doctoraalopleiding is 5,5 jaar. Ze hebben tijd genoeg gehad. De deadline, zei collegevoorzitter Yvonne van Rooy in januari, moet hen nu tot actie bewegen.

Het college van bestuur kreeg niet zondermeer de steun van de universiteitsraad. Vooral de studentgeleding heeft tot het bittere eind gestreden voor een meer soepele hantering van de einddatum. Eerdere afspraken met de studenten konden niet zo maar geschonden worden, vond ze. De personeelsgeleding was het daar niet mee eens en met een nipte meerderheid van één vinger werden de meeste doctoraalstudenten tot grotere haast gespoed.

Harde knip

Bij de faculteiten werd deze 'algemene maatregel van bestuur' verschillend ontvangen. Bij bijvoorbeeld Scheikunde, Biologie en Sociale Geografie lag de deadline voor vol- en deeltijders al op 31 augustus 2007. Maar bij Rechten en Sociale Wetenschappen kregen vele doctoraalstudenten het knap benauwd. Studieadviseur Marianne Habraken van Antropologie heeft te doen met haar studenten. "Het komt op hen als niet helemaal rechtvaardig over. Ze hadden van de faculteit tot 2009 gekregen. Vele studie-afstudeerplannen waren daar ook op afgestemd. Studenten konden het zich nog veroorloven om een vak niet te halen."

Deze studenten moeten nu extra haast maken. "Ik ken hun verhalen", zegt Habraken. "Het zijn echt niet alleen studenten die niet hard genoeg gewerkt hebben. Er zijn vele diverse en genuanceerde redenen voor hun studievertraging. Wij praten met de studenten met problemen, dus dan is het hard als je op een gegeven moment niets meer voor ze kan betekenen."

Ze noemt een voorbeeld van een student die alleen nog het verplichte onderdeel statistiek moet halen. "Het gaat om twee studiepunten. Ik ga nu vragen of de docent een extra tentamen wil maken, zodat deze student nog een kans krijgt, want voor dit jaar staat er geen tentamen meer gepland. Maar ja, wat als ze het niet haalt?"

Dan zullen deze studenten voor een diploma toch moeten overstappen naar het bachelor-master systeem. "Wij hebben", zegt Frans Warnaar van Biologie, "studenten die twijfelen of ze de deadline halen geadviseerd zich in te schrijven voor zowel de bachelor- als de doctoraalopleiding. Mochten ze de eindstreep niet halen, dan kunnen ze zonder verdere vertraging hun studie voortzetten en afronden. Bij ons zijn de eerste drie jaar van de oude opleiding - dus de propedeuse plus de twee daaropvolgende jaren van het doctoraal - gelijk aan de bachelor."

Maar niet bij alle opleidingen gaat dit naadloos. Studenten Notarieel- of Fiscaal recht moeten eerst nog enkele bacheloreisen halen om door te stromen naar een master. Net als bijvoorbeeld studenten Psychologie. "En dat kost tijd vanwege de zogenoemde harde knip", zegt studieadviseur Caroline Smulders, "een bachelor moet zijn afgerond voordat begonnen mag worden met een master. Overstappen werkt dan extra in het nadeel van de student."

Het aantal van 3000 doctoraalstudenten waarmee het jaar 2006 werd ingegaan, is inmiddels geslonken. Sommige studenten blijken hun studie gestaakt te hebben, sommigen waren al overgestapt naar de bacheloropleiding. Toch verwachten opleidingen de komende maand nog vele verontruste telefoontjes. "Tot nog toe viel het wel mee", zegt Liesbeth Bol van Rechten, "maar sommige studenten hebben we gewoon niet kunnen vinden, en sommigen zullen zich pas melden als ze de deadline nog erger gaan voelen. Dat soort dingen weten we uit ervaring...."

De Bolognalanden

Alle Nederlandse universiteiten zijn hun doctoraalopleidingen aan het afbouwen, maar de ene universiteit heeft dat wat sneller gedaan dan een andere. Een landelijke einddatum is er niet, zegt Jurjen van den Bergh van de Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU).

Op Europees niveau zijn de verschillen nog groter. Sommige landen die mede het Bologna-akkoord hebben ondertekend, hebben nog niet eens een aanzet gemaakt met de invoering van het bachelor-masterstelsel. Van den Bergh: "Slovenië bijvoorbeeld. Die hebben de afgelopen jaren een heel lang traject gehad rond een nieuwe wet. Universiteiten zijn daar nu pas toe aan het invoeren van een twee-cyclisysteem. Zij hebben ook een heel ander onderwijssysteem dat moeilijker om te vormen is tot een bama-stelsel dan ons doctoraalsysteem."

Dat Nederland zo voortvarend aan de slag is gegaan, is volgens Van den Bergh alleen maar gunstig. "Er komen nu al meer buitenlandse studenten naar Nederland omdat het systeem herkenbaar en erkend is. Nu geregeld is dat Nederlandse studenten hun studiefinanciering mee mogen nemen naar het buitenland, leidt dat ook vast tot meer mobiliteit."

Doctorandus, hij die nog doctor moet worden

Hoogleraar universitaire geschiedenis Leen Dorsman weet te melden dat in 1815 de eerste nationale onderwijswetgeving werd gemaakt met het Organiek Besluit. De dan geldende titel voor academici is het doctoraat. Er moest een propedeuse en een kandidaatsexamen voor worden afgelegd. De term doctorandus - hij die nog doctor moet worden - werd al wel gebruikt, maar had geen status. Met het academisch statuut van 1921 kwam de drs.-titel voor het eerst in zwang, maar niet iedereen vond deze titel volwaardig, zegt Dorsman. Toch werd de titel vaker gebruikt en kreeg zo een zogenoemd civiel effect - een eerstegraadsleraar bijvoorbeeld droeg deze titel.

De titel doctorandus werd vervolgens beschermd door de Wet Wetenschappelijk Onderwijs van 1960. De titel zelf mag - tot een nieuwe wet dit eventueel verandert - nog gewoon gebruikt worden door masters. Maar de verwachting is dat studenten die afstuderen als master niet de titel doctorandus gaan gebruiken.

Voor de leken gegooid

"Het is moeilijker dan ik me had voorgesteld. Als je zelf denkt dat je de zaak al heel erg hebt versimpeld, blijken anderen nog steeds niet precies te begrijpen wat je bedoelt. Je moet echt fors door de knieën." Chemicus Alwies van der Heijden dacht bij de opdracht 'Vertel in vijftig woorden wat je onderzoek inhoudt' dat zijn medecursisten met de term 'afval' onmogelijk problemen konden hebben. "Maar wat ik over het hoofd had gezien, was dat een niet-chemicus bij die term meteen denkt aan een vuilnisbelt. Bij ons in de groep spreekt het vanzelf dat je er een gas mee bedoelt, maar voor leken moet je ook dat dus uitleggen."

Alwies is een van de acht deelnemers die zich begin dit jaar aanmeldden voor de cursus publiekscommunicatie. Toen hij vier jaar geleden aan een promotieonderzoek op het gebied van de katalyse begon, leek een toekomst als onderzoeker hem nog vanzelfsprekend, maar geleidelijk heeft hij steeds meer oog gekregen voor alternatieven zoals het onderwijs en de voorlichting. "In mijn aio-opleiding bestaat voor die kanten van het vak weinig aandacht, vandaar dat ik me voor deze cursus heb aangemeld. Mijn begeleider vond het een goed idee en zelf ben ik tot nu toe zeer tevreden", vertelt hij na drie van de zes cursusdagen.

In praktijk brengen

De nieuwe cursus is een initiatief van wetenschapsjournalist Liesbeth den Bakker, die vorig jaar bij de faculteit Bètawetenschappen werd aangesteld als docent wetenschaps- en techniekcommunicatie. Haar cursus publiekscommunicatie in de master Applied Sciences sloeg zo goed aan dat Den Bakker het faculteitsbestuur voorstelde om een soortgelijke cursus voor aio's te organiseren. "Het bestuur was enthousiast en besloot tot deze pilot. Nu blijkt dat die succesvol is verlopen, willen we voortaan tweemaal per jaar een korte cursus van drie weken aan aio's aan gaan bieden, één in oktober en één in maart. We hebben die tijdstippen zo gekozen dat in het najaar direct aansluitend de Wetenweek wordt gehouden en in het voorjaar de jaarlijkse culturele zondag in De Uithof. Het idee is dat de deelnemers daar meteen in praktijk kunnen brengen, wat ze tijdens de cursus hebben geleerd.

Uitleggen aan vrienden

Dat is precies wat de deelnemers willen, want voor de meesten van hen was de behoefte om nu eens duidelijk aan vrienden en bekenden te kunnen uitleggen wat zij op de universiteit aan het doen zijn, de hoofdreden om zich aan te melden. Den Bakker: "Een van de deelnemers zei me dat voormalig staatsecretaris Van Geel tijdens een bezoek aan zijn groep had geklaagd [j14]hoe slecht wetenschappers over hun werk communiceren. Dat vond hij zo vervelend, dat hij sindsdien vastbesloten was om het beter te doen."

Ook zonnecelonderzoeker Vasco Verlaan hoopt dankzij de cursus voortaan beter uit te kunnen leggen wat hij nu eigenlijk op de universiteit doet. "Niet alles wat we leren, is nieuw voor me. Maar bij sommige zaken had ik nog nooit echt stil gestaan, bijvoorbeeld [j15]dat presenteren voor een lekenpubliek heel andere eisen aan je stelt dan presenteren voor wetenschappers. En het leuke is dat je in deze cursus ook meteen de kans krijgt om wat je leert op je medecursisten uit te proberen. Nee, het bevalt me prima. Heel goed om de kans te krijgen ook eens op deze manier met je onderzoek bezig te zijn."

Erik Hardeman

Koolstofdioxide in steenkool? Aardgas cadeau!

Aio Sander Hol schrijft over zijn eigen onderzoek

In de strijd tegen de opwarming van de aarde laten veel politici zich uit over de mogelijkheid om het broeikasgas koolstofdioxide ondergronds op te slaan. Ook de Universiteit Utrecht werkt aan deze oplossing mee. Zo houdt aio Sander Hol zich bezig met de vraag hoe het gas veilig en stabiel kan worden opgeborgen in diepe steenkoollagen.

Olie- en gasproducenten proberen al enige jaren om koolstofdioxide te injecteren in oude gasvelden. Koolstofdioxide verdwijnt op die manier in de poriën van zandsteenlagen, de plek waar vroeger het aardgas zat. De ondergrondse opslag van koolstofdioxide in aardlagen is waarschijnlijk mogelijk, maar deze lagen moeten wel geschikt zijn voor de opslag. Ze mogen niet lekken, mogen geen ongewenste chemische reacties aangaan met koolstofdioxide en moeten mechanisch stabiel blijven. Met dat laatste bedoelen we dat koolstofdioxide de laag niet te veel mag laten verzakken of uitzetten.

Samen met Shell, TNO en de EU werkt de Universiteit Utrecht onder andere binnen het project CATO (CO2 Afvang Transport en Opslag) mee aan onderzoek naar een andere mogelijkheid: de injectie van koolstofdioxide in steenkool. Hoewel steenkool voor veel landen nog een brandstof op zich is, ligt het op sommige plaatsen zó diep, dat delven niet mogelijk of niet rendabel is. Op die plekken zou koolstofdioxide kunnen worden opgeslagen.

Steenkool heeft een groot netwerk van verschillende maten poriën en scheurtjes. In die poriën zit vaak nog aardgas. Het gas bestaat voor meer dan negentig procent uit methaan (CH4) dat als het ware 'geplakt' zit aan de wanden van die poriën. Omdat koolstofdioxide sterker aan dat oppervlak plakt dan methaan, verdringt het de methaanmoleculen. Door de injectie van koolstofdioxide stroomt het methaan vervolgens door de poriën en breukjes naar het aardoppervlak via een boorpijp. Op die manier zorgt de opslag van koolstofdioxide in steenkool voor de productie van aardgas.

Toch zitten er een paar haken en ogen aan de opslag in steenkool. Wetenschappers zijn er niet over uit of koolstofdioxide goed injecteerbaar is en of het voldoende blijft zitten aan het porieoppervlak. Als dat niet het geval is, kan de laag instabiel worden en kan er mogelijk lekkage optreden.

Om het effect van koolstofdioxide op de sterkte en stabiliteit van steenkool in kaart te brengen, doet Sander Hol onderzoek in het Hoge Druk en Temperatuur Laboratorium van de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht. Het laboratorium is ideaal daarvoor, omdat hij daar kan nabootsen wat er in een echte steenkoollaag gebeurt. Er staan machines die steenkool samenpersen onder grote druk. Hij injecteert vervolgens koolstofdioxide in de steenkool en meet wat er gebeurt. Vooral het volume van de steenkool, de gesteente- en gasdruk en de temperatuur zijn hierbij erg belangrijk.

De eerste resultaten laten zien dat steenkool zwelt. Het volume kan onder bepaalde omstandigheden toenemen met zo'n zes procent. Als het koolstofdioxide eruit wordt gezogen, blijft de steenkool voor twee derde gezwollen. Dit laat zien dat er inderdaad permanente volume- en krachtveranderingen in een steenkoollaag plaatsvinden. Een antwoord vinden op de vraag hoe dit komt, dus op welke manier het koolstofdioxide voor de veranderingen zorgt, wordt nu met de modernste technieken onderzocht.

Of het erg is dat koolstofdioxide de steenkool verandert is afhankelijk van het soort veranderingen en de precieze plaats in de steenkoollaag. Als er een breuk in de aardlaag zou ontstaan waarlangs het gas weer ontsnapt, is er een risico dat daardoor overlast ontstaat. Als de steenkool zelf flexibel genoeg is om de veranderingen op te vangen, zullen er geen problemen zijn.

De resultaten van de laboratoriumexperimenten worden gebruikt om effecten zoals zwelling goed te voorspellen. De bedoeling van de samenwerking tussen bedrijven, onderzoeksorganisaties en de universiteit is om de opslag ook echt in de praktijk te brengen. De betrokken partijen zien veel perspectief in de oplossing. Als blijkt dat de opslag in steenkool veilig en stabiel is, zijn we broeikasgas kwijt en krijgen we bruikbaar aardgas cadeau.

Sander Hol

´Het lijkt wel of ze minder op seks uit zijn'

Zijn Utrechtse studenten goed in versieren? En hoe gedragen ze zich tijdens het uitgaan? Vier Erasmusstudenten hebben er bijna een jaar op zitten in Utrecht en hebben zich vol overgave in het studentenleven gestort. "Je moet natuurlijk wel een beetje genieten van je Erasmus-jaar."

In de bar van Parnassos maken Mario (21, Italië), Sophie (19, UK), Richard (20, UK) en Penny (20, Australië) de balans op van hun buitenlandse avontuur. Er is ook een Nederlandse jongen meegekomen, Rowan (19), een student uit Leiden en sinds februari het vriendje van Penny.

Mario vertrekt over een maand weer single naar Milaan, maar hij heeft zich hier goed vermaakt. "De meisjes hier zijn zo mooi, ongelofelijk gewoon. Toen ik voor het eerst op Utrecht Centraal rondliep keek ik echt m´n ogen uit!" Hij heeft verschillende Nederlandse meisjes ontmoet, maar zijn enige serieuze Nederlandse verovering was een Utrechtse studente die hij ontmoette in Club Storm. "Het was een leuke tijd, maar het duurde maar een maandje. Ik heb het uitgemaakt omdat het me allemaal wat te serieus werd, ik bedoel, je moet ook wel een beetje genieten van je Erasmus-jaar. Het valt me sowieso op dat Nederlandse meisjes zich heel verantwoordelijk gedragen. In Italië is dat heel anders! Ik vind de Italiaanse meisjes over het algemeen spontaner, ze komen bijvoorbeeld eerder naar je toe om een praatje te maken. Nederlandse meisjes zijn wat gereserveerder."

Sophie vindt de Nederlandse jongens ook niet zo spontaan, maar áls ze spontaan een gesprekje aanknopen zijn ze wel meteen heel direct. "Soms een beetje té direct. Zeker als ik zeg dat ik uit Engeland kom krijg ik vaak een hele stortvloed aan vooroordelen over Engelsen over me heen. We zouden luidruchtig zijn, lomp, veel zuipen en dom zijn. Het is me echt een paar keer overgekomen dat ik aan Nederlandse jongens moest uitleggen dat Engelsen echt wel meevallen." Eén keer maakte een Nederlandse jongen het echt te bont. Sophie: " Dat was op een themafeestje met als thema ´Pimps and Hoes´ en ik was verkleed als hoer. Ik raakte aan de praat met een Nederlandse jongen die zei, toen ik vertelde Brits te zijn: ´Dan hoefde je je zeker niet te verkleden´. Zo ongelofelijk lomp! Die opmerking heeft echt m´n avond verpest." "Wat ook opvalt is dat Nederlanders niet in het openbaar zoenen als ze uitgaan", zegt Richard. "Ik ben in Engeland gewend dat iedereen staat te zoenen in clubs, daar maken ze echt geen probleem van!" Penny, Mario en Richard knikken instemmend. Sophie: "Nederlanders zijn gewoon niet zo uitbundig, of misschien zijn wij gewoon een beetje ordinair hahahaha.... Het lijkt wel alsof Nederlanders minder snel op seks uit zijn."

Nederlandse jongens zijn niet zo goed in versieren volgens Sophie. "Veel jongens blijven teveel op een afstandje en komen alleen los als ze genoeg drank op hebben. Ze zien er overigens wel goed verzorgd uit, maar ze lijken wel allemaal op elkaar." Penny knikt: "Ze dragen bijna allemaal een goede spijkerbroek met een poloshirt, die overigens wel in allemaal verschillende kleuren wordt gedragen." Sophie: "Ja, inderdaad. Ik heb wel eens tegen een hele groep van die verenigingsjongens gezegd dat ze er allemaal hetzelfde uitzagen. Ze waren in shock, wisten echt niet waar ik het over had!" Ze krijgt bijval van Richard die ook op jongens valt: "Alle homo´s in Utrecht zien er bijna hetzelfde uit. Voordat ik naar Utrecht kwam dacht ik dat Nederlanders veel individueler zouden zijn qua uiterlijk. In Engeland is dat wel het geval, en ik dacht Nederlandse jongens meer op de Britten zouden lijken."

Richard heeft op liefdesgebied een druk jaar achter de rug, hoewel hij nog wel een beetje een kater heeft van een bepaalde Nederlandse jongen. "We hebben drie maanden lang een relatie gehad, maar ineens zocht hij geen contact meer. In Chueca, een homobar aan de Oudegracht, hebben we elkaar ontmoet en er was meteen een klik. Na die ene Nederlandse jongen heb ik nog wel wat Nederlandse dates gehad, maar het was niet meer zo als met hem. Misschien ook wel goed dat hij het nu over is; dit weekend ga ik weer terug naar Engeland en een lange afstandrelatie lijkt me niet ideaal." Een Nederlandse jongen aan de haak slaan is volgens Richard niet zo moeilijk."Wat ik vooral merkte is dat het helpt als ze door hebben dat ik een buitenlander ben. Blijkbaar trekt dat exotische toch een beetje aan. Dus als ik een jongen leuk vind dan vraag ik iets in het Engels, en omdat bijna iedereen hier goed Engels spreekt is het daarna makkelijk om een gesprekje te beginnen." Het versieren van Nederlandse meisjes gaat volgens Mario ook vrij makkelijk: "Ik zeg gewoon dat ik een Italiaan ben, en vaak trekt dat aan als een magneet. Ik weet ook niet waarom, volgens mij hangt er een soort aantrekkingskracht om Italiaanse mannen heen....ik mag niet klagen! Verder probeer ik gewoon mezelf te zijn, en volgens mij wordt dat wel gewaardeerd door Nederlandse meisjes. Ze zijn niet zo gevoelig voor slijmerige opmerkingen, wat dat betreft zijn ze heel nuchter." Vooraf had hij niet zo´n duidelijk beeld van de Nederlandse vrouw. "Ik wist wel dat ze mooi waren, maar zó mooi! Het mooiste vind ik het overigens als vrouwen fietsen, echt heel sexy!"

De vonk tussen Penny en Rowan sprong over in Club Storm tijdens de wekelijkse Internationale Studentenavond op dinsdag. Rowan: "Ik ging er niet speciaal heen om een buitenlandse student te scoren ofzo. M´n vriend en ik wilden gewoon leuk uitgaan en kwamen in Club Storm terecht. Al snel kwamen Penny en ik met elkaar in contact en het bleek heel goed te klikken. Pas na een paar weken kregen we echt wat met elkaar, dat is nu ongeveer vier maanden geleden." Penny en Rowan zijn nu superverliefd, maar weten ook niet hoe het allemaal in de toekomst zal gaan. "Australië is echt de andere kant van de wereld, we kunnen niet even heen en weer vliegen", zegt Penny. Ze vervolgt: "Over een paar dagen vertrek ik en we proberen nu gewoon zoveel mogelijk bij elkaar te zijn." Rowan: "Over drie weken ga ik haar opzoeken, en dan blijf ik gelijk vijf weken. We gaan dan een beetje rondtrekken in Australië, lijkt me geweldig." Penny: "En als alles meezit ben ik in november weer in Nederland omdat ik een baan aangeboden heb gekregen, maar dat is allemaal nog onzeker. Het ligt er natuurlijk ook aan hoe het gaat worden als Rowan en ik samen op vakantie gaan in Australië. We kennen elkaar natuurlijk nog niet zo lang, dus je moet ook realistisch zijn. Het kan ook zo zijn dat ik in Australië blijf, hoewel ik dat op dit moment niet denk." Ze kijkt Rowan aan en zegt: "Ja, daar hebben we het over gehad, toch?". Rowan knikt en houdt haar hand stevig vast.

Binnen de Erasmuskring zijn het afgelopen jaar ook veel stelletjes ontstaan. Vooral tijdens de beruchte Erasmusfeesten bij mensen thuis, meestal in het weekend, is het vaak raak. Mario: " Ik heb onder andere avontuurtjes met een Spaans en een Grieks meisje gehad. Het gaat gewoon sneller als je allemaal in die Erasmus-flow zit." Sophie: "Je weet allemaal dat het waarschijnlijk niet voor een langere tijd is, dus het is vrijblijvender om met elkaar te zoenen en one night stands te hebben. Toch heb ik ook ongeveer een maand iets met een Nederlander gehad. Totdat hij zei dat hij echt verliefd op me was, en dat benauwde me zo erg dat ik het heb afgekapt. Ik vond het namelijk een leuke jongen, maar echt verliefd ben ik niet geweest. Het was overigens wel een verademing om te ontdekken dat Nederlandse jongens zo makkelijk hun emoties durven te uiten. Britse jongens zijn veel meer gesloten."

Nuchter, direct, goed gekleed en niet heel uitbundig. Is er nog meer te vertellen over Nederlanders? "Het valt me op dat ze allemaal heel georganiseerd zijn", zegt Sophie. " Ze hebben allemaal een agenda op zak en houden van plannen." Mario: "Inderdaad, het is best lastig om spontaan iets met Nederlandse meisjes te gaan doen." Richard vindt dat ze veel over belangrijke dingen nadenken. "Met een paar Nederlandse homo´s van mijn leeftijd sprak ik bijvoorbeeld over trouwen en kinderen krijgen en dat ze daar best wel over nadachten. Wat dat betreft zijn Nederlanders heel open minded, meer dan Britten. Maar soms mag het wel wat minder serieus!"

Kader: waar kan je het leukste uitgaan?

1. ´t Oude Pothuys en Mick O´Connels(vooral maandag)

2. Storm (vooral dinsdag)

3. Monza (vooral woensdag)

4. Tivoli (vooral donderdag)

Kader: hoe versier je Nederlanders?

1. Probeer een praatje te beginnen in het Engels

2. Probeer af en toe Nederlands te praten: dat vinden ze charmant

3. Vraag om de vertaling van een Nederlands woord (ook al weet je al wat het betekent)

interveuw met Irene van den Broek

Ja, ik weet dat ik een Utrechtse naamgenote heb die actief is als voorzitter van de landelijke studentenvakbond, maar veel merk ik daar niet van. Een keer kreeg ik een mail met een reactie op een ingezonden stuk van haar in NRC Handelsblad, maar dat is het dan ook wel.

Misschien dat ikzelf binnenkort ook wat bekender zal zijn. Het gaat namelijk best goed met mijn wielrencarrière. Aan het begin van dit seizoen ben ik overgestapt naar het team van Leontien van Moorsel en haar man, AA Drinks. Het is natuurlijk al geweldig dat iemand die zelf zoveel succes heeft gehad mij in haar ploeg wil hebben, maar nu heb ik ook nog eens het geluk dat ik met twee andere Nederlandse meiden persoonlijk begeleid word door Leontien. Ze is enorm betrokken en zo trots als wat wanneer we goede uitslagen rijden. Na een wedstrijd bel ik vaak snel even met haar.

Eerlijk gezegd was ik in het begin best wel eens bang dat ik niet aan haar verwachtingen zou kunnen voldoen. Leontien stond natuurlijk bekend als trainingsbeest, die erg ver ging in haar conditiewerk en altijd heel veel van haar lichaam vroeg. Ik vroeg me af of het voor mij wel haalbaar zou zijn om in haar team te rijden. Ik werk ook nog eens 32 uur per week aan de universiteit en moet mijn trainingen vooral in de avonduren draaien. Er zijn in het peloton niet veel meiden die het op dezelfde manier moeten doen.

Maar gelukkig verwacht ze geen onmogelijke dingen van me. We bepalen samen mijn trainingsschema's en als ik aangeef dat ik het even rustig aan wil doen dan is dat echt geen probleem. Sterker nog: door Leontien heb ik er vertrouwen in dat ik ook op mijn manier ver kan komen in het wielrennen. Ik doe er net zoveel voor als de echte top, zegt ze steeds.

Ik merk zelf ook dat ik sterker word. Vorig jaar keek ik nog erg op tegen de echte internationale toppers, maar nu kan ik zelfs in de wereldbekerwedstrijden, dat zijn de 'klassiekers' van het vrouwenseizoen, goed meekomen. In mei ben ik tijdens zo'n wedstrijd in Bern achtste geworden. Voor mij was dat een absolute klasse-prestatie. Het wachten is op mijn eerste overwinning op het hoogste niveau. Winnen is me ook in kleinere wedstrijden nog nooit gelukt, vooral omdat ik absoluut geen sprinter ben. Laatst in België had ik bijna de winst te pakken, maar toen werd ik twee kilometer voor de finish teruggepakt. Maar je moet nu niet denken dat ik last heb van een Michael Boogerdsyndroom ofzo. Die achtste plek in Bern was voor mij belangrijker dan een overwinning in een kleinere koers. En ik zie dat ik vooruitgang boek.

Ik vergeet bovendien niet dat ik pas vijf jaar aan wedstrijden meedoe. Voordat ik tijdens mijn studie Farmacie in Groningen lid werd van de studentenwielrenvereniging daar, zat ik alleen tijdens vakanties in Frankrijk met mijn ouders of met mijn vriend op de fiets. Schaatsen was mijn sport. Bloedfanatiek was ik daarin, maar helaas merkte ik niet dat ik van dat vele trainen ook harder ging rijden.

"Bij die Groningse wielrenvereniging bleek al snel dat ik meer aanleg had voor het fietsen dan voor het schaatsen. In mijn eerste jaar mocht ik met een ploeg mee naar een etappewedstrijd in Canada waar veel internationale toppers meededen. En ik kon meteen redelijk mee op al die klimmetjes. Toen kwam er wel een besef van: hé, dit vind ik erg leuk.

"Mijn doel is nu om dit najaar het WK in Stuttgart te mogen rijden. Dat is best hoog ingezet, maar als ik dit weekeinde een goed NK rijd, dan is de kans aanwezig dat ik geselecteerd word. Vorig jaar was ik zesde, dus ik heb goede hoop. Uiteindelijk wil iedereen natuurlijk naar de Olympische Spelen in Beijing, maar daar mogen maar drie Nederlandse rijdsters starten. Dat wordt wel erg lastig.

De Tour Feminin bestaat alweer een tijdje niet meer. Voor het grote publiek is zo'n Ronde van Frankrijk voor vrouwen leuk en herkenbaar. Maar er zijn genoeg mooie etappekoersen die die naam niet hebben. Voor mij is de Tour de l'Aude bijvoorbeeld een jaarlijks hoogtepunt. Etappekoersen zijn zo'n beetje mijn specialiteit, vooral als ze wat langer duren en er geklommen moet worden.

"Ik zou nooit mijn toevlucht nemen tot doping om mijn prestaties te verbeteren. Mijn concurrenten doen dat ook niet, ik heb tenminste nooit gemerkt of vermoed dat iemand iets gebruikte. Ja, dat zeiden ze bij de mannen ook, maar de belangen in het vrouwenwielrennen zijn natuurlijk veel minder groot dan in het mannenwielrennen. De afgelopen weken heb ik al dat dopingnieuws rondom mannelijke ex-toppers als Riis en Zabel op dezelfde manier gevolgd als ieder ander: je weet van de geruchten, je hoopt dat het niet waar is, maar dan blijkt het toch zo te zijn.

Omdat ik Farmacie heb gestudeerd en nu aio ben aan de universiteit, schijnen sommige mensen te denken dat ik hier bovenop de snoeppot zit. In werkelijkheid kom ik alleen voor mijn astma-medicijnen bij de apotheek. Het is wel zo dat ik mijn afstudeeronderzoek heb gedaan in het laboratorium van de bekende dopingonderzoeker Douwe de Boer in Lissabon. Ik deed daar onderzoek naar lokale anesthetica, die toen nog op de verboden lijst stonden.

Dat dopingonderzoek vond ik vooral interessant omdat het veel raakvlakken heeft met bioanalyse, het meten van lichaamseigen stoffen. Dat is waarin ik me heb gespecialiseerd. Hier in Utrecht werk ik opmerkelijk genoeg op de verdieping van het Wentgebouw waar de onderzoeksgroep van De Boer gevestigd was voordat deze naar Portugal vertrok.

"n mijn promotieonderzoek richt ik me op de bioanalyse van peptiden. Peptiden zijn kleine stukjes eiwit, die vrij moeilijk zijn te meten. Ik ontwikkel methoden om die peptiden met een geavanceerd apparaat voor massaspectrometrie nauwkeurig te kunnen meten in biologische monsters als bloed en plasma. En dat is dan weer van belang voor onder meer het onderzoek naar geneesmiddelen tegen hiv en kanker, dat onze onderzoeksgroep verricht.

Het is soms best zwaar om na een dag in De Uithof 's avonds nog eens hard te moeten trainen. Of nee, eigenlijk is het lastigste om de ochtend na een training met loodzware benen uit je bed te stappen en dan weer aan het werk te moeten. Gelukkig heb ik de vrijheid gekregen om 32 uur te werken en kan ik mijn tijd in grote mate zelf indelen. Ik zie mezelf ook niet alles op het wielrennen gooien. Dat is iets wat je alleen overweegt als dat werkelijk nodig is om die laatste stap naar de top te zetten. Voorlopig vind ik de combinatie van wielrennen en promotieonderzoek erg leuk.

*Na het interview wist Irene van den Broek haar eerste zege te boeken. Zij won het kampioenschap van het district Noord.

Een presentje voor de spreker

SIB: een kwart eeuw discussie en lol

Inge Razenberg

De Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen Utrecht bestaat dit jaar 25 jaar. Reden voor een feestje. En hoe kunnen de jeugdige idealisten van 'de SIB' dat beter vieren dan met een congres over de vrede? Twee weken geleden ontmoetten leden en oud-leden elkaar tijdens A Struggle for Peace, een bijeenkomst over vrede, veiligheid en ontwikkeling. Het Ublad vroeg vier prominente SIBbers hoe het de vereniging is vergaan tussen de eerste lezing in 1982 en deze grote happening rond het Domplein.

Een rood kabinet

Toen in 1982 de Utrechtse vleugel van de SIB opgericht werd, bestonden er al vestigingen in andere universiteitssteden. De allereerste SIB-afdeling in Nederland begon in 1947 met de vorming van een wereldregering voor ogen. Dat ideaal was begin jaren tachtig achterhaald. "Wij streefden naar verbroedering tussen de volken", vertelt Vivien Hertogh die in het tweede bestuur van de Utrechtse afdeling zat. "We wilden gewoon meer te weten komen over mensen in andere culturen. Dit probeerden we te bereiken door middel van buitenlandse reizen, lezingen en werkgroepen over specifieke onderwerpen zoals Oost-Europa."

Die drang naar meer kennis over anderen komt voort uit het idealisme van de SIBbers, volgens Nils de Mooij die in 2002 in het bestuur zat. "Je ziet dat idealistische tijdens lezingen. Het eerste uur zit iedereen braaf te luisteren naar wat de spreker te vertellen heeft, maar daarna barst de discussie los. En daarbij wordt zo'n meneer of mevrouw nog wel eens behoorlijk gevild." Yvonne Donders was rond 1994 actief binnen de vereniging en plaatst de meeste SIBbers in de hoek van D66, PvdA en GroenLinks. "In mijn tijd waren de meningen binnen SIB niet zo extreem verdeeld." Volgens Nils is er wel wat veranderd: "SIB is politiek neutraal, iedereen die lid wordt, heeft een eigen mening." Huidig voorzitter Ben Govers sluit zich daar bij aan, al geeft hij toe dat de SIBbers wel nog steeds aan de linkerkant van het politieke spectrum zitten: "Tijdens een van onze borrels hebben we onderzocht wat iedereen zou gaan stemmen, daar kwam toch een behoorlijk rood kabinet uit."

Japanners onder de douche

Waar tegenwoordig de vaste lezing op dinsdag de manier is waarop de 250 SIB-leden hun kennis over andere culturen uitbreiden, kan Vivien zich vooral de buitenlandse reizen naar het Oostblok tijdens de laatste jaren van de Koude Oorlog herinneren. "Mijn eerste reis was de Hongarijereis. Er ging echt een wereld voor me open toen ik in dat land kwam. Die mensen daar bleken ook gewoon mensen te zijn en met dezelfde problemen te zitten." De tweede reis die Vivien maakte, organiseerde ze zelf en voerde naar de DDR. "De Muur stond er nog en het westen en oosten mengden niet echt: we moesten in hotelletjes slapen die speciaal voor buitenlanders waren."

Naast die buitenlandse reizen maakte Vivien ook nog een uitwisseling met Japan mee: "Dat was me wat, toen die Japanners naar ons toekwamen. Die studenten waren echt gewend aan een strak dagritme en wij waren degenen die ze moesten vertellen wat ze moesten doen. Als we dat niet deden, bleven ze met gemak een uur onder de

In de latere jaren van SIB werden er minder uitwisselingen georganiseerd. De aandacht ging vooral uit naar de sprekers voor de lezingen. Yvonne kan zich het lef van de SIBbers die de gastsprekers moesten regelen nog goed herinneren: "Ik vind het fascinerend wat we allemaal voor elkaar kregen: een conferentie in het Vredespaleis en altijd grote sprekers, terwijl die niet eens betaald kregen. Er kon amper een reiskostenvergoeding vanaf. Maar we hadden het lef steeds weer gewoon die telefoon te pakken om ministers en andere hoge piefen te bellen."

Een Femke of een Van Rossem

Aan de sprekers op het congres te zien, heeft de huidige SIB-generatie dat lef nog steeds. Terwijl Jan Pronk in de aula van het Academiegebouw voor zo'n 250 geïnteresseerden de situatie in Soedan schetst, spreekt in een andere zaal de directeur van het NOS Journaal over de 'stille rampen' waar de media geen aandacht aan schenken. Twee jaar geleden begonnen de SIBbers met de organisatie van hun congres, vertelt Ben. "Om het congres bekendheid te geven, hebben we een uitgebreid pr-plan gemaakt." Dat heeft geholpen, ongeveer 550 mensen zijn gekomen om Jan Pronk, Femke Halsema, de directeur van Amnesty International en nog vele andere sprekers aan te horen. Net zoals vroeger krijgen de sprekers niet meer dan een presentje en onkostenvergoeding. Toch staan ze er allemaal.

"Dat is maar goed ook," stelt Nils, "SIB onderscheidt zich door middel van haar lezingen. Als je niet zorgt dat er een Femke of een Van Rossem staat dan verlies je je bestaansrecht en ga je op in een zee van verenigingen als Unitas, UMTC en Biton. Als je maar zorgt dat de lezingen van goede kwaliteit zijn, komen daar mensen op af die vervolgens allerlei leuke dingen gaan doen."

De thema's van de lezingen sluiten aan op de actualiteit en op de interesses van de studenten, vertelt Ben. "Je merkt dat Latijns-Amerika een hot thema is. Begin dit jaar gaf een onbekende spreker er een lezing over en toch zat de zaal bomvol." In de tijd van Vivien was er ook al een vrij grote groep leden die zich met Zuid-Amerika bezighield. "Verder waren we geïnteresseerd in de West-Europese Unie en de noord-zuidverhoudingen."

In 1984 was Maarten van Rossem al van de partij. "Hij kwam meestal ongeschoren binnen met al een flinke borrel op, maar zijn lezingen over Amerika waren altijd erg boeiend." In Yvonnnes tijd werd het milieu een populair thema. "We richtten ons op biologisch voedsel en het energieverbruik. Met de dies van de SIB organiseerden we een geheel biologische lunch. Toentertijd moesten we nog heel Utrecht door om alle spullen ervoor te verzamelen." In 1994 was Yvonne voorzitter van de landelijke SIB-campagne ter viering van het vijftigjarig bestaan van de VN. Binnen SIB was ze voorzitter van de VN-werkgroep die in die jaren gouden tijden beleefde. In 2000 toen Nils net lid was, speelde onder andere de vraag over de zin en onzin van ontwikkelingshulp aan Afrika. Hij herinnert zich verder de lezing die voor dinsdag 11 september 2001 ingepland stond. Nils: "Die avond zou generaal-majoor Kees Homan komen spreken over asymmetrische oorlogsvoering, zoals guerrillavoering en ook, terrorisme. Hij kwam die avond na de aanslagen in New York gewoon, maar wat hij heeft verteld weet ik niet want ik zat zelf aan CNN gekluisterd."

Natuurlijk gaat het bij SIB niet alleen om de grote vraagstukken. Ben: "We praten ook gewoon over sport en gezellige dingen. Verder hebben we elke week een borrel, organiseren we feesten en gaan we samen op kamp." Yvonne zat in een bandje met een aantal SIB-leden en Vivien kan zich het saamhorigheidsgevoel van de beginnende vereniging nog goed herinneren. Nils vindt het feit dat de SIB naast het borrelen en feesten ook inhoudelijk wat te bieden heeft een erg goede aanvulling: "De Nederlandse elite is steeds meer naar binnen gericht, we zijn bang voor 'De Islam', vermijden discussies. Bij de SIB laten we juist een expert zo'n onderwerp een uur toelichten waarna er een discussie ontstaat." Yvonne is blij met zowel de lezingen als de lol: "Juist die combinatie van inhoud en gezelligheid trok me aan bij de SIB."

Kadertjes

Het SIB-congres draaide om de strijd voor de vrede. Maar is die vrede niet gewoon een illusie? We vroegen het de vier geïnterviewde SIB-prominenten.

Vivien Hertogh

Leeftijd: 45

SIB-verleden: SIB-lid van 1984-88, secretaris in 1984 en 1985

Werk: Projecten op onderwijsgebied voor de Nederlandse ambassade in Brazilië.

Zal er ooit wereldvrede ontstaan?

Dat zal heel lastig zijn. Mensen kunnen vaak in kleine groepen niet eens in vrede leven, laat staan in zo'n groot verband. De manier om aan vrede te werken is via de dialoog. Van bovenaf de vrede opleggen werkt niet. Natuurlijk kan een organisatie als de Verenigde Naties iets bijdragen, maar het beste is om mensen in contact met elkaar te brengen. Die contacten zijn de zaadjes voor wereldvrede."

Yvonne Donders

Leeftijd: 35

SIB-verleden: Actief lid van 1993-96, voorzitter VN-werkgroep en de landelijke VN-campagne van het SIB

Werk: Adjunct-Directeur Amsterdam Center for International Law van de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties.

Zal er ooit wereldvrede ontstaan?

Nee, ik vrees van niet. Als iedereen zich aan de internationale verdragen zou houden, zouden we al een stap dichterbij zijn, maar dat gebeurt helaas niet. Er komen telkens nieuwe aanleidingen tot conflicten. Nu bijvoorbeeld dreigt er door het klimaatprobleem een gebrek aan water. Door de verwoestijning is er minder vruchtbaar land voor eenzelfde hoeveelheid mensen.

Nils de Mooij

Leeftijd: 25

SIB-verleden: Lid van 2000-nu, voorzitter bestuur in 2002-2003

Werk: Wetenschappelijk medewerker bij Clingendael, coördineert opleidingen voor diplomaten uit Kosovo en Indonesië.

Zal er ooit wereldvrede ontstaan?

Daar wil ik geen nee op zeggen, al zou dat logischerwijs meer voor de hand liggen. Maar als je nee zegt, geef je mensen een excuus om zich niet meer voor de vrede in te spannen. Wereldvrede is niet zomaar te bereiken omdat ruziemaken iets is wat in de mens zit. Ook moet je alles in verband met elkaar zien. Het is niet 'Dé Islam' of 'Hét Kapitalisme', je moet op alle terreinen oplossingen zoeken.

Ben Govers

Leeftijd: 25

SIB-verleden: Lid van 2003-nu, huidig voorzitter

Werk: Studeert Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen.

Zal er ooit wereldvrede ontstaan?

Nooit, al blijf ik hopen van wel. Bepaalde situaties zoals de kwestie in het Midden-Oosten zijn niet op te lossen. Bovendien zal er altijd wel een land het grootste zijn, zoals de VS nu. Dat land doet waar het zin in heeft. We kunnen een stap dichter bij de wereldvrede komen door landen stukje bij beetje afhankelijker te maken van elkaar, bijvoorbeeld binnen de VN.

Portfolio blijft probleemkindje

Studenten zien nut van digitaal studiedagboek niet

"Ik heb lang geleden, aan het begin van mijn eerste jaar, een keertje een opdracht gemaakt voor het portfolio. Maar daar hoorde ik verder niets meer over, en daarna ben ik er niet mee verder gegaan. Het is echt zoiets dat er nooit van komt, ik schuif het telkens voor me uit. Ik heb ook geen idee wat ik er later mee zou moeten doen. Gelukkig is het nu afgeschaft als examenverplichting."

Dit verhaal van tweedejaars Psychologie Lydia de Witte is representatief voor hoe het merendeel van de Utrechtse studenten over het portfolio denkt. Nutteloos, te veel werk en ingewikkeld, dat lijkt zo'n beetje het imago te zijn.

Geforceerd en afgedwongen

Het portfolio werd in 2002 tegelijk met het bachelor-mastersysteem ingevoerd. Met dat digitale document moesten studenten aan het eind van hun bachelorfase kunnen aantonen dat ze zich voldoende academisch gevormd hadden. Het was bovendien bedoeld als middel om studenten te stimuleren zelf te reflecteren op hun academische vorming en hen te helpen hun studieloopbaan te plannen.

In de praktijk werkte het echter niet zo. Uit de resultaten van de derdejaarsenquête 2005 bleek dat veertig procent van de studenten het portfolio geen nuttig instrument vond. Slechts een vijfde van de ondervraagde derdejaars zag in het portfolio een goed middel om tot reflectie over de aangeleerde vaardigheden te komen. Het portfolio deed op zijn best dienst als handige plek om studieresultaten bij te houden.

Toen de bachelor-mastercommissie in 2006 ook concludeerde dat het portfolio in de meeste opleidingen niet zo succesvol was als gehoopt en dat bovendien veel docenten aanhikten tegen de extra taken, besloot het college dat het portfolio niet langer een verplichte exameneis meer zou zijn. Het systeem helemaal opdoeken wilde rector Gispen niet. Hij had nog steeds fiducie in de mogelijkheden van het begeleidingssysteem en sprak de hoop uit dat de volgende generatie studenten het portfolio wel zou willen gebruiken. Opleidingen mochten daarom zelf beslissen hoe ze met het portfolio verder gingen.

Studies als Scheikunde, Sociale Geografie en Planologie hebben de nieuwe vrijheid dit jaar aangegrepen om het portfolio geheel af te schaffen. Ook Psychologie nam een dergelijk besluit, daar moeten nu alleen de eerstejaars nog enkele zelfreflectieopdrachten maken. "Het portfolio is een regeling die van bovenaf is opgelegd", zegt Phil Heiligers, werkzaam bij Psychologie en faculteitsraadslid bij Sociale Wetenschappen. "Het is lastig af te dwingen. Zolang de studenten het niet zien zitten, leeft het niet",

Tweedejaars Psychologie Jennifer Pees is blij met het afschaffen van de exameneis: "Ik heb ook de pabo gedaan en daar hield ik wel braaf een portfolio bij, maar uit ervaring heb ik gemerkt dat je er niets aan hebt en bij een sollicitatie gebruik je het toch niet. Ik wil best af en toe reflecteren, maar liever in een persoonlijk gesprek dan via zo'n geforceerd portfolio."

Bij een andere opleiding, Rechten, is het portfolio nog wel een exameneis, maar echt serieus gaan studenten en docenten er niet mee om. "Er wordt weinig gedaan aan het portfolio, het is slechts een formele toets", aldus Jan Klanderman, docent bij Rechtsgeleerdheid. Klanderman denkt dat dit komt doordat het portfolio niet toegesneden is op de manier van onderwijs geven: "Onze studenten hoeven niet veel papers te schrijven, ze hebben vooral tentamens en die stop je niet in het portfolio."

Luie studenten, digibeet bovendien

Bij de meeste opleidingen zien studenten dus het nut van het portfolio niet. Wat heb ik eraan?, is de vraag die zij stellen. Bovendien blijkt het bekende uitstelgedrag van studenten strijdig te zijn met de wijze waarop studenten verondersteld worden aan een portfolio te werken.

Vierdejaars Wijsbegeerte David Dijkzeul weet dit goed te illustreren: "Ik heb geen portfolio en omdat het een voortgangsdocument is, heeft het geen zin meer om het nu nog te gaan maken. Je moet echt aan het begin van je studie beginnen. Jammer genoeg gaan studenten het nut ervan pas na een paar jaar inzien en dan is het eigenlijk al te laat."

De meeste studenten geven toe dat zij pas in de laatste fase van hun bachelor nog even snel een portfolio in elkaar zetten. Zelfs Dijkzeul, die het nut van reflectie wel inziet, zou er niet aan beginnen als hij nu weer eerstejaars zou zijn: "Weet je wat het is, studenten zijn lui, ik ook."

Bovendien kan ook het computersysteem waarmee het portfolio werkt een obstakel zijn voor een al dan niet luie student. Peter de Lange zit in de faculteitsraad Bètawetenschappen en legt uit waarom dit zo is: "Het portfolio is een website, je hoeft weliswaar geen html-codes te kennen om het in elkaar te zetten, maar soms is het maken van de site toch een probleem. Bovendien moet je je gemaakte website ook nog op internet zetten en je stukken uploaden. Ook dat is voor studenten niet eenvoudig gebleken. Het duurde soms wel tot kerst voordat de laatste eerstejaars wist hoe hij z'n portfolio online moest zetten." Dijkzeul beaamt dit: "Ik ben een complete digibeet, het is me niet eens gelukt om die website te maken."

Studentraadslid bij Sociale Wetenschappen Pieter Oosterwijk stelt dat docenten vaak ook niet echt gemotiveerd zijn om iets van het portfolio te maken. "Het portfolio is van bovenaf opgelegd. Men had er eigenlijk niet echt een idee bij en kende het concept alleen van de kunstacademie. Daarom is de invoering bij de meeste opleidingen ook mislukt."

De bachelor-mastercommissie concludeerde dat docenten het lastig vinden om het portfolio te beoordelen omdat de academische vaardigheden al getoetst worden tijdens de cursus en het lastig is een cijfer te geven voor reflecties. Klanderman herkent dit: "Stel, je docent gaf je een negen en dan kijkt iemand je portfolio na en geeft je een drie. Dat pikken studenten niet."

Het nakijken is sowieso een struikelblok voor docenten. Phil Heiligers legt uit hoe het bij Psychologie ging: "Er zijn ontzettend veel Psychologiestudenten, die moesten allemaal een portfolio maken. Al die portfolio's werden aan het eind van hun bachelor door zes coördinatoren nagekeken. Dat was geen doen."

Niet zomaar opgeven

Desondanks zijn er nog opleidingen, waaronder Onderwijskunde en Farmacie, waar het portfolio nog wel als exameneis gehanteerd wordt. Bij de studie Liberal Arts and Sciences is er zelfs sprake van een levendige belangstelling. Eerstejaars Else Pouwer maakt elk half jaar een update van haar portfolio. Aan het eind van het jaar krijgt ze er een cijfer voor. Pouwer geeft toe dat als er geen cijfer aan vast zat, ze waarschijnlijk geen portfolio zou hebben: "Dat zou ik eeuwig uitstellen." Maar ze ziet het nut van het portfolio wel in: "Juist bij mijn studie waar je al je vakken vrij kunt kiezen, is het erg belangrijk dat je reflecteert op de cursussen die je gevolgd hebt en samenhang probeert aan te brengen in je vakkenpakket."

Bij de studie Wijsbegeerte zijn ze ook intensief bezig om het portfolio te doen herleven. "We wilden het niet zomaar opgeven", aldus onderwijsdirecteur Bert van den Brink. Een werkgroep ging aan de slag met het portfolio en dat heeft geleid tot een nieuwe invulling van het document. Het portfolio wordt een document vol handige informatie. Zo worden de duur van de periodes en de hoeveelheid 'niveau 2 vakken' die een student moet halen weergegeven en staat er vermeld wanneer de negatieve bindende studieadviezen uitgegeven worden. Van den Brink: "Met ons portfolio willen we het voor studenten makkelijker maken hun studieloopbaan te plannen en erop te reflecteren." Dat laatste doen de studenten door voorafgaand aan hun studieloopbaangesprekken een korte beschouwing te maken naar aanleiding van hun resultaten. Van den Brink: "Die reflecties zijn een opzetje voor het gesprek. Als een student een tussentijds negatief bindend studieadvies gehad heeft, kan hij in zijn portfolio reflecteren op zijn vakken en onderzoeken waar het mis ging. Nieuw is ook dat het portfolio een aangepast worddocument is in plaats van een website."

Een heel vernieuwd concept dus, wat vinden de Wijsbegeertestudenten daarvan? In de zitruimte in het Bestuursgebouw kijken de Filosofiestudenten vreemd op als hun gevraagd wordt of ze een portfolio bijhouden. "Dat is toch wat iedereen op het laatste moment in elkaar knutselt om z'n bachelor te kunnen halen?", vraagt een van de studenten zich af. Geen van de aanwezige studenten houdt wat dan ook bij. Luutzen Dijkstra is derdejaars en stelt: "Ik vind die reflectie tussendoor niet nodig, je kunt toch ook achteraf reflecteren op je studie en dat kan wat mij betreft in een A4tje." Van de vernieuwingen in het portfolio hebben de studenten eigenlijk niks meegekregen, alleen dat het in een worddocumentje ingeleverd mag worden.

Slecht daglicht

Ondanks de inspanningen van de opleiding Wijsbegeerte het portfolio weer op de kaart te zetten, bljven de reacties van studenten lauw. Ook elders blijken studenten, zoals gezegd, niet echt warm te lopen. Volgens hoogleraar Onderwijskunde Karel Stokking, die betrokken was bij de ontwikkeling van het portfolio, ging het in Utrecht al bij de invoering van het portfolio in 2002 mis: "Het gebeurde allemaal nogal overhaast. Het computerprogramma moest nog ontwikkeld worden en pas een jaar nadat het portfolio ingevoerd was, zaten er geen fouten meer in." Die technische bezwaren hebben er volgens Stokking voor gezorgd dat het portfolio bij de studenten meteen in een slecht daglicht kwam te staan. "Van zo'n beeld kom je heel moeilijk af en dat is jammer want het portfolio kan potentieel veel opleveren."

Terugkijkend noemt Stokking het een wijs besluit de verplichting van het portfolio af te halen. Ook voorzitter van de bama-commissie prof.dr. Henk Kummeling kan gezien alle bevindingen van zijn commissie wel begrip opbrengen voor het besluit van het college van destijds. Toch ervaart hij het afschaffen van de examenverplichting als een gemis. "Reflecteren op je academische vorming is belangrijk binnen je studie. Ik geloof niet dat studenten op eigen houtje zullen evalueren."

Maar helemaal gedoemd te mislukken is het portfolio nog niet, al zullen opleidingen en studenten flink aan de bak moeten. Phil Heiligers denkt dat het portfolio zijn doel pas bereikt als het bij elke cursus aan de orde gesteld wordt. "Stop van elk vak een paper of een dergelijk product in je portfolio en type er een reflectie bij waarin je vertelt hoe je vindt dat het vak gegaan is." Karel Stokking: "Zorg dat er bij alle vakken over gesproken wordt. Het portfolio is nu niet geïntegreerd in de opleiding, het hangt er een beetje bij. Als geen enkele docent het portfolio noemt, word je als student niet bepaald gemotiveerd er wat aan te doen."

Zelfs student Dijkzeul ziet nog mogelijkheden: "Laat het leven, zorg dat het portfolio bijhouden de normaalste zaak van de wereld is. Praat erover in de tutorgroep en ga er samen mee aan de slag."

Streamers:

'Het duurde soms wel tot kerst voordat de laatste eerstejaars wist hoe hij z'n portfolio online moest zetten'

'Weet je wat het is, studenten zijn lui, ik ook.'

'Zolang de studenten het niet zien zitten, leeft het niet.'

Kader:

Pimp your portfolio

Dat er ook studenten zijn die het portfolio wel degelijk als iets waardevols zien, bewijst Scheikundestudent Anniek van der Helm (21). "Ik heb zelf wat in elkaar geknutseld met html-codes."

"Ik weet dat het niet meer verplicht is, maar toch houd ik mijn portfolio nog bij. Ik vind het voor mezelf handig om een overzicht te hebben van alle vakken die ik gevolgd heb en van de bijbehorende cijfers. Ik heb nu een beter beeld van hoever ik ben met mijn studie en ik weet precies welke vakken ik nog over moet doen.

"Toen ik begon met Scheikunde heb ik mijn portfolio gepimpt. We moesten het portfolio in frontpage maken maar dat heb ik niet, dus heb ik zelf wat in elkaar geknutseld met html-codes. Het kost niet veel tijd, terwijl het wel nuttig is. Het in elkaar zetten duurde een dagje en nu is het een kwestie van eens in de zoveel tijd wat knippen en plakken en een paar tabelletjes invullen. Ik zet nog steeds elk half jaar een reflectieverslag online. Dat reflecteren doe ik toch al uit mezelf, dus dan kan ik het net zo goed in mijn portfolio zetten.

"Het enige bezwaar van het portfolio vind ik dat het niet voor iedereen zichtbaar is, terwijl het bij uitstek een prima methode is om wat van jezelf te laten zien. Als dat betekent dat er iets minder persoonlijke dingen op kunnen staan, dan moet dat maar. In de toekomst wil ik mijn portfolio gaan gebruiken bij het maken van mijn cv en uiteindelijk wil ik er echt een website van maken."

interview met Johan Grauss

is vijfdejaars rechten en won eind mei in de prestigieuze competitie Best Graduates Law 2007 een summerschool in Cambridge.

De Best Graduates Law is een wedstrijd om juridisch talent op te sporen. Memory Productions, de organisator van de Nationale Carrièrebeurs, schrijft deze elk jaar uit, samen met acht gerenommeerde advocatenkantoren. De hoofdprijs was tienduizend euro, maar ik heb niet meegedaan om de prijs. De studie is me gemakkelijk afgegaan en ik wilde wel eens zien hoe ver ik kon komen. Je wordt bovendien niet alleen beoordeeld op je kennis en je juridische vaardigheden, maar ook op je persoonlijkheid, want als je advocaat wilt worden bij een topkantoor moet je heel wat in je mars hebben. Je kunt tegenwoordig zelfs beter niet cum laude afstuderen, want dan denken ze dat je een nerd bent en sociale vaardigheden worden in die wereld heel belangrijk gevonden.

We begonnen met enkele honderden deelnemers en daarvan hebben er via een aantal voorrondes uiteindelijk tien de finale gehaald. Op de finaledag moesten we voor een jury van topmensen uit het bedrijfsleven en de advocatuur nog een keer alles uit de kast halen. Achteraf heb ik gehoord dat ik met pleiten de beste was, maar in de groepsdiscussie ben ik de mist ingegaan. Ik kwam in een heel assertieve groep terecht met mensen die voortdurend door elkaar heen schreeuwden om hun punt te kunnen maken. Ja sorry, maar daar ben ik te hoffelijk voor. Uiteindelijk ben ik negende geworden, maar ik denk toch dat ik een goede indruk heb gemaakt, want ik heb niet alleen een door kantoor Houthoff Buruma betaalde summerschool aan de universiteit van Cambridge gewonnen, maar de volgende ochtend lag er ook al een brief van een ander kantoor op de mat met de vraag of ik wilde solliciteren.

Ik ben in 2002 rechten gaan studeren en dat lag met een vader als rechter ook wel voor de hand. Zoals andere vaders hun kinderen voor het slapen gaan verhaaltjes vertellen, vertelde hij me toen ik klein was over leuke arresten van de Hoge Raad. Hij koos van die zaken, waarin een paard ziek is geworden, omdat het heeft gegeten van de giftige struik van de buurman, en vroeg dan aan mij wie er verantwoordelijk was voor de schade aan het paard. Vaak had ik dan dezelfde uitspraak als de Hoge Raad. Kennelijk zat dat juridische redeneren er bij mij al vroeg in.

In het begin vond ik de studie erg massaal. Ik weet nog dat ik aan het eind van het eerste blok aan de docent vroeg: zien wij elkaar nu nooit meer? 'Ja Johan', zei hij, 'dat is rechten, het is niet anders.' In mijn tweede jaar ben ik in de opleidingscommissie bachelor gaan zitten en daarna heb ik twee jaar in de faculteitsraad gezeten. Sommige mensen denken dat ik dat voor mijn cv heb gedaan, maar dat is absoluut niet waar, Ik vond het leuk en interessant en het hielp me om de anonimiteit te ontstijgen, want je leert zo heel snel heel veel mensen kennen.

Of ik als raadslid iets bereikt heb? Dat is moeilijk te zeggen. Als student wordt er wel naar je geluisterd, maar of je nou echt serieus wordt genomen... Ik weet nog dat ik tijdens een vergadering een keer protesteerde tegen het feit dat studenten niet meer konden kiezen voor welke werkgroep ze zich in zouden schrijven. Veel studenten moeten werken en hun werkgever zit er niet op te wachten dat je elke drie maanden een ander rooster hebt. Ik had een goed verhaal, maar in plaats van daar inhoudelijk op in te gaan, zei een van de onderwijsdirecteuren: 'Nou, we kunnen toch trots zijn op dit soort goede studenten.' Dan moet je sterk in je schoenen staan om te zeggen: 'Bedankt voor het compliment, maar nu wil ik graag een inhoudelijke reactie'. Ik heb het gevoel dat een fel debat binnen de universiteit niet echt kan. Je moet heel diplomatiek zijn en iedereen te vriend houden, want als je mensen de waarheid zegt, worden ze boos.

En dat terwijl er nog enorm veel problemen zijn. Op het onderwijs zelf is weinig aan te merken, maar Osiris loopt nog regelmatig vast, en ook op het studiepunt loopt het allesbehalve soepel. Gelukkig heb ik dat zelf nooit nodig gehad, omdat ik al snel de juiste mensen had leren kennen, maar ik vond het verkeerd dat je dingen alleen via vriendjespolitiek voor elkaar kon krijgen. Het is nu eenmaal niet voor iedereen weggelegd om hoogleraren bij de voornaam te noemen en te kunnen bellen.

Deze zomer studeer ik af en mijn ambitie is om advocaat te worden. Ik vind vooral aansprakelijkheidsrecht heel leuk, ik zou nu bijvoorbeeld graag Blijdorp vertegenwoordigen in de zaak van die ontsnapte gorilla. Het is waar dat er in het recht sprake is van een vorm van ongelijkheid. Ik kom dan straks bij een van de topkantoren die door de grote bedrijven worden ingeschakeld, terwijl iemand die 12 euro per maand betaalt voor een rechtsbijstandsverzekering vaak een minder goede advocaat krijgt toebedeeld en met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Soms wordt me gevraagd: 'Jij bent best wel sociaal, waarom wil je dan topadvocaat worden en alsmaar de sterke partij verdedigen?' Tja, ik heb er vijf jaar hard voor gewerkt en ik wil nu laten zien dat ik dat niveau aankan.

Ik ben inderdaad ambitieus. Op mijn negentiende was ik de jongste griffier van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste ambtenarenrechter. En op de Hilversumse zweefvliegclub was ik al heel jong leider van het startbedrijf. Dan bepaal jij wat er gebeurt en ook managers van multinationals hebben dan naar je te luisteren. Sinds vorig jaar ben ik bovendien het jongste lid van de Utrechtse Heeren Sociëteit. Dat is een in 1869 opgerichte club aan de Mariaplaats. De leden zijn vooral mannen met topfuncties: ondernemers, hoogleraren in het UMC, bankiers en partners in advocatenkantoren. Het aantrekkelijke vind ik dat ik er mensen tegenkom, die een voorbeeld voor mij kunnen zijn. Maar zij vinden het ook prettig dat er jong bloed in de club komt. Ik ben gevraagd na een bijeenkomst van de VVD, waar Rita Verdonk een verhaal kwam houden. Ik had een paar kritische vragen gesteld en ben toen kennelijk gespot, want ze vroegen of ik op een maandagavond aan een zogeheten Heerenmaaltijd wilde aanzitten. De sfeer is inderdaad een beetje corporaal. Iemand zei in het begin zelfs recht in mijn gezicht: 'Het gaat hier wel achteruit als er ook al studenten lid kunnen worden'. Zo testen ze je een beetje uit, maar inmiddels heb ik er naam gemaakt, want ik heb een zweefvliegmiddag voor ze georganiseerd en via mijn werk als student-assistent heb ik een ambassadeur ontmoet, die ik heb uitgenodigd voor een lezing. Ja, je moet wel iets te bieden hebben.

Na de inauguratieceremonie kreeg ik een das en mocht ik mijn handtekening zetten in het boek, waarin ook mensen als F.C. Donders en Buys Ballot staan. Toen ik lid werd, was er nog geen hoogleraar van onze faculteit lid, maar onlangs is er één voorgedragen. Straks moet ik als student dus beoordelen of mijn professor lid kan worden of niet. Dat is wel apart, ja."

Erik Hardeman

'Ik ben redelijk straight'

"Ik ben na afloop van de oorlog op de Balkan twee maal in Bosnië geweest en eerste helft volgend jaar ga ik volgens de huidige planning naar Uruzgan. Je gaat dan, als onderdeel van onze modern uitgeruste ISAF-troepen, met een team dat bestaat uit een accountant, een bankier en een manager naar zo'n gebied om mensen te helpen bij het opstarten van bedrijven. Eerst krijg je hier in Nederland een pittige militaire training om eraan te wennen dat je gaat werken in oorlogsomstandigheden, bijvoorbeeld in gebieden waar overal mijnen kunnen liggen. Daarna ben je zes weken in zo'n gebied actief, voordat je wordt afgelost door een volgend team. Zo'n trip is bepaald geen vakantie. Je slaapt op de compound en overdag is het keihard werken, maar het is wel enorm bevredigend. Ik vond mijn eerste keer in Bosnië een indrukwekkende ervaring. Het was 2001 en vanuit het vredige Nederland stond ik opeens in een land, waar de oorlog nog nauwelijks voorbij was. Bovendien moesten we die ondernemers ook nog leren dat een planeconomie zoals zij die altijd hadden gekend, iets heel anders is dan een markteconomie. Dat was een forse klus."

De meeste ICT-medewerkers van de UU kennen de militaire achtergrond van hun nieuwe directeur inmiddels, zegt hij lachend. "Ik ben redelijk straight, ik wil resultaat boeken en ik hoor dan ook regelmatig dat ik er een nogal militaire manier van werken op na houd. Maar dat betekent hopelijk niet dat het me aan menselijkheid en aan humor ontbreekt, want resultaten boek je niet zonder dat de sfeer goed is. Misschien ben ik ook in dat opzicht wel een echte militair, ik houd van discipline, maar ik houd ook van een geintje op zijn tijd. Het allerbelangrijkste vind ik kameraadschap. In dat opzicht ben ik echt een idealist. Als we straks met 65 mannen en vrouwen op de Jenalaan zitten, hoop ik van harte dat we echt een team zullen vormen."

En dan is er natuurlijk nog de vraag waar die opmerkelijke achternaam van hem toch vandaan komt. Gezien zijn militaire achtergrond denk je al snel aan stoere Russische voorvaderen die bij de Berezina Napoleon de voet hebben dwars gezet, maar niets is minder waar. "Aanvankelijk heette onze familie Vermeer, maar omdat wij vlak bij de Duitse grens woonden, is die naam al vroeg in de geschiedenis veranderd in Vermehr. Een verre voorvader van mij, Leendert Vermehr, woonde in Indië samen met een inlandse vrouw, waarmee hij gezien de mores in die tijd niet mocht trouwen. Hun in 1756 geboren zoon Leendert was dus 'onecht' en mocht dan ook niet de naam Vermehr dragen. Om hem toch aan de familienaam te binden, heeft Leendert hem toen de omgekeerde achternaam gegeven: Leendert R---. Om de herinnering aan de oorspronkelijke familienaam levend te houden krijgen alle kinderen uit die tak van de familie als laatste voornaam Vermehr. Ik heet dan ook officieel Richard Willem Vermehr R---."